“Het eerste jaar heette ik ’het kind. Later gaven ze me de naam .’Emmanuel.”
EMMANUEL 11 JAAR
Oorlog en gevechten
Dienen of verdienen
Ik ben geboren in een klein dorpje in Ivoorkust. Niemand weet
Zonder identiteitspapieren kan ik niet naar school. Ze zijn van
precies waar. Mijn moeder was ziek en ging dood toen ik drie
alles aan het proberen, maar geld is ook een probleem. Om te
jaar was. Het was toen oorlog en er zijn verschrikkelijke dingen
kunnen eten en om mijn slaapplek te kunnen betalen, doe ik
gebeurd. Ik kan het me allemaal niet goed herinneren, maar er
allerlei klusjes in de buurt. Ik help bijvoorbeeld met koken en het
waren constant gevechten in de buurt en ook wij werden geraakt.
huishouden. Soms word ik er heel verdrietig van dat ik andere
Mijn vader moest meevechten en heeft mij daarom naar de Imam
mensen moet dienen om te kunnen bestaan. Ik heb geen eigen
gebracht. Hij zou mij die volgende avond weer op komen halen,
badkamer. Daarom vang ik regenwater op in een teiltje. Als het
maar hij is nooit meer terug gekomen. De Moskee werd mijn
een week niet regent, kan ik me een week niet wassen. Mijn
nieuwe huis en de families er omheen werden mijn nieuwe
kleren heb ik gekregen en zijn meestal van overleden mensen
familie.
geweest. Ik heb geen eigen plekje met mijn eigen spulletjes. Dat doet pijn.
Ik weet niet wie ik echt ben Ik mis mijn echte familie heel erg en voel me altijd een
Dromen
buitenstaander. Het is gek om niet te weten waar je vandaan
Ik zou dolgraag ooit een eigen huis willen hebben en niet meer
komt en zo niet te weten wie je echt bent. Toen ik in de moskee
afhankelijk hoeven zijn van anderen. De Imam die eerst voor mij
aankwam hebben ze allemaal geprobeerd om mijn leeftijd te
zorgde is overleden, dus nu zorgt zijn vrouw voor mij. Als ik
raden. Het gemiddelde werd mijn leeftijd. Het eerste jaar heette
voetbal kan ik alles even vergeten. Dan bestaat verdriet niet meer
ik ‘het kind’. Later gaven ze mij de naam ‘Emmanuel’.
en voel ik me vooral heel erg blij. Ik zou het liefst profvoetballer worden.
Geen thuis Ik vind het heel moeilijk om te praten over wat ik heb meegemaakt. Liever houd ik mijn mond en vergeet ik alle nare dingen. Toen ik in de moskee kwam, zat ik helemaal onder het bloed. Ik ben heel erg bang geweest. Ze zeggen dat ik daarom mijn wenkbrauwen heb weggekrabd. Ik herinner me alleen nog een hele grote knal. Als ik nu een knal hoor, denk ik aan dat moment en word ik bang. Ik slaap nu naast de moskee in een kamertje waar overdag de naaisters werken. Als het bedtijd is rol ik hier mijn slaapmatje uit. Het is beter dan slapen in de moskee. Het is meer mijn eigen plek, maar toch voelt het niet als mijn eigen thuis. Ik weet eigenlijk niet hoe dat voelt.