Groot Begijnhof
In de voetsporen van de begijntjes Groot Begijnhof
Schapenstraat, 3000 Leuven Het Groot Begijnhof van Leuven werd vermoedelijk gesticht in 1205. Het is één van de grootste nog bestaande begijnhoven in Vlaanderen met een bebouwde oppervlakte van ongeveer 3 ha. Tijdens de hoogdagen in de 17de eeuw woonden er zo’n 360 begijnen. In 1795 werd het begijnhof afgeschaft door de Fransen. De 198 begijntjes mochten echter in hun huizen blijven wonen. De rest van de woningen werd verhuurd aan oudere vrouwen. Het begijnhof is een aaneenschakeling van straatjes, pleintjes, tuinen en parkjes, met tientallen huizen en conventen in traditionele baken zandsteenstijl. Het Stadje in de Stad werd in 1998 door Unesco op de lijst van historisch werelderfgoed geplaatst. Het was intussen aangekocht door de K.U.Leuven die er tegenwoordig studenten, universiteitsmedewerkers en buitenlandse gastprofessoren huisvest. De oude infirmerie en de gemeenschappelijke woning van het Begijnhof - het Convent van Chièvres - worden ingenomen door een Leuvens congrescentrum.
Klein Begijnhof
Halfmaartstraat, 3000 Leuven Bij de Abdij van Sint-Geertrui verrees eveneens een begijnengemeenschap. Dat “Klein Begijnhof” werd voor het eerst vermeld in 1272. De wijk bestaat uit een straat en twee doodlopende steegjes waar vrouwen woonden die dienden in de nabijgelegen abdij. Het klein Begijn-
hof beschikte over weinig financiële middelen. Het telde in haar hoogdagen slechts 100 begijnen. Dat aantal verminderde na de Franse revolutie zienderogen. De gebouwen vervielen dan ook snel. De in 1636 gebouwde kerk werd al in 1862 afgebroken en de infirmerie moest in 1954 plaats maken voor de oprukkende brouwerij Stella Artois. In 2000 werd wat van het Klein Begijnhof overbleef, grondig gerestaureerd en aan particulieren verkocht. Van het begijnhof resten vandaag een dertigtal huizen in traditionele Vlaamse stijl.
Klein Begijnhof
© Layla Aerts
Begijnen waren vrouwen die een tijdelijke gelofte van kuisheid en gehoorzaamheid aflegden. Anders dan nonnen hadden ze geen religieuze geloften afgelegd en waren ze niet gebonden aan de regel van armoede. Ze konden dus eigen bezittingen hebben. Zij voorzagen in hun levensonderhoud via eigen gelden, schenkingen en inkomsten uit onderwijs, ziekenzorg en handenarbeid zoals naaien, borduren en spinnen. De rijkere begijnen bezaten een eigen woning in het begijnhof. De armere collega’s woonden samen in conventen of gemeenschapshuizen. Zieke en arme oude begijntjes werden opgevangen in de infirmerie. 15