Jason magazine (1986), jaargang 11 nummer 3

Page 1

Jaargang 11 Juni/Juli '86

Nummer 3

Magazine voor Internationale Vraagstukken

Raketten op tafel

Wapenbeheersingsoverleg tussen Oost en West LOSSE NUMMERSf4,95


Jason Magazine is een tweemaandelijkse uitgave van de Stichting Jason, gericht op jongeren die zich interesseren voor internationale politiek. In elk nummer wordt aan de hand van een aantal artikelen getracht een evenwichtig en gevarieerd beeld te geven van een internationaal politiek vraagstuk. De redactie behoudt zich hierbij van iedere politieke stellingname, met uitzondering van op persoonlijke titel geschreven artikelen. Wie wil reageren op in Jason verschenen artikelen, of denkt zelf een bijdrage te kunnen leveren, wordt verzocht te schrijven naar: Redactie/secretariaat Jason Alexanderstraat 2 2514 JL Den Haag telefoon: 070-605658 Postgiro: 2561025. Bank: 456855548. Overname van in Jason Magazine verschenen ar· tikelen kan slechts geschieden in overleg met de redactie.

REDACfIE JASON-MAGAZINE Hoofdredacteur: Alexander Alling VOD Gtusau.

Redactieleden:

Pieter de Baan,

Marieke van den Braak, Chiel de Leeuw Huib van Olden. Eugèn van de Pas, Gert-Jan Stempher Guido Vigeveno, Govert-Jan Bijl de Vroe, DAGELUKS BESTUUR: Voorziner. Frank Caris. Vice-voorzitter: Véronique Frinking

Secretaris: Erica Veenendaal Penningmeester. Frank Marcus.

Fundraiser: Frank van den Heuvel. Public AfTairs: Raymond van der Meer.

Algemene zaken: Marty Huisman ALGEMEEN BESTUUR: A.A1ting von Geusau Mr. H.M.P. van Campenhout Mr.P.H.Goedbart. Mr.M.Cde Groene. Drs.M.T.van der Meulen. Drs.Th.M.A.Verhagen. Drs. J.C de Vries J.P.WesthoO: Drs.F.Z.R.Wijchers. Drs.D.H.Zandee.

Leden van het Dagelijks Bestuur zijn tevens leden van het Algemeen Bestuur.

RAAD VAN ADVIES: Dr'w.F.van Eekelen (voorz.). HJ.M.Aben. DrAM.CTh.van Heel-Kasteel. CC van den Heuvel. Dr.LG.MJaquet. R.CSpinosa Canela. Drs.E.J.van Vloten. Mr.J.Vos. Drs.M.A.van Drunen Linel.

REDACTIONEEL Pag. 1 ONlWAPENING NA '45: LANGE LUST VAN VERWACHTINGEN EN TELEURSTELLINGEN. De Leidse hoogleraar dr. A. van Staden over de geschiedenis van het naoorlogse ontwapeningsstreven. Pag. 2 WEST-EUROPA PRAAT INDIRECf MEE BU ONDERHANDELINGEN IN GENÈVE. Ex-minister van defensie dr. P. B. R. de Geus over de invloed van West-Europa op de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Soxjet-Unie in Genève. Pag. 7 START TALKS WAITING FOR SOVlET ATTITUDE CHANGE. Delen uit een toespraak van Paul Nitze, Amerikaans ex-INFonderhandelaar in Genève, gehouden op 13 maart 1986 in het Foreign Service Institute van het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken in Washington. Pag. 10 BU MBFR-BESPREKINGEN IN WENEN IS NU HET WARSCHAU PACf AAN ZET. Een beschouwing van mr. P. J. Wolthers, delegatielid bij de MBFRbesprekingen in Wenen, die sinds 1973 gaande zijn zonder dat bijzonder veel resultaat is geboekt. Pag. 13 EUROPESE ONlWAPENINGSCONFERENTIE IN STOCKHOLM "LITANIE ZONDER EIND"? Drs. D. Zandee, werkzaam bij het ministerie van defensie, beschrijft ontstaan en verloop van de Europese ontwapeningsconferentie in Stockholm.


1

Wapenbeheersing Voor de gemiddelde krantelezer hebben de wapenbeheersingsonderhandelingen tussen Oost en West iets weg van een ritueel. Ingediende en weer ingetrokken voorstellen, wederzijdse beschuldigingen op persconferenties, boswandelingen. . . Traag en voor velen ondoorgrondelijk lijkt het overleg in de diverse Europese steden (Wenen, Genève, Stockholm) zich over vele jaren voort te slepen. Maar worden er nog zaken gedaan? De ontwapeningsonderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zijn zo oud als de nucleaire wapenwedloop zelf. Een overzicht van de resultaten vanaf 1946, zoals vermeld in het artikel van prof. Van Staden, geeft weinig reden tot enthousiasme. Maar het overltl dat nu gaande is, bestrijkt een veel groter gebied dan alleen de strategische of de tactische kernwapens. Er wordt ook onderhandeld over het. verminderen van de troepenaanwezigheid in Midden-Europa, over chemische wapens en over het nemen van "vertrouwenwekkende maatregelen". Daarbij zijn meer landen betrokken dan alleen de supermachten.

In dit nummer van Jason worden de verschillende onderhandelingsfora nader belicht, om een beeld te kunnen geven van wat er gaande is en van wat er de laatste jaren bij de wapenbeheersingsgesprekken is bereikt.


2

Ontwapening na '45: lange lijst van velWachtingen en teleurstellingen De geschiedenis van het naoorlogse ontwapeningsstreven is het relaas van overspannen verwachtingen en onvermijdelijke teleurstellingen. Vooral aanvankelijk hadden de internationale besprekingen over dit onderwerp veel weg van een futiele oefening in retoriek. Talloze malen hebben praktisch alle betrokken landen in organen binnen en buiten de Verenigde Naties lippendienst bewezen aan het onbereikbare ideaal van algemene en algehele ontwapening (general and complete disarmament). Evenals dat op de ontwapeningsconvan deze akkoorden zal hieronder ferenties tijdens de periode van de worden ingegaan. Volkenbond het geval was geweest, Tegen het eind van het vorige decenwerd een bijkans scho1astisch debat nium begint het internationale overgevoerd over de vraag wat het eerste leg vast te lopen. Dit wordt vooral gediende te gebeuren: regeling van de symboliseerd door de weigering van politieke conflicten (gezien als diepere de Verenigde Staten om het SALT-IToorzaak van de bewapening) of ververdrag (1979) te ratificeren. Sinds.. mindering van de militaire Inspandien is het niet meer gelukt een nieuningen (als voorwaarde om tot bewe wapenovereenkomst af te sluiten. slechting van politieke geschillen te Wat ging er mis? Ook deze vraag zal komen). onderwerp van deze bijdrage zijn. De discussie over een dergelijke de kip-of-het-ei kwestie is daarom zo ste- Vruchteloosheid (1) riel, omdat bewapeninll en politiek Aan ontwapeningsplannen was in de conflict elkaar wederzijds bemvloejaren na de Tweede Wereldoorlog beden. Zeker, ronder tegenstellingen paald geen gebrek. Allereerst moet tussen landen geen bewapening. worden gewezen op het befaamde Maar omgekeerd dragen hoge niveaus Amerikaanse Baruch-plan van juni van bewapening ertoe bij deze tegen1946. Dit plan voorzag in een voUestellingen in stand te houden en te dig internationaal eigendom over en versterken. controle op de bronnen van kernHet is al omstreeks 1960 alvorens wa- energie, alsmede in een overdracht penbesprekingen de eerste praktische van bestaande Amerikaanse voorraresultaten opleveren. Een en ander den. Er rou voor dit doel een supranationaal gezagsorgaan worden ingehangt samen met een meer zakelijke benadering van het bewapenin~ steld, dat geheel aUeen het beheer vraagstuk, hetgeen vooral tot wtdruk- ging voeren over splijtstoffen en over king komt in een verschuiving van aUe ontwikkelings- en gebruikssstadia "echte" ontwapening (of wapenvervan de kernenergie. Zodra deze inmindering) naar wapenbeheersing. stelling een feit was, rou een verbod Niet langer wordt het streven bepaald gelden op de produktie en het bezit door de vraag "hoe komen we van de van kernwapens. wapens af', maar door de vraag "hoe Een moeilijk punt betrof uiteraard kunnen we ro verstandill mogelijk het bestraffen van eventuele overtredaarmee omgaan", tenemde het risico dingen. Voorgesteld werd dat het van een - opzettelijk of onbedoeld - nieuwe gezagsorgaan (genaamd de uitbreken van een oorlog te vermin"Atomic Development Authority") deren. Met dit uitgangspunt wordt in de bevoegdheid rou krijgen sancties de jaren 60 en 70 een groot aantal bi- op te leggen aan kleine overtreders. laterale (d.w.z. tussen de VS en de Ernstige overtredingen zouden worUSSR) en multilaterale wapenoveden voorgelegd aan de Veiligheids.. reenkomsten bereikt. Op de betekenis raad, met dien verstande dat het veto-

Dil artikel is geschreven door dr. A. van Staden. hoogleraar in de u er der Internationale Betrekkingen aan de RU te u iden (Vakgroep Politieke Wetenschappen).

recht van de permanente leden hier niet van toepassing zou zijn. Wanneer eenmaal een afdoend controlesysteem in werking was getreden zouden de VS van hun kernwapens afstand doen. De Sovjet-Unie, die allang besloten had het nucleaire monopolie van Amerika te doorbreken door zelf kernwapens te maken, verwierp het desbetreffende plan. Waarom? Weliswaar verklaarde Washington zich bereid het eigen bezit van kernwapens op te geven, maar dat kon niets veranderen aan het feit dat de Amerikanen de techniek van kemwapenproduktie al onder de knie hadden. Beschikkend over meer praktische kennis dan welk ander land ook, rouden ze dus eerder dan wie ook in staat zijn de bom opnieuw in te voeren. Dit maakte het plan voor de Russen weinig aantrekkelijk. Daarnaast bracht Moskou als bezwaar in dat het Amerikaanse voorstel inbreuk maakte op de nationale souvereiniteit en in strijd was met het VN-handvest, waar het het vetorecht betrof. De Russen drongen aan op een verbod aangaande de produktie


3

en het gebruik van kernwapens, alsook de vernietiging van alle atoombommen onder handhaving van het vetorecht. Dit was voor de Amerikaanse regering onaanvaardbaar, omdat het onvoldoende waarborgen rou scheppen tegen schending en ontduiking. Hiermee was de kans verkeken op het voorkomen van een kernwapen-wedloop. In 1949 werd de eerste Sovjet-kernbom tot ontploffing gebracht. Disarmament Begin 1952 besloot de Algemene Vergadering van de VN tot samenvoeging van de bestaande commissies voor atoomene~e en voor conventionele bewapernng tot één orgaan, te weten de Ontwapenings Commissie ("Disarmament Commission"), die in de jaren daarna het voornaamste ontwapeningslichaam van de volkerenorganisatie rou zijn. Bij haar eerste zitting (maart-oktober 1952) bleek hoe breed de kloof was tussen de Westerse en de Sovjet-opvattingen over de weg naar ontwapening. Beide kampen kwamen met sterk uiteenlopende voorstellen. Volgens de Westerse landen moest het proces van ontwapening beginnen met de minst gevaarlijke wapens (de conventionele) en eindigen bij de meest gevaarlijke (de nucleaire). Daarbij legden zij sterke nadruk op toereikende verificatie en waarborgen tegen schendingen. Daarentegen waren de Russen van mening dat er in de eerste plaats een verbod diende te komen van alle kernwapens. Daarna kon worden gewerkt aan een vermindering met één derde van alle strijdkrachten en alle wapens van de vijf grote mogendheden binnen één jaar. Vervolgens zou er een volledi~e openbaarmaking moeten plaatsVinden van gegevens over strijdkrachten en wapens. De controverse tussen Oost en West spitste zich dus toe op de volgorde van de ontwapeningsstadia en op het moment waarop de verificatie zou gebeuren. Ondanks compromisvoorstellen van onder meer Frankrijk (plan-Moch) bleek dit probleem onoplosbaar. Algemeen werd nu ingezien dat het streven naar afschaffing van bestaande kernwapens was mislukt. AlIen!lS groeide de berorgdheid over uitbreIding van het kernwapenbezit naar meer landen. Begin oktober 1952 steeg het aantal atoommogendheden tot drie. Engeland was er op eigen

kracht in geslaagd zich bij de atoomclub te votjlen. President EISenhower (1953-'61) was tot de overtuigin/l gekomen dat de verdere verspreiding van kernwapens moest worden tegengegaan door het onder bepaalde voorwaarden stimuleren van de vreedzame toepassing van kernenergie. Zijn - later volkomen foutief gebleken - gedachtengang was dat hoe meer atomen er gebruikt rouden worden voor civiele doelen, des te minder er voor militaire doelen zouden kunnen worden aangewend. Eind 1953 verscheen het Amerikaanse staatshoofd voor de Algemene Vergadering en lanceerde zijn Atomen voor de Vrede ("Atoms for Peace")voorstel. Kern van dit plan was dat de bestaande kernmOjlendheden splijtbaar materiaal bijeen rouden moeten bren(\en in een "pool" of een "bank", teneinde het vreedzame gebruik van kernenergie te bevorderen. Een speciale nadruk werd daarbij gelegd op de hulp aan de arme landen. Hoewel ook EISenhowers voorstel op Russische weerstand stuitte, heeft het Deelnemers in wapenbeheersingsgesprekken. ____ '_1_1 ' _ _ _ 1loIonoo

'_"_f_ • bolo!llC""""

I

C_"'_ICO)t_·)

_.

. ~J1

-or .--,-•..- --..--- ,----._-- 0_-'I-

:'!!"'""

~'"

Jo_

~_.

.~

r,..-

~

USA

~

"'"

-

~~.

'.

,~

~

USSA

-"'I.

~

~"_"'I_!C,,~!_,

~

';" ,1;.

c.... _ _ _ hI;o'IIm

l._g

F,onoo

.....

GtMOO

r ... .,.

~.~

-.., .~

S_

~

,~

~

fr=.:1=_ c::.~. ~-r-l'§:t-· s........ ...-... liep, ol

<)010

otung ..r

........

""'!

: ~ .~

I=-

plan in die zin een positief effect gehad, dat het heeft geleid tot de oprichting van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie ("International Atomic Energy Agency"), die haar zetel kreeg in Wenen. Deze organisatie kreeg als taak het vergroten van de bijdrage van atoomenergie "aan de vrede, gerondheid en welvaart in de gehele wereld". Verder zou zij erop toezien dat hulp, door of op verzoek van de organisatie ver1eend, niet wordt aan~ewend ten behoeve van enig militaIr doel. Per regio

Naast plannen die betrekking hebben op de internationale gemeenschap als geheel, zijn er in de hier besproken eerste periode ook voorstellen gedaan om te komen tot ontwapening in een be~de regio. De meeste bekendheId heeft het Rapacki-plan gekregen, genoemd naar de toenmalige Poolse minister van buitenlandse zaken. In oktober 1957 stelde deze voor het forum van de VN voor het gebied van Midden-Europa (West- en OostDuitsland, TSJechoslowakije en Polen) vrij te houden van kernwapens. Dit voorstel was kennelijk een reactie op Amerikaanse plannen (bekend gemaakt in juli 1957) om in Europa tactische kernkoppen op te slaan, die in geval van een Sovjet-aanval zouden worden vrijgegeven ter bescherming van het NAVO-gebied. Overigens vertoonde Rapacki's voorstel een nogal grote gelijkenis met een eerdere Russische suggestie, het rogenoemde Gromyko-plan van maart 1956. Er zijn verschillende versies van het Rapacki-plan in discussie geweest. Behalve in een kernwapen-vrije rone voorzagen deze ook in vermindering van de conventionele strijdkrachten en bewapening. In zekere zin sloten dergelijke ideeën aan bij gedachten over "disengagement" in CentraalEuropa, die omstreeks tezelfdertijd door de Amerikaanse diplomaat-bistoricus George F. Kennan waren ontvouwd. Niettemin wees het Westen dit soort denkbeelden met beslistheid van de hand. Een bezwaar tegen verwijdering van kernwapens uit het betrokken gebied luidde dat zulks de NAVO juist in Duitsland (vermoedelijk het belangrijkste operatietoneel) zou blootstellen aan de conventionele overmacht van het Warschau Pact. Daar-


4

:A Il

1

~

.lil.. ''''

J\ H '-'

~ C-

,~

-- ,

,.

f\

V\

-'

H

-

t - I--

r-

.f\ H

V\

l- A

--

,.

naast werd ook gevreesd voor de mogelijke politieke gevolgen van een uitzonderingspositie voor West-Duitsland, dat slechts kort tevoren (1955) tot het Atlantisch Bondgenootschap was toegetreden. Vooral diegenen die thans een "Europeanisering van Europa" bepleiten, plegen over deze episode - overigens met twijfelachtig bewijsmateriaal - n~ eens te spreken in termen van genuste kansen. ()vereenstentnlÜlg In 1961 bereikten de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie overeenstemming over een aantal beginselen, die voortaan aan ontwapeningsbesprekingen ten grondslag wuden moeten liggen. Deze beginselen werden neergelegd in de Zorin-McC1oy Verk1aring, genoemd naar de onderhandelaars van beide landen. Afllesproken werd dat alle maatregelen m het kader van de algemene en algehele ontwapening evenwichtig moesten zijn, in die zin dat geen enkele staat of groep van staten militair in het voordeel kwam en dat voor alle partijen gelijke veiligheid was verzekerd. <>Ok zouden alle ontwapeningsmaatregelen onder strikte en doeltreffende controle moeten staan. De overeenstemming luidde een tijdperk in waarin op tal van terreinen wapenovereenkomsten werden afgesloten. Trouwens: reeds twee jaar eerder (1959) was met het ondertekenen van het Antarctica-ve~ dat de demilitarisering van het Zwdpoolgebied behelsde, het eerste concrete resultaat bereikt. In bij~nde tabel (2) staan in chronologische volgorde de voornaamste wapenovereenkomsten vermeld die vanaf 1959 tot stand zijn gekomen. Het betreft overeenkomsten die wwel tussen de beide supermogendheden als in multilateraal verband zijn afgesloten. <>nemerkt moet worden dat de lange lijst slechts één overeen-

komst bevat die men als een voorbeeld van ontwapeninl! kan aanmerken. Dat is de conventIe inzake biologische wapens van 1972, dewelke - naar men mag aannemen - heeft geleid tot vernietiging van de bestaande voorraden van deze wapens. De overige overeenkomsten zijn geen echte ontwapeningsovereenkomsten, maar betreffen afspraken op het terrein van de wapenbeheersing. Dat wil zeggen: afspraken die beogen de kansen op het uitbreken van gewapende conflicten te verkleinen (bijvoorbeeld de hot-line-overeenkomsten of het verdrag inzake de preventie van kernwapenongevallen) en de risico's van de oorlogsvoorbereiding in vredestijd te verminderen (bijvoorbeeld het verdrag inzake het gedeeltelijk verbod op het nemen van kernproeven of de conventie die veranderingen van het milieu verbiedt). In beide opzichten heeft het streven

naar wapenbeheersing zeker waardevoUe resultaten opgeleverd. Maar voorzover men met wapenbeheersing ook andere doelen wenst te bereiken, wals de verlaging van de kosten van de defensie en een vermindering van het leed en de schade indien onverhoopt toch een oorlog mocht uitbreken, is het beeld aanzienlijk minder positief. Terecht heeft Berkhof erop gewezen dat het onmogelijk is gebleken directe afspraken te maken over een eventuele vermindering van de defensiebudgetten en dat meer indirecte methoden (zoals het afspreken van plafonds voor belangrijke wapensystemen) evenmin belangrijke reducties hebben opgeleverd. Verder zijn in vergelijking met de grote vernietigingskracht die moderne wapens hebben, de resultaten op het gebied van het humanitaire oorlogsrecht teleursteUend. Berkhof haalt de Amerikaan Charles Duelfer aan, volgens wie drie soorten kwantitatieve wapenbeheersin~spraken bestaan: "those which limit the useIess, those which set useless limits and those which set usefullimits that can be verified by hard and fast measures", en oordeelt dat de laatste nog niet binnen bereik zijn gekomen (3). Misschien moet men hier een uitwndering maken voor het ABM-verdrag, dat nauwe grenzen stelt aan verdediging tegen strategische raketten. Overigens zal de levensvatbaarheid van dit verdrag meer en meer in het ge12. Lal

NO WHERE Ta MOVE


5

drang komen, naarmate het Amerikaanse SDI-programma voor ruimteverdediging de fase van het laboratori umonderzoek is gepasseerd. Abrupt einde De weigering van de Amerikaanse Se-

naat om het in 1979 ondertekende SALT-II-verdrag te ratificeren, maakte een abrupt einde aan de totstandkoming van een lange reeks van wapenovereenkornsten, die ondanks erkende beperkingen door velen toch als een hoopvoUe ontwikkeling werd gezien. In de jaren '80 kon tot dusver geen nieuw akkoord worden geboekt. Een troost was wel dat Washington en Moskou toezegden zich aan de bepalingen van het SALT-II-verdrag te zuUen houden. Het uitblijven van verdere wapenbeheersingsresultaten was in de eerste plaats een gevolg van een verscherping van de Oost-West verhouding, waarin de Russische militaire interventie in Afhanistan (eind 1979) een belangrijke - zij het niet de enige factor vormde. Daarnaast was in de YS groot on~enoegen ontstaan over de omvangrijke modernisering van de Russische strategische bewapening (onder meer de ontplooüng van de zware SS-18 en SS-19 raketten), die strijdig werd geacht met de geest van de SALT-I-akkoorden. Zorgen werden geuit over de kwetsbaarheid van de Amerikaanse te land opgestelde strategische raketten (ICBM's) voor een Russische verrassingsaanval (de "window of vulnerability"-discussie). Tegenstanders van het SALT-II-ver-

Een foto uit een, naar het lijkt, lang vervlogen tijd. Nixon en Brezjnev ondertekenen een van de Amerikaans- Russische overeenkomsten. Maar Brezjnev kijkt eerst even, of Nixon wel echt zijn handtekening zet.

drag waren van mening dat deze overeenkomst veel te hoge limieten stelde om deze wrgen te kunnen wegnemen. Niet minder belanWiik was dat vele veiligheidsdeskundigen gingen twijfelen aan de doeltreffendheid van numerieke afspraken. Leiden kwantitatieve limieten niet tot intensivering van de kwalitatieve wapenwedloop (dat wil zeggen: verfijrung en vervolmaking van toegestane wapens?) Geven beperkingen op het ene terrein niet aanJeidinç tot extra inspanningen op andere gebieden? In dit verband is het beeld gebruikt van "squeezing balloons" of "punching pillows". Sommige deskundigen waren zelfs van oordeel dat de wapenbeheersingsonderhandelingen averechtse effecten hadden opgeroepen. Zij wezen er op dat partijen in het zicht van deze onderhandelingen vaak meer wapens opstelden, teneinde tijdens de besprekingen over wisselgeld ("bargaining chips") te kunnen beschikken. In een

Ontmoeting op hoog nh'eau in januari '85 in Genève. Amerika's onderhandelaar Pau! Nit:e verwelkomt de - toenmalige - Russische minister van buitenlandse zaken Gromyko.

recent artikel schrijft Thomas C. Schelling, jarenlang één van de meest toonaangevende beoefenaren van de strategische studiën in de YS: "Arrns control has certainly gone otf the tracks. For severaJ years what are called arrns negotiations have been mostly a public exchange of accusations: and it often looks as if it is the arrns negotiations that are driving the arrns race" (4). Hij meent dat wapenbeheersing een doel op zichzelf is geworden, in lliaats van een instrument om meer veiligheid te bereiken. Schellings kritiek raakt de wijze waarop men de laatste tijd het vraagstuk van de wapenbeheersing heeft benaderd, niet de noodzaak van wapenbeheersinç als wdanig. Die noodzaak is onbetwistbaar. Want ook al hoort men soms geruststeUend zeggen dat het niet de wapens zijn die oorlogen veroorzaken maar de mensen; wat deze platitude miskent is dat de aard en omvang van de bewapening van rechtstreekse invloed kunnen zijn op de besluitvorming van politieke leiders, met name in crisis-situaties. Onmisbaar middel Wapenbeheersinç is een onmisbaar middel om de militaire verhoudingen te stabiliseren op een w laag mogelijk niveau van bewapening. Zij kan ertoe bijdragen de militaire structuur over en weer doorzichtiger en daardoor het handelen van partijen voorspelbaarder te maken. Natuurlijk is de teleurstellin~ zeer begrijpelijk over de discrepanue tussen de hoeveelheid energie die er in wapenbeheersingsbeperkingen wordt gestoken en het resultaat. Maar, zoals mijn Leidse coUega Bart Tromp eens heeft gezegd, het feit dat met het onderzoek naar de bestrijding van kanker na de Tweede Wereldoorlog be-


6 TABEL

Belangrijkste wapenovereenkomsten sinds 1959 Jaar van ondertekening Naam overeenkomst

Antarctica-verdrag

1959 1963

1963

Verdrag inzake een verbod op et nemen van kernproeven "Hot-Line" overeenkomst ~edeeltelijk

1967

Ruimte-verdrag

1967

Verdrag van Tlatelolco

1968 1971 1971 1981

Non-proliferatiever~ Zee em-verdrag

Overeenkomst inzake modernisering van de "hot-line" Overeenkomst inzake kern(wapen)-ongevallen

1972

Overeenkomst inzake de volle zee

1972

SALT I ABM-verdrag

1972

SALT I interimovereenkomst inzake offensieve (strategische) wapens Conventie inzake biologische wapens

1972 1973 1974 1976 1977 1979

Overeenkomst ter voorkoming van een kernoorlog Drempelverdrag inzake het verbod op kernproeven Verdrag inzake vreedzame kemontploffingen Conventie inzake verandering van het milieu SALT II overeenkomst inzake offensieve (strategische) wapens

trekkelijk weinig voortgang is geboekt, kan toch nooit een reden zijn om dit onderzoek stop te zetten. Zo is het ook met het streven naar wapenbeheersing, al vluchten ook hier sommige wanhopigen in alternatieve therapieën. Dit streven beëindigen rou neerkomen op het spreekwoordelijke weggooien van het kind met het badwater. Wel dient wapenbeheersing ontdaan te worden van een aantal illusies. De illusie dat langs deze weg politieke tegenstellingen rouden verdwijnen. Of

Inhoud overeenkomst

Multilateraal (M) of bilateraal tussen de VS en de USSR(B).

Verbiedt alle militaire activiteiten in het Zuidpool-gebied Verbiedt het beproeven van kernwapens in de atmosfeer, in de ruimte en onder water

M

VooIZiet in een direkte radit>- en telexverbinding tussen de VS en de USSR voor w,bruik in crisis-situaties erbiedt alle militaire activiteiten in de kosntische ruimte, m.i.v. de maan en andere hemellichamen Verbiedt de aanwezigheid van kernwapens in la%nS-Amerilca Ve iedt de niet-kernwapenstaten kernwapens te verwerven Verbiedt de plaatsine van kernwapens en andere massaventieugingswapens op de zeebodem buiten de 12 ntijlszone Vergroot de betrouwbaarbeid van het oorspronkelijke "hot-line"-systeem door ~bruik van twee communicatie-satellieten ooIZiet in maatregelen om he trisico te beperken dat een kernoorlog tussen de V.S. en de U.S.S.R. per ongeluk zou uitbreken VooIZiet in maatregelen ter voorkoming van ernsti~e ongevallen met vliegtuigen en schepen ~vo ezee erbiedt de aanl~ van anti-raketverdedigingsstelse s op meer dan twee plaatsen in elk land. In 1974 volgde een verdere beperlc:ing tot één verdedigingsgordel. Bevriest voor een periode van vijf jaar het totale aantal ICBMs en SLBMs van beide partijen. later verlengd tot 1980

M

B

M M M M

B

B B

B

Verbiedt de ontwikkeling, produktie en opslag van bacteriologische en toxische wapens en schrijft de vernietiging van bestaande biologische wapens voor Voorziet in maatregelen die ertoe moeten bijdragen het uitbreken van een kernoorlog in

M

Verbiedt het nemen van ondergrondse kernproeven met een grotere explosieve kracht dan 150 kiloton kniet geratificeerd) Verbiedt ontplo ngen voor vreedzame doeleinden groter dan 150 kiloton (niet w,ratificeerd) erbiedt het militaire (of andere tegen een vijand $"richt) gebruik van technieken om de natuurlijke omgeving te doen wijzigen Beperkt aantallen en soorten van strategische nucleaire inzetmiddelen (niet geratificeerd)

B

B

cnsis-situaties te voorkomen

de illusie dat wapenbeheersing in staat zou zijn bestaande ongelijkheden in militaire macht te vereffenen. Wapenbeheersing is geen substiuut voor ei~en militaire inspanningen, al hoeft dit een strategie van zelfbeperking niet uit te sluiten.

B M

B

NOTEN

I. De hier gebruikte gegevens zijn voor een belangrijkdeel ontleend aan H. 1. Neuman. Lansen en snoeimessen. Ontwapening en wapenbeheersing van 1945101 1978 (Den Haag: SiaalSUIl8everij, 1979), i.h.b. p.p. 55-91. 2. Ontleend aan Bruee Russett and Harvey Starr, World Polities. The menu for choice (San Francisco: Freeman, 2, druk 1985), p. 387.

3. G. C. Berkhof, Duel om de ruimte. Aspecten van Westeuropese veiligheid. (Den Haag: Staatsuitgeverij, 1985), p. 95. 4. Thomas C. Schelling, "What went wrong with

armscontroi?", in: Foreign Affairs, Winter 1985/86, p.2 19.


7

West-Europa praat indirect mee bij onderhandelingen in Genève In dit artikel :ml ik mij beperken tot de onderhandelingen die in

Genève worden gevoerd over de kernbewapening en geen aandacht schenken aan bijvoorbeeld de onderhandelingen over chemische wapens. Bij deze laatste zijn de Europese landen direct betrokken, dit in tegenstelling tot de onderhandelingen over de kernbewapening, waar alleen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie aan tafel zitten. Daarbij gaat het onder andere over de kruisvluchtwapens, een onderwerp van grote actualiteit voor ons land en ik zal me daartoe beperken. Maar eerst wil ik terugblikken naar de jaren zeventig en enige algemene principes met betrekking tot het veiligheidsbeleid weergeven; daarna komt aan de orde hoe de betrokkenheid van de Europese landen was vanaf het moment dat de besprekingen daadwerkelijk zijn gestart. Besprekin~en tussen Amerikanen en Russen, wil dat zeggen: over ons maar zonder ons? Zeker niet. Het feit datbetmode~~~uitvan '79 tot stand kwam als een dubbel~uit, namelijk in combinatie met een ernstig gemeend aanbod tot onderhandelen, was te danken aan het gezamenlijke streven van de Bondsrepubliek en ons land. Destijds werd dat hier en daar gebrandmerkt als doorbreking van de solidariteit binnen bet NAVObondgenootscbap, maar dat wijs ik zonder meer van de band. De lidstaten van de NAVO bebben nu eenmaal op sommige ~ebieden divergerende belangen en mzicbten. Natuurlijk is het zo dat we als westelijke democratieën zeer veel gemeen bebben en op die gezamenlijke opvattingen, cultuur en belangen is het bondgenootschap gegrondvest. Maar het gaat om zestlen staten met verschillende geografiscbe ligging, bister riscb gegroeide noties en uiteenlopende economiscbe en demografiscbe situaties. Dan lijlt bet voor de band dat er verschillen In accenten zijn in bet buitenlands beleid. Ons land, zeer dicbt bevolkt, ligt op bet knooppunt van omvangrijke verkeersstromen. Dat is zo in vredestijd - en dan verdienen we er een goed belegde boterham aan - maar evenzeer is het waar voor tijden van spanning en oorlog. Sinds Frankrijk de

militaire organisatie van bet Noordatlantiscb Verdrag verliet, vervullen de Benelux-landen in geval van oorlog als bet ware een trecbterfunctie voor de versterking van de NAVO-strijdkracbten vanuit Noord-Amerika en Groot-Brittannië. Op de fase van versterking en aanvulling volgt de fase van bevoorrading. Binnen de Benelux nemen de Nederlandse bavens en vliegvelden van zo'n operaties het leeuwedeel voor bun rekening. Dat geeft ons land speciale verantwoordelijkheden en bet maakt ons kwetsbaar. Want bet zal duidelijk zijn dat de aanvaller zal tracbten de bevoorradingslijnen met geweld te onderbreken. Daar komt nog bij dat het westen van ons land, met z'n complexe waterwerken extra kwetsbaar IS. Daarom is bet Nederlandse buitenlandse beleid gericbt op ontspanning en moet onze verdediging minder afhankelijk worden van kernwapens. Dat leidt tot een streven om aan weerszijden van bet Uzeren Gordijn de kernwapens evenwichtig terug te dringen. De Nederlandse regering is ervoor om de Nederlandse belanl;len te bebartigen, zoals die voortvloeIen uit de genoemde bijzondere positie. Dat is dan ook met succes gebeurd. Terzijde wil ik hier opmerken, dat naar mijn overtuiging invloed op de gang van zaken in bet bondgenoot-

Dit artikel is geschrf!llen door dr. P. B. R. de Geus. Hij is plaatsvervangend voorzÎlter van de Raad van Bestuur TNO en voorziuer van de Raad voor het Defensie-Onderzoek TNO. Hij was in 1980-1981 minister van defensie in het kabinet Van Agt· Wiegel.

scbap alleen mogelijk is als de wezenlijke trouw aan de gezamenlijke zaak niet wordt betwijfeld. Alleen als zeker is dat men bereid is een redelijk deel van de gezamenlijke verdedigmg op zich te nemen, zullen de andere lidstaten bereid zijn te luisteren en te discussiëren over wat een "redelijk deel" is. "Klein landje"

Als tweede punt wil ik opmerken dat men er niet op moet rekenen veel ~e­ boor te vinden als men zichzelf kleIneert. Veel Nederlanders ligt de uitspraak "wij zijn maar een klein landje" voor in de mond, maar dat is maar betrekkelijk. Qua oppervlak is het waar, maar hiervoor kwam al ter sprake dat de uitermate strategische ligging daar ruim tegen op weegt. Belangrijker zijn factoren als bevolkingsaantal en bruto nationaal prer dukt. De Bondsrepubliek, Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië hebben tus-


8

sen de 55 en 50 miljoen inwoners. Dat is vier maal het aantal Nederlanders. Het BNP van Italië en Engeland is maar ongeveer drie keer groter dan dat van ons land. Of de andere kant uit: Nederland telt voor anderhalf maal België en voor drie à vier maal Denemarken en Noorwegen. Geen redenen dus om onszelf weg te cijferen. Nederland legt gewicht in de schaal en kan er aanspraak op maken gehoord te worden. Vanuit die overtuiging hebben de OJ>volgende regeringen dan ook de gesprekken in het bondgenootschap gevoerd aangaande de kerntaken. Terug nu naar de jaren zeventig. Als belangrijkste overbrengingsmiddel voor kernwapens gold in die periode het vliegtuig. Maar allengs werd duidelijk dat de Sovjets een zo hechte luchtverdediging aan het opzetten waren, dat de kans dat vliegtuigen daar nog doorheen kunnen komen voor de jaren tachtig problematisch werd geacht. Daarnaast waren de in WestDuitsland opgestelde Pershing raketten technisch onbetrouwbaar aan het worden. Er moest derhalve een beslissing over modernisering van de "theatre nuc1ear weapons" (zoals ze toen werden aangeduid) worden genomen. Toen studies en gesprekken daarover gaande waren deed zich een nieuw feit voor. De Sovjet-Unie bleek namelijk grote aantallen van een nieuwe, mobiele raket op te stellen, die bekend werd als de SS-20. Het was bondskanselier Helmuth Schmidt die hiervoor in 1977 aandacht vroeg: het mede op kernwapens steunende afschrikkingsevenwicht dreigde verloren te gaan. De grote aantallen driekoppige SS-20's gaven de Sovjets een krachtig overwicht. Dit was strijdig met het streven naar evenwicht op lager niveau, een gedachte waar vooral de Bondsrepubliek en Nederland warm voor pleitten. Deze twee landen wisten te bereiken dat in combinatie met het besluit de kernwapens te moderniseren, een aanbod werd gedaan aan de Sovjets om hiervan af te zien, in ruil voor beëindiging van plaatsing van de SS-20. Nederland ging in het bondgenootschap nog een stap verder en vroeg een diepgaande studie over de functie van alle kernwapens in Europa. Deze studie is er Ilekomen en met het bekende beslwt van november '85 heeft de regering de logische consequenties getrokken voor de door de Koninklij-

ke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht te vervullen kerntaken. De plaatsing van kruisvluchtwapens op de basis Woensdrecht maakt deel uit van dat besluit en dàt is in afwijking, van wat de regering bij het dubbele besluit van '79 voor ogen stond. Daarom moet nu aandacht worden geschonken aan het onderhandelingsproces.

Onderhandelingsproces Het kan wellicht geen kwaad er nog eens aan te herinneren, dat het dubbele besluit van '79 gepaard ging met een eenzijdig besluit van de kant van de NAVO om het aantal kernkoppen met 1.000 te verminderen. De hiervoor genoemde studie heeft ertoe geleid, dat in 1983 werd besloten de tactische kernwapens uit te dunnen, hetgeen nogmaals een verlaging van het plafond van in West-Europa aanwezige kernkoppen met vele honderden met zich mee bracht. Deze besluiten hebben er op zichzelf al toe bijgedragen dat onze veiligheid minder afhankelijk is van kernwapens - een centrale doelstelling in het Nederlandse beleid. Maar de hoop dat dit eenzijdige gebaar zou leiden tot navolging van Sovjet-zijde, dan wel hun bereidheid tot onderhandelen wu vergroten, bleek ijdel. Wel was het zo, dat de Sovjet-Unie de eerder uitgesproken weigering om te onderhandelen introk, toen het moderniseringsbesluit eenmaal een voldongen feit was. Dat gebeurde in de r0mer van 1980, toen de toenmalige

Russische leider, Brezjnev, Bonn bezocht. Maar tegelijk bleek toen dat de politieke leiding in de USSR in handen was van verstarde, lichamelijk zwakke oude mannen. Aan westerse zijde wrgde de presidentsverkiezing in de Verenigde Staten voor vertraging. Daardoor duurde het tot najaar 1981, voor de onderhandelingen werkelijk begonnen. De onderhandelingen hebben tot nog toe plaats ~ehad onder een weinig gelukkig politiek gesternte. Er waren voortdurende spanningen, opgeroepen door zaken als de inval van de Sovjet-Unie in Afghanistan, het neerschieten van een Koreaans lijnvliegtuig en - niet in de laatste plaats de gebeurtenissen in Polen. Vooral voor de Westeuropeanen was de manier waarop Solidariteit de nek werd omgedraaid een voortdurende belasting van de diplomatieke relaties met het Oostblok. Omgekeerd maakten de Sovjets zich bijzonder boos over het Strategic Defense Initiative (SOO. Ondanks deze slechte voorbodes zijn de besprekingen toch van start gegaan. Wat is nu de Europese positie daarbij? Niet aan tafel Het is niet w dat er vertegenwoordigers van de Europese NA VO-lidstaten bij de onderhandelingsgesprekken aanwezig zijn; omgekeerd zitten er evenmin afgevaardigden van de overige leden van het Warschau Pact bij. Alleen de beide feitelijke kernwapenmachten voeren de onderhandelingen, waarbij moet worden aangetekend dat Groot-Brittannië en Frankrijk categorisch hebben gesteld dat hun kernwapens in Genève niet aan de orde zijn. West-Europa zit dus in Genève niet aan tafel, maar de Amerikanen consulteren hun bondgenoten intensief. Een speciale rol wordt daarbij gespeeld door de Special Consultative Group, die is ingesteld door de landen die deel uitmaken van de Nuc1ear Planning Group. De SCG bestaat uit hoge ambtenaren en militairen en werkt nauw samen met de ambassadeurs die hun land bij het NAVOhoofdkwartier vertegenwoordigen. De vergaderingen en verdere ~edachten­ wisselingen in die kring ziJn van groot belang om elkaar wederzijds op de hoogte te houden van de ontwikkelingen. Van meer belang nog zijn de gewone


9

diplomatieke kanalen. Westeuropese mmisters zijn frequent op bezoek in de Verenigde Staten en laten daar op het hoogste niveau van hun mening blijken. Omgekeerd houden de Amerikanen de ministers van buitenlandse zaken en van defensie op de hoogte van het verloop van de onderhandelingen en dat niet slechts in hun normale halfjaarlijkse vergaderingen. Na afloop van de verschillende onderhandelingsronden heeft de voorzitter van de Amerikaanse delegatie steeds de bondgenoten op de hoogte gebracht van wat eraan de onderhandelingstafel was geschied. Nog sprekender voor de intensiteit van de consultaties is dat vice-president Bush twee maal een reis langs de Europese hoofdsteden heeft gemaakt om belangrijke wijzigingen in het in te nemen standpunt te bespreken.

Invloed Aan consultatie, aan diplomatiek overleg, ontbreekt het dus niet tussen de bondgenoten. De vraag zal or.komen: heeft het invloed? Naar IDljn mening zeer zeker. Voorwaarde daartoe is wel dat alle partners in hoofdzaken op één lijn zitten. Gelukkig is

dat thans in hoge mate het geval. Het nut - sterker nog: de absolute noodzaak - van onderhandelingen is op zichzelf een algemeen aanvaard feit. Dat was in '79 wel anders, want toen hebben de Bondsrepubliek en Nederland er hard voor moeten knokken om de modernisering te complementeren met een aanbod tot onderhandelen. (Tussen haakjes: in Nederland wilden ook de VVD en de PvdA destijds niets weten van onderhandelingen, zij het om zeer verschillende redenen; het is de vasthoudendheid van CDA-premier Van Ag! geweest, die dit samen met Helmut &hmidt heeft weten te bereiken.) Hetzelde geldt voor de zogenaamde nul-optie, dat wil ~en het als doel van de onderhandelingen stellen van wederzijdse totale verwijdering van de betrokken kernwapens. Daar werd destijds in vele hoofdsteden nogal schamper over gedaan, maar nu wordt het in het bondgenootschap als begerenswaardig doel gezien. Niet dat het gemakkelijk te bereiken zal zijn, maar het is wel zo dat er geleidelijk in de NAVO een communis opinio is gegroeid, als gevolg van de bereidheid om naar elkaar te luisteren en niet

De Amerikaanse minister van defensie Weinberger en de secretaris·generaal van de NA va. Lord CarringlOn. Hoewel de overige NA Va-lidstaten én de organisatie zelf niet aan de onderhandelingstafel in Geneve zitten, worden zij door de VS van het verloop van de gesprekken op de hoogte gehouden.

minder door de invloed van de omgevingsfaktoren. Daartoe reken ik de uitgesproken mening van burgers in vele landen, dat de kernwapenspiraal moet worden omgekeerd. Zal dat in Genève aan de onderhandelingstafel worden bereikt? Als de NAVO en dan met name de Westeuropese landen één lijn blijven trekken, ben ik optimistisch over de resultaten. De starheid van Moskou is doorbroken. De eenheid in het westerse kamp is gehandhaafd - sterker nog: de onderlinge verbondenheid groeit met het besef dat ons dagelijks leven en onze democratie niet alleen worden bedreigd vanuit Moskou. Dat schept een gevoel van verbondenheid en leidt tot het inzicht dat nu de tijd rijp is om de kernwapens wat beter in de greep te krijgen. Waar wederzijdse bereidheid tot geven en nemen bestaat, hoeft aan een ~nstige afloop niet te worden getwijfeld. Daarbij is het zeker dat een eensgezinde opstelling van de Westeuropese landen van doorslaggevende betekenis is voor het onderhandelingsproces in Genève.


10

Start talks waiting for Soviet attitude change The primary "missing element" in the Soriet negotiating formula for the Strategie Arms ReductÏon TaIks (STAR'!) "is a wilIingness to take into account Western interests and notjust their own", Ambassador Paul Nitze told a symposium in Washington, Mareh 13. Nitze spoke on "Current Issues in START in the Context of the Geneva Nuclear ans Space Arms TaIks (NS1)" at the State Department's Foreign Service Institute. Following are parts of Nitze's speech. After last November's Summit meeting between President Reagan and Genera! Secretary Gorbachev, we thought !hat the Summit and the events leading up to it might weU foreshadow the possibility for a fresh start in the U.S.-Soviet relationship. We were fully aware, however, ofthe substantial harriers to agreement which remained to be surmounted. On March 4th, our negotiators concluded the fourth round of NST, the Nuclear and Space Arms talks, in Geneva. This was preceded by Mr. Gorbachev's January 15th announcement of a new Soviet arms control proposal. In late February, after extensive consultations with our allies, the president authorized our negotiators in Geneva to present a comprehensive response to Mr. Gorbachev's proposal. It is appropriate to recaII the main outlines of Mr. Gorbachev's proposal and those of the president's response, as weU as such clarifications as our negotiators have been able to obtain !Tom the Soviet negotiators in Geneva. First steps I will first address the proposed initial first steps as they have been set forth by each side. Agreements concerning the first steps and the manner in which they are executed williargely determine what is possible in subsequent stages. One of the features of Mr. Gorbachev's proposal was bis atteml't to trump the president's emphaslS on the goal of the evnetual elimination

of nuclear weapons by offering a staged timetable to achieve !hat goal. But the second and third stages of bis proposal can only be agreed and implemented by a multilatera! group of nations including the United Kingdom, France and China and other industrial nations as weU. Furthermore, for those steps to become practicabie, with no diminution of the security of the U.S. and its allies, a number of changes must first take place in the world scene. There must be a correction in today's imbalances in non-nuclear capabilities, an elirnination of chemica! warfare capabilities, an improvement in the methods of handling conditions of tension in the world, such as Afghanistan, Ethiopia and Angola, and a demonstration that the Soviet Union has reconciled itself to paceful competition. With regard to the first steps, there appeared to be some new elements in the position of the Soviet side. On INF (Intermediate-range Nuclear Forces), the Soviets appeared to have shifted somewhat their position on British and French nuclear foroes. Because the INF proposals represent the most tangible movement resulting !Torn Mr. Gorbachev's package, because the U.S. February initiative focuses on INF, and because these movements ultimately affect prospects in START, I williater provide some elaboration of developments in this area. Mr. Gorbachev also expressed at least rhetorica! support for more extensive verification measures than the Soviets have supported in the past. Finally, a first reading of the English

Dil anikei omvat delen van een toespraak van Paul Nitze, Amerikaans ex-INFonderhandelaar in Geneève en een invloedrijke adviseur van de regering·Reagan op het gebied van de wapenbeheersing.

text of Gorbachev's proposal indicated there mi!lht be a change in their position calling for a ban on strategic defense research; this, however, like severa! other indications of change, later turned out to be illusory. START

In START, the U.S. position reflects the Summit Joint Statement commitment toward "the principle of 50 percent reductions in the nuclear arms of the U.S. and USSR, appropriately applied". • Reentry vehicles on ICBMs and SLBMs would be reduced to a limit of 4,500 - about 50 percent below current levels. • Reentry vehicles on ICBMs would bereduced to 3,000 - about 50 percent below the current Soviet level and roughly halfway between our earlier proposal for a limit of 2,500 and limit of 3,600 proposed by the Soviets. • The highest overall strategic ballistic missiIe throw-weight of either side would be reduces by 50 percent, in this case, !Torn the Soviet level of


11

about 12 million pounds. (By way of comparison, the United States bas 4.4 million pounds). • Contingent upon acceptance of RV (reentry vebic1e) and throw-weight limits, the United States would accept equallimits of 1,500 on the number of long-ranj!e ALCMs (air-Iaunehed cruise missiles) canied by U.S. and Soviet heavy bombers - about 50 percent below planned U.S. deployment levels. INF

The commitment by both sides at the Summit toward early progres:s on an interim INF agreement, the inherent tlexibility in the INF portion of the American proposa! of November I, and the apparent movement in the Soviet INF negotiating position heralded by Mr. Gorbaehev in mid-January raised expectations about the possibilities for success in reaehing an INF agreement. The United States studied carefully the Soviet's January proposa! and I'robed Soviet negotiators on the details bebind this proposa1. We

a!so consulted intensively with allied govemments in preparing an appropriate response. Some elements in Mr. Gorbaehev's proposa! on INF seemed to be constructive. The Soviets appeared to have dropped their demand that British and Freneh SLBM nuc1ear warheads be counted equaUy and a!ong with U.S. LRINF warheads. The Soviets expressed willingness to accept an outcome involving reductions of aU U.S. and Soviet LRINF missiles in Europe, inc1uding the SS-20s, to zero. The potentiaUy positive impact of this proposa! was negated, however, by a number of unacceptable conditions and onmissions related to the offer. Among the conditions are. I: A non-transfer provision calling on the United States to assume an obligation not to transfer strategie and medium-range missiles to third countries. This, of course, is aimed directly at long standing programs of cooperation the U.S. has with its allies and would signa! the end of the U.K. Tri-

Paul Nitze en zijn toenmalige (/981) Russische collega·onderhandelaar in Genève, r uli Kvisinsky.

dent modernization program. 2: A demand that the United Kingdom and France do not "build up" their "corresponding nuc1ear arms" and decIare their intent to begin to eliminate those forces in stage 2. The Soviet know that a ban on strategie modernization would sooner rather than later speU the demise of British and Freneh SLBM forces. Among the omissions are. I: The absence of a provision for reductions in SS-20s in the eastem part of the USSR until a subsequent stage and until after U.S. LRINF missiles in Europe have been reduced to zero. 2: The absence of a provision limiting shorter-range INF (SRINF) missiJes. If LRINF missiJes were reduced to zero, the effect could be circumvented by SRINF deployments wbieh ena cover most of the important targets in NATO Europe when forward deployed in Eastem Europe. Differences Round IV provided linie evidence that Soviet attitudes on verification


12

Paul Nitze na een bezoek aan het Catshuis in januari '85, waar hij de Nederlandse regering op de hoogle bracht van de srand van zaken bij de onderhandelingen in Genève.

have undergone fundamentaI change. The Soviets neither agreed to nor proposed specific verification measures rn either the START or INF groups. We expect that Soviet sincerity regarding verification wilI be put to a c1ear test when the negotiations resume in May. At that time our INF negotiators wilI continue presentation of specific verification procedures tailored to the specific weaponry limits we seek. These details are berng presented in the context of a comprehensive verification regime wbich inc1udes the use of nationaJ technicaJ means of verification and cooperative measures between the two governments, such as on-site inspection and data exchanges. My remarks today have reflected the lack of constructive activity by the Soviet START delegation during Round N of the Nuclear and Space Arms TaJks. I do not wish to imply by this negative report that I cannot imagine significant START, pr~ in the months to come. The SoVlets have abondoned their current

definition of strategic systems before. They can do so again. We aJso believe that reductions in strategic offensive systems would be mutuaJly advantageous whether or not strategic defenses are deployed, and that there are considerabIe opportunities for equitable offense-offense tradeoffs. Despite the significant differences in the two sides' application of the 50 percent reductions principle, the United States sees a potentiaJ for convergence on severaJ ISsues, including reductions in ICBM warheads, total ballistic missiIe warheads, baJlistic missile throw-weight, and the total number of ballistic missiles and heavy bombers to be permitted. However, the Soviet side rather than engaging in specific discussions of these issues directed toward narmwin~ remaining qualitative and numencaJ diffences between us, has emphasized public rhetoric rather than taking concrete steps at the confidentiaJ negotiating table where the

Soviets have elected to restrict themselves to abstractions and generalities. The Soviets have turned aside our efforts to expand areas of commonality. As long as they remain frozen in this approach no significant progress is possible. The primary missing element in the Soviet negotiating formula for START is a willingness to take into account Western interests and not just their own. Were that attitude to change, major progress toward a START agreement would not be far bebind.


13

Bij MBFR-besprekingen in Wenen is nu het Warschau Pact aan zet Op 15 mei van dit jaar zijn vertegenwoordigers van NAVO- en Warschau Pactlanden in Wenen begonnen aan de 3ge ronde van de MBFR-onderhandelingen. Waarover gaan deze onderhandelingen? Wat zijn de voornaamste knelpunten? Hoe is de stand van zaken thans? Welke invloed oefenen de recente uitspraken van Sovjetleider Q)rbatsjov uit op het onderhandelingsverloop. De eerste ronde van de Weense onderhandelingen vond plaats in 1973. De geschiedenis reikt echter verder terug en wel tot het eind van de jaren zestig. De NAVO aanvaardde in december 1967 het zogenaamde Harmelrapport inzake de toekomstige taken van de alliantie. In dit rapport werd, naast de eerste opdracht "to deter aggression and other forms of pressure and to defend the territory of the member countries if aggression should occur", een tweede taak geformuleerd: "to pursue the search for I?rogress towards a more stabie relauonship in which the underlying political issues can be solved". Als uitvloeisel hiervan deed de halI,iaarlijkse NA VO-ministerraad in juru 1968 een aanbod aan het Oosten te onderhandelen over wederzijdse reducties in Centraal-Europa. Naar de plaats waar de ministers vergaderden werd dit initiatief bekend als het "Signaal van Reykjavik". De inval in TSJechoslowakije, enkele maanden later, onderstreepte eens te meer het Westelijke belang om het niveau van de Warschau Pacttroepen (vooral Sovjettroepen) in de Centraaleuropese sector te verlagen. De Sovjet-Unie voelde aanvankelijk weinig voor het idee. Waarom rou zij een comfortabele numerieke overmacht in personeel en materieel prijsgeven? De Sovjet-Unie op haar beurt wilde echter een Europese Veiligheidsconferentie laten houden, omdat zij verwachtte daar de in en na de Tweede Wereldoorlog ontstane invloedssfeer in Oost-Europa vast te kunnen leggen. Naarmate de Conferentie inzake Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) gestalte begon te krijgen, nam de oostelijke bereidheid om over reducties te onderhandelen toe. In het vooIjaar van 1973 begonnen de voorbereidende besprekingen voor de ei-

genlijke onderhandelingen. BaIanced Reeds in dit voorbereidende stadium

rezen er ernstige moeilijkheden. Het Westen had altijd gesproken over Mutual and BaIanced Force Reductions; daarin had het tot uitdrukking gebracht dat van weerszijden reducties moesten plaatsvinden op zodanige wijze, dat uiteindelijk pariteit op een lager niveau van strijdkrachten zou ontstaan. Gelmpliceerd werd dat het Oosten meer strijdkrachten in Centraal-Europa had en dat derhalve as)11lmetrische reducties noodzakelijk waren. Het Oosten ontkende echter het bestaan van een grote superioriteit en wees derhalve ook elke poging asymmetrische reducties voor te schrijven af, ook die welke in het woord "balanced" lag besloten. Het Oosten legde zijnerzijds veel nadruk op wapenreducties, waarvoor het Westen van het begin af aan weinig voelde vanwege de grote moeilijkheden die het voorzag om een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Hoe rou men OOit een rechtvaardig stelsel van gelijkstelling van wapensystemen kunnen ontwerpen? Hoeveel anti-tankwapens wogen op tegen een tank? Er rees nog een probleem: de bewapening van teruggetrokken Sovjet-eenheden (men dacht in het Westen toen vooral aan Sovjet-tanks) zou namelijk snel in de centrale sector kunnen worden teruggebracht (400 kilometer

Dit artikel is geschreven door mr. P. J. Walthers. werkzaam bij buitenlandse zaken. die sinds 1982 deel uitmaakt van de Nederlandse delegatie bij de MBFR路 besprekingen in Wenen. Hij schreef dit artikel op persoonlijke titel.

over land), terwijl de Amerikaanse wapens, die aan de andere kant van de Atlantische Oceaan zouden moeten worden opgeslagen, over een meer dan 5.000 kilometer lange, kwetsbare zeeweg rouden moeten worden teruggebracht. Het Westen verlangde erkenning van dit verschil in aardrijkskundige omstandigheden. Dit probleem is ook thans nog actueel en wordt aangeduid als de "geografISChe factor". Het Westen ten slotte eiste de nakoming van verdragsverplichtingen te kunnen controleren met behulp van verificatiemaatregelen. Ook verlangde het de opname van enkele vertrouwensbevorderende maatregelen. Aldus ontstond als offici毛le naam voor het Weense forum "Negotiations on the Mutual Reduction of Forces and Annaments and Associated Measures in CentraI Europe", een weerspiegeling van het bereikte comprolTIlS.


14

Een plenaire zil/ing van de MBFR in Wellen.

Deelnemers Tijdens de voorbereidende besprekingen werd uiteraard ook het reductiegebied gedefinieerd. Dit bestaat thans uit de Benelux, de Bondsrepubliek, de DDR, Polen en Tsjechoslowakije. Het Westen had aanvankelijk het begrip Centraal-Europa niet nader bepaald, maar ging ervan uit dat ook Hongarije daartoe behoorde, temeer omdat dit land een rol had gespeeld in de Warschau Pact-inval in Tsjechoslowakije. De Sovjet-Unie wees echter op de niet-deelname van Frankrijk, dat zich sinds 1966 uit de gemtegreerde militaire organisatie van de NAVO heeft teruggetrokken. Zij verlangde in ruil voor deelname van Hongarije die van Italië, als directe deelnemer met reductieverplichtingen. Deze kwestie bleef onopgelost en het Westen handhaaft tot op vandaag een reserve terzake. De deelname van Hongarije als land met reductieverplichtingen werd echter geen struikelblok, omdat de onderhandelingen zich zouden concentreren op Centraal-Europa, terwijl, naar in het Westen bekend was, de slagordegegevens van de troepen op Hongaars territoir wezen op taken in de richting van Zuid-Europa. Tot directe deelnemers behoorden aldus de bovengenoemde landen in het

reductiegebied, alsmede die landen die aldaar troepen hadden gestationeerd: Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten aan westelijke zijde, en de Sovjet-Unie aan oostelijke zijde. De bijzondere status van indirecte deelnemer werd toegekend aan die landen die een belang erbij hebben dat het betrekken van nieuwe locaties door de teru(l!:etrokken eenheden zodani~ geschiedt, dat daarmee hun veiligheId niet wordt geschaad. Dit zijn de flankstaten Noorwegen, Denemarken, Italië, Griekenland en Turkije enerzijds en Hongarije, Bulgarije en Roemenië anderZIjds. Ter afsluiting van de voorbereidende besprekingen werd op 28 juni 1973 een slotcommuniqué ondertekend, dat in de wandeling het "Mandaat van de Weense onderhandelingen" wordt genoemd. Volgens dit communiqué kwamen partijen overeen "te onderhandelen over wederzijdse reducties van strijdkrachten en bewapening alsmede over begeleidende maatregelen", met als algemeen doel "bij te dragen tot grotere stabiliteit en tot versterking van vrede en veiligheid in Europa". Daarbij verplichtten partijen zich "het beginsel van onverminderde veiligheid voor iedere deelnemer, in alle opzichten en op elk

punt" te handhaven. Schets Het rou het bestek van dit artikel te buiten gaan gedetailleerd verslag te doen van alle door partijen sinds het begin van de eerste ronde (31 oktober 1973) ingediende voorstellen. Veeleer kan een schets van enkele hoofdproblemen uit de onderhandelingen iets van de westelijke en oostelijke posities verklaren. In het bovenstaande zijn reeds enkele facetten ter sprake gekomen, die permanent in de westelijke positie werden en worden weerspiegeld. Een daarvan is de doelstellin~ pariteit op personeelsgebied te bereiken. Echter ook het Oosten onderschreef deze doelstelling in zijn publieke verklaringen. Partijen werden het dan ook tamelijk vroeg in de onderhandelingen eens om in beginsel de wederzijdse troepensterkte te reduceren tot 900.000 man land- en luchtstrijdkrachten gecombineerd, waarvan niet meer dan 700.000 man landstrijdkrachten zouden mogen zijn. Naar westelijke voorstelling rouden deze gelijke collectieve plafonds moeten worden bereikt in een gefaseerd reductieproces, met voor elke fase vaststaande reductiequota. Op deze wijze rou men telkens na elke reductiefase


15

kunnen verifiëren of de verdragsverplichtingen waren nagekomen. Deze opzet veronderstelde overeenstemming tussen partijen, voorafgaand aan ondertekening van het ver<iratl. over de aanwezige troepensterkte m het reductiegebied, de data~vereen­ komst. De door het Westen genoemde reductiequota, aanvankelijk alleen voor de Verenigde Staten en de SovjetUnie die - ~Iet op hun grote versterkingspotenneel - met het reductieproces rouden aanvangen, waren asymmetrisch. De reductiequota die voor de Sovjet-Unie aanzienlijk hoger waren dan voor de Verenillde Staten, gaven de westelijke overtwging weer dat het Oosten in het reductiegebied bijna 1,25 miljoen man had staan. Het Oosten ontkende dit en kwam met data van om en nabij een miljoen man. Er bestond een verschil van meer dan 200.000 militairen. Gelet op de na te streven gelijke coUectieve plafonds van 900.000 man, rou het Oosten naar westelijke opvatting meer dan 300.000 soldaten moeten reduceren, maar naar eigen opgave slechts 80.000! Het kwam in verschillende jaren tot de uitwisseling van bijgewerkte sterktecijfers van de eigen troepen. Daarbij constateerde het Westen echter telkens dat een grote discrepantie bleef bestaan tussen de officiële oostelijke data en de eigen schattingen. Het Westen verklaarde zich bereid zijn berekeningen te herzien indien het Oosten, onder meer door verdere uitsJ?litsing, de verschafte data aannemelijk rou kunnen maken en aldus rou kunnen bewijzen dat de westelijke schattingen onjuist waren. Het Warschau Pact, dat zijnerzijds de westelijke cijfers over de NA VO-strijdkrachten niet had aangevochten, achtte de NA VO-positie een onduldbaar blijk van wantrouwen en toonde geen verdere bereidheid tot medewerking; het Warschau Pact was hoogstens bereid aan te duiden ten aanzien van welke eenheden fouten waren gemaakt, indien de NA VQ rou uitleggen hoe zij tot haar becijferingen was gekomen. Impasse Men was in een impasse geraakt. Immers: het Oosten kon zijn cijfers niet herzien zonder als leugenaar te boek te geraken. Het Westen, dat ook niet publiekelijk rou kunnen toegeven dat zijn schattingen verkeerd waren ge-

weest, kon om de bronnen daarvan niet te compromitteren, niet onthullen welke berekeningen waren uitgevoerd. Het Westen meende nog dat het gemeenschappelijk formuleren van definities en telregels wellicht soelaas rou bieden om de discrepantie te verkleinen. Het vermoedde dat het Oosten - ten rechte of ten onrechte - zekere eenheden niet had geteld, die het zelf wel tot de oostelijke sterkte had gerekend. Hieronder rouden eenheden kunnen zijn wals de Poolse zeelandingsdiviSIe. Maar ook na het aanbrengen van del}\elijke correcties rou nOl\ steeds een dispariteit tussen westeliJke en oostelijke troepen ten gunste van de laatste moeten blijken. Het Oostblok wilde hiervan echter niet horen en werkte ook niet mee aan het opsteUen van telregels. Aangezien het Westen zijn positie, die het ten voUe gerechtvaardigd en

logisch achtte, niet wilde opgeven en aangezien het Oosten iedere medewerking aan een oplossing weigerde, bleven de Weense onderhandelingen jarenlang in deze impasse. Eerst in 1983 presenteerde het Oosten een ontwerp-overeenkomst, waarmee werd gepoogd radicaal met het dataprobleem te breken. Voortaan, aldus dit voorste~ was geen voorafgaande data-overeenstemming meer vereist; partijen zouden zich slechts verbinden binnen een bepaald tijdsbestek de gelijke coUectieve plafonds te bereiken. Hoeveel manschappen daartoe rouden moeten worden gereduceerd bleef aan ieder bondgenootschap afzonderlijk te bepalen. Het Westen had grote moeite met deze benadering. Op deze wijze werd immers elke greep op het reductieproces van de ander illusoir. De substantiële reducties, die naar westelijk oordeel nodig rouden zijn om panteit

In Wenen wordt gesproken 0"" de troepensterkte in Europa. Belangrijke troe/van de SOliet· Unie is het overwicht aan tanks. waaronder deze T·74.


16

op het vastgestelde niveau van 900.000/700.000 man te bereiken, zouden welhaast noodzakelijk reorganisatie en hergroepering met zich brengen. De daarmee samenhangende troepenbewegingen zouden, in combinatie met normale oefenactiviteiten zoals deze in vredestijd plaatsvinden, een uiterts flwde beeld opleveren dat niet alleen gevaar liep qua bedoelingen verkeerd te zullen worden ~emterpreteerd, maar dat ook weinIg houvast zou bieden voor verificatie. Controle Het Westen heeft van den beginne af verlangd dat de nakoming van de verdragsverplichtingen op betrouwbare wijze zou kunnen worden gecontroleerd. Evenals het Oosten beweert, net als het Westen de doelstellin!\ van pariteit te onderschrijven, zo belijdt het Oosten ook de noodzaak te komen tot verificatiemaatregelen. Hoewel de door het Warschau Pact voorgestelde maatregelen vaak in naam gelijk zijn aan de westelijke maatregelen, blijven zij nog ver beneden da~e­ ne wat naar westelijke opvattingen IS vereist om een betrouwbare indruk van de nakoming door de andere partij te verkrijgen. De basis van elk verificatiesysteem wordt gevormd door de uitgewisselde informatie. Het is zonneklaar dat de

uitgewisselde informatie met betrekking tot de sterkte van troepen die dienen te worden gereduceerd of onder een plafond gebrncht, niet uitsluitend uit grote totalen kan bestaan, z0als "alle DDR-Iandstrijdkrnchten" of, nog minder bruikbaar, "alle Warschau Pact-troepen". Dergelijke totalen zijn niet verifieerbaar. De uitgewisselde informatie moet derhalve zijn uitgesplitst tot hanteerbare proporties. Het Westen stelt voor gegevens uit te wisselen uitgesplitst tot op bataljonsniveau. Het Oosten weigert vooralsnog een dergelijke vergaande uitsplitsing in overweging te nemen; het meent dat deze de structuur van zijn strijdkrnchten zou blootleggen. Naast informatie-uitwisseling hebben beide partijen een bepaling voorgesteld dat nationale technische middelen (satellieten en andere vormen van technische waarneming) ongemoeid worden gelaten. Satelliet-gegevens zijn weliswaar belangrijke hulpmiddelen voor verificatie, zij zijn echter geen vorm van directe waarneming. Resultaten komen eerst lantlS de weg van subjectieve interpretatie tot stand. Men kan bijvoorbeeld de bewegingen of louter de aanwezigheid van een bepaalde hoeveelheid materieel (tanks, artillerie) waarnemen en daaruit zekere conclusies trekken over het aantal manschappen dat gewoonlijk met de .. Laten we leder twee stappen achteruit gaa n"

bediening van die hoeveelheid materieel is belast. Rechtstreeks "neuzen teUen" - een kardinale o~ve wanneer men personee!sreducnes en -limiteringen wil controleren - kunnen nationale technische middelen niet. Om het overtuigend bewijs van eventuele wanprestatie door de andere partij te leveren, heeft men dan ook meer maatregelen nodig. Deze coĂśperntieve verificatiemaatregelen richten zich op het (in aanwezigheid van de tegenpartij) eenduidig vaststeUen van de troepensterkte. Het zijn bepalingen inzake inspecties: de exit/entry points en waarnemers bij reducties. Voor wat betreft de inspecties op het gebied van de andere partij meent het Westen, dat deze alleen een effectief verificatie middel vormen wanneer zij een routinekarnkter dragen, kort tevoren worden aangekondigd en niet kunnen worden geweigerd. Het Oosten heeft eerst in 1983 het beginsel van inspecties aanvaard. Het eist echter een uitvoerige rechtvaardiging van elke inspectieaanvraag en behoudt zich het recht voor deze aan te vechten. Het resultaat kan zelfs zijn dat de inspectieaan~ niet wordt gehonoreerd. Een dergelijke inspectiemaatregel is echter ontdaan van zijn afschrikwekkende werking en derhalve voor de westelijke deelnemers ten enenmale onaanvaardbaar. Het Westen beoordeelt de inspectie als de spil van elk verificatiestelsel. Zonder een deugdelijk verificatiesysteem in het algemeen en een inspectiemaatregel in het bijzonder, zal het Westen geen overeenkomst in Wenen willen afsluiten. De inspectiemaatregel speelt derhalve in de thans plaatsvindende discussies een grote rol. Er zijn echter ook nog andere verificatiemaatregelen door beide zijden voorgesteld. Voor het teUen van troepen die het reductiegebied verlaten en daarin binnengaan - in boekhoudtermen zou men kunnen zeggen: voor het bijhouden van debet en credit - voorzien partijen exitjentry points. Hierbij denke men aan de permanente plaatsing van een aantal waarnemers in zee- of luchthavens of op spoorwegknooppunten waarlangs troepen worden verplicht zich te verplaatsen. De maatregel is uiternard alleen van waarde indien atle troepen zich ook daadwerkelijk via deze punten verplaatsen. Min of meer bij toeval ontdekte het Westen in de laatste ronde


17

NA VO-troepen op oefening in West-Duitsland.

dat het Oosten stilzwijgend was teruggekrabbeld van zijn eerdere positie, waarin dit ook zo was. Het maakte een bijzonder slechte indruk op de Westelijke onderhandelaars plotseling te moeten bemerken dat het Oosten niet langer voornemens was ook de halfjaarlijkse Sovjet-troepenrotaties in en uit Oost-Europa via deze exil/entry points te laten gaan. Daarmee zou opeens de verplaatsinll van ongeveer 500.()()() Sovjet-militauen in en uit het reductiegebied buiten de waarneminll vallen, met als consequentie een lllcompiete boekhouding. Het zal duidelijk zijn dat het Oosten, mede teneinde zijn hierdoor zeer geschade geloofwaardillheid te hersteUen, zijn huidige positie terzake zal dienen te herzien. Ten slotte voorziet het Westen de mogelijkheid de uit het reductiegebied terugtrekkende eenheden door waarnemers te laten vergezeUen. Dit is een van oorsprong oostelijke gedachte, die door het Westen in 1984 is overgenomen. Het Oosten heeft merkwaardigerwijs deze maatregel in zijn jongste voorstel van dit jaar laten vallen. Vertrouwen Naast verificatiemaatregelen steUen partijen ook enkele vertrouwensbevorderende maatregelen voor. Over deze maatregelen wordt de laatste jaren niet veel gesproken, met één uitzondering. Het Oosten hekelt keer op keer scherp de door het Westen voorgestelde uitbreiding van het toepassingsgebied tot buiten de reductiezone

voor twee van zijn maatregelen, te weten de verplichting militaire activiteiten boven een zeker niveau van deelnemende militairen aan te melden en de verplichting naar deze activiteiten waarnemers uit te nodigen. Het Westen volhardt in zijn sinds de introductie van deze maatregelen in 1979 uitgedragen overtuiging, dat van bepaalde activiteiten in gebieden onmiddellijk grenzend aan de reductiezone wel d~elijk een negatieve invloed kan wtgaan op de veiligheid van partijen. Gelet op het wederzijds onderschreven ~nsel van onverminderde veiligheid voor allen, streeft het dan ook, op recil'rociteitsbasis, een vergroot toepasslll~ebied na voor de verplichting militaire activiteiten waaraan een of meer divisies deelnemen, aan te melden en daarbij waarnemers uit te nodigen. Aangezien het slotcommuniqué spreekt over de doelstelling grotere stabiliteit te bevorderen "in Europa" (dus niet alleen in Centraal-Europa), ontkent het Westen voorts in strijd met het mandaat te handelen. In het bovenstaande is getracht een schets te geven van een aantal problemen waarmee de MBFR-Qnderhandelaars worden geconfronteerd. Van deze problemen zijn data en verificatie zonder twijfel de belangrijkste. Wat is de laatste jaren ondernomen om op deze punten de posities van partijen tot elkaar te brengen? Zoals we zagen meende het Westen data-overeenstemming voorafgaande aan verdragsondertekening nodig te

hebben, als grondslag voor de berekening der reductiequota. Het Westen legde in 1982 een ontwerp-verdrag op tafel, dat het gehele proces van reducties en daarop volgende plafonds beoogde te regelen. Een annex bij dit ontwerp-verdrag drukte ieders verplichtingen in elke fase van het reductieproces numeriek uit. Het Oosten wees een dergelijke benadering met precies omschreven en verifieerbare verplichtingen af. Het stelde in 1983 zijn boven reeds Ilenoemde dataloze benadering voor III een ontwefP-Qvereenkomst die, evenals het westelijke ontwerp, het gehele proces van reducties - initiële VS- en Sovjet-reducties en daaropvolgende reducties ook door de andere deelnemers - en limiteringen bestreek. Op 19 april 1984 deed het Westen, omdat het deze dataloze aanpak voor een overeenkomst nopens substantiële reducties niet kon aanvaarden, een laatste poging de datadiscussie uit het slop te halen. Het stelde een beperkte wtwisseling van data voor: alleen over gevechts- en gevechtsondersteunende eenheden. Ter verklaring zei het Westen te geloven dat veel van de discrepantie lag in de nog overblijvende categorie van de dienstensector alsmede bij de luchtstrijdkrachten. Data hierover zouden eerst na de initiële reducties worden uitgewisseld. Aldus werd data-Qvereenstemming verlegd naar later. Ook deze oplossing kon het Oosten niet bevredigen. Op 14 februari 1985 verklaarde Sovjet-delegatieleider Michaljov dat het nastreven van een alomvattende overeenkomst in dit


18

stadium geen zin had. Men zou zich voorlopig beter kunnen concentreren op een overeenkomst inzake initiele VS- en Sovjet-reducties alsmede een aansluitende verplichting voor alle deelnemers de troepensterkte in het gebied niet te verhogen. Voor een dergelijke beperkte overeenkomst diende de Rus ontwerp-grondbepalingen in. Raamwerk De NAVO begon een diepgaande stu-

die over de stand van zaken in de onderhandelingen in het algemeen en dit laatste oostelijke voorstel in het bijzonder. Zij kwam tot de conclusie dat aanvaarding van een in tijd begrensde, eerste fase-overeenkomst inderdaad een mogelijkheid zou kunnen bieden de onderhandelingen vooruit te helpen, temeer daar het Oosten thans voorstelde wat het We&ten aanvankelijk ook bepleitte; nog in 1979 stelde het Westen een eerste fase-overeenkomst voor die toen door het Oosten werd bekritiseerd wegens het gebrek aan "linkage" met overeenkomsten over de volgende reduetiefasen! Nu het Oosten aldus was teruggekeerd tot hetgeen ook het Westen

Troepen van hel Warschau PaCI op oefening.

aanvankelijk voorstelde, kon de Britse delegatieleider Alexander op 5 december jl. verklaren dat de Alliantie bereid was verder te werken op de basis van de benadering belichaamd in de oostelijke grondbepalingen. Daarmee ontstond voor het eerst in deze onderhandelingen een situatie waarin beide partijen over een gemeenschappelijk raamwerk voor een overeenkomst spraken. Het Westen deed nog meer dan de oostelijke benadering aanvaarden: het verklaarde zich ook bereid - en dat is Ilelet op de geschiedenis van de datadiscussie een uiterst belangrijke stap - in het kader van deze eerste fase-overeenkomst, initiele reducties te beginnen zonder voorafgaande overeenstemming over de troepensterkte in het reductiegebied. Tegelijkertijd wees de Brit erop dat de grondbepalingen volstrekt ontoereikend waren op het gebied van verificatievoorzienin~en . Het Westen zou terzake aanvullingen en verbeteringen indienen. Immers met behulp van deze maatregelen zouden partijen in de loop van drie jaren de, na voltooiing der initiele reducties, uitgewisselde informatie met betrekking tot de sterkte van de groepen vallend onder de niet-verhogingsverplichting, moe-

ten kunnen controleren. Deze taak was immens: alleen het Westen zag zich reeds voor de opgave gesteld personeelsniveaus te verifieren in de orde van 1.000.000 man verspreid over meer dan een half miljoen kilometer en meer dan 2.000 garnizoenen en kampen in drie grote landen. Het Westen meent echter dat deze opgave kan worden volbracht. Het besteedde de afgelopen rondes aan uiteenzettingen hoe dit kon geschieden. Nieuwe ideeĂŤn Het Oosten heeft tot nu toe helaas geen tekenen gegeven van een soortgelijke politieke wil als het Westen op 5 december toonde. Eerder is het tegenovergestelde het geval. Op 20 februari 1986 presenteerde het Oosten een ontwerp-overeenkomst als nadere uitwerking van zijn grondbepalin~en, die in !leen enkel substantieel opZicht de POSities van partijen dichterbij bracht. Het Westen, bij monde van de Nederlandse delegatieleider Van de Mortel, toonde zich met name teleurgesteld over de introductie (of beter nog: de re-introductie) van een aantal verificatiemaatregelen, die niets meer waren dan een herhaling van oude, reeds eerder door het We&-


19

ten in de context van een alomvat-

tende overeenkomst als volstrekt ontoereikend afgewezen bepalingen. Ambassadeur Van de Mortel vond hierin ook aanleiding een tegenstelling te constateren tussen enerzijds hoopgevende officiële Oostelijke verldaringen (onder meer van secretarisgeneraal Gorbatsjov), waarin de noodzaak van betrouwbare verificatie werd erkend, en anderzijds het aan de onderhandelingstafel ingediende ontwerp dat te!7.alce zo ver beneden de maat bleef. Hij riep het Oosten op zijn houdinjl aan de onderhandelingstafel te hemen. Het Westen zou wachten op een adequate Oostelijke reactie.

partijen het echter ook eens over een groot aantal belangrijke onderwerpen. Men kan zelfs stellen dat na de WeI!r telijke conoessie ten aanzien van voorafgaande dataovereenstemmin~ er thans geen verschillen van prinCIpiële aard tussen partijen meer bestaan: men aanvaardt het beginsel

van een eerste faseovereenkomst, men aanvaardt ook het beginsel van verificatie. Het is nu aan het Oosten om te tonen dat het ook in de praktijk bereid is effectieve verificatie te aanvaarden. Het zou te betreuren zijn indien met deze noodzakelijke stap onnodig lang zou worden getaImd.

9P 18 april ontvouwde Sovjet-partij-

leIder Gorbatsjov op het SED-congres in Oost-Berlijn enkele ideeën met betrekking tot reducties in een bredere context dan MBFR. Westelijke p0gingen opheldering te!7.alce te verkrijgen zijn met algemene, soms ook tegenstnjditle verldaringen beantwoord. De tamelijk vage formulering van deze gedachten laat derhalve nog slechts zeer voorlopige conclusies toe. Indien en wanneer de Berlijnse rede is omgezet in concrete voorstellen, kan men daarin wellicht positieve elementen onderkennen die kunnen worden benut om de thans nog bestaande verschillen in de posities van partijen te verkleinen. Daartoe is het naar het nu voorkomt thans nog te vroeg. Ook het Oosten lijkt er zo over te denken. Bij de opening van de huidige ronde verklaarde de DDR-delegatieleider Wieland, zonder overigens nadere details over de in Berlijn ontvouwde gedachten te verschaffen, dat een overeenkomst in Wenen zonder twijfel "auch einen produktiven und beschleunigenden Emstieg in den Prozesz umfassender Abrüstung im gesamteuropäischen Rahmen bedeuten würde, wie er von Michae1 Gorbatshow vorgeschlagen wurde". Daarmee lijkt een signaal te zijn gegeven dat de Oosteuropese landen de Weense onderhandelingen wensen voort te zetten. Deze opstelling is verheugend. Zoals ik in het voorgaande heb I??ilen aan te duiden, is in ruim twaalf Jaar onderhandelen veel werk verzet. Talrijke oplossingen zijn door partijen aangedragen, alle zijn gewogen, vele zijn te licht bevonden. Al doende werden

~============~-------~ --


20

Europese Ontwapeningsconferentie in Stockholm "litanie zonder eind"? "Deze wijze van samenwerking kan een nieuwe dimensie toevoegen aan wapenbeheersing, want het kan de grondslag leggen voor meer wezenlijke wapenbeheersings- en ontwapeningsakkoorden in de toekomst. (...) Een succesvolle afsluiting van uw werk hier in Stockholm kan een impuls geven aan andere onderhandelingen en kan als een barometer voor verdere vooruitgang dienen". Aldus minister Van den Broek na路 mens de twaalf landen van de Europese Gemeenschap op 15 april 1986 voor de plenaire vergaderin~ van de

Europese Ontwapeningscol1lerentie (EOC) te Stockholm. Op 19 september a.s. zal de eerste fase van deze conferentie eindigen. De EOC geraakt aldus week na week in meer tijdnood en daarmee is de totstandkonnng van een slotdocument over nieuwe ver-

trouwen- en veiligheidsbevorderende maatregelen aan toenemende twijfel onderhevig, de aanmoedigende woorden van minister Van den Broek ten spijt. Voldoende redenen om in het kader van dit themanummer van Jason Magazine de blik op de EOC te richten. Achtereenvolgens zullen daarbij aan de orde komen: de voorgeschiedenis van de conferentie, de achtergronden en de inhoud van de verschillende voorsteDen, de stand van zaken en de vooruitzichten. Van Helsinki naar Stockholm In 1975 ondertekenden 33 Europese landen plus de Verenigde Staten en Canada de SlotaJae van Helsinki. De Slotakte was het resultaat van de

Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE), wel-

ke twee jaar daarvoor in de FInse hoofdstad was begonnen. De Slotakte beschreef beginselen en verstrekte voorsteDen en bepalingen over een groot aantal onderwerpen. In grote lijnen bestreken deze drie gebieden: veiligheid, economische samenwerking en humanitaire contacten. Het deel dat gewijd was aan de veiligheid, ook wel aangeduid als "de eerste mand", bevatte een "document

over vertrouwenwekkende maatregelen en bepaalde aspekten van veiligheid en ontwapening". In dit document waren een aantal vertrouwenwekkende maatregelen, Confidence Building Measures (CBM's), opgenomen. De belangrijkste CBM was het vooraf aankondigen van legermanoeuvres met deelname van meer dan 25.000 man en het daarbij uitnodigen van waarnemers. De Slotakte van Helsinki is geen verdrag en de destijds overeen~ekomen maatregelen hadden geen bmdend karakter. De uitvoering ervan zou berusten op goede trouw waarmee wederzijds begrip, vertrouwen in de bedoelingen van andere staten en de internationale stabiliteit in Europa bevorderd konden worden. Hoewel de implementatie van de vertrouwenwekkende maatregelen uit de Slotakte geen reden tot grote ontevredenheid gaf, kwam bij de westelijke landen spoedig de wens naar voren om binnen het kader van de CVSE verdergaande CBM's overeen te komen. Twee CVSE-vervolgbijeenkomsten boden hiertoe de mogelijkheid. Op deze bijeenkomsten werd de uitvoering van de Slotakte getoetst en zouden de deelnemers pogen verdere vooruitgang te boeken in het gehele proces van veiligheid en samenwerking in Europa. De eerste vervolgbijeenkomst te Belgrado (1977-'78) boekte in wezen geen enkel resultaat, behalve dat men overeenkwam om in november 1980 te Madrid opnieuw een vervolgbijeenkomst te houden. In een verslechterend internationaal klimaat - onder meer ten gevolge van de Sovjet-inval in Afghanistan en de crisis om Polen - duurde de vervolgconferentie van Madrid veellan-

Dit arlikel is geschreven door drs. D. Zandee. Hij is werkzaam bij de afdeling Plannen van de Landmachlslaf van hel minislerie van defensie. Drs. Zandee schreef deze bijdrage op persoonlijke lile/.

ger dan oorspronkelijk voorzien was. Op 9 september 1983 werd zij be毛indigd met de aanvaarding van een slotdocument. Daarmee was, om de woorden van een Nederlandse onderhandelaar te citeren, een litanie ten einde gekomen (1). Kwalitatieve stap In Madrid werden geen nieuwe CBM's overeengekomen, maar wel besloten de deelnemers een Europese Ontwapeningsconferentie te houden. Zowel van oostelijke als van westelijke zijde was hierop aangedrongen. Aan westelijke zijde had Frankrijk al in 1978 het initiatief genomen. Bij de aanvang van de vervolgconferentie in Madrid was dit initiatief met steun van de westelijke landen als voorstel ingediend. Achter het Franse EOCvoorstel stak de gedachte dat de in Helsinki overeengekomen vertrouwenwekkende maatregelen waardevol waren gebleken als een eerste experiment met wat toen nog een geheel nieuwe vorm van militaire contacten was. Maar nu was de tijd aangebro-


21

De EOe·openingssessie in het conferentiecentrum van Stockholm.

ken om kwalitatief een duidelijke stap naar voren te doen (2). Daarnaast kan meegespeeld hebben dat Frankrijk haar weigering in het verleden om deel te nemen aan het MBFR-overleg te Wenen over !roepenreducties in Centraa1-Europa een positieve wending wilde geven met een initiatief, om een ontwapeningsconferentie te beleggen die betrekking rou hebben op geheel Europa en niet op een beperkt gebied binnen Europa. In de Franse visie diende de EOC zich in een eerste fase bezig te houden met het overeenkomen van een pakket van vertrouwen- en veiligheidsbevorderende maatregelen. Op een derde CVSE-vervolgconferentie rouden de resultaten van de EOCFase I getoetst kunnen worden en vervolgens rou een mandaat voor een tweede fase van de EOC geformuleerd kunnen worden. In deze EOCFase IJ rouden dan eigenlijke ontwapeningsmaatregelen op het gebied van de conventionele land- en luchtstrijdkrachten aan de orde kunnen komen. Het mandaat voor de EOC in het Slotdocument van Madrid toonde grote overeenkomst met het oorspronkelijk Franse voorstel. De deelnemende staten verklaarden op 17 januari 1984 met de eerste fase van de Conferentie over vertrouwen- en veilig· heidsbevorderende maatregelen en ontwapening in Europa van start te gaan. De eerste fase diende gericht te zijn op het overeenkomen van maatregelen die het risico van militaire confrontatie in Europa zouden verminderen. Dergelijke maatregelen

dienden volgens het Slotdocument te voldoen aan vier belangrijke criteria: ze moesten betrekking hebben op geheel Europa en (op bepaalde voorwaarden) het aangrenzende zee- en luchtruim, ze dienden politiek bin· dend te zijn en militaire betekenis te hebben, en ze moesten voorzien zijn van toereikende vormen van verificatie. Om het "zwaardere karakter" van dergelijke maatregelen in de benaming te onderstrepen werden ze niet, zoals in de Slotakte van Helsinki, omschreven als Confidence Building Measures (CBM's), maar als Confi· dence and Security Building Measu· res (CSBM's), vertrouwen· en veiligheidsbevorderende maatre$elen. In het mandaat van Madrid stond nadrukkelijk vermeld dat de EOC integraal deel uitmaakt van het gehele CVSE-proces. Het Westen heeft vanaf het begin van de CVSE de samenhang tussen de verschillende manden benadrukt. Een succes van de EOC mocht in deze opvatting er niet toe leiden dat de andere manden - en in het bijronder de derde mand inzake humanitaire contacten - naar de achtergrond rouden verdwijnen. Op 4 november 1986 zal in Wenen de derde CVSE-vervolgconferentie alle aspecten van het proces van veiligheid en samenwerking in Europa weer de revue laten passeren. Het staat nu al vast dat een EOC-Slotdocument, mocht dit in Stockholm tot stand komen, het enige substantiële resultaat zal zijn van het CVSE-proces sinds de tweede vervolgbijeenkomst.

NAVO-voorstellen In de loop van de onderhandelingen in Stockholm zijn verschillende voorstellen op tafel gelegd. De drie belangrijkste "pakketten" zijn ingediend door de NAVO-Ianden, door de Groep van Neutrale en Niet-Gebonden landen (NNG) en door de Sovjet-Unie. Opmerkelijk zijn de eigen voorstellen van Roemenië, die op een aantal punten beduidend dichter bij de voorstellen van de NA VO-Ianden en de NNG liggen dan de Sovjetvoorstellen. Ook Malta heeft eigen voorstellen ingediend, doch deze worden hier buiten beschouwing gelaten. De Navo-voorstellen zijn te beschouwen als een kwalitatieve uitbouw van de CBM's uit de Slotakte van Helsinki. Ze hebben de bedoeling het militaire klimaat in Europa doorzichti\ler te maken (aangeduid met het begrip transparency), de s~ningen te verminderen, wederzijds begrip onder de deelnemers te bevorderen en het gevaar van het uitbreken van een gewapend conflict als gevolg van misverstanden of verkeerde inschattingen te verkleinen. Juist omdat de westelijke voorstellen voortborduren op de vertrouwenwekkende maatregelen uit de Slotakte worden zi~ wel aangeduid als "klassieke" CSBM s. De NAVOvoorstellen bestaan uit zes elkaar versterkende maatregelen die betrekking hebben op: jaarlijkse uitwisseling van gegevens over bepaalde militaire structuren (informatie); jaarlijkse uitwisseling van geplande militaire activiteiten (jaarkalender); het vooraf aankondi~en (notificatie) van militaire activiteiten van een bepaalde om-


22

Oas/europese waarnemers bij een NA Va-oefening.

vang (in het algemeen één of meer divisies of 6.000 of meer militairen); het uitnodigen van waarnemers bij dergelijke militaire activiteiten (observatie); verificatie via nationale technische middelen (satellieten) en inspectie; en de ontwikkeling van communicatiemiddelen ("hot lines" of telexverbindingen). Neutrale voorsteUen De voorsteUen van de Neu1rale en Niet-Gebonden landen kregen na indiening enthousiast onthaal van de NAVO-Ianden. Niet zo velWonderlijk, aangezien negen van de twaalf NNG-voorsteUen velWantschap vertonen met de NA VO-voorsteUen. De NNG-Ianden steUen onder meer voor om maatregelen overeen te komen voor aankondiging, waarneming en uitwisseling van informatie over militaire activiteiten. Een apart element in de NNG-voorsteDen vormen de

beperkende maalregelen (constraints). Deze dienen ertoe beperkingen op te

I~en aan de omvang van militaire actIviteiten en aan de tijdsduur daarvan of voorzien in een beperking van de stationering van bepaalde wapensystemen in bepaalde j:ebieden. Op atle maa~elen dienen toereikende verificanevoorzieningen van toepassinj: te zijn. Dat het de NNGlanden zijn die als eerste op de Eoe: beperkende maatregelen hebben voorgesteld mag geen velWondering wekken. Een aantal neutrale landen in Europa liggen min of meer ingeklemd tussen de grote machtsblokken

(NAVO en Warschau Pact). De beperkende maatregelen zijn erop gericht de dreiging van de militaire activiteiten van deze machtsblokken in te perken. Sovjet-voorsteUen

De voorsteDen van Roemenie bevat-

ten deels klassieke CSBM's, deels beperkende maatregelen en deels declaratoire maatregelen. Op het laatste onderdeel sluiten de voorsteDen van de Sovjet-Unie aan. De Sovjets hebben aanvankelijk zes maatregelen voorgesteld, waarvan er vijf door het Westen een dec/aratoir karakter zijn toegedicht. De enige maatregel in dit verband die voor de NAVO- en NNG-Ianden bespreekbaar is, heeft betrekking op herbevestiging van het beginsel van het niet-gebruiken van geweld (Non-Use of Force). De overige declaratoire maatregelen, zoa1s het uitbannen van chemische wapens uit Europa en het afzien van het eerste gebruik van kernwapens, horen naar het oordeel van de andere deelnemers niet thuis in de Eoe:. Eén van de zes voorsteDen van de Sovjet-Unie heeft betrekking op de klassieke CSBM's en bevat tamelijk vaag aangeduide informatiemaatregelen over aankondiging van oefeningen en troepenbewegingen alsmede over de waarneming tijdens oefeningen en een algemene opmerking over verificatie. Uit het voorgaande komt het volgende, eni~ns gesimplificeerde onderhandelingsbeeld naar voren: de

NA VO-Ianden zijn uit op het overeenkomen van rueuwe en verdergaande klassieke CSBM's, de NNG-Ianden willen zich hierbij aansluiten maar eisen daarnaast beperkende maatregelen; de Sovjet-Unie (en de overige landen van het Warschau Pact met Roemenië als buitenbeentje) is primair uit op het afsluiten van declaratoire maatregelen. Met dit onderhandelingsbeeld is tevens geschetst in welke richting de Eoe: zich moet begeven om voor de deadline van 19 september positief resultaat te h0eken. Dit proces wordt ook wel aangeduid met het begrip endgaming. Resultaten

In de eerste plaats zal tegemoet gekomen moeten worden aan de verlangens van de NAVO-Ianden naar een versterking van de klassieke CSBM's. De beste mogelijkheden lijken te liggen op het gebied van de Jaarkalender, notificatie en observatie. De grootste problemen doen zich voor ten aaonen van de informatie- en verificatiemaatregelen. De landen van het Warschau Pact hebben duidelijk kenbaar gemaakt onder geen beding in te kunnen stemmen met het verstrekken van informatie over "militaire structuren". De Sovjet-Unie heeft gesteld dat de NAVO hiermee nog nauwkeuriger de doelen voor de nieuwe kernwapens voor de middeDange afstand zou kunnen vaststeDen en op deze wijze "gelegaliseerde spionage" kan bedrijven. De redenen voor de oostelijke weer-


23

stand tegen het overeenkomen van nieuwe CSBM's over informatie-uitwisseling en verrijkende verificatie hebben evenwel een diepere achtergrond. Ze zijn te herleiden tot de traditionele afkeer van het verstrekken van militaire en andere "veiligheidsinformatie", zoals onlangs ook duidelijk is gebleken met het ongeluk in de kerncentrale van Tsjernobyl. Of om de woorden van de Nederlandse ambassadeur bij de EOC, mr. P. BuwaIda, te citeren: "De Russische obsessie met beveiliging, geheimhouding, is en blijft aIlesoverheersend". Volgens BuwaIda is dit een belangrijke reden waarom de westelijke voorstellen in Stockholm voor een grotere transparency in militaire aangelegenheden voor de Oosteuropese landen zo moeilijk aanvaardbaar zijn (3). In de tweede plaats zal op enigerlei wijze tegemoet gekomen moeten worden aan de verlanllens van de NNGlanden op het gebIed van de beperkende maatregelen. Niet aIleen op tactisch gebied is het Westen hier in het nadeel - de Sovjet-Unie en de overige landen van het Warschau Pact willen ook beperkende maatregelen - ook inhoudelijk verkeren de NA VO-Ianden in een lastige positie. Een van de belangrijkste en meest kansrijke voorgestelde constraint beoogt het beperken van het aantal deelnemende militairen aan oefeninllen. De Oosteuropese landen hebben 10 concreto voorgesteld om militaire manoeuvres te beperken tot een deelnemersaantal van 40.000. Een dergelijk plafond zou het normale oefenpatroon van het Warschau Pact niet schaden doch de NA VO-Ianden ernstig belemmeren. Door het gemtegreerde karakter van de NA VO-strijdkrachten is het regelmatig houden van grote oefeningen een vereiste. Bovendien moeten de militaire manoeuvres door de beperkte beschikbaarheid van oefenterreinen in een beperkt aantal weken in het voor- en najaar worden gehouden wanneer de schade aan gewassen en oogst minimaal blijft. Het opleggen van vergaande beperkingen op de omvang van oefeningen zou de bondgenootschappelijke belangen dus ernstig schaden. Wanneer de onderhandelaars er niet in slagen om het eens te worden over een limitering van de omvang van militaire oefeningen is wellicht een andere beperkende maatregel moge-

lijk. De NAVO-Ianden kunnen naar voren brengen dat de maa~el voor de jaarlijkse uitwisseling van informatie over de planning van militaire activiteiten een beperkend effect kan hebben, voorzover de vrijheid van handelen van militaire planners beperkt wordt door het bevriezen van essentiële militaire activiteiten in smtendeels voorspelbare patronen (4). In de derde plaats zal tegemoet gekomen moeten worden aan de Sovjetverlangens op het gebied van declaratoire maatTellelen. Alle deelnemers zijn in prinClpe bereid om het beginsel van het met-gebruiken van geweld te herbevestigen, al staat dit reeds

specificeerde hoeveelheid materieel. De oostelijke landen willen de notificatietermijn vastleggen op een geringer aantal dagen en de notificatiedrempel op een aanzienlijk hoger aantal.

omschreven in het Handvest van de Verenigde Naties en ook in de Slotakte van Helsinki. De vraag is dus eerder of de Oosteuropese landen onder leiding van de Sovjet-Unie bereid zijn om met de essentIeel geachte voorstellen van de andere deelnemers akkoord te gaan dan omgekeerd. Wat dit laatste betreft zijn nog grote problemen te verwachten inzake de concrete invulling van de klassieke CSBM's. Zo wensen de NA VO-Ianden de parameters voor de aankondiging van militaire activiteiten aanzienlijk lager te leggen dan de landen van het Warschau Pact. De westelijke deelnemers willen dat militaire actIviteiten uiterlijk 45 dagen van tevoren worden aangekondigd wanneer daarbij één of meer divisies betrokken zijn of 6.000 man of meer of een ge-

stellen die in Stockholm op de onderhandelingstafel zijn gelegd, hebben duidelijk gemaakt dat onder de deelnemers geen eensluidende interpretatie van het mandaat bestaat. Een EOC-s1otdocument zal derhalve onvermijdelijk een samenvoeging van de verschillende voorstellen moeten bevatten, dat wil zeggen: nieuwe en verrijkende klassieke CSBM's èn beperkende maatregelen èn een herbevestiging van het beginsel van het niet-gebruiken van geweld. De invuJ\ing van de verschillende voorstellen zal de onderhandelaars nog de nodige hoofdbrekens bewrgen. Wanneer de deelnemers er niet in slagen om in Stockholm een slotdocument overeen te komen, zal het gehele CVSE-proces daarvan een terugslag ondervinden. De "EOC-problema-

Vooruitzichten De Europese Ontwapeningsconferentie verkeert in een kritieke slotfase. De tijd dringt om voor 19 september een slotdocument tot stand te brengen, waarin nieuwe vertrouwen- en veiligheidsbevorderende maatregelen zijn op!\enomen die in overeenstemming ZIjn met het mandaat van de conferentie. De verschillende voor-


24

tiek" wordt dan ongetwijfeld een essentieel agendapunt op de derde vervolgconferentie te Wenen. Het gevaar van een nieuwe "litanie zonder einde" is in dat geval levensgroot aanweZIg.

Het uitblijven van succesvolle afsluiting van de eerste fase van de Eoe zal tevens de overgan~ naar de tweede fase, waarin over eIgenlijke ontwapeningsmaatregelen op conventioneel gebied gesproken zou moeten worden, blokkeren. Ondertussen is van de zijde van de Sovjet-Unie een nieuw initiatief genomen dat lijkt te anticiperen op de tweede fase van de Eoe. Op 18 april 1986 heeft Sovjetpartijleider Gorbatsjov in een rede voor het partijcon~ van de Oostduitse communisusche partij opgeroepen de conventionele land- en luchtstrijdkrachten in geheel Europa van de Atlantische Oceen tot aan de Oeral betekenisvol te reduceren. Gorbatsjov noemde in zijn rede dit "nieuwe initiatier' als onderhandelingsaanbod om de knoop in het MBFR-overleg te Wenen te ontwarren. Het komt merkwaardig over dat Gorbatsjov in dit verband de Eoe niet beeft genoemd, dat in het huidige mandaat al geheel Europa als toepassingsgebied heeft terwijl het troepenoverleg te Wenen slechts betrekking heeft op Centraal-Europa. Over het serieuze karakter van het nieuwe Gorbatsjov-voorstel kan gediscussieerd worden - pro~distische voorstellen zijn de SoVJet-Unie niet vreemd - maar het zal sowieso pas op de onderhandelingstafel kunnen komen, wanneer de Sovjet-Unie bereidheid heeft getoond om in Stockholm serieus mee te werken aan de totstandkoming van een substantieel slotdocument. Dit is ook vanuit een ander oogmerk van belang. Het is met nam op het gebied van de vertrouwen- en veiligheidsbevorderende maatregelen, dat eerder vooruitgang lijkt te bereiken dan ten aanzien van de besprekingen over kernwapenreducties in Genève, die zozeer in de publieke belangstelling staan. De toenemende technische problemen op het gebied van de beperking van de kernwapens - zoals de lastige vergelijking van de wap:nsystemen, de uiteenlopende definities van de aard en de bedoeling van de wapens, de mobiliteit van de overbrengingsmiddelen die steeds meer eisen zullen stellen

aan de verificatiebepalingen - maken de totstandkoming van wapenbeheersingsakkoorden op dit gebied zeer moeilijk, nog los van de politieke belemmeringen. Dergelijke obstructies van technische aard gelden in aanzienlijk mindere mate op het gebied van de vertrouwen- en veiligheidsbevorderende maatregelen. De Eoe kan bijdragen aan het versterken van het vertrouwen tussen de machtsblokken in Europa en het bevorderen van de veiligheid op een continent, waar de spanningen snel kunnen escaleren tot crisissttuaties. Het is te hopen dat de kansen op meer vertrouwen en veiligheid in Europa, die in Stockholm bereikt kunnen worden, ook daadwerkelijk benut worden.

NOTEN

I. J. Sizoo, CVSE/MADRID: een litanie ten einde. In: Internationale Spectator, november 1983. 2. Ontwapening. veiligheid, vrede. Voorstellen, besprekingen en besluiten 1977/80, 128, Ministerie van Buitenlandse Zaken, blz. 70e.v. 3. Mr. P. Buwalda, Onderhandelen met de SovjetUnie in multilaterale fora. In: Atlantisch Perspectief,

1985/6, blz. 16. 4. Skjold G. Mellein, Het Helsinki Proces: Kwesties van Veiligheid en Bevorderen van Vertrouwen. In: NAVO Kroniek, augustus 1985, blz. 12.


OPROEP-OPROEP-OPROEPOPROEP-OPROEP-OPROEPHet bestuur van de stichting Jason roept jongeren die gemteresseerd zijn in internationale vraagstukken en zich actief willen inzetten voor de stichting Jason op, om zich aan te melden voor een eventuele bestuursfunctie. Inlichtingen bij Frank Caris, tel. 071-214888 ofbij: StichtingJason Alexanderstraat2 2514 JL Den Haag

OPROEP-OPROEP-OPROEPOPROEP-OPROEP-OPROEP-

r--------------------------------------------------------------------------1986/ 3

Ik abonneer mij hierbij op Jason Magazine en ontvang tegen betaling van f 30.- zes nummers in de komende twaalf maanden.

Naam: ........... .. ... .... .. .... ... ... .... ... .......................... ...... .... .. ..... ...... .

Adres: .......................................................................................... Woonplaats: ....................... ... ... .... .... .. ..... ....... ................. .... ... ... ... Telefoon: ...... ......... ... .. .. ................ .. ...................... ... ... ................ . (U wordt verzocht te wachten met betaling totdat u een acceptgirokaart wordt toegezonden)


INDEX lAON '85/'86. 4. De Nederlandse kem",apentaken: Van zes naar...? Drs. D. Zandee en F. Caris. H. Korthuijs

Nederland en de kernwapen taken: van zes naar... ? De rol van kernwapens in de NAVO-strategie. Afr. A. Stemerdink Nederland moet voorlopig een kemwapentaak behouden. T. Frinking Elk krijgsmachtonderdeel zijn eigen kernwapentaak. Prof dr. J. Voorhoeve Geen kernwapentaken op bondgenoten afschuiven. Mr. M. Stelling Nederland moet kemwapentaken onvoorwaardelijk ophefTen.

s. VeertÏl! jaar Verenigde Naties. Prof. dr. P. R.'Bàehr VN niet meer dan de lidstaten ervan willen maken. Mr. M. van der Stoel (interview) VN niet weg te denken uit onze wereld. Mr. 1. E. VosskahIer Iser voorde VN nog leven na de veertig? Drs. B. ter Haar VN en ontwapening: weinige resultaten toch van groot belang. Prof mr. P. I/. Kooymans VN en de mensenrechten: Op de lange duurtoch resultaat.

85/6. Jongeren en buitenlandse politiek. Drs. J.C.P.M. Vi,:

Wat iser met "de"jeugd aan de hand. "Mensen moeten Zich niet blindstaren op ervaring". (Interview). ErneSlo H. Braam: Een Europese deÎensie is nog geen realiteit. Eric Janse de Jonge: Terugkeer naar consensus in de buitenlandse p0litiek. Véronique Frinking: Eindeloos onderhandelen in VN-simulatiespel. AnneJies Meybaum: Nederland en het streven naar Europese veiligheid .

Robin Linschoten:

86/1. Het Nederlandse voorzitterschap: Externe uitbreiding, interne

stagnatie. Mr. H. van den Broek: Nederlands voorzitterschap vol uitdagingen en kansen. (Belanvijkste passages uit een toespraak tot het Europees Parlement op 16 januan 1986.) P. Danlwt: Toekomst Europees Parlement niet bepaald gunstig. Dr. W. F. Van Eeke/en: Technologie stokpaardje van Nederlands voorzitterschap. (Interview)

P.G. Hoeks,ra: Eureka: Europese samenwerking voor concurrentie op wereldmarkt.

Mr. F. H. 1. J. Andriessen: Zwaartepunt van EG verschuift naar het zuiden. (Interview) J. F. Hinrichs: Spanje en Portugal rekenen op voordelen van EG-lidmaatschap.

86/2. Verkiezingen en veiligheidsbeleid: Drs. G. Wa/raven: Uitgangspunten buitenlands beleid PvdA, CDA en VVO lopen weinig uit-

een.

J. M. Wiersma en B. 1. van den Boomen: PvdA wil grotere rol voor Europa op gebied van vrede en veiligheid. Ed Nijpels (interview): Nederland moel niet langer buitenbeentje in NAVO zijn. Hans van Mierlo (interview): D66 geeft ook aanzet tot nieuwe ideeen in buitenlandse politiek. R. A. Koole: "Visitekaartjes" grote panijen anders dan politieke werkelijkheid.

._----------------------------------_._-------------------------------------, Kan ongefr. verzonden worden.

Jason Antwoordnummer 2187 2500 ZJ Den Haag


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.