PON Jaarboek 2015

Page 1

Grip en resultaat Leefbaarheid in Brabant Sjaak Cox

PON Jaarboeken In 1990 nam het PON het initiatief tot het uitgeven van ­jaarboeken. Daarmee stelt het PON zich ten doel om ­actuele ontwikkelingen en trends op een breed sociaal terrein te s­ ignaleren en de publieke gedachtewisseling daarover te stimuleren.

Redactie

Anders kijken naar betrokkenheid Vijf heersende beelden onder de loep Jeannette den Hartog

Mariëlle Blanken Sjaak Cox Jeannette den Hartog Mirjam Smulders

Onderzoek Koen Vinckx

Ted van de Wijdeven

Fotografie

Samenwerking in transitie

Ontwerp, boekverzorging en lay-out

Veerkrachtige overheid gevraagd

Drukwerk

Mirjam Smulders Hans van Driel

Joyce van Belkom

Sirene Ontwerpers

Drukkerij Tielen

ISBN 978-90-5049-525-7

PON bestelnummer 15-01

Bewust kijken en leren zien Sturen op maatschappelijke waarde Mariëlle Blanken

Op zoek naar de ‘bricoleurs’ van Brabant Hans Horsten in gesprek met Joks Janssen

© Copyright 2015

PON kennis in uitvoering Stationsstraat 15 Postbus 90123 5000 LA Tilburg T (013) 535 15 35 info@hetpon.nl www.hetpon.nl

M O K E D R E OV

G U R B N E R E M R O F S E N D A N R E T O D L A E J R E LE ek 2015 rbo a a J N PO

KOM OVER DE BRUG TRANSFORMEREN LEER JE AL DOENDE Wie de PON-jaarboeken van de afgelopen 25 jaar bekijkt, ontdekt al vrij snel de rode draad. Het gaat steeds over de verhouding tussen overheid, organisaties en samenleving in wisselende contexten. De laatste jaren verandert die context sterker dan ooit. En we spreken met z’n allen uit dat verandering nodig is; in het licht van de houdbaarheid van de verzorgingsstaat, de legitimiteit van het democratisch bestuur, maar ook van de wijze waarop burgers vandaag de dag hun leven willen vormgeven. Transformeren − ons huidige handelen aanpassen naar een nieuw idee − is echter een van de moeilijkste opgaven die we met z’n allen voorstaan. Institutionele en persoonlijke belangen spelen een rol. Maar ook het vermogen om een algemeen idee om te zetten in een eerste stap. Tot die tijd stuurt de logica van geld en regels de ­beweging. Vanuit de bezorgdheid die het PON zich al ruim 65 jaar toe-eigent, is het jaarboek dit keer een bijzondere editie: geen boek, maar een pamflet met daarbij vijf artikelen waarmee wij u oproepen tot actie. Ongeacht de manier waarop u betrokken bent bij het sociale, culturele of economische domein, als burger, onder­nemer, maatschappelijke ­organisatie of overheid: we vragen uw inzet om de ­transformatie-ambities daadwerkelijk te verwezenlijken. Dat gaat ­verder dan samenwerking, ­kennisdeling, partnerschap en communicatie. Dat gaat om het vermogen om je eigen beelden onder de loep te nemen, om goed in de spiegel te kijken en e ­ erlijk te reflecteren op je eigen handelen en om bewuste, w ­ eloverwogen keuzes te maken. Zodat we daarvan leren en het vanaf morgen anders gaan doen!


Grip en resultaat Leefbaarheid in Brabant Sjaak Cox

PON Jaarboeken In 1990 nam het PON het initiatief tot het uitgeven van ­jaarboeken. Daarmee stelt het PON zich ten doel om ­actuele ontwikkelingen en trends op een breed sociaal terrein te s­ ignaleren en de publieke gedachtewisseling daarover te stimuleren.

Redactie

Anders kijken naar betrokkenheid Vijf heersende beelden onder de loep Jeannette den Hartog

Mariëlle Blanken Sjaak Cox Jeannette den Hartog Mirjam Smulders

Onderzoek Koen Vinckx

Ted van de Wijdeven

Fotografie

Samenwerking in transitie

Ontwerp, boekverzorging en lay-out

Veerkrachtige overheid gevraagd

Drukwerk

Mirjam Smulders Hans van Driel

Joyce van Belkom

Sirene Ontwerpers

Drukkerij Tielen

ISBN 978-90-5049-525-7

PON bestelnummer 15-01

Bewust kijken en leren zien Sturen op maatschappelijke waarde Mariëlle Blanken

Op zoek naar de ‘bricoleurs’ van Brabant Hans Horsten in gesprek met Joks Janssen

© Copyright 2015

PON kennis in uitvoering Stationsstraat 15 Postbus 90123 5000 LA Tilburg T (013) 535 15 35 info@hetpon.nl www.hetpon.nl

M O K E D R E OV

G U R B N E R E M R O F S E N D A N R E T O D L A E J R E LE ek 2015 rbo a a J N PO

KOM OVER DE BRUG TRANSFORMEREN LEER JE AL DOENDE Wie de PON-jaarboeken van de afgelopen 25 jaar bekijkt, ontdekt al vrij snel de rode draad. Het gaat steeds over de verhouding tussen overheid, organisaties en samenleving in wisselende contexten. De laatste jaren verandert die context sterker dan ooit. En we spreken met z’n allen uit dat verandering nodig is; in het licht van de houdbaarheid van de verzorgingsstaat, de legitimiteit van het democratisch bestuur, maar ook van de wijze waarop burgers vandaag de dag hun leven willen vormgeven. Transformeren − ons huidige handelen aanpassen naar een nieuw idee − is echter een van de moeilijkste opgaven die we met z’n allen voorstaan. Institutionele en persoonlijke belangen spelen een rol. Maar ook het vermogen om een algemeen idee om te zetten in een eerste stap. Tot die tijd stuurt de logica van geld en regels de ­beweging. Vanuit de bezorgdheid die het PON zich al ruim 65 jaar toe-eigent, is het jaarboek dit keer een bijzondere editie: geen boek, maar een pamflet met daarbij vijf artikelen waarmee wij u oproepen tot actie. Ongeacht de manier waarop u betrokken bent bij het sociale, culturele of economische domein, als burger, onder­nemer, maatschappelijke ­organisatie of overheid: we vragen uw inzet om de ­transformatie-ambities daadwerkelijk te verwezenlijken. Dat gaat ­verder dan samenwerking, ­kennisdeling, partnerschap en communicatie. Dat gaat om het vermogen om je eigen beelden onder de loep te nemen, om goed in de spiegel te kijken en e ­ erlijk te reflecteren op je eigen handelen en om bewuste, w ­ eloverwogen keuzes te maken. Zodat we daarvan leren en het vanaf morgen anders gaan doen!


N E P I R G T A A T L U S E R D I E H R A A B F E E L T N A B A R IN B

1

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 1

01-06-15 14:33


Sjaak Cox

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 2

2

01-06-15 14:44


GRIP EN RESULTAAT LEEFBAARHEID IN BRABANT drs. Sjaak Cox,

adviseur het PON

‘Onze daden vormen de enige spiegel waarin we zien kunnen wat we zijn’

Thomas Carlyle

In 1979 kwam ik vanuit Limburg in Tilburg studeren. ­Inmiddels werk ik meer dan 25 jaar voor het PON, met name daar waar burgers en overheid elkaar lastigvallen of inspireren. Ik neem u in dit artikel mee met mijn blik op hoe Brabant de ­afgelopen 25 jaar is veranderd en hoe mijn opvattingen, rol en positie in leefbaarheid i­ ngrijpend zijn gewijzigd. Omdat ik veranderd ben, maar vooral omdat Brabant en de ­Brabander in bijna alle opzichten zijn getransformeerd. Dat doe ik aan de hand van mijn eigen voorbeelden. Ik zal vooral citeren uit eigen werk of gebruikmaken van teksten uit rapporten en a ­ rtikelen van d ­ irecte collega’s. Om de zoveel tijd was er in mijn hoofd, veelal door een vreemde opmerking die bleef hangen of een bijzondere bijeenkomst, aanleiding om – vaak verwonderd – mijn gedachten over de Brabander en zijn ­verhouding met zijn directe woon- en leefomgeving bij te stellen.

3

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 3

01-06-15 14:44


4

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 4

01-06-15 14:33


‘De oplossing van Brabant’

in en rond de dorpen zijn komen wonen. Op de tweede plaats doet de landbouw als economi­ sche drager van het platteland steeds meer een stapje terug. De agrarische sector is niet l­ anger de grote werkverschaffer. Elke ­Brabander kan in een cirkel van 1,5 uur rijden elke soort baan vinden die er in de wereld te vinden is. Op de derde plaats is de leefbaarheid van kleine kernen een steeds groter probleem voor een steeds kleinere groep mensen. Het verdwijnen van voorzieningen (één van de gevolgen van de almaar doorgaande schaalvergroting) leidt ertoe dat bewoners steeds grotere afstan­ den moeten afleggen om bij voorzieningen te ­ komen. Vooral plattelanders zonder auto raken daardoor in de problemen, zeker nu de verschraling van het openbaar vervoer in het landelijk gebied doorzet. Daar staat tegenover dat steeds meer dorpelingen beschikken over een auto. Ook hechten ze minder belang aan het leefbaarheidsaanbod in het eigen dorp. Ze kiezen in toenemende mate voor de k­ waliteit die op hun lijf is geschreven. Diepvries, auto, de pil, de algemene welvaartsstijging en ­recentelijk de digitale revolutie hebben daar meer voor ­gezorgd dan allerlei leefbaarheids­ maatregelen.

Paul Kuypers, directeur PON Toen ik in 1987 voor het eerst bij het PON binnenliep, de eerste vergaderingen mee­ ­ maakte, met oudere collega’s mee moest of mocht, drukte het verleden van het PON op iedereen. Het was een mengeling van trots op het instituut en onzekerheid over de aanstaan­ de taken. Het PON had net een reorganisatie achter de rug, directeur Kuypers was vertrokken en men zocht naar een nieuwe richting, nieuwe methodieken en deels ook een nieuwe inhoud van werken. Op het terrein van leefbaarheid en burgerinbreng had het PON in die eerste 40 jaar een grote bocht gemaakt die je geacht werd te kennen. Ik zal die kort samenvatten, waardoor ik ongetwijfeld geen recht doe aan de precieze geschiedenis. Uiteindelijk liep die lijn van ‘de Brabander dient beschermd te worden’, via ‘­­ we behoeden de Brabander door zijn ­omgeving te bedenken en in te richten’, naar ‘we onder­ steunen en voeren actie voor Brabant en ­Brabanders’, met name bij de i­nspraak en alle nieuwe plannen die overheden en ­instellingen aan het maken zijn. Uiteindelijk vond het PON aan het eind van de jaren ­tachtig dat ­‘Brabant opgelost’ was. Er waren nog maar ­ weinig opmerkelijke kenmerken om het bijzondere ­ of unieke van Brabant te blijven benadrukken. De nieuwe medewerkers moesten op zoek naar hun nieuwe rol in de veranderde v­­erhoudingen in het Brabantse.

Net als in de dorpen is er ook in de steden sprake van een verschuiving van een lokale ­ naar een regionale oriëntatie van mensen. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw was het nog heel gebruikelijk dat alle activitei­ ten ­ (wonen, onderwijs, werken, ontspanning et ­cetera) zich binnen de eigen buurt of wijk afspeelden. ­ Tegenwoordig is de actie­ radius van mensen veel groter. Iedereen is eraan gewend geraakt om in het dagelijks ­ leven grotere afstanden te ­ overbruggen. De wereld wordt meer en meer een glocal ­ ­village. Dat geldt voor bewoners van ­dorpen én ­ steden. Net als de dorpen hebben ook de meeste buurten en wijken in steden steeds minder functies. Buurtsupers en klein­ schalige bedrijfjes verdwijnen, winkelstrips in buurten buiten (en tegenwoordig ook in) de stadscentra leiden niet zelden een k­wijnend bestaan. Wat resteert, zijn buurten met ­ uitsluitend een woonfunctie. De stadscentra ­ ­daarentegen ontwikkelen zich meer en meer

‘Je bent schatplichtig aan ons verleden, zoek met die rugzak je eigen weg’ Gerrit Kruis, directeur PON De laatste decennia is er veel veranderd in de meeste Brabantse dorpen. Op de eerste plaats zijn de bewoners ontstellend veranderd. Van laagopgeleid, relatief arm, grote gezinnen, ­katholiek (of kerkelijk), gebonden aan het dorp en de directe omgeving na de oorlog, naar steeds hoger opgeleid, relatief rijk, met veel ouderen en ontzettend mobiel anno nu. Het dagelijks leven van dorpelingen speelt zich in toenemende mate af op regionale schaal voor werk, school en ook voorzieningen. Dat geldt voor de dorpelingen zélf en voor de nieuw­ komers met andere leefstijlen en gebruiken, die

5

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 5

01-06-15 14:33


tot vrijetijdsplekken. Daar zijn winkelvoor­ zieningen, o ­verigens vooral gevuld door­ (inter)nationale ketens, verweven met horeca en uitgaans­gelegenheden. In de centra zien we bovendien een groeiende aandacht voor de openbare ruimte. Pleinen en parken bieden gelegenheid voor ontmoeting, water wordt ­ weer terug in de stad gebracht. Met andere woorden: steden kenmerken zich steeds meer door multifunctionele centra. Daaromheen­ liggen monofunctionele woonwijken, onder­ ­ wijs- en sportgebieden en bedrijventerreinen. Ondanks al deze veranderingen is er ook ­sprake van een zekere continuïteit, zo heeft 25 jaar werken aan leefbaarheid mij doen ­inzien. B ­ rabanders hechten allereerst aan hun ­identiteit, ze zijn er trots op Brabander te zijn. Ze hebben de 3 G’s tot hun ‘zijn’ gemaakt (gezellig, gemoedelijk en gastvrij) en ­koketteren met hun zachte g en hun dialect (dat ­welhaast niemand meer goed spreekt). Brabanders verhouden zich tot hun buurt (‘mijn kasteeltje hoort in een nette buurt te staan’) en tot hun streek (‘met de auto ben ik zo overal’) en zijn daar ook aan verknocht. Ze g ­ unnen het de ander als ze hem kennen, prijzen het ondernemerschap, hebben veel ­vertrouwen in elkaar en weinig in de overheid. Ondertussen verschillen de Brabanders steeds meer van e ­ lkaar, is er geen dorp hetzelfde, is er geen streek met d ­ ezelfde problematiek, ­profileren steden zich. Dat is wat het PON de a ­ fgelopen decennia heeft opgehaald en ­telkens in de discussie brengt. Waarom? Dat zal ik via mijn ervaringen aan de hand van een aantal quotes illustreren.

‘De enige goeie das is unne ­s tropdas’ Inwoner Beers Hoewel lachend uitgesproken in 1988 bij de aanstaande ontgrondingen van de Kraaijen­ bergse plassen in het Land van Cuijk en de mogelijke verplaatsing van een dassenburcht, zitten er meerdere lagen in deze uitspraak. De spreker geeft er vooral mee aan dat er meer aandacht moet zijn voor de gevolgen ervan voor de bewoners van het buitengebied en de kernen. Waar de burcht nog wordt beschermd door wettelijke regelingen en allerlei belangen­ groepen, moeten de bewoners het zelf maar oplossen, zo was zijn gevoelen. In 1988 waren de verschillende groepen nog wel met elkaar in gesprek bij dorpsontwikkelingsplannen.­ Boeren en natuurbeheerders deden volop mee aan de discussie, inwoners van de ­kernen hadden ook grote belangstelling voor de ­ ­inrichting van het buitengebied. Zo’n 25 jaar later zien we dat het inmiddels zogenoemde integraal dorpsontwikkelingsplan met name ­ een discussie is over de bebouwde kom. Het ­ buitengebied is steeds meer speelbal­ geworden van grote belangenpartijen waar vertegenwoordigers van boerenorganisaties, milieu­groepen, specifieke belangenorgani­ saties en overheden de dienst uitmaken. Veel ­ mensen van buiten de plaatselijke gemeenschap ­ ­ beslissen daar mee over dat buitengebied. Pas de laatste jaren zien we onder invloed van de schaalvergroting in de landbouw, de intensieve veehouderij, de Q-koorts en de natuurontwik­ keling de belangstelling van dorpsbewoners voor de ontwikkelingen in het buitengebied sterk toenemen. Ze hebben er

Ze hebben de 3 G’s tot hun ‘zijn’ gemaakt (gezellig, gemoedelijk en gastvrij) en koketteren met hun zachte g en hun dialect (dat welhaast niemand meer goed spreekt).

6

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 6

01-06-15 14:33


van buiten op het platteland die van de rust en de ruimte komen genieten. Die hebben ook de financiële en intellectuele capaciteiten en de drive om voor zichzelf en hun belang op te komen. Ondertussen is door de verdichting in de bebouwde kom het dorp steeds meer op een wijk gaan lijken; een eiland in de zee van het buitengebied.

last van ­gekregen. En ze willen er weer invloed op uitoefenen en meer gaan genieten van de buitenruimte. Door zich te organiseren, maar ook door met de boeren en buitenlui om de tafel te gaan zitten. Een deel van de land­ bouwsector speelt daarop in door zorgboer­ derijen, boerenwinkels, recreatie-activiteiten en bijvoorbeeld coöperaties met burgers voor energie en breedband op te richten. Daarmee lopen twee ontwikkelingen parallel aan elkaar. De almaar voortschrijdende schaalvergroting in de landbouw en tegelijkertijd het meer oog hebben voor diversiteit in activiteiten, natuur­ beheer, streekproducten, kleinschaligheid en gezondheid van een ander deel van de land­ bouw. De discussie zal blijven, de verhoudingen zijn ingrijpend veranderd.

‘Ik herken ze niet meer, maar ik ben toch lid van de kruisvereniging?’ Inwoner Helenaveen Zoals de verhoudingen tussen dorp en ­buitengebied zijn veranderd, zo zien we dat ook terug in de zorg. Midden jaren negentig van de vorige eeuw kwamen met name de ­vrouwenorganisaties in protest tegen de fusies van het Wit-Gele kruis en de gezinszorg (zo heette dat toen nog). Hun achterban begreep niet waarom de vertrouwde wijkverpleegster niet meer in het dorp woonde en werkte,

Op de achtergrond speelt daar vooral ook mee dat de bevolkingssamenstelling sterk is veran­ derd. De kinderen uit de grote gezinnen zijn gaan studeren en er leven steeds meer mensen

7

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 7

01-06-15 14:33


8

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 8

01-06-15 14:33


weten wat goed voor hen is. En die daarom ook diverse eisen stellen aan de organisaties die ­hun steun moeten v­ erlenen. Daar spelen de nieuwe ­burgerinitiatieven veel handiger, ­praktischer en met een ander kwaliteitsdenken op in.

­ aarom de ­gezinsverzorgster geen bekende uit w het dorp was. Ze dachten dat het lidmaatschap van de kruis­vereniging ook betekende dat ze ­invloed op de organisaties zouden hebben. De schaalvergroting en de marktwerking in de zorg ­hebben de vrouwenorganisaties niet ­kunnen tegen­houden. Wel hebben ze de vinger op de zere plek gelegd. Dat zien we nu ook weer terug in de onlangs massaal in Brabant opgerichte zorg­coöperaties. Die o ­ rganiseren zich vooral op nabijheid, zorgzaamheid, ­herkenbaarheid. ­Onder de ­noemer van ­innovatie in de zorg ­grijpen ze terug op oude waarden van met name ouderen in Brabant die zich grote ­zorgen­ maken over hun zorg. Ze ­ organiseren de ­bangelijkheid van een deel van de plattelands­ bevolking.

‘Ze voetballen gewoon op ons ­g rasveldje!’ Inwoner Langdonk Langdonk staat wat mij betreft symbool voor vele wijken in Brabant waar ogenschijnlijk niets aan de hand is. Een mooie rustige jarenzestig/ zeventigwijk met huur- en veel koopwoningen en veel groen, vol met oudere witte inwoners. En toch werden in het eerste decennium van deze eeuw de bijeenkomsten over de ­toekomst van dit soort wijken steeds vervelender, soms grimmig en een enkele keer explosief. De bewoners gaven aan dat de wijk achteruit­ ­ gaat, dat ze steeds moeilijker hun huis kwijt konden, dat er steeds meer ‘vreemden’ in hun wijk ­geplaatst werden, dat de gemoedelijkheid voorbij is. ‘Ze’ van het voetballen staat dan voor kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst die in het groen voetballen waar vroeger hun eigen kinderen voetbalden (‘ons’). Instanties als gemeente en politie hebben dit lang afgedaan als gezeur en als zijnde geen problematiek, hoogstens bereid tot ‘verwachtingenmanage­ ment’. Ik was in eerste instantie ook met name verbaasd over zo veel onvrede bij mensen die het eigenlijk goed hebben. Totdat je je een ­beetje verdiept in hun waarden en wensen. Dan komen er verschillende dingen bovendrijven: gebrek aan grip op de ontwikkelingen in de wijk, verlies aan voor hen belangrijke waarden van er samen voor staan, weggezet worden

Wat in de thuiszorg is gebeurd, zien we ook terug in andere maatschappelijke organisaties die van de burger waren en waar nu vooral vervreemding is ontstaan. Het welzijnswerk, ­ de woningbouwvereniging, de vakbond, de kerk, vele instituten voor bijzondere groepen, het ­onderwijs – van en voor wie zijn ze eigenlijk nog? Ze hebben allemaal hun weg eerst naar de verzorgingsstaat en vervolgens naar de markt gevonden en zijn daarmee onderhevig geweest aan krachten en organisatievormen die er in i­eder geval nu voor zorgen dat ze grote moeite moeten doen om hun achterban weer te vinden of voor zich te winnen. Op je schreden terugkomen, is het moeilijkste wat er is. V ­ ertrouwen komt te voet en gaat te paard. Maatschappelijke organisaties hebben geen klanten, maar hebben leden, betrokkenen, huurders, maar vooral mensen die steeds ­beter

Op je schreden terugkomen, is het moeilijkste wat er is. Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Maatschap­ pelijke organisaties hebben geen klanten, maar hebben leden, betrokkenen, huurders, maar vooral mensen die steeds beter weten wat goed voor hen is. 9

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 9

01-06-15 14:33


dat zonder school en kerk de l­ eefbaarheid sterk achteruitgaat, dat een b ­ ibliobus een nood­ zakelijke basisvoorziening is. Niets blijkt minder waar. Uit ons onderzoek naar de ­allerkleinste kernen blijkt dat een ­ ontmoetingsplek (in combinatie met een bindende vereniging) ­ en een sterke identiteit van het dorp zelf het ­belangrijkst zijn, na de trots op de eigen w ­ oning en het geluk van de eigen familie dan. Een ­treffend voorbeeld is de discussie in vele ­dorpen in ­Brabant over het openbaar vervoer of de ­bibliobus. Van een gewaardeerde ­voor­ziening voor velen, naar een voorziening waarvan steeds minder mensen met plezier ­gebruikmaken en waarvoor velen een eigen ­oplossing hebben gevonden. Of zoals een ­ moeder zei: ‘Mijn kind heeft net zoals de ­kinderen in de stad of het hoofddorp recht op alle boeken van de wereld. Dan moet ze niet uit vijftig boeken kunnen kiezen maar uit honderden. Dan is er internet en ben ik ook bereid om één keer in de drie weken wat verder te ­reizen naar een goed geoutilleerde ­bibliotheek.’ De ­komende decennia gaat de discussie in de k­ ernen over kwaliteit. Niet over: met wat ben ik tevreden? Maar over: hoe ­zorgen we er samen voor dat ook wij de hoogste kwaliteit kunnen krijgen! Dan gaat het niet meer om bibliobus of open­ baar vervoer, maar om toegang tot ­informatie en over mobiliteit. Dan gaat het niet meer over het behoud van de kleine school, maar over de gewenste k­ waliteit en kunnen kiezen van onderwijs door de ­individuele dorpsbewoner.

als zeurders. Niemand die oor heeft voor hun ­sentiment. Niemand die bruggen bouwt tussen de oude en nieuwe inwoners. Veel aandacht voor de fysieke kant van de wijk (het groen, de busbaan, drempels in de weg), weinig aandacht voor de sociale infrastructuur. De oorspronkelij­ ke inwoners voelen zich in de steek gelaten en uiten dat op dit soort bijeenkomsten. Samen leven gaat in een snel veranderende ­wereld ook op kleine schaal niet vanzelf. Wel als we allemaal van hetzelfde soort zijn, met dezelfde waarden en hetzelfde gemeenschaps­ gevoel. Maar die stam bestaat niet meer. ­Brabant heeft juist behoefte aan mensen die verschillende groepen en individuen verbin­ den, meestal gewoon inwoners van een wijk of een dorp, soms met ondersteuning van professionals. We moeten ons niet alleen ­ ­concentreren op de problemen en probleem­ wijken, maar er vooral voor zorgen dat degenen die het ogenschijnlijk goed hebben ook blijven investeren in hun ­directe omgeving. Daar oog en oor voor houden, is een must.

‘Mijn kind heeft recht op toegang tot alle boeken’ Inwoner Boskant Het PON doet al jaren onderzoek naar w ­ elke voorzieningen voor dorpsbewoners van groot belang zijn. De laatste jaren zijn de resultaten sterk veranderd. Jarenlang hebben we g ­ edacht dat voorzieningen en winkels het dorp ­maken,

Samen leven gaat in een snel veranderende wereld ook op kleine schaal niet vanzelf. Wel als we allemaal van hetzelfde soort zijn, met dezelfde waarden en hetzelfde gemeenschapsgevoel. Maar die stam bestaat niet meer.

10

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 10

01-06-15 14:33


11

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 11

01-06-15 14:33


12

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 12

01-06-15 14:33


Dan zullen er oplossingen worden gevonden die we wellicht nu nog niet kunnen bevroeden: samen een dorpsauto, busgebruikers die een elektrische fiets krijgen, veel brengsystemen (digitaal ­besteld, thuis ­gebracht), dorpscoöpe­ raties, plaatselijke ondernemers die investeren in nieuwe o ­plossingen, allerlei vormen van samen dingen voor elkaar doen via informele ruilsystemen, et cetera etc.

• Ouderen zijn best bereid om te verhuizen.

‘500 meter of 5 km, het is me ­a llebei te ver’ Inwoner Duizel

• Ouderen hebben veel meer veerkracht dan

Niet vanwege de gebreken van de woning maar vooral vanwege het onderhoud van de tuin dat steeds zwaarder wordt en om dichter bij de kinderen te kunnen wonen. Mantelzorg­ woningen en onderhouds­diensten zijn hier­ van een logisch gevolg. Sterke zorgzame dorpen en wijken houden hun ouderen vast. Hun verhuisgeneigdheid neemt af als ze zich geen of weinig zorgen maken over de zorg.

Rond de eeuwwisseling voerde het PON twee succesvolle projecten uit: Is uw gemeente ­ouderenproof? en Blijvend thuis in eigen huis. Het ene om ouderen zelf naar hun eigen­­­ leef- en woonomgeving te laten kijken en met name op beleid gericht, het andere om ouderen te laten nagaan of de eigen woning wel geschikt is als er beperkingen ontstaan en met name op actie gericht. Duizenden ouderen in Brabant hebben we hiermee op de been gekregen en zowel over hun eigen ervaringen laten vertellen als erover laten nadenken wat dan de meest gewenste oplossing is. Het meest bijzondere is dat vele mythes die hardnekkig door het beleid en belangengroepen waren omarmd, geknakt werden. Om maar wat te noemen: • Vergrijzing is geen probleem maar een

­eschenk. Veel ouderen zijn hartstikke g tevreden en gelukkig met hun leven. Ze ­ doen boven­ matig veel vrijwilligerswerk en steunen naast de familie vooral op elkaar. De lokale gemeenschap leeft meer dan de gemeente. We moeten het met elkaar rooien en de ­gemeente moet ervoor zorgen dat dat ­mogelijk is.

verwacht. Oneindig zijn de voorbeelden van de zelfverzonnen oplossingen. Later gaat er een zorgbus rijden om ouderen de techniek van nu te laten zien. voor­ • Loopbaarheid is voor gemeenschaps­ zieningen en winkels het probleem. Als de dichtstbijzijnde winkel niet meer te voet te ­bereiken is, kiezen ook ouderen voor de auto. ‘Dan zie je je kind nog eens en heb je een ­gezellig middagje in een winkel met volop ­keuze’; ‘De beste winkel is de winkel waar je je auto bijna binnen kunt parkeren.’ • Ontmoeting blijft een belangrijk punt. Niet

de hoeveelheid, maar de wens is dan ­leidend. De eenzaamste ouderen wonen niet in de stad maar op het platteland. Ouderen die ruzie hebben gekregen met hun kinderen en geen beroep durven doen op de buurt of op ­professionele voorzieningen.

Brabanders houden graag grip op hun leven en hun ­leefomgeving. Daartoe organiseren ze zelf hun eigen oplossingen.

13

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 13

01-06-15 14:33


‘Mijn schuur is groter dan het gemeenschapshuis’ Inwoner Effen

‘Witte Gei’t?’ Het fijne van de aankomende tijd is dat niemand het weet. Niks is meer ­lineair en vloeit automatisch voort uit het verleden. ­Wantrouw dan ook vooral die adviseurs die zeggen dat ze het wel weten. En probeer ­ vooral de bestuurskundigen buiten de deur te houden die alles alweer aan het indelen en vastleggen zijn.

De meeste Brabanders hebben het goed. Als je eigen schuur groter is dan het gemeen­ schapshuis dan kun je de ontmoeting ook in eigen huis organiseren. Dan wordt wat eens een gemeenschapsvoorziening was een par­ ticuliere aangelegenheid. En juist daarop zal de aankomende jaren meer en meer een ­beroep worden gedaan. Op particulieren die via crowdfunding het kerkgebouw overeind houden, op onder­nemers die investeren in de eigen ­gemeenschap en zelf werkloze j­ongeren of mensen met beperkingen onder de arm nemen. Op boeren en burgers die samen ­ groenprojecten opzetten en van elkaars kennis en materiaal gebruikmaken.

We weten wel steeds beter dat de oude m ­ anier van overheidsplannen en -beleid maken niet meer werkt. Dat we met elkaar telkens naar nieuwe oplossingen moeten zoeken. Daarbij is de Brabander meer dan ooit aan zet. En zullen maatschappelijke organisaties en overheden naar manieren moeten zoeken om daarbij aan te sluiten.

Maar vooral ook op mensen die dat kunnen en willen organiseren, die mensen verbinden en bruggen bouwen tussen belangengroepen. Mensen die oog en oor hebben voor de w ­ ensen en noden van Brabanders in deze tijd en de­ nabije toekomst. Die mensen grip ­geven op hun eigen leven en hen zelf de resultaten laten boeken.

Brabanders houden graag grip op hun leven en hun leefomgeving. Daartoe organiseren ze zelf hun eigen oplossingen. Ze willen met ­elkaar vooral ook hun eigen resultaten boeken. De Brabander is niet alleen inwoner maar ook ondernemer, en Brabanders zijn ook en vooral betrokken op elkaar en hun naaste omgeving.

‘Als er een beek door je dorp loopt, moet je niet over de ­M ississippi z­ ingen’

Na ruim 25 jaar werken aan leefbaarheid ben ik steeds beter in staat het verleden te voorspel­ len. Maar wat de toekomst brengt? Een paar waarnemingen wil ik toch wel meegeven.

Inwoners Horst-America Tot slot: Limburgers zingen beter en zien het sneller. In de discussie over leefbaarheid in Brabant zullen we veel meer naar de ontwik­ kelingen, signalen en verschillen uit de ­dorpen en wijken moeten kijken. Napapegaaien wat er elders in de wereld gebeurt en daarop je ­beleid en prioriteiten baseren, levert alleen iets op als je dat koppelt aan de diversiteit van de ­inwoners van Brabant zelf en de verschillende gemeenschappen alhier.

Er zijn ook nogal wat Brabanders die niet zo snel mee kunnen in deze tijd en met enige bange­lijkheid en grote zorgen naar hun eigen ­toekomst en die van hun kinderen kijken. Daar oog voor houden en er vooral niet aan voorbij­ lopen of het als gezeur afdoen, is een opdracht aan de hele gemeenschap. Na al die jaren valt vooral op dat Brabant in de ­ afgelopen decennia onvoorstelbaar rijk is ­ geworden. Dat Brabant er netjes ­ bijligt, aan­ ­ geharkt zelfs. Het rommelige is bijna verdwenen, elke vierkante meter heeft een ­ ­bestemming en wordt gebruikt. Tegelijkertijd is er een roep om meer lossigheid, om ruimte, om plekken om te experimenteren.

14

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 14

01-06-15 14:33


足 antrouw dan ook vooral die adviseurs die 足zeggen W dat ze het wel weten. En probeer vooral de bestuurs足 kundigen buiten de deur te houden die alles alweer aan het indelen en vastleggen zijn.

15

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 15

01-06-15 14:33


16

PON-050-JB2015-Sjaak-DRUK.indd 16

01-06-15 14:33


S R E D A N N NAAR E K J I D I K E NH E K K O R T BE

N E D L E E B E D N E S R E E VIJF H P E O L E D R E D ON

17

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 17

01-06-15 14:41


Jeannette den Hartog

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 18

18

01-06-15 14:41


ANDERS KIJKEN NAAR BETROKKENHEID VIJF HEERSENDE BEELDEN ONDER DE LOEP drs. Jeannette den Hartog, adviseur en onderzoeker het PON dr. Ted van de Wijdeven, onderzoeker en docent Tilburgse School voor P­ olitiek en Bestuur / Tilburg University

In nagenoeg alle coalitieprogramma’s en beleidsnota’s staat het vermeld: de overheid moet meer en anders gaan samenwerken met de burger. Bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken gaat het minder om ‘ouderwetse’ regie­voering van bovenaf en wordt meer nadruk gelegd op samen optrekken met burgers en ruimte laten voor maatschappelijk initiatief. Voor overheden anno 2015 geldt: meer overleggen dan opleggen, meer aanvullen dan invullen, en meer inspireren dan ­afdwingen. Het probleemoplossend vermogen van de samenleving dient (nog) meer aangesproken en benut te worden dan tot nu toe het geval is geweest, zo is de gedachte – en een not invented here-houding vanuit het gemeentehuis past daar in deze tijd écht niet meer bij. Althans: als we de beleidsstukken mogen geloven.

ken, en nog niet meteen om doen. D ­ esondanks is het naar ons idee de moeite waard om de beelden hier te bespreken en op bepaalde punten wat ‘bij te kleuren’. Ten eerste omdat de beeldvorming bijzonder hardnekkig lijkt te zijn, ten tweede omdat deze niet ­onschuldig is − vanuit het idee dat het ertoe doet wat je denkt, want wat je denkt, bepaalt in hoge mate wat je doet. In het navolgende bespreken we vijf van dergelijke heersende beelden.

Toch is in de praktijk nog lang niet iedereen overtuigd van de noodzaak of het belang van burgerinitiatief en samenwerking met ­burgers. De afgelopen tijd signaleerden we in onze ­werkpraktijk dat er binnen het openbaar b ­ estuur over burgers enkele beelden heersen die worden opgeworpen als zogenoemde b ­ eren op de weg. Zeker, deze beelden leven niet bij iedereen binnen de overheid. En het zijn ook ‘maar’ beelden – het gaat in eerste instantie om den-

19

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 19

01-06-15 14:41


Ted van de Wijdeven

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 20

20

01-06-15 14:46


B eeld 1

tingen van de overheid ten aanzien van de samen­ leving in het licht van de gewenste ­‘participatiesamenleving’. Zijn mensen d ­ aarvan op de hoogte en wat betekent dat voor de wijze waarop zij participeren? Een van de ­ ­stellingen luidde: De veranderingen brengen me in ­beweging. Slechts 18% van de burgers ­reageerde daarop ­bevestigend. Aan gemeenten is een vergelijkbare stelling ­voorgelegd. Ruim ­tweehonderd raadsleden, wethouders en ambtenaren van zestig Brabantse gemeenten vulden de vragenlijst in. Opvallend genoeg waren zij hier aanzienlijk positiever over: 70% van hen denkt dat het burgers in beweging brengt.

Burgers willen niet meedoen

Stelling: De veranderingen brengen me/­ burgers in beweging.

Ja

Nee

Weet ik niet Gemeenten Burgers

0%

20%

40%

60%

80%

Burgers lijken op het eerste gezicht dus niet echt enthousiast te worden van het participatie-adagium zoals dat vanuit de overheid wordt gepropageerd. Gemeenten daarentegen zijn in algemene zin zeer optimistisch over de mate waarin mensen in beweging komen als gevolg van veranderend overheidsbeleid. Dit beeld kantelt echter wanneer het om een concrete situatie gaat. De volgende casus is voorgelegd aan zowel burgers als gemeenten.2

100%

Het eerste beeld is dat burgers niet zo actief zijn als wel wordt beweerd. Dat lijkt in eerste instantie te kloppen. Eind 2014 is aan ruim ­ tweeduizend Brabanders gevraagd1 hoe zij aan ­kijken tegen de veranderende verwach-

Casus: Na een storm zijn er flinke takken op straat beland, die het verkeer en de toegang tot de woningen bemoeilijken. In welk antwoord herkent u zich het meest? / Wat denkt u dat het merendeel van de inwoners van uw gemeente doet? Het gaat hierbij om uw eerste ingeving.

Zij wachten het af, het zal door de gemeente wel worden opgeruimd

Ze maken alleen de toegang tot hun eigen woning vrij

Zij gaan, het liefst samen met anderen, de buurt opruimen

Ze bellen de gemeente met de vraag of de hele straat opgeruimd kan worden Gemeenten Burgers

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

21

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 21

01-06-15 14:41


Is optimisme of juist terughoudendheid gepast wat ­betreft de mate waarin burgers in beweging komen? motto ‘Samen Doen’ het project nieuw leven ­ingeblazen door een symposium te organiseren waar ­inwoners hun visie op ­leefbaarheid in Aalburg k­ enbaar konden maken. Uit de daar geopperde ideeën zijn inmiddels vele concrete projecten ­voortgekomen.

Hier zien we een totaal ander beeld dan bij de voorgaande stelling: waar gemeenten hier verwachten dat burgers vooral een beroep ­ doen op de gemeente, geven burgers aan dit met elkaar op te lossen. Raadsleden waren het meest positief over de bereidheid van burgers om zelf in actie te ­ komen. Ambtenaren waren er daarentegen het meest van overtuigd dat mensen de ­gemeente zouden bellen. Deze reactie is voorstelbaar; ambtenaren zijn immers degenen die de ­telefoontjes ontvangen als de straten ­geblokkeerd zijn. Het kan echter geen kwaad dat zij zich realiseren dat hun beeld daardoor wellicht wat gekleurd wordt.

Hiernaast zijn er verschillende studies4 die bevestigen dat burgers zich best willen ­inzetten voor hun omgeving en/of voor een ander. ­Belangrijk is daarbij wel dat mensen de inzet op een voor henzelf betekenisvolle ­wijze ­kunnen vormgeven en dus voldoende ­keuze hebben in met wie en hoe ze de activiteit ­opzetten. Dat krijgt vorm in verenigingen, in het omzien naar elkaar in de buurt of in het gezamenlijk r­ ealiseren van een initiatief. Het is voor g ­ emeenten de uitdaging mensen op te ­zoeken daar waar zij betrokken zijn, en met elkaar na te denken hoe hun betrokkenheid benut en v­ ergroot kan worden om de veranderingen met vertrouwen tegemoet te treden. ­

Hoe zit het nu? Is optimisme of juist terug­ houdendheid gepast wat betreft de mate waarin burgers in beweging komen? De ­sleutel in de ogenschijnlijke tegenstelling is de motivatie waarmee mensen zich inzetten voor het publiek belang. Als gemeenten verwachten dat burgers in beweging komen vanwege ­ veranderend beleid, dan lijken ze op basis van de voor­ gaande gegevens op een zelfgeorganiseerde teleurstelling af te stevenen. De solidariteit van ­burgers betreft namelijk niet de overheid, maar de gemeenschap. Niet het gemeentelijk belang, maar het gemeenschapsbelang moet centraal staan. In veel communicatie gaat dit helaas nog vaak mis en wordt sterk vanuit het gemeentelijk perspectief ­beargumenteerd waarom mensen mee moeten doen in de s­ amenleving. In ­Aalburg hebben ze dit aan den lijve ondervonden.3 Onder de noemer ‘­gedeelde verantwoordelijkheid’ bedacht de gemeente welke taken zich ervoor leenden om ze door burgers te laten uitvoeren. Burgers bleken echter niet gecharmeerd van deze i­nstrumentele benadering vanuit de gemeente; ze kregen het gevoel dat ze als goedkope uitvoerders van de overheid werden gezien. De gemeente heeft hiervan ­geleerd en ­vervolgens onder het

B eeld 2

Burgers willen graag meedenken

Zoals gezegd, verwachten gemeenten over de inzet van burgers in concrete gevallen van ‘meedoen’ niet al te veel. Wat betreft de bereidheid van burgers tot ‘meedenken’ ­bestaat juist een heel hoge verwachting. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de volgende casus die aan zowel burgers als gemeenten is voorgelegd.5 Dit wil echter niet zeggen dat mensen niet bereid zijn om mee te denken in beleids­ ­ processen; 90% geeft in de laatste participatiemonitor van het PON (2014)6 aan het belangrijk te vinden mee te denken over zaken die in de ­lokale leefomgeving spelen. De meeste ­mensen zijn echter pragmatisch op dit punt: voor 55% hangt het af van het onderwerp. Als het hen minder direct aangaat, zijn ­mensen nog wel bereid hun mening te geven maar

22

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 22

01-06-15 14:41


Casus: Uw gemeente heeft besloten het 足voornaamste plein van het centrum opnieuw in te richten en wil graag de mening van haar inwoners. In welk antwoord herkent u zich het meest? / Hoe denkt u dat de meeste inwoners van uw gemeente reageren? Het gaat hierbij om uw eerste ingeving.

Zij laten het over aan de gemeente en klagen achteraf dat het geen verbetering is geworden.

Zij denken graag actief met de gemeente mee over de vormegeving

Zij vertrouwen erop dat de gemeente dit prima zonder hen kan uitvoeren

Ze willen wel een vragenlijst of poll op internet invullen Gemeenten Burgers

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

23

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 23

01-06-15 14:41


­ ewonersavond georganiseerd worden. Juist b het combineren van verschillende vormen van beleidsbeïnvloedende participatie kan leiden tot een meer evenwichtige belangenafweging in maatschappelijke kwesties.

dan op een minder tijdsintensieve wijze, ­bijvoorbeeld via een vragenlijst. Slechts een kleine groep geeft aan altijd bereid te zijn met de gemeente mee te denken. Hoe belangrijk is het eigenlijk nog dat ­burgers meedenken met beleid? De huidige nadruk op burgerinitiatieven met een stevig d ­ oe-­karakter en ‘loslatende’ overheden suggereert dat vormen van inspraak en meedenken niet ­ meer van deze tijd zijn. Het gaat bij beleidsbeïnvloedende participatie echter niet alleen om ‘doen’, ook erkenning van belangen en posities speelt een rol.7 De overheid heeft en houdt een b ­ elangrijke rol in het o ­ rganiseren van de b ­ elangenafweging rond maatschappelijke kwesties. Bij veel vraagstukken is het ­gewenst dat burgers directer bij die belangenafweging worden betrokken, zeker wanneer van hen een grotere mate van eigen initiatief en ­zelfredzaamheid wordt verwacht in de uitvoering. Draagvlak onder burgers is dan ­ ­immers essentieel.

Be eld 3

Burgers redeneren vanuit ­ hun eigen belang Een derde beeld dat we regelmatig tegen­ komen op de werkvloer van publieke instanties is dat burgers uiteindelijk toch vooral ­redeneren ­vanuit hun eigen belang. Dat zal i­­nderdaad zo zijn in het geval van kwesties waarbij de­ belangen van burgers in het geding zijn. Het is evenwel een vrij ongenuanceerd beeld van wat burgers drijft. Burgers komen in beweging als thema’s hen persoonlijk raken, al dan niet in positieve zin, omdat het thema of project hun aanspreekt vanwege de inhoud, vanwege de opzet van een initiatief of door degenen die ­erbij betrokken zijn. Daarbij wordt hun eigen belang verbonden met een publiek belang of een ­concreet gemeenschapsbelang − het ­opknappen van de speeltuin in de buurt is ook prettig voor je eigen kinderen, een s­chone buurt is ook voor jezelf fijn, een mooiere en meer leefbare buurt merk je (op wat langere termijn) wellicht ook in de waarde van je w ­ oning. En de persoonlijke wens om niet afhankelijk te zijn van grote energieleveranciers wordt bij ­ lokale initiatieven veelal gecombineerd met de meer maatschappelijke wens om een ­bijdrage te ­leveren aan het klimaatprobleem.

Voor het organiseren van deze belangen­ afweging leert het voorgaande voorbeeld een belangrijke les: burgers denken vooral graag mee over kwesties die hun eigen leefomgeving aangaan en zijn daarbij zeer pragmatisch (lees: ze wegen de tijdsinvestering van het ­mee­denken af tegen de mogelijke invloed van beleid op hun leefomgeving). Een vragenlijst is in die zin een goede manier om de mening van een bredere groep burgers te verkrijgen. Voor de meer direct belanghebbenden kan er een

Burgers verbinden hun eigenbelang met een concreet ­gemeenschapsbelang. Het idealisme bloeit volop in lokale initiatieven.

24

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 24

01-06-15 14:41


van Gabriël van den Brink. De Nederlander vindt het overigens wel lastig om over het ­eigen gedrag te spreken in termen van grote of hoge i­ dealen, al heeft hij ze zeker nog wel en ­handelt hij daar vaak ook naar – bijvoorbeeld door zich als vrijwilliger in te zetten. Ten tijde van de verzuiling waren vooral organisaties met een levensbeschouwelijke grondslag tussen de domeinen van de staat en het privéleven ­actief; tegenwoordig lijkt het vaker een zaak van ­ individuele burgers, maar dat betekent niet dat ideële motieven geen rol meer s­ pelen. ­Sterker: de idealen van mensen bestaan niet alleen als mooie ideeën die hoog boven de

Met andere woorden: hoewel de inzet verder gaat dan het eigen belang, is een zekere mate van ­welbegrepen eigenbelang niet vreemd bij een actieve inzet van burgers. Maar louter het ­eigenbelang zien, doet onvoldoende recht aan veel van de inzet van actieve burgers. Daarnaast raken diverse vraagstukken m ­ ensen op een ‘hoger’ niveau. Uit diverse onder­ zoeken komt naar voren dat altruïsme in l­okale ­initiatieven volop bloeiend is.8 Dat burgers niet enkel vanuit eigenbelang handelen maar ook gedreven worden door hogere waarden of ­idealen, blijkt mede uit de uitgebreide s­ tudie

25

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 25

01-06-15 14:41


‘­afspiegeling’, klopt vaak ook: de initiatief­ nemers in burgerinitiatieven vormen qua leeftijd, afkomst en etniciteit z­ eker niet altijd een een-op-een-weergave van de samenstelling van de lokale gemeenschap. Meer dan verenigingen en andere geforma­liseerde v­ erbanden worden maatschappelijke initiatieven gekenmerkt door een homogene samenstelling. Zelforganisatie is gebaat bij (­ gedeeltelijke) homogeniteit en uitsluiting. Hierin schuilt ook de kracht: de vaak kleine groepen kenmerken zich door veel energie en enthousiasme en bestaan uit mensen die ­ervoor gaan om een bepaald doel te realiseren. Al moet gezegd worden dat diverse ­studies aangeven dat de variëteit aan betrokkenen bij burgerinitiatieven groter is dan die bij vormen van politieke participatie (inspraak en overleg). Bij de meer praat- en overleg-­achtige ­contexten zien we veelal blanke ­mannen van boven de vijftig, wat hoger opgeleid. In de doe-gerichte burger­initiatieven zie je juist meer ­vrouwen, minder hoog opgeleiden en mensen met ­diverse etnische achter­gronden.13

­lledaagse werkelijkheid zweven, mensen a ­weten vandaag de dag hun idealen te integreren in concrete en alledaagse praktijken.9 Kortom: veel ­ ­ Nederlanders spreken niet zo graag en/of gemakkelijk over hun idealen, maar leggen wel eigentijdse vormen van onbaatzuchtig ­handelen in concrete praktijken. Dat veel betrokken burgerschap tot uiting komt in concreet ‘doen’, blijkt ook uit andere studies.10 Overigens is het opmerkelijk dat het in de samenwerking met ondernemers vanzelf­ ­ sprekend is dat deze handelen vanuit eigen­ ­ belang, terwijl zij tegelijkertijd iets te bieden hebben aan de ander die de dienst of het ­product wil afnemen. Het is dan ook de vraag waarom dit voor burgers wél een issue zou zijn.11 De rollenpatronen tussen gemeenten en burgers dienen op dit punt herijkt te worden. Dit vraagt iets van beide partijen. Gemeenten hebben de afgelopen jaren veel aandacht ­besteed aan het optimaliseren van hun ­dienstverlening, aangezien de burger als klant goed en snel moest worden bediend. Ook is er veel a ­ andacht geweest voor de rol van de ­burger als ­wijk­bewoner. Met wijk­platforms en wijkbudgetten is getracht de ­wensen van bewoners te realiseren.12 Deze z­aken zijn in ­ de meeste gemeenten ondertussen aardig op orde. De huidige tijd vraagt echter niet zozeer om een benadering van de burger als klant, maar als partner. Dan gaat het niet om de vraag: ‘Wat zijn uw wensen?’, maar om het vraagstuk: ‘Hoe kunnen we onze ­belangen verenigen?’ Daarbij zijn de drijfveren en idealen van burgers van groot belang om de gemeenschappelijkheid te zoeken.

Dit zijn echter vrij ‘klassieke’ wijzen van ­kijken naar representatie.14 In een wat ­breder ­representatieconcept ontstaat er ruimte voor wat politiek filosofe Hanna Pitkin ­‘symbo­lische representatie’ noemt.15 Niet een letterlijke afspiegeling van de demos of een formeel ­ mandaat van de achterban, maar een wat ­ lossere benadering waarbij de representant ­ symboliseert waar de gemeenschap voor ­ staat. Een belangrijk element hierbij is dat de gemeenschap daadwerkelijk gelooft in de ­ initiatiefnemer(s). Deze geloofwaardigheid wordt bepaald door de wijze waarop de initiatief­ ­ nemers de ideeën die leven en de ­waarden die belangrijk zijn binnen de gemeenschap in het initiatief weten te ­incorporeren. Het gaat daarbij om de inhoud van het initiatief – dient het een doel dat de gemeenschap ook daadwerkelijk belangrijk en waardevol vindt? – maar ook om de stijl waarmee een initiatief wordt uitgevoerd. De wijze waarop een ­ initiatief wordt vormgegeven, dient ook de waarden te ­ herbergen die binnen de ­gemeenschap ­belangrijk worden geacht, bijvoorbeeld ­ ­ zorgzaamheid of informaliteit. Met andere woorden: een burgerinitiatief kan

Beeld 4

Burgerinitiatieven zijn niet representatief Een ander veelvoorkomend beeld is dat burgerinitiatieven niet representatief zijn. In ­ de formele betekenis van representatie is dit juist: initiatiefnemers handelen doorgaans niet op basis van een formeel, via procedures o ­vergedragen handelingsmandaat van de ­lokale gemeenschap. Dat burgerinitiatieven ook niet representatief zijn in termen van

26

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 26

01-06-15 14:41


Kijk eens anders naar representativiteit: heeft de i­nitiatiefnemer het informele mandaat van de gemeenschap? Beeld 5

wel degelijk ‘symbolisch’ representatief zijn als de inhoudelijke projecten en de stijl waarmee ze worden uitgevoerd (informeel) herkend en gewaardeerd worden door de lokale gemeenschap. Het clubje dat het initiatief neemt, hoeft dan geen letterlijke afspiegeling van die ­gemeenschap te zijn en geen formeel mandaat te hebben.

Burgerinitiatieven vormen een ­m arginaal fenomeen Misschien luidt de grootste vraag wel: Hoe krachtig en omvangrijk is de ‘beweging van ­onderop’ nu daadwerkelijk? Is er sprake van een opkomende brede maatschappelijke verandering die robuust en duurzaam is, of is het een marginaal verschijnsel waarbij vooral niet al te politieke ‘leuke dingen’ worden gerealiseerd? Wordt het een zodanige beweging dat de ­institutionele logica en ambtelijk-­bestuurlijke routines erdoor worden beïnvloed, of blijven maatschappelijke initiatieven kleine niches? Wij horen vaak nog het laatste geluid. We ­belichten hier drie aspecten om de waarde van burgerinitiatieven te verkennen.

Ter illustratie: Uit een peiling van het PON onder de leden van een aantal coöperaties ­ blijkt dat mensen zich graag aansluiten bij een vorm van zelforganisatie. Zelfs als een vergelijkbare dienst wordt aangeboden door een marktpartij of door de overheid, wordt de voorkeur gegeven aan de coöperatieve vorm. Dergelijke initiatieven zijn sterk geënt op waarden als kleinschaligheid, nabijheid, het met en voor elkaar organiseren. Mensen willen graag deel uitmaken van de nieuwe ontwikkeling en geven de trekkers van het initiatief doorgaans ook snel het vertrouwen. Veel burgerinitiatieven verstaan de kunst om er via informele kanalen voor te zorgen dat ze voldoende inhoudelijk op één lijn zitten met de lokale gemeenschap, en zodat daarmee voldoende informeel mandaat is voor de initiatieven.16

Bij burgerinitiatieven denken we al snel aan ‘klein maar fijn’ − zaken als buurtbarbecues, groenonderhoud en het opknappen van speeltuinen. Het merendeel van de initiatieven valt inderdaad onder deze categorie van ‘lichte’ ­activiteiten; dat wil zeggen dat ze ­vooral ­vanuit betrokkenheid worden georganiseerd en ­aanvullend zijn op de bestaande ­voorzieningen en diensten. Maar er zijn ook talloze ­voorbeelden van ‘zwaardere’ initiatieven, ­ zoals de zorg- en energiecoöperaties, buurtontwikkelingsmaatschappijen en initiatieven om buurthulp meer gestructureerd te organiseren. Hierin wordt een maatschappelijk doel gekoppeld aan ondernemerschap met een onderliggend verdienmodel. En het is moeilijk kwantitatief hard te maken, maar er lijkt een beweging te zijn waarin burgers steeds meer voorzieningen of diensten, die als gevolg van bezuinigingen of marktwerking zijn verdwenen, zelf oprichten of overnemen.17 Het eigenaarschap op lokaal niveau lijkt toe te nemen. ­Mensen uiten niet alleen hun wensen, maar

Een richtinggevend element voor gemeenten in de afweging om burgerinitiatieven al dan niet te steunen, is nagaan in hoeverre de initiatiefnemers het informele mandaat hebben van de gemeenschap. Wanneer dat gering blijkt te zijn, kan de gemeente de initiatief­nemer stimuleren dat mandaat te zoeken. Bijvoorbeeld door ­contacten tussen diverse groepen te leggen zodat initiatieven sterker worden en i­ncluderend zijn. De overheid stimuleert daarmee het ontstaan van diversiteit en een ­inclusieve ­samenleving.

27

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 27

01-06-15 14:41


buurthuiskamer in W ­ oensel-Noord.19 Hij zei: ‘Als je ergens ­tegenaan loopt, bel me, dan ­regel ik het voor je!’, en deze coördinator heeft ook daad­werkelijk een aantal ­belemmeringen kunnen wegnemen. Nu vraagt de ­ ­ realisatie van een dergelijk ­initiatief nog maar om een ­beperkte mate van adaptatievermogen van de gemeente. Minder eenvoudig ­ realiseerbaar is het voor initiatieven die dichter bij tot nu toe door de overheid g ­ eregeerde ­domeinen liggen. Zo heeft R ­ ­e-U, een naaiatelier dat hergebruik van oude ­ ­ materialen combineerde met ­ re-integratie, het in dezelfde stad niet weten te redden, mede door de taaiheid van het systeem.20 Hoewel de gemeente zeer ­enthousiast en welwillend was, vond een ­andere afdeling van de gemeente het lastig om zaken te doen met een klein initiatief. En een andere politieke wind deed re-integratie als beleids­prioriteit sneuvelen, waardoor het niet mogelijk was continuïteit in de relatie te bieden. ­Volgens de initiatiefneemster kunnen bestaande ­maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen in de steun aan derge­lijke initiatieven. Door een gezamenlijke gerichtheid op een maatschappelijk thema hoeft een initiatiefnemer niet alleen het ‘gevecht’ met de bureaucratische jungle aan te gaan. Dan gaat het niet om faciliteren of stimuleren, maar om co-productie; iets wat in de handelingsopties van overheid en organisaties tot nu toe nog maar weinig aandacht krijgt.21

voelen zich ook in toenemende mate betrokken bij de opzet, r­ealisatie en instandhouding van een i­nitiatief of voorziening. Hiernaast zijn er de minder tastbare en/of indirecte effecten van burgerinitiatieven. ­ De opbrengst is er niet alleen in fysieke of tast­ bare zin, zoals het leveren van concrete ­diensten en producten voor de samenleving of financiële opbrengst, maar ook immaterieel: door samen zaken te organiseren, ­ontstaat er een vorm van publieke familiariteit en dat verstevigt het ‘thuisgevoel’.18 Deze vormen ­ van ­ onderlinge betrokkenheid zijn ook van grote waarde voor de ontwikkeling van de ­zogenoemde ­participatiesamenleving ­waarin van ­ mensen wordt verwacht dat zij meer ­zelfredzaam zijn en zorg dragen voor elkaar, aangezien v­ erschillende studies uitwijzen dat zorgen voor elkaar niet ‘zomaar’ ontstaat zodra mensen e ­ lkaar kennen. Er is vaak sprake van vraag­verlegenheid en angst voor het verlies van autonomie en zelfstandigheid. Maar door iets samen met elkaar te ­ondernemen, al is het slechts zo nu en dan, ontstaat er een vrucht­bare ‘humuslaag’ waarop meer inzet en betrokkenheid kan groeien. Er zit in lichte contacten dus meer potentieel dan mogelijk verwacht. De zelfredzaamheid van mensen gedijt bij de aanwezigheid van steunbronnen in de omgeving; mensen op ­ wie zij een beroep k­ unnen doen als het nodig is. Deze contacten ontstaan door ontmoetingen in de buurt, binnen clubs en verenigingen en nieuwe maatschappelijke initiatieven. Betrokkenheid is nog geen zorgzaamheid, ­ maar vormt wel een belangrijke voorwaarde daarvoor.

Door zelf initiatief te tonen, claimen mensen zeggenschap over voorheen door de o ­ verheid gedomineerde domeinen. Zij verwachten echter dat de overheid daarin ook een rol ­ speelt. Het gaat om productieve interacties.22 De mate waarin overheid en organisaties daartoe in staat zijn, is dus mede bepalend voor de robuustheid en duurzaamheid van door ­burgers geïnitieerde initiatieven.

Het succes of de impact van de beweging van ­onderop hangt ook af van het adaptatie­ vermogen van ‘het systeem’. Voor het realiseren van burgerinitiatieven is een gemeente die procedures niet onnodig moeilijk of tijdrovend maakt zeer behulpzaam. In de praktijk ­begint dit vaak met iemand van de overheid die ­gelooft in het initiatief. Zo was de ­wijkcoördinator in ­Eindhoven zeer enthousiast over het plan van de initiatiefnemers van de seniorensoos ­annex

28

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 28

01-06-15 14:41


Om de betrokkenheid van burgers te benutten, is het van groot belang dat de overheid meer leert te denken v足 anuit de logica van burgers. Want de betrokkenheid van burgers zit niet op de gemeente, maar op de 足gemeenschap.

29

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 29

01-06-15 14:41


Tot slot Het doet ertoe wat je denkt, want wat je denkt, bepaalt in hoge mate wat je doet − zo schreven we in de inleiding van dit essay. Onze intentie was met de vijf geschetste beelden te laten zien dat het behulpzaam is om zaken af en toe door een andere bril te bekijken. Om daarmee denkbeelden te toetsen, jezelf een spiegel voor te houden en je handelen daarop aan te passen. Om de betrokkenheid van burgers te benutten, denken wij dat het van groot belang is dat de overheid meer leert te denken vanuit de logica van burgers. Want de betrokkenheid van burgers zit niet op de gemeente, maar op de gemeenschap. De bezieling, het gevoel van eigenaarschap en de inzet die burgers daarop tonen, is van grote waarde voor de samenleving zoals we die we met z’n allen voorstaan. Vraag naar de drijfveren en idealen van burgers. En zoek naar manieren om die te verenigen met de belangen van de overheid. Kortom, blijf als overheid leren door te doen. Dat is als z­ odanig een wat rommelig proces. Hierbij zal het leren meer gaan via ‘variatie en selectie’ dan via ‘analyse en instructie’23. Daarbij is het cruciaal open te blijven staan voor ontwikkelingen in de maatschappij en je daarbij te realiseren en te accepteren dat je als overheid altijd enigszins achter de feiten aan zult lopen én dat er dingen kunnen en zullen mislukken. Dit ‘falen’ dient het bestuur, maar zeker ook de politiek − althans zolang het niet om levensbedreigende s­ ituaties gaat − met enige ­mildheid te ­beschouwen. De nog wat zoekende en improviserende houding van de overheid, die wellicht ook tot een ­zekere mate van ongelijkheid in de handelwijze zal ­leiden, vergt mede enig begrip van burgers. Maar een voorwaarde om tot serieus leren te komen, is – zoals we allemaal weten – een ­onderzoekende, open houding – iemand die ­alles al denkt te weten, is opgehouden met ­leren. Door het bevragen van de voorgaande vijf heersende beelden hopen wij iets bij te ­dragen aan de lerende overheid anno 2015.

30

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 30

01-06-15 14:41


Noten 1

PON-onderzoek onder burgers via het GfK-panel, en onder gemeenten via het VBG-panel (2015). Zie kader op­ pagina 51.

2

PON-onderzoek onder burgers via Brabantpanel en GfK-panel, en onder gemeenten via het VBG-panel (2012).

3

Staak, M. van der, Samen Doen! in Aalburg. De kracht van mensen als sleutel tot succes. Hendriks, F. & T. van de Wijdeven (red.), Loshouden en meemaken. Over samenredzaamheid en overheidsparticipatie. Den Haag: Platform 31, 2014.

4

Brink, G. van den (red.), De Lage Landen en het hogere. De betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan. Amsterdam: AUP, 2012; Wijdeven, T.M.F. van de, Doe-democratie. Over actief burgerschap in stadswijken. Delft: Eburon, 2012.

5

PON-onderzoek onder burgers via Brabantpanel en GfK-panel, en onder gemeenten via het VBG-panel (2012).

6

Hartog, J. den, J. Smets & C. Mes, Betrokken Brabanders. Resultaten van de vierde monitor sociale participatie Noord-Brabant. Tilburg: PON, 2014.

7

Putters, K., Rijk geschakeerd. Op weg naar de participatiesamenleving. Den Haag: SCP, 2014.

8

Hurenkamp, M., E.H. Tonkens & J.W. Duyvendak, Wat burgers bezielt. Een onderzoek naar burgerinitiatieven. ­Amsterdam / Den Haag: UvA/Nicis, 2006; Brink, G. van den (red.), De Lage Landen en het hogere. De betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan. Amsterdam: AUP, 2012.

9

Borgman, E., G. van den Brink e.a., Naar een heruitvinding van de civil society. Brink, G. van den (red.), De Lage Landen en het hogere. De betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan. Amsterdam: AUP, 2012.

10

Zie bijvoorbeeld: Wijdeven, T.M.F. van de, Doe-democratie. Over actief burgerschap in stadswijken. Delft: Eburon, 2012.

11

Zie ook: Jacobs, M. & T.M.F. van de Wijdeven, Cruciaal: persoonlijke belangen bij het burgerinitiatief, www.socialevraagstukken.nl, dossier ‘Burgers nemen het over’, 22 september 2014.

12

Boogers, M., Als het tij verloopt, verzet je de bakens. Cox, S., J. den Hartog e.a., Zo doen we dat in Brabant. Ondernemende burgers in deze tijd. PON Jaarboek 2013. Tilburg: PON, 2013.

13

Tonkens, E.H. & I. Verhoeven, Bewonersinitiatieven: proeftuin voor partnerschap tussen burgers en overheid. Amsterdam: Pallas Publications, 2012; Bakker, J., S.A.H. Denters & P.J. Klok, Welke burger telt mee(r) in de ­ ­doe-democratie? Beleid en Maatschappij, 38 (4), p. 402-418, 2011; Wijdeven, T.M.F. van de, Doe-democratie. Over actief burgerschap in stadswijken. Delft: Eburon, 2012.

14

Zie ook: Metze, T.A.P., I. Verhoeven & T.M.F. van de Wijdeven, Democratic value of citizens’ initiatives, [te verschijnen].

15

Pitkin, H.F., The concept of representation. Berkeley / Los Angeles: University of California Press, 1967.

16

Wijdeven, T.M.F. van de & L.J. de Graaf, Kernkracht. Over doe-democratie in het landelijke gebied. Tilburg: Universiteit van Tilburg, 2014.

17

Hartog, J. den, J. Smets & C. Mes, Betrokken Brabanders. Resultaten van de vierde monitor sociale participatie Noord-Brabant. Tilburg: PON, 2014.

18

Oude Vrielink, M.J. & T.M.F. van de Wijdeven, Wat kan wél! kan. Hoe bewoners zelf bijdragen aan sociale binding in de wijk. Tilburg/Rotterdam: TSPB/SEV, 2007.

19

Cox, S. e.a., Zo doen we dat in Brabant. Ondernemende burgers in deze tijd. PON Jaarboek 2013. Tilburg: PON, 2013.

20

Graaf, L.J. de, Re-U Eindhoven: werkende weg naar een beter wereld? Hendriks, F. & T.M.F. van de Wijdeven (red.), Loshouden en meemaken. Over samenredzaamheid en overheidsparticipatie. Den Haag: Platform 31, 2014.

21

Hendriks, F. & T.M.F. van de Wijdeven (red.), Loshouden en meemaken. Over samenredzaamheid en overheids­ participatie. Den Haag: Platform 31, 2014.

22

Wijdeven, T.M.F. van de & L.J. de Graaf, Kernkracht. Over doe-democratie in het landelijke gebied. Tilburg: Universiteit van Tilburg. 2014.

23

Gunsteren, H.R. van, Culturen van besturen. Meppel: Boom, 1994.

31

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 31

01-06-15 14:41


32

PON-050-JB2015-03-Jeannette_Ted-DRUK.indd 32

01-06-15 14:41


E I T I S N A R T N I G N I K R E W 足 N E M A S

K R E VE

E G I T H C RA

D I E H R E V

O VRAAGD GE

33

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 33

01-06-15 14:36


Mirjam Smulders

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 34

34

01-06-15 14:45


SAMENWERKING IN TRANSITIE VEERKRACHTIGE OVERHEID GEVRAAGD drs. Mirjam Smulders, adviseur het PON dr. Hans van Driel, hoofddocent Media & Cultuur, Tilburg University […] maar het verschil zal daar bepaald niet alleen en zelfs niet in de e ­ erste plaats door politici worden ­gemaakt. Zij spelen een belangrijke rol, maar zullen moeten accepteren dat de vele maatschappelijke o ­ rganisaties, ­profes­sionals, ondernemers en niet te v­ ergeten burgers zelf, een doorslaggevende rol gaan spelen in bijvoorbeeld de vormgeving van de zorg en de participatie in arbeid en samenleving. [e.g. Boutellier en Van der Klein (2014) en Den Hartog en Blanken (2014)1] De ware vooruitgang is het in twijfel trekken en afbreken van ons ingesleten gedrag.2

35

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 35

01-06-15 14:36


36

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 36

Hans van Driel

01-06-15 14:46


Op 10 mei 2005 opent Berlijn haar Holocaust­ Mahnmal, een monument ter ­ herdenking van de Jodenvervolging tijdens de Twee­ de ­Wereldoorlog. Het is een veld met 2711 golvende blokken, in hoogte variërend van ­ 20 centimeter tot 4,5 meter. De Amerikaanse architect Peter Eisenman­ (geb. 1932) ontwierp het veld als een open plaats die drempelloos overloopt in de stad en waar het bezoekers vrij staat om te handelen naar eigen inzicht. Velen lopen door het labyrint en ­voelen zich gedesoriënteerd en geïsoleerd.

Anderen verplaatsen zich met skeelers of klimmen op de blokken om overzicht te ­ ­ behouden, terwijl kinderen er soms verstop­ pertje spelen. Anno 2015 zouden we formu­ leren dat het monument niet zozeer uitnodigt tot aanschouwen – zoals het monument op de Dam in A ­ msterdam – als wel tot participeren en ­beleven. Al vrij snel meent het gemeente­ bestuur van Berlijn evenwel dat bezoekers de grenzen van betamelijkheid overschrijden en plaatst plakkaten met een indrukwekkende reeks geboden en verboden.

37

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 37

01-06-15 14:36


Probleemschets

rijke pijler onder de participatiesamenleving en kan ­leiden tot ­creatieve sociale innovaties, maar ook tot ­frustratie, spraakverwarring en ­weglekken van energie. Dit maakt een ­ antwoord op de vraag urgent: ‘hoe h ­ ouden we de Triple Helix Plus in beweging?’

In een notendop schetst dit voorbeeld de ­paradoxale situatie waarin overheden v­ erkeren: enerzijds de noodzaak om los te laten en ­ander­zijds de behoefte om de regie te nemen. Na ruim 50 jaar verzorgingsstaat kantelen we als samenleving naar een participatiesamen­leving. Maar ‘het blijkt niet eenvoudig ­ gevestigde kaders te doorbreken’, constateren wij met ­ de Trend­ Rede 2014, wanneer het gaat om een open samenwerking in de huidige tijd van de ­transities. De drie transities in het sociale ­domein − van AWBZ naar Wmo, de jeugdzorg, de ­Participatiewet − zijn vooralsnog vooral ­transities van middelen en verantwoordelijk­ heden van de rijksoverheid naar de lokale overheid. De beoogde trans­formatie naar an­ der ­gedrag en naar een andere cultuur is nau­ welijks in gang gezet − noch bij de mensen, noch bij de overheden zelf. Toch zien we van onderop talrijke initiatieven waarin mensen met veel energie bouwen aan vernieuwingen die ook een verbetering betekenen in het publieke domein. De vraag is of de transitie van midde­ len en verantwoordelijkheden, gecombineerd met de energie van onderop, voldoende is om een transformatie naar ander gedrag en naar een andere cultuur te realiseren. Wij denken van niet.

We constateerden in 2013 dat de ­betrokkenheid van burgers in het ­publieke domein de vorm kan aannemen van meedenken, meedoen of zelf doen. 3 De TrendRede spreekt van een nieuwe, revolutionaire sociale bronenergie. Wanneer burgers samen met anderen zelf doen, is het niet zeker dat hun initiatieven stroken met het overheidsbeleid. De zelforganiserende dwars­ verbindingen zijn niet bottom-up of ­top-down georganiseerd. Ze zijn nieuwe weefsels die ­samen een fluïde ecosysteem vormen. Ze ­schuren en knellen soms in de ogen van de overheid. Welke rol kunnen overheden spelen in deze samenwerkingsverbanden? In 2014 beschre­ ven we de instituties die ruimte z­ouden moeten geven aan de transitieprocessen.4 Het zijn instituties die ook zelf in ­verandering zijn. Inmiddels zien we ook bij de o ­ verheid een bereidheid om te veranderen.5 Hoe worden overheden, lokaal en bovenlokaal, nu samen­ werkingspartners van deze instituties en burgers? Hoe transformeren zij zelf in de s­ amenwerking en in hoeverre moeten ze sturing geven aan de veranderingsprocessen? Anders gezegd: hoe veranderen overheden van h ­ ouding en gedrag?

Samen werken aan vernieuwende ideeën van burgers, ondernemers en maatschappelijke ­organisaties biedt de overheid kansen om bij te dragen aan de transformatieambities in het sociale domein. Triple Helix Plus wordt die ­samenwerking in beleidstermen genoemd. Het gaat dan om de O’s van Overheid, Onderwijsen onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties, Ondernemers, en Overigen c.q. de burgers. Die samenwerking is een belang­

Uiteindelijk vragen de transities om­ trans­ formatie, zowel van burgers en orga­ nisaties als van overheden. Om als burgers, onder­nemers en ­organisaties steeds sterker te kunnen varen op de eigen kracht om zich te

Samen werken aan vernieuwende ideeën van burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties biedt de overheid kansen om bij te dragen aan de transformatieambities in het sociale domein. 38

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 38

01-06-15 14:36


s­amenwerkende overheid die ­ alles ­ loslaat. Met andere woorden: we ­ verlangen een ­veerkrachtige en flexibele overheid die in samenspraak met burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties kan inschatten op welke momenten zij welke rol dient te spelen.

ontplooien en om waar nodig tegen­ slagen op te vangen, is een veerkrachtige over­ heid nodig. In dit essay verkennen we in drie verschillende maatschappelijke contexten en ­ via een ­burgerpanel wat burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties verwachten van een veerkrachtige overheid.

Opbouw

Houding overheden

Aan de hand van drie praktijkvoorbeelden uit bestaande systeemwerelden waarin wordt ­samengewerkt door verschillende partijen uit de Triple Helix Plus laten we zien op welke wijze de overheid invulling geeft aan haar rol in de transformatie. De voorbeelden komen uit het onderwijs, de zorg en de leefbaarheid, waar respectievelijk de landelijke overheid, de ­ provinciale overheid en de gemeente­ lijke ­ overheid in een transitiefase verkeren. Hierin verweven we de uitkomsten van het PON ­onderzoek (zie noot 7) naar wat burgers verwachten van een veerkrachtige overheid. ­ Ten slotte ­beschrijven we welke aanknopings­ punten deze resultaten bieden voor de invul­ ling van een veerkrachtige overheid in de rol van partner in samen­werkingsverbanden.

De overheden die met de transitie van middelen en verantwoordelijkheden geconfronteerd zijn met bezuinigingsdoelen, roepen om het hardst dat ze zaken gaan loslaten en dat hun mede­ werkers in die lijn ‘op hun handen m ­ oeten gaan zitten’. Hiermee bedoelen ze dat hun mede­ werkers vooral niet te hulp moeten schieten bij problemen van burgers en andere partijen. In de participatie­ samenleving moet iedereen het ­immers zelf doen. In vele gevallen ervaren ­burgers, o ­ ndernemers en andere partijen ­echter dat overheden zaken veelal juist niet willen ­loslaten.6 Ondernemers, burgers en maatschappe­ lijke ­ organisaties nemen, soms in samen­ werking met de overheid, steeds meer ­initiatieven in het ­publieke domein. Het PON constateert dat b ­ ­urgers en andere p ­artijen in die nieuwe­­ samenwerkingsverbanden de overheid op ­ ­ enigerlei wijze nodig ­ hebben.7 Ook het Planbureau voor de Leefom­ geving bepleit dat er niet minder ­overheid, maar andere overheid moet ontstaan.8 Die andere overheid moet v­ aardig zijn in het c­ ombineren van klassie­ ke ­ rollen, ­ zoals ­ recht­ matig zijn en goed presteren, ­ met n ­ ieuwe rollen, zoals netwerken, ­ participeren en ­ faciliteren. We zien dat burgers van de overheid verwachten dat ze soms alleen opereert en ­ dan weer s­amenwerkt met burgers, onder­ nemers en m ­aatschappelijke organisaties. Ook vinden ­burgers dat de overheid nu eens de regie moet nemen en dan weer moet los­ laten. In alle g ­ evallen gaat het om wetge­ ving, regels en ­ afspraken, om middelen en om gedrag. De alleen ­opererende overheid die een strakke regie voert, heeft ­afgedaan. Maar tegelijkertijd verwacht ook ­niemand een

De overheid en transitie Wie om zich heen kijkt, bemerkt dat we niet meer leven in tijden van ­ verandering, maar in een ­verandering van tijden.9 Mede onder invloed van de opkomende digitalisering ­ in de jaren ­negentig van de vorige eeuw en de ­ afbrokkelende ­ invloed van gevestig­ de ­ hiërarchieën en ­ structuren, ­ ontwikkelt zich een wijze van s­amenleven waarin vele ­instituties hun koers kwijt zijn. ­Klassieke taken en ­verantwoordelijkheden worden overgeno­ men door netwerken, top-down maakt plaats voor bottom-up, en eenrichtings­verkeer voor interactie. ­ Verantwoordelijkheden liggen niet meer alleen op de schouders van de institutionele reus, maar ook de l­illiputters ­ voelen zich ­ medeverantwoordelijk voor wat er gaande is en willen mede-eigenaar zijn. Denk aan de opkomende ­energiecoöperaties, ­pop-up-winkels of aan de TED-talks die deels de rol van k­ennisoverdrager van o ­ nderwijsinstituties ­overnemen.

39

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 39

01-06-15 14:36


In dit dynamische veld van krachten en wisselende ­ machten zoekt ook de overheid naar een nieuwe i­dentiteit: ‘wie ben ik en wat is mijn rol in tijden waarin het draagvlak voor overheden verregaand afkalft?’

miek centraal staat. De term ‘21ste-eeuwse ­vaardigheden’ valt dan. Hiertoe behoort in elk geval het vermogen om samen te werken en vragen te stellen. Het gaat om assertiviteit en nieuwsgierig zijn.

In dit dynamische veld van krachten en wisselende machten zoekt ook de overheid ­ naar een nieuwe identiteit: ‘wie ben ik en wat is mijn rol in tijden waarin het draagvlak voor overheden verregaand afkalft?’ In ­Nederland gaan immers steeds minder mensen stem­ men (26% bij de parlementsverkiezingen in 2012), de zwevende kiezer heerst, en nog slechts 2,5% is lid van een politieke partij.10 Later in dit essay zullen we overigens beargu­ menteren dat de vraag ‘Wie zijn ik?’ meer op zijn plaats is. Aan de hand van drie voorbeel­ den geven we een schets van het hierboven genoemde samenleven en de moeite die het soms kost om ons hiertoe te verhouden.

Wellicht tekenend voor wat er van opleidin­ gen wordt verwacht, is de uitspraak studenten­ vooral geen communicatieplannen of b ­ eleidsnotities te laten schrijven. Ondertussen is het inzicht gegroeid dat deze voortdurend in ­ ontwikkeling zijn en nooit kant-en-klare ­producten kunnen zijn. Leer ze liever proces­ matig te denken en te handelen.

Onderwijs Wie binnen beoogde werkvelden van HBOen WO-opleidingen vraagt wat voor soort ­afgestudeerden zij verlangen, krijgt antwoor­ den die op zijn minst verrassen. Kennis is al tijden niet meer onderscheidend. De reden ­ hiervoor ligt voor de hand. Met de expan­ sie van het ­ internet zijn het gemak en de bereid­willigheid om kennis te delen explosief ­toegenomen. Van opleidingen wordt dan ook niet meer g ­ evraagd om vooral kennis over te ­dragen, maar om s­tudenten te leren zelf ­kennis te achterhalen en te beoordelen. De door hen nieuw verworven kennis moeten zij zelf weer kunnen delen, niet alleen monde­ ling en s­chriftelijk, maar vooral ook digitaal. In een samenleving waarin binnen tien jaar­ 40 % van de huidige beroepen zal zijn ­verdwenen11, komt het aan op persoonlijk­ heidskenmerken en op competenties die van belang zijn voor werkvelden waarin dyna­

­ at werkvelden vragen van opleidingen, is W ­natuurlijk niet nieuw voor de opleidingen en de bereidheid om te innoveren is vaak wel aanwezig. Maar opleidingen lopen, naar eigen zeggen, op tegen praktische bezwaren die tweeërlei van aard zijn. Allereerst is daar de interne weerstand die elke verandering nu eenmaal oproept. Eigen ­werknemers zien de noodzaak van ­veranderen niet en willen vasthouden aan de controle­ mechanismen waaraan ze gewend zijn. ‘We houden graag de regie en de controle in eigen hand.’ Paradoxaal genoeg formuleert ­ ook het tweede praktisch bezwaar eenzelfde soort weerstand. Het gaat dan om de rol van de overheid die zichzelf geen regierol toekent wanneer het om onderwijs gaat. Volgens artikel 23 van de Grondwet mogen scholen immers zelf bepalen hoe zij hun onderwijs organise­ ren. Maar de c­ ontrolerende rol van de over­ heid maakt dit artikel tot een wassen neus. MBO-, HBO- en WO-opleidingen worden om

40

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 40

01-06-15 14:36


de zes jaar door de overheid geaccrediteerd. Dit ­betekent dat elke opleiding een circus in gang zet van e ­ valuatierapporten schrijven en gevisiteerd worden door een onafhankelijke ­ commissie, meestal bestaande uit gepensi­ oneerde inhoudsdeskundigen en didactici. Deze commissie beoordeelt een verleden van zes jaar, waarbij vooral centraal staat of de opleiding op een transparante wijze toetst, ­ en niet of een opleiding opleidt voor de ­toekomst − iets wat anno 2015 in een veran­ derend samen­leven meer voor de hand zou liggen. Basis- en voortgezet onderwijs moeten ­schoolplannen en groepsplannen schrijven, van ieder kind de sociaal-emotionele ontwikkeling in kaart brengen en elke week toetsen en evalu­ eren. Vraag een willekeurige directeur van een basisschool of van een school voor voortgezet onderwijs wat zijn of haar grootste werkfrustra­ tie is, en het antwoord luidt: ‘De overregulering vanuit Den Haag.’

dienen het predicaat ‘excellent’ te hebben. Opnieuw bepaalt de overheid zelf welke rol zij op welk moment op welke domeinen zal spelen. Het lijkt een kleine stap met grote ­ ­gevolgen om dit in de toekomst over te laten aan het onderwijsveld zelf. Dat is zeer goed in staat om aan te geven op welke domeinen het graag een controlerende of zich terugtrekken­ de overheid ziet en wanneer de overheid een cocreërende of faciliterende rol moet vervullen – denk ­bijvoorbeeld aan talentontwikkeling in plaats van inzetten op excellentie. De controle­ rende rol van de overheid zal dan waarschijnlijk een geringe blijken te zijn en beperkt kunnen blijven tot het toetsen van de deugdelijk­ heidseisen die de wet formuleert. En voor alle duidelijkheid: deze rollen liggen niet voor jaren vastgeklonken aan bepaalde domeinen, maar kennen een wisselende dominantie waarop een ­flexibele overheid met grote vanzelfsprekend­ heid ­inspeelt.

De overheid neemt haar controlerende rol heel serieus en is zich ervan bewust dat ze ­wellicht is doorgeslagen in het uitoefenen daar­ van. Staatssecretaris Sander Dekker wil vanaf 2015-2016 gaan experimenteren met regel­ luwe scholen, en via de sociale media k­ unnen op de site onderwijs2032.nl ideeën worden aangedragen over wat een kind moet le­ ren om op de toekomst voorbereid te zijn. Naast haar controlerende rol lijkt de over­ heid ook haar cocreatieve rol, het komen tot ­nieuwe afspraken met diverse p ­ artijen serieus te ­nemen, zij het heel behoedzaam. Slechts 20 scholen mogen gaan experimenteren met regelluwte en de uitverkozen scholen

Het gedrag van overheden in relatie tot burgers, ondernemers en maatschappelijke ­ organisaties kunnen we in zijn algemeenheid in onderstaande kwadrant weergeven. De re­ gietaak van overheden is een controlerende en een cocreërende, waarin overheden zelf een actor zijn, al dan niet in een samenspel met burgers, ondernemers en maatschappe­ lijke instellingen. Aan de andere kant dringt samenleven 2015 aan op een overheid die ­ ­loslaat, een overheid die zich geheel terugtrekt van bepaalde zaken of zich beperkt tot facilita­ tor, waarbij het initiatief bij de burger, de onder­ nemer of de maatschappelijke organisatie ligt.

Het antwoord op de vraag op welke domeinen de ­overheid een regietaak heeft of moet loslaten, lijkt ons niet exclusief door de overheid te moeten worden ­beantwoord, maar juist in een samenspel met burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties. 41

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 41

01-06-15 14:36


Overheidsparticipatie als het gaat om gedrag

Verwachtingen burgers op het gebied van gedrag

Regie publieke zaak/verantwoordelijkheden

terugtrekkende overheid

faciliterende overheid

cocreërende overheid

terugtrekkende overheid

faciliterende overheid

28,5%

24,4%

Alleen

Alleen

controlerende overheid

Samen

cocreërende overheid Samen

controlerende overheid

Regie publieke zaak/verantwoordelijkheden

18,5%

28,6%

Loslaten publieke verantwoordelijkheden

Loslaten publieke verantwoordelijkheden

Wat verwachten burgers van de verschillende rollen van de overheid? Het antwoord op de vraag op welke d ­ omeinen de overheid een regietaak heeft of moet ­loslaten, lijkt ons niet exclusief door de over­ heid te ­ moeten worden beantwoord, maar juist in een samenspel met burgers, onder­ nemers en m ­ aatschappelijke organisaties. In Brabant ­ hebben we burgers ­ gevraagd naar de ­ verschillende houdingen en gedragin­ gen die ze van de overheid ­ verwachten.12 In de v­ oorbeelden komen de v­ erwachtingen van ondernemers ­ en maatschappelij­ ke ­ organisaties zijdelings aan de orde.

hen de vrijheid biedt om hun eigen ideeën uit te voeren en die dus vooral publieke verant­ woordelijkheden loslaat. Je zou ook kunnen concluderen dat alle burgers het erover eens zijn, dat de over­ ­ heid verschillende rollen zou moeten spelen. ­Middelen spelen hierbij altijd een belangrijke rol. Hierover gaat ons volgende voorbeeld.

Landpark Assisië – de buitenplaats voor maatschappelijke innovatie van zorg en samenleven in Brabant

Over het gedrag dat burgers van de over­ heid verwachten, zijn de meningen gelijkelijk ­verdeeld. Een deel van de burgers verwacht een overheid die hen begeleidt door duide­ lijk te zijn in wat er van hen verwacht wordt. Deze mensen verwachten vooral een contro­ lerende overheid. Diametraal hiertegenover staan ­burgers die een overheid verwachten die hen ondersteunt en faciliteert bij hun initiatie­ ven. Bijna een kwart van de burgers verwacht een overheid die meedenkt en als partner­ meewerkt aan de initiatieven van burgers. En bijna een ­vijfde verwacht een overheid die

Op het Landpark Assisië wonen, leven en werken ruim 200 mensen met een verstande­ lijke beperking. Prisma is als zorginstelling de grootste gebruiker van het Landpark. Het park ziet eruit als een ruim opgezet dorp − met een school, een dorpshuis, een wasserij, een manege en enkele monumentale gebouwen. De afgelopen jaren stelt het park zich steeds meer open voor anderen, enerzijds om de ­samenleving meer op het park te brengen en anderzijds om de bewoners beter te kunnen laten meedoen in de samenleving, onder het motto Eigentijds, Eigenwijs.

42

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 42

01-06-15 14:36


Hiertoe is het project LAb© gestart, waarin ­gewerkt wordt aan ‘levendigheid en leefbaar­ heid op het Landpark’. Op zes verschillende gebieden werken c­ liëntenorganisaties, burge­ rinitiatieven, bedrijven en Prisma samen aan de innovatieve doelstellingen op het gebied van leefbaarheid, ondernemerschap en zorg. LAb© wordt mede mogelijk gemaakt door de rege­ ling Leefbaarheid@Brabant van de provincie Noord-Brabant.

Het Landpark Assisië heeft een omvang van 66 hectare en wordt omgeven door het Natura 2000-gebied de Loonse en Drunense Duinen, de Campina en de Leemkuilen. Het terrein heeft een zeer gevarieerd karakter. Het bestaat uit bos, weilanden, natuurgebied, water, parken en een bebouwd gebied van 20 hectare met 42 gebouwencomplexen, waarvan er 22 woonruimte bieden aan 250 mensen. De overige gebouwen bieden dagbe­ steding – arbeid aan 300 mensen met een verstandelijke beperking, scholing en (medische) dienstverlening, kinder­ dagverblijf Het Eerste Stapje en Vitura Vitaliteitscentrum.

Het project biedt Prisma de mogelijkheid te experimenteren. Zo wil Prisma de zorg voor kwetsbare burgers, voor het erfgoed en voor het groen op het Landpark steeds meer de­ len met andere gebruikers. Inmiddels zijn er ­verschillende stappen gezet op het gebied van sociaal ondernemerschap, burgerinitiatieven,

43

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 43

01-06-15 14:36


Het voorbeeld van Landpark Assisië laat zien hoe de provinciale overheid het t­ransitieproces ­ stimuleert door onder andere ­finan­ciële ­middelen in te zetten. De provin­ cie ­Noord-­Brabant streeft in het programma ­Leefbaarheid@Brabant naar een verdergaande samenwerking tussen burgers, onder­ nemers en maatschappelijke organisaties. Daarnaast zijn opschaling naar het bovenlokale en kennis­deling belangrijke speerpunten in deze ­regeling.13 Wanneer we kijken naar de manier waarop de provincie als regionale overheid de middelen inzet, zien we in dit voorbeeld drie verschillende houdingen

vitaal Landpark, professionele topzorg, arbeid en scholing, en de ­bovenregionale motor voor maatschappelijke innovatie. In oktober 2014 nodigde Prisma haar brede ­netwerk – van leveranciers tot toezichthouders, van medewerkers tot vrijwilligers – uit om deze stappen verder uit te werken op de ­conferentie Samen duurzaam investeren: denk met ons mee! Prisma: ‘De uitdagingen anno 2014 vragen om nieuwe, duurzame verbindingen. ­ Samen met ondernemers, overheid, burgers en ­ onderwijs gaat Prisma (…) op zoek naar nieuwe ­ verbindingen die leiden tot nieuwe ­activiteiten en ­bedrijvigheid. Mogelijk kunnen we elkaar versterken. (…) Daarom nodigen we u graag uit voor een interactieve sessie. Tijdens deze ­bijeenkomst onderzoeken we samen – aan de hand van actuele trends en ontwikkelingen – welke kansen en mogelijk­heden er zijn voor duurzame ontwikkelingen op Landpark ­Assisië. Ontwikkelingen die leiden tot nieuwe i­ nnovaties op het gebied van zorg en samen leven.’

• Waar het gaat om het gezamenlijke proces

om het Landpark te kunnen blijven beheren, stelt de provincie zich faciliterend op: de provincie maakt mede mogelijk dat burgers, ondernemers, maatschappelijke organisaties en lokale overheden meedenken over de ­exploitatie van het park.

• Ruimtelijke verantwoordelijkheid over het De kernvraag van de conferentie was hoe­ gebied wordt in dit proces zo veel mogelijk Prisma het eigenaarschap van het Landpark losgelaten door de overheid. ­Assisië als grootste gebruiker nu duurzaam kan gaan delen met andere gebruikers. H ­ iervoor • Waar het gaat om het beheer van erfgoed ­zijn­­tijdens de conferentie vele ideeën opge­ op het Landpark kan de provincie de rol haald. De opbrengsten van die dag zijn vertaald op zich nemen van medefinancier, indien in vier programmalijnen te weten: de letterlij­ ze behoud ervan van publiek belang acht.­ ke en figuurlijke ontsluiting van het Landpark; zorg en sociale innovatie; natuur en landschap; Tot nu toe heeft Prisma weinig contact met ­religieus erfgoed. de gemeente gehad in haar streven naar ­innovaties op het Landpark. De provincie heeft Een van de conclusies naar aanleiding van de de ­beweging gefaciliteerd, en gestimuleerd conferentie is dat Prisma, indien ze verantwoor­ dat er in de deelprojecten aandacht is voor delijkheden beter wil delen, ook verder moet het ­ uitwisselen van kennis en ervaringen, investeren in een groep professionals die nog vooral om van elkaars praktijken te leren en in kansen moet leren denken als het gaat om het de i­mpact van de projecten te vergroten. Bij aangaan van nieuwe, duurzame ­verbindingen. het uitwerken van de ideeën van de partij­ In plaats van bezwaren en zorgprotocollen en die b ­ etrokken zijn bij het Landpark z­ ullen te benadrukken, wordt het belangrijk mee ­ ongetwijfeld lokale over­ heden betrokken te denken met de kansen en mogelijkheden worden. Dit b ­ etreft ­bijvoorbeeld het oprek­ van de bewoners en het erfgoed op het park.­ ken van bestemmingsplannen als het om Prisma wil in 2015 in een aantal concrete ontwikkelingen rond ­ vastgoed, erfgoed en ­stappen hiermee aan de slag. ­ondernemersactiviteiten gaat; hiervoor zijn veelal vergunningen nodig. Of het rekkelijk zijn in het toepassen van regels rond participatie en de Wmo.

44

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 44

01-06-15 14:36


Overheidsparticipatie als het gaat om middelen

Verwachting burgers als het gaat om middelen

Regie publieke zaak/verantwoordelijkheden

bezuinigend

faciliterend

medefinancier

bezuinigend

faciliterend

5,7%

58,8%

Alleen

Alleen

subsidiegever

Samen

medefinancier

Samen

subsidiegever

Regie publieke zaak/verantwoordelijkheden

11,4%

24,0%

Loslaten publieke verantwoordelijkheden

Loslaten publieke verantwoordelijkheden

Wat verwachten de burgers van de overheid als het gaat om middelen? Wanneer het gaat om de inzet van middelen, dan verwachten de meeste burgers uit het ­panelonderzoek dat de overheid financiële steun biedt aan burgerinitiatieven en met hen samenwerkt. Bijna 80%, de rechterkant van het schema, is het erover eens dat de overheid als enige financier inmiddels achterhaald is. Zij ­verkiezen een overheid die, als het om midde­ len gaat, partner is naast de burgers en andere partijen.

ONS Geeren: welzijnswerk, ­reïntegratie en participatie in transitie Het buurthuis in de Bredase wijk Geeren-Zuid werd begin 2012 gesloten. Woningcorporatie AlleeWonen nam het over en heeft het buurt­ huis met de buurtbewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties herontwikkeld. In het inmiddels fris opgeknapte gebouw zijn twee jaar later mensen van allerlei leeftijden en achtergronden actief. Er zijn verschillende coöperaties opgericht die met ondernemende doelen de sociale kracht in de wijk versterken. Daarnaast gebruiken paramedische dienst­ verleners ruimten in het pand voor spreekuren, oefensessies en andersoortige gesprekken.

Vrijwel iedereen snapt de terugtrekkende ­beweging van de overheid als subsidiegever. Die zou dan echter wel consequenties moe­ ten hebben voor bestaande wetten, regels en ­afspraken. Hierover gaat het laatste voorbeeld.

In de coöperatieve onderneming ONS Coöpe­ ratief bijvoorbeeld werken 16 vrouwen, die om

Vrijwel iedereen snapt de terugtrekkende b ­ eweging van de overheid als subsidiegever. Die zou dan echter wel consequenties moeten hebben voor bestaande wetten, regels en afspraken. 45

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 45

01-06-15 14:36


c­ ulturen in de wijk aantrekkelijk is. Het is een plek waar bewoners komen om hun sociale ­netwerk te vergroten.

diverse redenen een afstand tot de arbeids­ markt hebben gekregen.14 ONS Coöperatief beheert het buurthuis, runt ONS Restaurant en verhuurt de zalen. De leden van ONS Coöpe­ ratief ondernemen met behoud van uitkering. Dit is mogelijk gemaakt door de regelarme zone die de gemeente Breda heeft ingesteld. Leden k­ unnen zich richten op hun ontwikke­ ling en ­mogen binnen de coöperatie sparen voor een opleiding. De winst vloeit terug naar de gemeente en de deelnemers verdienen zo (een deel van) hun uitkering terug. De le­ den van ONS Coöperatief zitten zelf aan het stuur van hun eigen ontwikkeling en de eerste drie leden zijn binnen een jaar uitgestroomd naar een reguliere baan. De grote culturele diversiteit van de v­ rouwen maakt het mogelijk een ­ontmoetingsplek te creëren die voor alle

ONS Geeren is een voorbeeld van de ­trans­formatie van een buurthuis in verval dat steeds minder draagvlak van de gemeente kreeg tot een plek waar de buurt bij betrokken is, waar zij trots op is en waar zij actief is. En waar met veel ondernemerschap nieuwe busi­ nessmodellen in de praktijk worden gebracht. Deze transformatie heeft ook iets van de ­gemeente gevraagd. De actieve leden van de buurtcoöperaties zijn meestal ook te ­vinden als klant bij een of meer loketten in het ­sociale domein. Dit betekent dat ze een uitkering ­ ­ontvangen of ondersteuning krijgen bij de zorg voor hun kinderen, bij het omgaan met hun schulden, bij het zoeken naar werk, et c­ etera. De gemeente heeft gezocht naar mogelijk­heden om de strikte regelgeving z­ odanig op te rekken dat de betrokken bewoners van ­Geeren-Zuid actief konden zijn zonder dat er (wettelijke) sancties volgen. Bestuurders en ­ uitvoerders hebben de moed gehad om binnen de wette­ lijke kaders zo veel mogelijk ruimte te zoeken. Dit leidt ertoe dat de buurt ervaart dat de ­eigen kracht ruimte krijgt, dat de woning­corporatie een goede businesscase heeft en dat de ­bewoners de kansen benutten om zich te ont­ wikkelen. Voor ondernemers is het interessant om met innovatieve diensten of producten aan te sluiten bij deze nieuwe lokale ontwikkelin­ gen. De paramedici in het pand hebben ervoor ­gekozen zich in ONS te vestigen omdat zij het voor hun bedrijfsvoering van belang vinden om nauw samen te werken met de netwerken van bewoners in de wijk. Ook heeft de gemeen­ te voor de groene omgeving van het gebouw het gedogen van een tijdelijke bestemming in gang gezet. Hiermee kan een ondernemer in coöperatie ONS Land aan de slag om het groen en de stadslandbouw verder vorm te geven. In dit voorbeeld zien we de lokale overheid, de gemeente Breda, bewegen van regels stellen en handhaven naar een meer op samenwerking gerichte houding. Zo wordt er in het gedogen

46

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 46

01-06-15 14:36


Overheidsparticipatie als het gaat om wetten, regels, afspraken

Verwachting burgers als het gaat om wetten, regels, afspraken

Regie publieke zaak/verantwoordelijkheden

Regie publieke zaak/verantwoordelijkheden

regelstellend

regelruimte biedend

nieuwe afspraken

regelstellend

regelruimte biedend

4,7%

59,4%

Alleen

Alleen

handhaving

Samen

nieuwe afspraken

Samen

handhaving

11,9%

24,0%

Loslaten publieke verantwoordelijkheden

Loslaten publieke verantwoordelijkheden

van een tijdelijke bestemming regelruimte ­geboden om alvast aan de slag te kunnen. ­Datzelfde geldt voor de mogelijkheid mensen vanuit de bijstand of vanuit werkloosheids­ uitkeringen toch actief te laten zijn in de coöperaties. Daar waar de rek g ­ ­ ezocht kan worden binnen de wettelijke kaders, k­ unnen mensen al werkend verder gemotiveerd, ­geactiveerd en geschoold worden.

bereid is haar verantwoordelijkheid te nemen en samen met andere partijen tot ­ nieuwe ­afspraken, tot nieuwe regelgeving, te komen, dan is de overheid het meest ­veerkrachtig. Wat verwachten burgers van de overheid als het gaat om wetten, regels en afspraken? Als het gaat om de wetten, regels en a ­ fspraken verwacht 60% van de burgers uit het panel­ onderzoek van de overheid dat zij tot nieuwe afspraken komt met burgers. Ook regelruimte bieden aan initiatieven vindt bijna een kwart belangrijk. En op dit punt is ruim 80% het erover eens dat de overheid niet eenzijdig opereert, maar actief is in samenspraak met de burger.

De overheid is in de regelstellende houding het meest passief. Bij handhaving voert de overheid actief de regie. Daar waar de overheid meer ­samenwerkt door anderen de ruimte te bieden binnen de gestelde regels, hebben we het over het bieden van regelruimte. Als de overheid

In dit voorbeeld zien we de lokale overheid, de gemeente Breda, bewegen van regels stellen en handhaven naar een meer op samenwerking gerichte houding.

47

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 47

01-06-15 14:36


Slotbeschouwing

alleen geen gewenste optie voor de overheid. Geef de professionals de verantwoordelijkheid en faciliteer de transitie.

‘Het gaat inderdaad ook om veel meer dan de overheveling van de (jeugd)zorg, de ­ maatschappelijke ondersteuning en de ­participatie. Het gaat eigenlijk veel meer om de nieuwe vormgeving daarvan in een sterk veranderende samenleving die bovendien ­ steeds kritischer is gaan kijken naar de ­besturing van zorgsystemen. Het gaat om de vraag hoe de institutionele inrichting en ordening van dat domein zo kan worden vormgegeven, dat die optimaal recht doet aan het b ­ ijzondere ­karakter van zorg, hulpverlening en verzorging.’15

In het onderwijs betekent dit dat de rijksoverheid minder aandacht aan controle en verantwoording schenkt en meer ruimte biedt voor experimen­ teren. In de zorg voor cliënten en de omgeving betekent dit voor de provincie belemmerende protocollen en regels loslaten en gezamenlijk nieuwe financieringsmodellen uitvinden. In het buurtwerk zal een gemeente meer integraal de opgaven in de buurt moeten realiseren. De overheid kent verschillende rollen op verschillende domeinen. De samenleving ­ ­verwacht een flexibele overheid die in overleg met betrokkenen wisselende rollen speelt op de verschillende domeinen. Burgers willen een veerkrachtige overheid, zodat zij zelf kunnen transformeren tot veerkrachtige burgers.

In dit betoog hebben we laten zien dat de transities in het sociale domein meer behelzen dan de overheveling van middelen, verant­ woordelijkheden en bevoegdheden. De vraag of de transitie van middelen en verantwoorde­ lijkheden, gecombineerd met de energie van onderop, voldoende is om tot ander gedrag en een andere cultuur te komen, hebben we ontkennend beantwoord. Het gaat bovenal om de transformatie van houding en gedrag − van maatschappelijke organisaties, ondernemers en burgers. We hebben ook gezien dat de transformatie noodzakelijk is bij de verschil­ lende lagen van de overheid: de landelijke, regionale en lokale overheid. Versterking van burgerparticipatie vergt op allerlei manieren overheidsparticipatie, waarbij het hier dan gaat om de diverse rollen die de overheid kan ­aannemen. Loslaten alleen is geen optie.

Tevens is het belangrijk te beseffen dat regelluwte een groot goed is, evenals het ­ zoeken naar ruimte binnen de wetgeving. ­ We zijn met ons allen immers op zoek naar ­partners die ‘willen mogelijk maken’ in plaats van ­ belemmeren. Overheden wegen steeds de ­risico’s af. Belangrijk hierbij is dat burgers en ­andere partijen die zich verantwoordelijk voelen voor de samenleving daarmee niet ­ ­vanzelfsprekend ook aansprakelijk zijn. Voor overheden is het relevant om te weten hoe zij kunnen bepalen welke rol zij aanne­ men. We hebben laten zien dat deze keuze afhankelijk is van het doel en de context van een vraagstuk. ­Afhankelijk van de beweging die er in de samenleving gemaakt wordt en de ­ positie van de betrokkenen, kan de overheidsinzet ­ ­ worden bepaald. Het moge duidelijk zijn dat de ­transformatie een bredere houding van overheden vergt dan ‘loslaten’ en ‘op de ­handen zitten’. Wellicht is het dan ook beter het in de participatiesamenleving niet te ­hebben over ‘burgerparticipatie’ en ‘overheids­ participatie’, maar over ‘burgerbetrokkenheid’ en ­‘overheidsbetrokkenheid’.

Waar de overheid zoekt naar het oplossen en aanpakken van maatschappelijke problemen in samenwerking met partijen uit de vier O’s, de Triple Helix Plus, vraagt deze samenwerking ook om samenspraak. Samenspraak leidt tot nieuwe praktijken, nieuwe financieringswijzen en nieuwe afspraken. In de verschillende voorbeelden zien we dat degenen die de transformatie moeten realise­ ren veelal professionals zijn: in het onderwijs, in de zorg en in het buurtwerk. Dit vraagt van de verschillende overheden aandacht voor de houdings- en gedragsveranderingen bij deze professionals. Ook hierbij is achteroverleunen

48

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 48

01-06-15 14:36


Voor overheden is het relevant om te weten hoe zij 足kunnen bepalen welke rol zij aannemen. We hebben 足laten zien dat deze keuze afhankelijk is van het doel en de context van een vraagstuk.

49

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 49

01-06-15 14:36


50

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 50

01-06-15 14:36


Noten 1

Donk, Wim van de, De centralisatie in openbaar besturen. Over dunne denkramen, pertinent pragmatisme en ­ambivalente ambities, 11e Rob-lezing, november 2014.

2

Boland, Christine e.a., TrendRede 2014, www.trendrede.nl.

3

Cox, S. e.a., Zo doen we dat in Brabant. Ondernemende burgers in deze tijd. PON Jaarboek 2013. Tilburg: PON, 2013.

4

Blanken, M. e.a., Houvast in onzekere tijden. Overheid en organisatie op koers? PON Jaarboek 2014. Tilburg: PON, 2014.

5

Denktank Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Jaarbericht 2014. Gewoon, dichtbij. Gedeelde v­ erantwoordelijkheid voor lokale kwaliteiten. Den Haag: VNG, 2014.

6

Jong, Jürgen de, Bart Litjens & Igno Pröpper, De ‘doe-democratie’. Naar een nieuwe verhouding tussen overheid en samenleving. Vught: Partner+Pröpper, 2013.

7

Zie kader op pagina 51.

8

Steen, Martijn van der, e.a., Leren door doen. Overheidsparticipatie in een energieke samenleving. Den Haag: NSOB/PBL, 2014.

9

Hoogleraar Transitie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, Jan Rotmans, pleegt elke lezing aldus te openen.

10

Van Reybrouck, David, Tegen verkiezingen. Amsterdam: De Bezige Bij, 2013, p. 13-16.

11

Prof. dr. E.J. Bartelsman van de VU Amsterdam in Een Vandaag, 1 maart 2014.

12

Zie kader op pagina 51.

13

Voorbeelden van projecten zijn te vinden op de community www.leefbaarheidbrabant.nl.

14

Meer info op www.onsgeeren-zuid.nl.

15

Donk, Wim van de, De centralisatie in openbaar besturen. Over dunne denkramen, pertinent pragmatisme en ­ambivalente ambities, 11e Rob-lezing, november 2014.

Over het onderzoek Het PON heeft voor dit jaarboek gebruikgemaakt van een grootschalig onderzoek ­onder Brabantse burgers en een onderzoek onder leden van de Vereniging van ­Brabantse Gemeenten (VBG). De vragenlijst onder de Brabantse burgers is door 2324 mensen volledig ingevuld. De resultaten van het onderzoek zijn op basis van de meest recente CBS-gegevens herwogen op de variabelen leeftijd, geslacht, opleidings­ niveau en stedelijkheid. De respons is zodoende op deze kenmerken representa­ tief voor Noord-Brabant. In het VBG-onderzoek hebben 223 gemeentebestuurders en ­ambtenaren de vragenlijst volledig ingevuld. Dit betroffen burgemeesters en ­wethouders, griffiers en raadsleden, en ambtenaren.

51

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 51

01-06-15 14:36


52

PON-050-JB2015-04-Mirjam_Hans-DRUK.indd 52

01-06-15 14:36


T S U W E B N E N E K J I K N E I Z N E R LEREN OP KE J I L STU E P P A H C S T A A M E D R WA A

53

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 53

01-06-15 14:35


MariĂŤlle Blanken

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 54

54

01-06-15 14:45


BEWUST KIJKEN EN LEREN ZIEN STUREN OP MAATSCHAPPELIJKE WAARDE drs. Mariëlle Blanken, adviseur en onderzoeker het PON De verwachtingen ten aanzien van de gemeenten, als belangrijke schakel in de ­gewenste ­transformatie van het sociale domein, zijn hooggespannen. Van g ­ emeenten wordt een open en ontvankelijke houding verwacht. Lokale bestuurders is gevraagd om helder hun rol te n ­ emen, als verbinder te besturen en doordacht de a ­ ctoren ­binnen het veranderende stelsel richting te geven. De huidige praktijk laat echter iets anders zien. Gemeenten lijken nog te verkeren in een staat van o ­ verleven in plaats van bewust en gericht mee(be)­leven. Ze kampen met een groot gapend tactisch gat. Het ­grondig doordenken van de type overheid dat zij willen zijn, welke bestuurs­ cultuur daarbij hoort en wat het betekent voor de rol en verantwoordelijkheden van het lokale bestuur heeft namelijk nog onvoldoende plaatsgehad. Met het risico dat gemeenten terugvallen in ‘oud ­gedrag’ en het transformeren op zich laat wachten.

de decentralisaties geformuleerd – terug op tafel. Strategen binnen het sociale domein lijken zich te bezinnen op de vraag: op welke wijze laat de ambitie van gemeenten om naar een vernieuwde bestuurscultuur toe te werken zich vertalen naar de handelingspraktijk van vandaag?

Na een stormachtige periode met diverse blikseminslagen tot aan de beruchte transitie­ datum 1 januari 2015, komen gemeenten nu langzaamaan in een wat rustiger vaarwater. De vele gemeenteambtenaren die ik spreek k­ ijken soms nog wat verward om zich heen, maar ­verzamelen tegelijkertijd fier hun hulpbronnen en bestijgen de startblokken voor de volgen­ de slag. Nu gaat het gebeuren; de kaarten zijn opnieuw geschud en de verhouding tussen bur­ gers, overheid en maatschappelijk middenveld is in beweging. Voor het eerst sinds lange tijd komt de gemeentelijke visie op de eigen rol en verantwoordelijkheden in de transformatie naar een participatiesamenleving – ruim vóór

Graag neem ik u mee in mijn persoonlij­ ke ­ beschouwing van dit vraagstuk. Oftewel mijn denken over een mogelijk antwoord, geïnspireerd door praktijkervaringen, kennis ­ van ­deskundigen en uit de wetenschap en door mijn interview met Wim Hoven1.

55

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 55

01-06-15 14:35


woordelijkheden en bevoegdheden overlaat aan burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven. De Boer en Van der Lans3 con­ stateren treffend dat het eerder een proces is van ‘hermaatschappelijking’ van van oudsher maatschappelijke taken die gedurende enkele decennia bij de overheid zijn ondergebracht. Een belangrijk punt in de ­definiëring van het proces van vermaatschappelijking − iets wat in ieder geval steeds opduikt in mijn zoektocht − is ­afbakening. Tot hoever reikt het proces? Leent ieder overheidsdomein zich voor vermaat­ schappelijking? In hoeverre kun je taken echt verleggen naar de samenleving en het maat­ schappelijk middenveld, zeker als het gaat om de steun aan kwets­bare groepen? En blijf je als overheid toch niet ­altijd verantwoordelijk voor het falen van markt, overheid en participatie­ samenleving? Deze en andere vragen houden menigeen al jaren bezig. Vanuit een historische beschouwing constateerden Den Hartog en ik dat bij ‘het proces van vermaatschappelijking veel aandacht is voor de verschuiving van ­professionele taken naar de burger, maar dat in de verantwoordelijkheden geen fundamen­ tele verschuivingen plaatsvinden. Het lijkt alsof de overheid en de maatschappelijke instellin­ gen zichzelf en elkaar vastzetten in een soort institutionele klem. De kracht van de klem is gestoeld op fundamentelere vragen als: is de verantwoordelijkheid van de burgers toerei­ kend voor het aangaan van de huidige samen­ levingsvraagstukken, waaronder de financiële houdbaarheid van het sociale ­ stelsel?’4 Op deze plaats voeg ik daar de vraag aan toe of het überhaupt wel onder de verantwoordelijkheid van de burger kan vallen. V ­ olgens Van der Steen e.a. ‘is het ­publieke domein een verantwoor­ delijkheid van de ­representatieve democratie,

Concreet is de opbrengst van deze exercitie samen te vatten in zes benodigde acties: • Formuleer een theorie over de grenzen van

de participatiesamenleving.

• Accepteer de afhankelijkheidsparadox: er­

ken dat politiek en bestuur voor kennis en ervaring afhankelijk zijn van de inbreng vanuit de samenleving.

• Overbrug het tactische gat door beter te

doordenken wat voor type overheid je wenst te zijn en welke rol en verantwoordelijkheden daarbij horen.

• Versterk je zwakste schakel, want het huidige

sturingsarsenaal is ontoereikend om als loka­ le overheid je verantwoordelijkheid te nemen in de transformatieopgave.

Leer sensibiliseren oftewel gevoel krijgen • voor je burgers en hun omgeving door ­bewust te kijken en te leren zien.

• Ontwikkel nieuwe meetmethoden die passen

bij de transformatieopgave.

De randen van vermaatschappelijking Fascinerend vind ik het hoe de overheid − zowel lokaal als op het niveau van provincie en Rijk – worstelt met de invulling van haar rol in het pro­ ces van vermaatschappelijking van overheidsta­ ken. Dit proces kenmerkt de periode vanaf het begin van deze eeuw tot heden. Er is volgens de Raad voor het openbaar bestuur (Rob)2 spra­ ke van vermaatschap­pelijking als de o ­ verheid ­publieke taken en de daarbij ­behorende verant­

Vanuit het perspectief van verantwoordelijkheid zijn heel veel activiteiten in het publieke domein wel een zaak van de overheid: ook als ze volledig door mensen zelf gedraaid worden. 56

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 56

01-06-15 14:35


In de aanloop naar de transitie van de jeugd­ zorg heb ik voor mijn werk vanuit het PON nauw samengewerkt met Wim Hoven, destijds in de functie van strateeg jeugd bij de P ­ rovincie Noord-Brabant en daarna bij de Transitie­ commissie Stelselherziening Jeugd. Voorlig­ gend stuk verdient het om te mogen leren van de ervaringen en analyses van een dergelijke commissie. Vandaar dat ik Wim gevraagd heb om met mij in gesprek te gaan.

Wim Hoven heeft in de loop van de jaren het ­sociaal domein leren kennen vanuit diverse rol­ len en functie bij zowel het Rijk, de gemeenten als de provincie. Tot 1 januari was hij werkzaam bij de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (de commissie-Geluk), die in opdracht van Rijk, VNG en IPO rapporteerde over de voortgang van de transitie van de Jeugdhulp. Momenteel werkt hij als adviseur bij Significant, een advies- en or­ ganisatiebureau voor maatschappelijke thema’s.

mee de beweging wordt ingezet. De Raad voor het openbaar bestuur (Rob) spreekt over het ­aannemen van een andere houding: ‘Aan de rolverandering van de overheid ligt niets ­minder dan een paradigmashift ten grondslag. De omslag begint door ervan uit te gaan dat wat nodig is in de eerste plaats groeit in de ­samenleving en haar gemeenschappen. Daar­ op volgend ontstaat vanuit die samenleving mogelijk behoefte aan ondersteuning vanuit de overheid (…). De motivatie van de overheid bij het overdragen van publieke taken aan burgers en hun verbanden is daarbij cruciaal. Die ligt nu eenzijdig bij bezuinigingen en de realisatie van een “compacte overheid”. De belangrijkste ­ reden voor vermaatschappelij­ king zou echter de erkenning moeten zijn dat politiek en bestuur voor kennis en ­ervaring af­ hankelijk zijn van de inbreng vanuit de samen­ leving, dat de overheid het niet alleen kan.’8 De eerdere ijver vanuit het new public management om de afhankelijkheidsparadox te door­ breken, lijkt hiermee g ­ etemperd. Deze para­ dox ­betreft de ­wederzijdse afhankelijkheid van de sociaal-maatschappelijke instelling en de ­gemeente9 − de instelling is gebonden aan de

van de rechtstaat, en van het overheidsappa­ raat dat daaraan invulling geeft. En vanuit het perspectief van verantwoordelijkheid zijn heel veel activiteiten in het publieke domein wel een zaak van de overheid: ook als ze volledig door mensen zelf gedraaid worden. Het gaat niet om de vraag wie het doet, maar onder wiens verantwoordelijkheid het valt.’5 In dit kader vind ik de oproep van Hendriks en Van de Wijde­ ven6 goed om de werkelijke mogelijkheden en grenzen van maatschappelijk initiatief verder op te helderen. Ze stellen: ‘Zoals er theorie­ ën over “marktfalen” en “overheidsfalen” zijn ontwikkeld, zo zouden ook de grenzen van de participatiesamenleving meer precies in kaart gebracht moeten worden. Niet om deze in diskrediet te brengen − juist niet − maar om deze theoretisch in bescherming te nemen te­ gen al te grote aanspraken en verwachtingen. Bij welk type taken en rollen is maatschappelijk en burgerinitiatief kansrijk en reëel, en bij welk type niet?’7 Wat mij mede opvalt aan de veranderende verhouding tussen burgers, overheid en maat­ schappelijk middenveld is de intentie waar­

57

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 57

01-06-15 14:35


voor de decentralisaties zijn doorgang vond, zie ik deze niet z­ omaar afdalen in de uitvoe­ ringspraktijk van het ambtelijk apparaat en het lokale bestuur. Gemeenten lijken te vervallen in verticale relaties gebaseerd op wantrouwen in plaats van een sterke horizontale dynamiek vol vertrouwen. En volgens mij zijn dat de oude ­verhoudingen, die vorm hebben gekregen in het marktdenken van het new public management. Wim Hoven benoemt waardoor dat komt.

gemeente voor financiering, instandhouding en legitimering, terwijl de gemeente afhanke­ lijk is van de kennis, ervaring en uitvoerings­ macht van de instelling. Het lijkt er nu op dat deze afhankelijkheid meer gezien wordt als een gegeven en juist het uitgangspunt vormt voor verdere samenwerking.

De zwakste schakel stuurt de beweging De behoefte aan samen optrekken in het ­vraagstuk en daarbij werken in netwerkverband waarbij iedere actor een eigen bijdrage levert aan de gezamenlijk te realiseren maatschap­ pelijke opbrengst, past bij het verlangen van de meeste gemeenten om toe te werken naar een vernieuwde bestuurscultuur, getypeerd door openheid en interesse in nieuwe ontwik­ kelingen. Het gaat om de beweging van een hiërarchische relatie naar een sterke horizon­ tale samenwerking, met aandacht voor conti­ nue kwaliteitsverbetering en inhoudelijk leren van elkaar. De beschrijving van deze beweging vind ik helder verwoord door Van de Donk in de 11e Rob-lezing: ‘Het domein vraagt om een ­besturing die al even prudent als wijs moet zijn. Nu we toch kunnen hervormen, zou met name hiervoor belangrijke aandacht moeten zijn. Een besturing die recht doet aan het vooral relatio­ nele karakter van de geproduceerde diensten is nodig (…). Belangrijk is het om te investe­ ren in een echt gesprek over bedoelingen en doelen, over de waarden die in het geding zijn. Dat vraagt om een vorm van democratische besluitvorming en rechtsvorming die actief ­ ruimte geeft aan een kwetsbaar en open ge­ sprek, zowel op het niveau van cliënten en hulp­ verleners, als van inkopers en aanbieders.’10 Gemeenten hebben zich in de aanloop naar de diverse decentralisaties veelal bezonnen op het type overheid dat zij wensen te zijn, welke ­rollen zij daarin te vervullen hebben en welke samenwerkingspartners ze daarbij nodig ­hebben, ­getuige de uitwerkingen in de diver­ se functionele ontwerpen op regionaal niveau, naast de lokaal geproduceerde stukken over rol en ­positie van de gemeente. Vanuit diverse disciplines is er regelmatig over de verschil­ lende rollen van de overheid gepubliceerd.11 Ondanks dat deze verandering visionair al ruim

‘Het probleem met de reeds geformuleerde visies, plannen en intenties die gemeenten hebben ten aanzien van de transformatie, is dat iedereen het ermee eens is. Er zullen weinig mensen zijn die ertegen ingaan. Wat mist, is de vertaalslag naar het niveau van de u ­ itvoering en het niveau van de organisatie. Er is een soort tactisch gat ontstaan. Vanuit de visie is men direct in de operationalisering geschoten van bijvoorbeeld de inkoop, de sociale wijkteams en Veilig Thuis. Maar er is niet nagedacht over de vraag: “Als we dit willen bereiken, wat ­betekent dat dan voor het l­okale en regiona­ le stelsel, welke rol en positie nemen we in als ­gemeente, welke lokale organisatie krijgt­ welke verantwoordelijkheid en opdracht ­binnen welk kader, hoe verhouden de ­nieuwe taken zich tot de bestaande ­ taken van de gemeente en wat betekent dit?” Die fase ­ van grondige d ­ oordenking is overgeslagen door de tijdsklem die v­ eroorzaakt werd door de transitiedatum 1 januari 2015. Het proces van doordenken moet wel opnieuw opge­ pakt ­worden. Het m ­ omentum moet opnieuw ­worden gecreëerd.’ Het tactische gat moet dus worden overbrugd. En dat vergt een flinke inspanning. Het verta­ len van de vernieuwde wijze van besturen en sturen naar de handelingspraktijk van ­vandaag vraagt tijd, ruimte en denkkracht. V ­anuit mijn werkpraktijk ervaar ik dat gemeenten steeds meer ­prioriteit geven aan hun eigen verander­ opdracht rond het sturingsvraag­ stuk. Neem ­bijvoorbeeld de samenwerkende ­gemeenten uit de regio’s Hart van Brabant en ­Noordoost-Brabant. Zij gaan deze complexe opgave gezamenlijk aan, onder de noemer ­ ‘Samen ­sturen op maat­schappelijke resultaten’.

58

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 58

01-06-15 14:35


Een vernieuwde manier van sturen, meer gericht op maatschappelijke waarde, vraagt om andersoortige 足kennis als basis voor beleids- en stuurinformatie dan de oorspronkelijke output- en budgetgegevens.

59

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 59

01-06-15 14:35


‘Het is overigens zeker niet zo dat alles in het oude systeem niet goed was. Toen werden al vernieuwingen doorgevoerd die volledig passen bij het gedachtegoed waar de trans­ formatie nu op gericht is. Zorgaanbieders die ouders ook bij residentiële plaatsing altijd eindverantwoordelijk houden. En kinderen eerder uit een residentiële setting naar huis terug ­laten gaan, waarbij er altijd een bed is om op terug te vallen als het thuis even niet lukt. Dit soort vernieuwingen mag je als gemeente niet ontkennen. Je moet er juist rekening mee houden. Het risico is nu dat er door allerlei ­inkoopcontracten nieuwe scheidslijnen tussen residentiële en ambulante zorg ontstaan. T ­ erwijl daar nu juist de winst van de beweging zit.’

Het initiatief is bedoeld ter versterking en ­verdieping van de gedeelde ambitie om op een vernieuwende manier – ‘transformatie­ proof’ − te sturen binnen het sociale domein. Om het mogelijk te maken hierover funda­ mentele kennis te genereren en deze te ­delen, hebben de gemeenten de Academische Werk­ plaats Jeugd, ondergebracht bij Tranzo aan de ­Universiteit van Tilburg, verzocht om het ­initiatief wetenschappelijk te ondersteunen.12 Het initiatief neemt tevens als innovatiepilot deel aan het programma Informatievoorziening ­Sociaal Domein (ISD) van VNG/KING, zodat ook andere (samenwerkende) gemeenten hun ­lering eruit kunnen trekken. Dat er gewerkt wordt aan het creëren van het nieuwe momentum is goed om te bemerken. Maar dat het daadwerkelijk transformeren ook geduld vraagt, is nog niet overal doorgedron­ gen. Gemeenten hebben in dat opzicht ook weer heel hoge − soms zelfs ­onrealistische − verwachtingen van zichzelf. De specialisti­ sche zorg is niet direct bij overname anders ­georganiseerd of het schakelen tussen lichte en zware zorg verloopt niet gelijk sneller, effec­ tiever en efficiënter met het inrichten van een sociaal wijkteam. Laat staan dat je ambtenaren­ apparaat over de benodigde kennis ­beschikt wat betreft het effect van de gewenste ­beweging. Een vernieuwde manier van sturen, meer ­ gericht op maatschappelijke waarde, vraagt om andersoortige kennis als basis voor beleids- en stuurinformatie dan de oorspron­ kelijke output- en budgetgegevens. Volgens Wim Hoven valt daar iets te leren.

De ontwikkeling naar de gewenste vernieuwde bestuurscultuur staat nog voor veel gemeen­ ten in de kinderschoenen. Met het risico dat deze zwakste schakel de beweging stuurt. En ik ­ gebruik met opzet de woorden ‘zwakste ­schakel’, omdat ik ervan overtuigd ben dat op dit moment het sturingsarsenaal ontoereikend is om als lokale overheid je verantwoordelijk­ heid te nemen in de transformatieopgave. Op de eerste plaats omdat de aangewende methoden bij het vergaren van kennis voor signalering, agendering en de beleidscyclus uit een periode komen die gekenmerkt wordt door een afrekencultuur. Ten tweede vanwege het − zo lijkt het – onderontwikkelde vermogen van bestuurders en beleidsmakers om zich te positioneren binnen de vernieuwde verhoudin­ gen van het netwerk, waardoor zij logischerwijs niet de juiste kennisvragen weten te stellen.

‘Wat we kunnen leren van eerdere trajec­ ten, b ­ ijvoorbeeld de Wmo, is dat de ­echte vernieuwing pas kan plaatsvinden als de ­ ­gemeenten ook daadwerkelijk de verantwoor­ delijkheid hebben. En dan duurt het nog vijf jaar voordat de transformatie van de grond komt. B ­ ekijk maar eens de studies van het SCP naar de k­ anteling binnen de Wmo. Daar­ uit blijkt dat je in de praktijk pas na een aantal jaar echt resultaten kunt zien. Leer daarvan. Veronderstel niet dat bij de inkoop van zorg voor volgend jaar alles anders kan zijn. Die verandering kost tijd.’

Leren sensibiliseren Het is dus zaak dat gemeenten op korte termijn het tactische gat weten te dichten, of − om dicht bij de titel van het jaarboek te blijven − weten te overbruggen. Als zij dat niet tijdig doen, is het denkbaar dat de rijksoverheid in het gat springt en dat de gemeenten tot uitvoerings­ organisatie verworden.13 Veel zorgelijker is het risico dat er kwetsbare burgers tussen wal en schip vallen. Maar wat is dan de stap die nu gezet moet worden? Door welke actie kunnen gemeenten voor de wind gaan varen?

60

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 60

01-06-15 14:35


61

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 61

01-06-15 14:35


Bestuurders en beleidsmakers van gemeenten moeten leren sensibiliseren, oftewel gevoeliger worden voor de vragen van haar burgers en de samenleving.

62

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 62

01-06-15 14:35


Naar mijn idee is toegang tot en duiding van de juiste kennis één van de belangrijkste ­sleutels. Ik pleit er dan ook voor dat bestuur­ ders en beleids­makers van gemeenten leren sensibiliseren, oftewel gevoeliger worden ­ voor de vragen van hun burgers en de samen­ leving. Want door meer ontvankelijk te zijn voor de b ­ eantwoording van de vraag hoe het écht gaat met burgers en hun omgeving als­ ook met m ­ aatschappelijke partners, beschik je als overheid over waardevolle − in mijn ogen onmis­bare − ­kennis.14 Door bewust te kijken en te leren zien hoe het werkelijk gaat, wordt kennis g ­ egenereerd die nodig is om richting te geven aan de eigen r­olinvulling, om sterk sociaal ­beleid te voeren en om als voeding te dienen voor de gewenste dialoog op strate­ gisch niveau. Het organiseren van voldoende tegenspraak is een uitwerking daarvan. De ­wethouder van de ­gemeente L­ eiden, m ­ evrouw Van ­Gelderen, wijdde daar op 9 maart 2015 tijdens het jaarlijkse Jeugd in Onderzoek-­ ­ congres ook relevante woorden aan. Ze riep op om als lokale overheid te komen tot een goed gefundeerd verhaal gebaseerd op de praktijk. Ze vroeg aandacht voor de verbin­ ding tussen kennis en politiek, en benadrukte daarbij de noodzaak een gemeenschappelijke taal te creëren over maatschappelijke waarde en resultaten die je wilt bereiken − met een gedegen vraag­ articulatie als voorwaarde. In dit kader pleit zij voor zogenoemde uitkomst­ dialogen met de diverse actoren in de praktijk. Wim H ­ oven benoemt eenzelfde behoefte. ‘Wat cruciaal is het komende jaar, is dat het gesprek veel meer plaatsvindt tussen aanbie­ ders, gemeenten én cliënten. En ook burgers in het algemeen, al is het moeilijk om die erbij te betrekken. De focus heeft het afgelopen jaar heel erg op de inkoop gezeten, dat heeft het gesprek gedomineerd. En het contact met de cliënt/burger, de ervaringsdeskundigen en degene die de verandering van het stelsel ­ letterlijk aan den lijve moet ondervinden, is daarmee weggevallen. Het is een tweegesprek geworden tussen aanbieders en gemeenten, in plaats van een driehoek tussen gemeenten, aanbieders en burgers. Om te vermijden dat het een eenzijdig gesprek blijft tussen aan­

bieders en gemeenten, moet tegenkracht ­ontwikkeld worden. Om de transformatie van de grond te krijgen, moet je dat gesprek wel weer gaan krijgen dit jaar. Om bijvoorbeeld vragen te kunnen beantwoorden als: welke verandering is nodig in de behandeling of ­ondersteuning? Want dat kunnen toch cliën­ ten het beste verwoorden. Het is van belang dat “de vraag” leidend gaat worden. Ik ben ervan overtuigd dat het huidige aanbod op dit moment nog grotendeels bepaalt wat er aan ondersteuning en zorg wordt geboden.’ Voor een dergelijk gesprek zal het gemeente­ bestuur en het ambtelijk apparaat dus meer ontvankelijk moeten zijn voor tegenspraak. ­Tegelijkertijd is het aan de lokale overheid om een sterke lokale agenda te voeren, waarin zij ­ helder en gedegen de maatschappelijke ambities vertaalt naar concrete handelings­ ­ perspectieven voor de verschillende actoren.15 Dat vraagt grondige doordenking van de be­ doelingen en mechanismen, en meer ruimte en aandacht voor kwaliteit en maatschappelij­ ke waarde van het sociale stelsel. Ook vraagt het een open en eerlijke communicatie tussen alle partijen die een rol te vervullen hebben. Het idee van Leeuw spreekt me in dat kader aan: dwing bij beleid een oplegnotitie over de ­ beleidstheorie af voordat de politieke ­besluitvorming erover plaatsvindt. Dat scherpt het debat aan en komt de kwaliteit van het ­beleid ten goede.16 Een ­beleidstheorie is geen wetenschappelijke theorie, het is een hande­ lingstheorie die in de praktijk door de beleid­ smakers wordt gehanteerd. Een beleidstheorie bestaat uit de ­impliciete en expliciete veron­ derstellingen die aan elk beleid ten grondslag liggen over de causale en finale relaties in een beleidsveld en de wijze waarop beleid ingrijpt in de p ­ rocessen in dit beleidsveld. Het voor­ af ­opstellen of a ­ chteraf reconstrueren van de ­beleidstheorie kan voor de beleidsonderzoeker een nuttig hulpmiddel zijn bij het ontwerpen of evalueren van beleid17. Mijn ervaring in de prak­ tijk leert dat door een heldere beleidstheorie waarin ook aandacht is voor het krachtenveld van politieke en institutionele belangen, de diverse opgaven zichtbaar worden. Het maakt tevens inzichtelijk welke actor welk aandeel in

63

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 63

01-06-15 14:35


Graag pleit ik voor meer innovatie op het gebied van monitoring en dan met name de vernieuwing op inhoud.

daar ­ aandacht aan gaan besteden en met zorg­ aanbieders moeten a ­fspraken worden gemaakt over scholings­ ­ trajecten. Maar ga je als ­gemeente daarop investeren of niet?­ Welke ­afspraken moet je dan met wie gaan maken? Wie gaat daarover? Ik merk dat het op die ­manier doordenken van de opgaven die er liggen nog in de ­kinderschoenen staat.’

het resultaat voor ­zichzelf ziet weggelegd. Op basis daarvan kan de mentale paradigmashift van professionals, beleidsmakers en zeker ook bestuurders starten. De gemeente kan beter beredeneerd haar rol nemen en de uitvoe­ ring van het beleid meer gefundeerd vorm­ geven. Het formuleren van de beleidstheorie vereist echter kennis van de samenleving en haar ­leden. Ook behoeven de ideeën over de ­veranderende vormgeving van het sociale stel­ sel verdere explicatie. Dat vraagt wederom om grondige doordenking van de mechanismen en een meta-analyse van de beschikbare kennis.18 En volgens Wim Hoven zijn de gemeenten nog niet zover.

De oproep van Putters om te investeren in de ambtelijke deskundigheid lijkt mij niet over­ dreven. Ik ben het met hem eens dat ‘inves­ teren in het ambtenarenapparaat nodig lijkt om de agenda van de participatiesamenleving adequaat te kunnen voeren’19. De les waar Everhardt, wethouder van Utrecht, tijdens het ­congres Jeugd in Onderzoek op 9 maart 2015 om vraagt, vind ik exemplarisch daarvoor: ‘Help ons om benchmark als lerend instrument in te zetten in plaats van als afrekeninstrument.’­ Zoals Everhardt pleit ik graag voor meer inno­ vatie op het gebied van monitoring en dan met name de vernieuwing op inhoud. Veel gemeen­ ten beamen dit, zij willen bijvoorbeeld graag de veerkracht van burgers en de samenleving in kaart b ­ rengen. De komende periode wordt van burgers in toenemende mate verwacht dat zij minder een b ­ eroep doen op overheids­ voorzieningen en meer zelf verantwoordelijk­ heid nemen en, voor zover mogelijk, zelf de ­benodigde ­ondersteuning regelen in hun direc­ te omgeving. De nieuwe balans tussen overheid en burgers steunt daarbij op de zelfredzaam­ heid van de gemeenschap en de veerkracht van de individuele burgers en hun omgeving. Maar wat betekent dat? Wat weten we e ­ igenlijk van het veelgebruikte concept van eigen

‘Aandacht voor de verandering bij burgers zelf is voor gemeenten nog een onontgonnen gebied; nadenken met welke interventies ze ­mensen uitdagen om meer op eigen kracht en met inzet van het eigen sociale netwerk problemen aan te pakken. In beleidsstuk­ ken staat bijvoorbeeld nogal eens dat de ­gemeente gaat voor een versterking van het ­peda­gogisch ­klimaat in de wijk. Maar wat is dat dan? J­ eugdigen en gezinnen wonen in een wijk of buurt. De vraag is of ze daar ook leven. Met sociale wijkteams hebben gemeenten geko­ zen voor een geografisch ordeningsprincipe. Of dit het meest geëigende principe is, daar kun je vraagtekens bij zetten. In de ordening zou de weg van ouders en kinderen leidend moeten zijn, maar nu lijkt de systeemwereld leidend op de leefwereld. Is er echt goed gekeken naar de logica van deze ordening?’ ‘Het gaat ook over een cultuurverande­ ring bij professionals. O ­ pleidingen moeten

64

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 64

01-06-15 14:35


­ ebben tot ­opvoeden. Mijn ervaring met het h doen van onderzoek naar de veerkracht van burgers is dat de ­ opbrengsten helpen om de dialoog te ­voeren over een ­veerkrachtige ­samenleving, zowel tussen ­beleid en bestuur als tussen gemeente en ­sociale partners in het veld.20 De resultaten leiden tot een gemeen­ schappelijke taal op dit thema. Dat is naar mijn idee een b ­ elangrijke stap in het ­proces van ­sensibiliseren; elkaar­ ­leren verstaan.

kracht? Hoe veerkrachtig zijn onze burgers? Waar zit de potentie als het gaat om meer ­inzet van ­eigen kracht en het sociale netwerk? En hoe kun je daarover het gesprek met ­elkaar aangaan? Kun je als gemeente sturen op het ­ versterken van de zelfredzaamheid van ­burgers en de v­ eerkracht van de samenleving? Relevante vragen die om doordenking en ­ ­ontwikkeling vragen. In verschillende regio’s in Brabant begeleid ik dat zoekproces. Met een divers gezelschap van gemeenteambtenaren – van onder­zoekers tot beleidsmedewerkers tot strategen tot ­concerncontrollers – werken we aan de vertaal­ slag die op zijn minst niet eenvoudig te noemen is. Het gaat onder meer om het operationali­ seren van ambitieuze maatschappelijke doelen als: ‘­kinderen groeien op in een veilige gezins­ situatie’; ‘ouders zijn in staat om problemen zo veel mogelijk met hulp van het sociale netwerk of geheel op eigen kracht op te lossen’. En dan wordt een lacune zichtbaar; het huidige meet­ instrumentarium van gemeenten is nog niet ­gericht op deze vernieuwde manier van sturen. Bestaande monitors geven wel inzicht in de staat van de burger − over gezondheid, mate van sociale participatie, school en werk, inko­ men et cetera − maar niet in de houdingsver­ andering die aan de transformatie ten grond­ slag ligt. Dan heb ik het bijvoorbeeld over de ­impliciet aanwezige verandering van houding die verwacht wordt met de nieuwe jeugdwet, waarin staat dat k­ inderen en g ­ ezinnen geen recht meer hebben op zorg, maar de plicht

Tot slot Op zes punten – samengevat in de inleiding van dit betoog – vraag ik om actie. Het is de ­opbrengst van mijn persoonlijke ­beschouwing van het transformatievraagstuk, ­oftewel mijn denken over een mogelijk antwoord op de vraag: op welke wijze laat de ambitie van gemeenten om naar een vernieuwde ­ bestuurs­ ­ cultuur toe te werken zich vertalen naar de handelings­ praktijk van vandaag? In dit ­betoog heb ik willen ­laten zien dat de ­lokale overheid een belangrijke rol te v­ ervullen heeft in het daadwerkelijk ­verwezenlijken van de t­rans­ formatie-ambities. Ik durf zelfs te ­stellen dat je als g ­ emeente ­cruciale sleutels tot ­ succes in ­ handen hebt. ­ Voldoende tijd, ruimte en met name v­ertrouwen in elkaar is echter een ­ voorwaarde om al doende te kunnen leren. Door me uit te drukken in ­ zes benodigde acties hoop ik een zinvolle ­bijdrage te leveren aan de ­beweging die van de overheid wordt verwacht.

Onderzoek naar de veerkracht van burgers helpt om de dialoog te voeren over een veerkrachtige samenleving. De opbrengsten leiden tot een gemeenschappelijke taal, waardoor we elkaar leren verstaan.

65

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 65

01-06-15 14:35


Noten 1

Hoven, W., Interview over zijn ervaringen vanuit de Transitiecomissie Stelselherziening Jeugd. Tilburg: 27 januari 2015.

2

Rob, Loslaten in vertrouwen. Naar een nieuwe verhouding tussen overheid, markt én samenleving. Den Haag: WRR, 2012, p. 5.

3

Boer, N. de & J. van der Lans, DEcentraal. De stad als sociaal laboratorium. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2014, p. 85.

4

Boer, N. de & J. van der Lans, DEcentraal. De stad als sociaal laboratorium. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2014, p. 85.

5

Steen, M. van der, J. Scherpenisse & M. van Twist, Sedimentatie in sturing. Systeem ­brengen in netwerkend werken door meervoudig organiseren. Den Haag: NSOB, 2015, p. 20. Hendriks, F. & T. van de Wijdeven, Loshouden en meemaken. Over samenredzaamheid en overheidsparticipatie. Den Haag: Platform 31, 2014, p.154.

6

Hendriks, F. & T. van de Wijdeven, Loshouden en meemaken. Over samenredzaamheid en overheidsparticipatie. Den Haag: Platform 31, 2014, p.154.

7

Hendriks, F. & T. van de Wijdeven, Loshouden en meemaken. Over samenredzaamheid en overheidsparticipatie. Den Haag: Platform 31, 2014, p.154.

8

Rob, Loslaten in vertrouwen. Naar een nieuwe verhouding tussen overheid, markt én samenleving. Den Haag: WRR, 2012, p. 11.

9 10

Zie WRR, Bewijzen van goede dienstverlening. (Rapporten aan de regering nr. 70). Amsterdam: AUP, 2004. Donk, W. van de, De centralisatie in openbaar besturen. Over dunne denkramen, pertinente pragmatiek en ­ambivalente ambities. Rob-lezing. Den Haag: Rob, 2014, p. 5.

11

Zie onder meer: Steen, M. van der, J. Scherpenisse & M. van Twist, Sedimentatie in sturing. Systeem brengen in netwerkend werken door meervoudig organiseren. Den Haag: NSOB, 2015. Steen, M. van der e.a., Leren door doen. Overheidsparticipatie in een energieke samenleving. Den Haag: NSOB, 2014. Steen, M. van der e.a., Pop-up publieke waarde. Overheidssturing in de context van maatschappelijke zelforganisatie. Den Haag: NSOB, 2013. Donk, W. van de, De centralisatie in openbaar besturen. Over dunne denkramen, pertinente pragmatiek en ­ambivalente ambities. Rob-lezing. Den Haag: Rob, 2014. Putters, K., Rijk geschakeerd. Op weg naar de participatiesamenleving. Den Haag: SCP, 2014. Hendriks, F. & T. van de Wijdeven, Loshouden en meemaken. Over samenredzaamheid en overheidsparticipatie. Den Haag: Platform 31, 2014. VNG, Van eerste overheid naar eerst de burger. Over maatschappelijke initiatieven doe de lokale overheid uitdagen. Jaarbericht 2013. Den Haag: Denktank Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2013. Bovens, T., Wil tot verschil. Gemeenten in 2015. Den Haag: Commissie Toekomst Lokaal Bestuur, 2012. Rob, Loslaten in vertrouwen. Naar een nieuwe verhouding tussen overheid, markt én samenleving. Den Haag: WRR, 2012. RMO, Ontzorgen en normaliseren. Den Haag: RMO, 2012. Zuidelijke Rekenkamer, Evalueren = leren. Deskundigen aan het woord. Eindhoven: Zuidelijke Rekenkamer, 2012. WRR, Bewijzen van goede dienstverlening. (Rapporten aan de regering nr. 70). Amsterdam: AUP, 2004.

12

In de periode 2015-2019 wordt er promotieonderzoek verricht.

13

Zie ook: Putters, K., Rijk geschakeerd. Op weg naar de participatiesamenleving. Den Haag: SCP, 2014. Donk, W. van de, De centralisatie in openbaar besturen. Over dunne denkramen, pertinente pragmatiek en ­ambivalente ambities. Rob-lezing. Den Haag: Rob, 2014.

66

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 66

01-06-15 14:35


14

Zie ook: Steen, M. van der, J. Scherpenisse & M. van Twist, Sedimentatie in sturing. Systeem brengen in netwerkend werken door meervoudig organiseren. Den Haag: NSOB, 2015. Hendriks, F. & T. van de Wijdeven, Loshouden en meemaken. Over samenredzaamheid en overheidsparticipatie. Den Haag: Platform 31, 2014. Hartog, J. den & M. Blanken, Brabantse veerkracht vindt zijn toekomst in de logica van burgers. Donk, W. van de (samenst.), Het Nieuwste Brabant. Eindhoven: Lecturis, 2014.

15

Zie ook Putters, K., Rijk geschakeerd. Op weg naar de participatiesamenleving. Den Haag: SCP, 2014, p. 43-45.

16

Zie ook Zuidelijke Rekenkamer, Evalueren = leren. Deskundigen aan het woord. Eindhoven: Zuidelijke Rekenkamer, 2012, p. 31.

17

Hoesel, P.H.M. van, F.L. Leeuw & J.W.M. Mevissen, Beleidsonderzoek in Nederland. Kennis voor beleid, ontwikkeling van een professie. Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2005, p. 54.

18

Zie ook Hooimeijer, P., Aanbevelingen voor beleidsonderzoek. Tips van de Wetenschappelijke Commissie­ Wijkaanpak. Den Haag: Ministerie van BZK, 2015.

19 20

Putters, K., Rijk geschakeerd. Op weg naar de participatiesamenleving. Den Haag: SCP, 2014, p. 44-45. Het PON heeft een meetmethode ontwikkeld die de aanwezige (potentiële) veerkracht in de gemeente in beeld brengt. Door gemeenten – onder meer Den Bosch, Den Haag, gemeenten uit de regio Hart voor Brabant - wordt het vaak ingezet als signaleringsinstrument, maar ook voor het monitoren van beleid en als nulmeting voor de ­trans­formatieopgave. Vanuit het uitgangspunt dat dé burger niet bestaat en diversiteit in beleid dus gewenst is, worden vier typen burgers naar de mate van veerkracht onderscheiden. Deze differentiatie vormt geen hoger doel op zichzelf, maar is een middel voor bestuurders en beleidsmakers om aan hun transformatieopdracht te voldoen. Onder veerkracht wordt verstaan: de mate waarin burgers de grondhouding hebben zelf regie te voeren over hun leven en hun netwerk te kunnen en willen inzetten bij het oplossen van eventuele problemen. De typologie is gebaseerd op een segmentatiemodel dat enerzijds nagaat of men zelfredzaam is en eigen regie voert over het leven of dat men kwetsbaar is, en anderzijds gericht is op de vraag of men individueel of collectief in het leven staat. De meting geeft inzicht in de veerkracht van burgers én in hun beleving (ervaren beperkingen, vertrouwen en ondersteuningsbehoef­ te) en laat het daadwerkelijk gedrag zien op bijvoorbeeld de terreinen zorg, participatie en leefbaarheid. Juist die combinatie maakt onderwerpen van beleid zichtbaar. Zie voor recente onderzoeksresultaten Blanken, M. & K. Vinckx, Brabantse veerkracht in beeld. Tilburg: PON, [te verschijnen].

67

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 67

01-06-15 14:35


68

PON-050-JB2015-05-Marielle-DRUK.indd 68

01-06-15 14:35


E D R A A N K E O Z OP

C I R ‘B VAN

’ S R U E L O

T N A B A BR

69

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 69

01-06-15 14:33


Joks Janssen

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 70

70

01-06-15 14:44


OP ZOEK NAAR DE ‘BRICOLEURS’ VAN BRABANT Hans Horsten in gesprek met dr. ir. Joks Janssen, directeur BrabantKennis Arme, arme burger. Het zijn verwachtingsvolle, maar verwarrende tijden voor deze traditionele steunpilaar van de democratie. En hij heeft het er razend druk mee, als roerganger in een snel veranderende maatschappij. Zie bijvoorbeeld de zorg-, buurten energiecoöperaties die nieuwe tijden inluidden in deze sectoren. De terugtredende overheid verwacht zelfredzaamheid, zelforganisatie en eigen verantwoordelijkheid van zijn onderdanen. Die burger op zijn beurt, kun je met een gerust hart om een boodschap sturen. Hij is mondig en goed opgeleid, heeft een mening, ideeën en weet, variërend van zijn perspectief en perceptie, vaak meer van de wereld om hem heen dan de autoriteiten die zijn pad kruisen. Onder aan de piramide hoopt de ­kennis in de samenleving zich op. Maar wat gebeurt ermee? Een vraag is bijvoorbeeld of overheid en politiek wel voldoende over de brug komen als het gaat om de ­implementatie en het gebruik van ‘burgermanskennis’ bij het ontwikkelen van beleid. en traditioneel gezag zijn aan erosie onder­ hevig. Vanaf de ­jaren tachtig en negentig is alles in de samenleving aan economische ­principes ­onderhevig gemaakt. Inclusief de ­wetenschap. Nu zitten we in de fase dat ook dit veld steeds kritischer ­bevraagd wordt door de samen­leving. Burgers zetten vraagtekens bij wetenschappelijke ­modellen die door beleids­ makers worden ­gebruikt om grip te houden op de wereld. ­Zoals de manier waarop we via ­zakelijke principes ­proberen het monster van de zorg te ­beteugelen. Of het feit dat bijna geen enkele econoom de recente banken- en kredietcrisis wist te voorspellen. Ironisch is het

Hoofd versus hart, feiten versus emotie; het zijn verleidelijke maar even zo bedrieglijke s­ impli­ficaties. Voor Joks Janssen, directeur van ­BrabantKennis, is het landschap allesbehalve eenduidig gerangschikt. ‘We leven behalve in een kenniseconomie ook in een kennis­ democratie. Iedereen weet de weg op Google, allemaal maken we deel uit van een netwerk­ samenleving. Ondersteund door ­nieuwe ­digitale technologieën ontstaat een grote ­variëteit aan media en kennisbronnen. Iedere burger is tegenwoordig ook informatie­ producent. Daarnaast zijn burgers steeds beter in staat om het zelf te regelen. Hiërarchie

71

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 71

01-06-15 14:33


72

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 72

01-06-15 14:33


c­ oncreet, plek gebonden, sterk door persoonlijke ervaringen geschraagd. Men heeft te ­weinig oog gehad voor dergelijke kennis. Dan ontstaat stilaan een situatie dat zo’n ­overheid zichzelf opsluit in een rationele wereld die niet door de bevolking wordt (h)erkend. Dat ­gezondheid serieus onderdeel is geworden van het debat over megastallen is te danken aan de inbreng en kennis van huisartsen en GGD. Dat is andere kennis, maar doet er net zo goed toe. Zowel wetenschappelijke als ­maatschappelijke kennis hebben waarde en zijn allebei nodig. Het ene is niet objectiever dan het ­andere, ­hoewel met name de wetenschap nog altijd suggereert de wijsheid in pacht te ­hebben. Het een sluit het ander ook niet uit. De kunst is om tot een coproductie te komen, een ­gecombineerde kennisontwikkeling die helpt de burger mee te nemen in wat er ­gaande is. Met als ­restrictie dat maatschappelijke ­kennis net zo goed slechts een bepaalde reikwijdte heeft. Zoals de ­wetenschap ook altijd een ­abstractie is van de werkelijkheid, maar nooit de ­werkelijkheid zelf. Het is nodig het gesprek ­tussen de burger en de ­wetenschap op gang te brengen om zo tot ­gezamenlijke probleemdefinities te komen. Daar kan het ­beleid op inspelen.’

dan wel dat burgers ­grosso modo nog steeds vertrouwen stellen in de wetenschap. De overheid en de kerk zijn hun aureool kwijtgeraakt, de wetenschap is ­misschien wel het laatste ­bolwerk dat daar geen last van heeft. ­Alhoewel ook ”de“ ­wetenschap niet langer over een ­natuurlijk ­prestige ­beschikt, getuige bijvoorbeeld de controverses bij de klimaatdiscussie. ­Tegenstellingen in de ­wetenschap worden steeds ­vaker uitgespeeld via de media.’

Hete aardappel

BrabantKennis heeft diverse taken. Het f­ ungeert onder meer als verzamelaar van ­nieuwe ­kennis die rond actuele maatschappelijke t­hema’s ­opduikt in de provincie. Janssen c­ onstateert dat die voorraad wetens­waardigheden steeds ­vaker vanuit de Brabantse ­‘onderbuik’ wordt aangevuld. ‘Het blijkt dat er vele vormen van kennis bestaan. De wetenschap is voor de ­ beleidscyclus nog altijd ­ relevant, maar we ­hechten inmiddels een groeiend belang aan praktische kennis en wijsheid van burgers en ondernemers. Rond sociale en economische processen die om een oplossing vragen, ­spelen die opvattingen en visies een niet te onderschatten rol. We moeten manieren v­inden om de bij Brabantse burgers en ­ondernemers ­aanwezige kennis te benutten, om die civil ­s­­ociety anders te ­positioneren in het proces van beleidsvorming.’ Dat neemt niet weg dat zelfs bij een ‘lerende overheid’ nog altijd oude ­reflexen kunnen ­komen bovendrijven als zich weer een hete aardappel aandient die ­beleidsmakers, politiek en vox ­populi ­vruchteloos heen en weer schuiven. Zo’n c­ asus belli is het dispuut over de intensieve vee­­­ houderij in ­Brabant.

Vele tinten grijs

Die ‘informele’ kennis kan de realiteit nog wel eens op het verkeerde been zetten, constateerde de directeur van BrabantKennis zelf onlangs opnieuw. ‘Op een van onze trenddagen presenteerden docenten en studenten van de NHTV uit Breda een onderzoek in drie wijken in ­Tilburg, Breda en Roosendaal waar volgens ­officiële instanties sociale problemen en ­overlast voorkwamen. Die studenten zijn ­gewoon deur aan deur gaan bellen en hebben ­bewoners ondervraagd om zo in kaart te ­brengen wat er aan de hand was in die buurten. Aldus liet zich een alledaags patroon van hun leven ­uit­tekenen. Dat bleek in contrast te staan met het ­vermeende beeld van overlast. Die, zeg maar, geplande stad van de beleids­ makers bleek totaal niet aan te sluiten op de meer ­alledaagse stad van de bewoners. Beleid gaat vaak uit van vooronderstellingen. Die zijn

‘Dat is een slepend dossier voor de provincie geworden. In het proces van de Reconstructie Zandgronden is te veel gestuurd op klassiek/ moderne wijze, met allerlei onderzoek en ­“bestelde” rapporten, diagrammen en ­kaarten. Statische kennis, abstract, de werkelijkheid sterk reducerend. Daartegenover staat de rijke, gevarieerde en specifieke kennis over het ­alledaagse leven, inclusief de menselijke ­emoties die daarbij horen. Die kennis is

73

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 73

01-06-15 14:33


vaak op uitersten gebaseerd: het is goed of slecht, kans of probleem. Terwijl daartussen een hele grote variatie van kleuren en nuances zit die rijker gekleurd is dan het veronderstelde grijs. Ook in rapporten van het PON zie je dat terug. Bijvoorbeeld over de positie van jongeren in de kleine kernen. Je kunt natuurlijk vanuit een v­ erondersteld idee proberen het beleids­ proces van ontgroening van Brabantse dorpen te s­ turen, maar je kunt ook gewoon naar zo’n groep ­jongeren toe stappen en vragen: Hoe is het l­even hier? Wat vinden jullie van belang voor de leefkwaliteit? Waarom vertrekken jullie uit het dorp?’

l­aatste statenverkiezingen kwam opdagen. De representatieve democratie moet verrijkt ­worden met allerlei vormen van participatieve ­democratie.’

Living labs

Maar hoe vinden overheden, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties de weg op die tweesprong naar waar al die verschillende soorten kennis samen­komen? Janssen denkt dat met name in living labs daarmee de proef op de som kan worden genomen. ­‘Brabant loopt op dat punt ­achter bij de rest van Europa. Innovatiekracht en ­kapitaal is hier voldoende, maar het ontbreekt aan durf­projecten. Op ­kleine schaal gebeurt er nu het een en ander. Roosendaal wordt ­ geconfronteerd met een ­retail die snel a ­ chteruitgaat. Daar is een ­platform voor smart retail aan de slag gegaan, waar consumenten en ­inwoners van de stad hun voorstellen en i­deeën kwijt kunnen en waar ­ondernemers ­worden ­geprikkeld om met ­nieuwe digitale technieken te gaan werken. Eindhoven ­experimenteert in het uitgaans­ gebied ­Stratumseind, waar ­regelmatig ­sprake is van overlast en agressie op straat, met de beïnvloeding van menselijk ­gedrag door licht. Daar zijn z­owel bedrijven, overheid en kennisinstituten als buurtbewoners en café­ ­ bezoekers bij betrokken. Dat kan een aanpak opleveren die ook interessant is voor andere steden en regio’s. Als je de wisdom of the

Dat levert bovendien kennis op die volgens Janssen een ander licht werpt op de vitaliteit van onze democratie die volgens het heersende discours op zijn minst aan groot onderhoud toe is, getuige het alsmaar dalende percentage burgers dat de weg naar de stembus weet te vinden. ‘Democratie in Nederland is ­allereerst representatieve democratie. De verkiezings­ uitslag legitimeert partijen om vier jaar lang aan de slag te gaan. Maar er is ook zoiets als ­maatschappelijke of participatieve democratie. Dat blijkt uit onderzoeken die het PON doet. Iemand in een buurt die zich sterk maakt voor het opknappen van een pleintje dat verder ­iedereen koud laat, is tegelijk bezig voor de publieke zaak. Een zorgcoöperatie is ook ­democratie. Het repertoire is veel breder en de potentie veel groter dan die 43% die bij de

Die grotere, en collectieve i­ntelligentie met z’n feedback­mechanismen kunnen we eenvoudig bereiken door méér ­Brabantse breinen in te schakelen bij de beleidsontwikkeling.

74

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 74

01-06-15 14:33


crowd goed gebruikt, levert dat altijd slimmer beleid op. Die grotere, en ­ collectieve intelligentie met z’n feedback-­ mechanismen kunnen we ­ eenvoudig bereiken door méér Brabantse ­ ­ breinen in te schakelen bij de ­beleidsontwikkeling. Hoe meer al die breinen in contact met elkaar staan, hoe intelligenter Brabant. In dat ”samen denken“ schuilt een grote kracht. A ­ ­ nders dan geld, vermenig­ vuldigt kennis als je het met elkaar deelt. Er zijn diverse studies die a ­antonen dat grote groepen heel verschillende mensen in staat zijn betere ­besluiten te nemen dan ­experts, en ook betere voor­spellingen te doen over de toekomst. ­Samen zijn we slimmer, zoals futuroloog Maurits Kreijveld het treffend ­typeert. Maar het vraagt wel om een ander samenspel tussen burger, overheid en kennisinstituten dan we tot nu toe gewend zijn. De overheid zou daarbij meer moeten inzetten op adaptieve beleidsvorming. Dat betekent dat je per fase of stadium real life en real time kijkt hoe beleid in de praktijk uitwerkt. Welke effecten heeft het, kunnen we het opschalen? Ga daarover met je burgers in ­conclaaf en gebruik hun feedback om bij te ­sturen of aan te passen. Dat betekent bijna zeker dat veranderingen in kleine stapjes hun beslag gaan krijgen. De tijd van de lineaire vergezichten waarin een vastomlijnd toekomstbeeld voor 2030 of 2050 wordt geschetst, is voorbij. Hooguit kun je wat beelden van een mogelijke toekomst schetsen. Daarover ga je vervolgens in debat met je burgers. Maar ik besef dat het voor een overheid lastig is om het beleids­proces zo te organiseren dat je tussentijds geluiden uit de gemeenschap mee inbouwt.’

Want die burger heeft de behoefte om ergens op te kunnen inpluggen. Zo’n ­platform moet je ­organiseren, dat ontstaat niet uit zichzelf.­ Apple heeft zo’n platform, waarop allerlei ­software- en app-ontwikkelaars hun diensten en producten kunnen inpluggen, maar daar zitten commerciële drijfveren achter. Zoiets zou je ook maatschappelijk kunnen doen, ­zonder zakelijke motieven. Er zijn tal van ­burgers, ­con­sumenten en groeperingen die zelf ­dingen ­ontwikkelen om een betere samenleving tot stand te ­brengen. Zie de initiatieven rond zorg, ­energie, afvalstromen en kringlopen in Brabant.’

Brabant Brein

Janssen gelooft in dat verband dat de overheid nog het verste komt als ze erin slaagt ‘een­ strategie van de zwerm’ uit te werken. ‘De ­samenleving is steeds minder verticaal ­georga­niseerd, het wordt steeds platter. In ­feite ­vormen we met zijn allen een zwerm ­zwaluwen. Als er één vogel naar links vliegt, heeft dat ­meteen effect op de complete ­omgeving. ­Niemand ­regisseert meer volkomen wat er ­gebeurt. Met dat als gegeven is het wel ­noodzaak dat er een platform wordt ingericht waarop ­burgers en ondernemers kunnen ­aanhaken.

Maar als de overheid het voor elkaar krijgt om steeds leniger te worden, wat resteert er dan nog van haar traditionele rol? ‘De basisbehoefte aan veiligheid en rechtmatigheid blijft natuurlijk. Die verantwoordelijkheid moet de overheid te allen tijde invullen. Een hoop zaken zijn nog steeds centraal te organiseren. Het is veel meer de vraag in hoeverre de overheid bereid is om ruimte te geven aan individuele verschillen en verscheidenheid in de samen­­l­eving. ­Overal klinkt de roep dat lokale overheden meer maatwerk moeten bieden. Maar zijn we als ­gemeenschap dan ook bereid om te accepteren dat zoiets in het ene geval anders uitvalt dan in het andere? Ik denk dat de overheid er niet aan ontkomt om de eigen ambities deels los te laten en meer mee te surfen op de energie in de samenleving zelf. Meebewegen in plaats van zelf met kant-en-klare plannen kiezen voor een richting. Het gaat dus om het faciliteren van (of investeren in) ontwikkelingen die al plaatsvinden en het wegnemen van belemmeringen. Dit meegaan met de stroom vraagt om een omgeving waarin het nemen van kleine risico’s een normale manier is om vooruit te komen. Experimenteren is geen vorm van roekeloosheid, maar het doordacht en professioneel aangaan van de onzekerheid.’ Janssen pleit voor de totstandkoming van één, groot ‘Brabant Brein’, zoals hij het omschrijft. ‘Ergens moet een podium worden gecreëerd waar al die soorten kennis worden verzameld,

75

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 75

01-06-15 14:33


76

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 76

01-06-15 14:33


77

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 77

01-06-15 14:34


Improviseren, meebuigen met het riet, ­go-with-the-flow, meedrijven op de golfslag van de tijd; het zijn allemaal vlaggen die ­dezelfde lading dekken. Wie de nieuwe onzeker­heden in de maatschappij te lijf wil, komt verder met kennis uit de 21ste eeuw dan met old school. De kennismakelaar meent dat de maatschappelijke transitie zich ‘in een ­spannende overgangsfase’ bevindt. Maar er is nog wat acrobatiek nodig om een betere balans te k­ rijgen in het aloude spanningsveld tussen burger, bestuur en politiek bestel. ­Misschien is er zelfs wel behoefte aan een ­compleet nieuw tijdsgewricht dat breekt met alle oude paradigma’s. ‘Voor mij draait het om de tegenstelling tussen de ingenieur en de ­bricoleur, zoals die zo fraai verwoord is door de Franse filosoof ­Levi-Strauss. Volgens hem richt de ingenieur zich op een geordend gerangschikte wereld, zijn denkwijze is lineair, de weg loopt altijd van A naar B. Daartegenover staat de bricoleur, die het doet met wat hij aantreft en slim en ­constructief mee­beweegt met wat hij onderweg tegenkomt. Dat levert volgens mij ­uiteindelijk meer veerkracht en variëteit op. ­Bricolage is in de huidige context een intelligentere ­strategie. Wij hier in Nederland hebben een sterke ingenieurs­mentaliteit, ook in de sfeer van de overheid. De ingenieurs zijn voor mij bij uitstek de personi­ficatie van de 20ste eeuw met zijn grootschalige plannen en van bovenaf georganiseerde maatschappij. Die zienswijze en aanpak heeft een paar decennia gewerkt, maar de huidige netwerksamenleving vraagt meer om bricoleurs. Ik denk dat we in dit verband veel kunnen leren van hoe het in complexe en adaptieve eco­systemen van de natuur is georganiseerd. Als overheid ben je slechts een klein radertje in zo’n geheel. Vanuit een wetenschappelijk kader sturen op je ­ambities en cijfermatige doelstellingen heeft dan niet zoveel zin meer. Je hebt meer aan een overheid die meedeint, aan iets meer judo, en iets minder karate. Dat vraagt om andere kennis over het gedrag van de burger.’

gedeeld en beheerd. Waar kennisinstituten ­zoals wij, PON, en de Brabantse universiteiten, overheden, burgers en maatschappelijke ­instellingen kennis komen halen en brengen. Zonder meteen aan een vastomlijnde vorm te denken, moet het wel een platform zijn waar iedereen in de Brabantse samenleving toegang toe heeft.“Open source” dus. En waar uiteen­lopende vormen van kennis worden ­geïntegreerd en geassembleerd. Het internet biedt interessante mogelijkheden. Wat in de fysieke wereld slecht lukt omdat ze verkokerd is of ­professioneel te sterk verkaveld, gebeurt al wél in het virtuele: het soepel samenkomen van zeer heterogene kennis. Denk bijvoorbeeld aan de internet-encyclopedie Wikipedia, die met hulp van amateurs tot stand komt. Zo’n open source-infrastructuur zou passen bij de maatschappij die we zijn geworden en tevens een middel zijn om met je burgers te communiceren. De beleidsontwikkeling zou hiervan ­kunnen profiteren. Met digitale technieken kun je een eind komen, maar ik denk tevens dat er altijd fysiek contact tussen mensen nodig is om écht verder te kunnen komen. Je hebt fysieke ­ontmoetingen nodig waarin mensen van ­diverse pluimage met elkaar inzichten delen en waar gezamenlijk aan toekomstverhalen wordt gebouwd.’

Van ingenieur naar bricoleur

Zo’n construct vraagt wel van de gevestigde kenniswereld dat ze een aantal oude conventies laat varen. ‘Feitelijk zeg je: gooi al je kennis, informatie en data op straat en deel ze met elkaar. Dat impliceert dat onze universiteiten echte netwerkuniversiteiten worden. Dat vraagt om verandering van gedrag en houding. Ik snap dat dit niet van vandaag op morgen is gerealiseerd; de wetenschap zoekt naar systematische patronen en zekerheden, de echte wereld is onverwacht en wispelturig. Daar komt bij dat het huidige universitaire ­systeem op de economische waardering van kennis stoelt. In de toekomst zou die kennis ook weer maatschappelijk moeten kunnen worden “vermarkt”.’

78

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 78

01-06-15 14:34


Improviseren, meebuigen met het riet, go-with-the-flow, meedrijven op de golfslag van de tijd; het zijn allemaal vlaggen die dezelfde lading dekken.

79

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 79

01-06-15 14:34


EERDER VERSCHENEN PON JAARBOEKEN 1990 De strijd der steden 1991 Buurten bij de stad. Steden op zoek naar sociale kwaliteit 1992 Overleven in vooruitgang. Boeren in Brabant 1993 Opgroeien in onzekerheid 1994 Ruimte maken in Brabant 1995 Buitenstaand of buitengewoon. Nieuwe buren in Brabant 1996 De schaal der mensen. Organisaties in verandering 1997 Klant in zicht 1998 In verband met Brabant. Beschouwingen bij het vijftigjarig bestaan van het PON 1999 De dialoogdemocratie. Nieuwe omgangsvormen tussen burgers en bestuur 2000 De uitstelgeneratie. Jongeren in Neverland 2001 Voor elkaar. Zorgen in de moderne samenleving 2002 Versnelling en vertraging. De hedendaagse worsteling met tijd 2003 De nieuwe maakbaarheid. Tussen opwinding en realiteit 2004 Aannemen of waarnemen? Een dynamische kijk op sociaal kapitaal 2005 De staat van Brabant. Sociale veiligheid 2006 Buitengewoon Brabants. Over binding en identiteit 2007 BrabantDorp. Waar de grenzen tussen stad en platteland verdwijnen 2008 Dubbele verwachtingen. Over de relatie tussen de lokale overheid en haar burgers 2009 Jeugd van vandaag, Brabanders van morgen? Koersen op de waarde van talenten! 2010 Met vreugde geven wij kennis. Een sociaal-cultureel planbureau voor Brabant 2011 De regio als maat. Geen dynamiek zonder burgers 2012 Brabant: Van crisis naar veerkracht 2013 Zo doen we dat in Brabant. Ondernemende burgers in deze tijd 2014 Houvast in onzekere tijden. Overheid en organisaties op koers?

80

PON-050-JB2015-06-Joks-DRUK.indd 80

01-06-15 14:34


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.