REIS 7 - Thuiskomen

Page 1


REIS

Het thuiskomen

Gevoel voor plaats

Het huis op de cover maakt deel uit van de beeldserie Genius Loci van fotografe Anastasia Savinova (1988). Elk werk bestaat uit talloze foto’s van gebouwen en landschapsvormen. De beelden balanceren tussen documentair en fictief, feitelijk en denkbeeldig. Anastasia Savinova werkt vanuit Zweden aan verschillende disciplines, waaronder beeldhouwkunst, video, fotografie, collage en gevonden voorwerpen. Haar praktijk draait om plaatsen, ecologie en de kwetsbaarheid van mensen op aarde. Ze onderzoekt hoe alles met elkaar verweven is en hoe we voortdurend deel uitmaken van iets groters. anastasiasavinova.com

← Reykjavik

dekRug king

Of ik een magazine voor een adviesbureau wilde maken? Alsjeblieft zeg. Zeker niet. Ik voelde weinig voor content marketing, waarbij reclame wordt verpakt als journalistiek. Alsof ik werd gevraagd mijn ziel te verkopen. Bovendien was ik net voor honderd procent afgekeurd door het UWV. Niet meer in staat om te werken, was het oordeel. In elk geval niet op het oude functieniveau. Daar moest ik aanzienlijk langer op kauwen dan op de diagnose epilepsie. Het antwoord was dus volmondig nee.

Maar dan kende ik Jurgen Schut nog niet, nu voorzitter van de maatschap van SeederDeBoer. Hij was niet onder de indruk toen hij mijn bezwaren hoorde. ‘Je krijgt volledige redactionele vrijheid’, zei hij. ‘En neem de tijd die je nodig hebt. Ik wil graag dat jij het doet, maakt niet uit hoelang het duurt. En o ja, ik wil graag de komende zeven jaar elk jaar een magazine. Het thema is Reis, een metafoor die wij graag gebruiken in ons werk.’

om de kwaliteit van de relaties, het ging om de transacties.

Ik moet nog vaak denken aan een voormalig buurman, getrouwd met een bekende actrice. Toen hij op een receptie wat verloren naast zijn vrouw stond, kreeg hij de vraag of hij ook ‘iemand’ was. ‘Nee hoor’, was zijn antwoord. ‘Maak je geen zorgen, ik ben niemand.’

Het tekent Jurgen, die als een van de weinige leiders in de praktijk brengt wat veel managementgoeroes en businessboeken prediken. Hij kijkt naar de persoon, niet naar de positie. Zoals het een goede leider betaamt, gelooft hij in het potentieel van medewerkers. Hij biedt steun en ruimte zodat ze zich verder kunnen ontwikkelen.

‘Ik gun iedereen een leider die meer in jou ziet dan jijzelf’

Een commitment aangaan voor zeven jaar is nogal een uitdaging voor mij. Ik krijg het al benauwd bij het afsluiten van een telefoonabonnement.

Maar dat iemand in mij gelooft terwijl ik arbeidstechnisch volledig was afgeschreven, dat was me nog niet eerder gebeurd. Toen ik nog volop in de media werkte, werd ik overal voor uitgenodigd. Dat zei natuurlijk niets over mij, maar alles over de positie waarin ik verkeerde. Het ging niet

Vervolgens staat hij zeker niet alleen langs de lijn te applaudisseren, maar stelt hij ook kritische vragen. Van hem leerde ik dat details veelzeggend zijn. Als je daar geen aandacht aan besteedt, is dat meestal een teken dat je ook voor het grotere geheel niet je best hebt gedaan. How you do anything is how you do everything. Ik gun iedereen een leider die in je gelooft als je dat zelf niet meer doet. Die meer in jou ziet dan jijzelf. Die rugdekking geeft. Zo creëer je een gevoel van veiligheid, waardoor je durft te experimenteren. En het zorgt ervoor dat je aan de verwachtingen wil voldoen. Of liever nog: de verwachtingen wil overtreffen. Of dat gelukt is, laat ik graag aan de lezers over, maar een ding is zeker: het maken van zeven magazines, waar dit de laatste van is, was een reis die ik niet had willen missen.

Wij zijn niet bang om op het

Couleur locale

Hier wil ik zijn

Mijn vrouw de diplomaat

We moeten meer sukkelen

Meesters in thuiskomen

Heilige huisjes

‘Wij

zijn niet bang om op podiumhet te staan’

SeederDeBoer-partners Sanne

Vorstermans-van Rumpt en Lotte Hart hebben nog regelmatig met vooroordelen te maken. ‘Als ik in mijn kleurrijke pak binnenkom, word ik toch minder serieus genomen dan een man in tweedelig grijs.’

e voelde zich meteen thuis bij SeederDeBoer, maar waar ’m dat precies in zit, kan ze niet goed onder woorden brengen. ‘Ik kan er wel een verhaal bij verzinnen, maar ik vond het direct een fijne plek en leuke mensen.’

Sanne Vorstermans­van Rumpt was acht jaar geleden helemaal niet van plan om bij SeederDeBoer te komen werken, maar volgde het advies van een oud­studiegenoot om er eens te gaan praten – het kon tenslotte nooit kwaad om je netwerk te verbreden. Voor ze het wist, ging het gesprek over arbeidsvoorwaarden. ‘Het was geen sollicitatiegesprek, maar een persoonlijk gesprek over wie ik was. Er was oprechte interesse. Ik ging er open in en voelde geen druk of behoefte om me anders voor te doen dan ik was. Dat is voor mij de definitie van je ergens thuis voelen: dat ik mezelf kan zijn. SeederDeBoer is een plek waar ik me comfortabel voel. Waar ik niet in een constante staat van paraatheid hoef te zijn, me hoef af te vragen of ik iets wel of niet kan zeggen of doen. Ik ben niet bang om me te laten zien of uit te spreken, omdat ik de steun van collega’s voel.’ Haar collega, partner Lotte Hart, herkent het thuisgevoel. Dat komt ook omdat Sanne en zij er inmiddels al een hele tijd werken. ‘Wij hebben de organisatie mede vormgegeven. Dat is ook wat ik de jonge consultants nu vertel: het is hier nooit af en je kunt meebouwen aan het geheel. Dat ondernemerschap wordt beloond en gewaardeerd. Het voelt echt als een huis. Er zitten af en toe wat scheuren in de muur en een schilderij hangt scheef, maar het is mijn huis dus dan kan ik het ook verbeteren.’

Als er een beroepsgroep is waar Sanne aanvankelijk geen enkele affiniteit mee had, dan is het wel de consultancy. Ze werkte bij verschillende zorgorganisaties en zat in die hoedanigheid tegenover menig consultant van grote bureaus. ‘Dat beroep stond hoog op mijn lijstje van wat ik nooit wilde worden. Zo’n oude, mannelijke adviseur, die opdrachtgevers behandelt alsof ze dom zijn en komt vertellen hoe het allemaal moet ... Het leek me niets. Maar hier was de vibe heel anders. Mijn gevoel is dat wij echt een verbinding aangaan met de opdrachtgever – en niet de alwetende adviseur met standaardmodellen uithangen.’

Lotte vult aan: ‘Wij zijn hier bovengemiddeld eigenwijs. Dat vind ik een groot goed. Een opdrachtgever stelt niet altijd de juiste vraag, vaak zit het probleem in zo’n geval ergens anders. Niet iedereen vindt het fijn om daarop gewezen te worden, wij doen dat wel. Dat betekent dat we soms een opdracht niet krijgen. Jammer, maar wij willen impact maken en de echte problemen oplossen. Door het gevoel dat je hier rugdekking krijgt vanuit de organisatie, durf je als adviseur lastige gesprekken te voeren.’

Sanne Vorstermansvan Rumpt (1987) studeerde gezondheidswetenschappen, heeft een master in zorgmanagement en is registercontroller. Eerder werkte zij in functies zoals bestuurssecretaris in de zorg. Sinds 2017 werkt ze bij SeederDeBoer, begin dit jaar werd zij tot partner benoemd. Ze is onderdeel van de Zorggroep en de adviesgroep Performance Transformatie.

Sanne is getrouwd en heeft twee kinderen.

Wanneer hoort iemand juist niet thuis bij SeederDeBoer?

Sanne: ‘Als je behoefte hebt aan duidelijke kaders en stappenplannen. Dan raak je hier echt teleurgesteld. Je hebt hier veel ruimte en vrijheid. De keerzijde daarvan is dat je niet altijd weet wat er van je wordt verwacht. Dan zou je in dit huis kunnen verdwalen. Het maakt het ook moeilijk om afscheid te nemen van medewerkers die niet aan de verwachting voldoen, omdat er van tevoren niet concreet is verteld wat die verwachting precies is.’

Alle partners omschreven SeederDeBoer in eerdere edities van dit magazine als een soort familie. Hoe zien jullie dat?

Lotte: ‘Dat kun je positief en negatief uitleggen. Positief is dat wij echt om elkaar geven en voor elkaar door het vuur gaan. Ik vind wel dat we hier en daar wat zakelijker en professioneler mogen zijn. We zijn inmiddels een groot bedrijf met 170 mensen. Dan mag je afspraken best wat explicieter maken en vastleggen.

Sanne: ‘Ik krijg een beetje de kriebels als organisaties zich als een grote familie omschrijven. Wat ik bij een zogeheten familiecultuur zie, is dat er bij problemen snel naar de ‘vader’ of ‘moeder’ wordt gekeken. Die lossen het dan wel op, terwijl het erom gaat dat je de verantwoordelijkheid daar legt waar die hoort. Wie en wat is er nodig om problemen structureel op te lossen?’

Jullie zijn twee vrouwelijke partners in een groep van mannen die al vele jaren met elkaar samenwerken. Hoe is dat?

Lotte: ‘Ik voel me gelijkwaardig en zeer welkom, maar wel duidelijk anders dan de groep. Dat is niet per se omdat ik vrouw ben, maar omdat ik er nog niet zo lang bij zit. Wij vertegenwoordigen ook een nieuwe en jongere generatie die meer naar buiten treedt. Elke groep is gebaat bij diversiteit, dat helpt om blinde vlekken te benoemen en elkaar scherp te houden. Anders heb je een groep waarbij alle leden op elkaar lijken en het alsmaar met elkaar eens zijn. Ik ben blij dat Sanne er nu bij is gekomen, in mijn eentje vond ik het

‘Consultant stond hoog op mijn lijstje beroepen die ik níét wilde worden’ – Sanne

lastiger bepaalde zaken bespreekbaar te maken. Van nature ben ik zeer ongeduldig. Sanne is wel geduldig en ook attenter. Wat dat betreft zijn wij echt een goede combinatie.’

Sanne: ‘Ik vind dat jij weer heel goed bent in de actiegerichtheid. Je gaat niet eindeloos vergaderen, maar aan de slag.’

In de VS, maar ook in Europa, stoppen adviesbureaus juist met programma’s om de diversiteit te vergroten.

Lotte: ‘Dat is natuurlijk een ramp, we gaan terug in de tijd. Zeker in het tijdperk waar we in ons werk meer en meer gebruikmaken van data en AI is dat een hele onhandige move. AI­systemen zijn notoir bevooroordeeld. Vraag een AIafbeeldingen­generator om afbeeldingen van CEO’s en je krijgt alleen maar mannen te zien. Het is dus cruciaal dat we blijven investeren in diversiteit en inclusie, om die vooroordelen te spotten. Er is nog veel werk te doen.’

Sanne: ‘En dat is zeker niet alleen ons probleem. Het kan niet zo zijn dat wij als jonge vrouwen hier wel even de diversiteit gaan regelen. Het gaat de hele organisatie aan.’

‘Wij zijn bovengemiddeld eigenwijs, dat vind ik een groot goed’ – Lotte

Lotte Hart (1987) studeerde Engels en bedrijfskunde en werkte tijdens haar studie als eventmanager voor verschillende grote producties. In 2012 begon zij als junior consultant bij SeederDeBoer. Zij volgde naast haar werk een postgraduate opleiding Data Science. Sinds 1 januari 2024 behoort zij tot de partnergroep, waar zij verantwoordelijk is voor data en AI. Lotte is getrouwd en heeft twee kinderen.

Hoe combineren jullie de carrière met jullie letterlijke thuis?

Sanne: ‘Er zijn fases waar alles goed gaat en ik heel blij ben dat ik alle ballen in de lucht kan houden: die van goede moeder, dochter, vrouw en consultant. Maar er zijn net zo goed periodes waar het lastig te combineren is en ik niet weet hoe ik dat allemaal voor elkaar moet krijgen. Als ik mijn kinderen ’s morgens uit bed haal en zij vragen of ik die avond weer moet werken, voel ik me natuurlijk schuldig. Dan spreek ik met mezelf af dat ik maximaal twee avonden per week mijn kinderen niet zie vanwege werkverplichtingen. Toen ik nog geen kinderen had, zei een collega met kinderen een keer dat het voor mij veel makkelijker was. Daar was ik het niet mee eens, het omgekeerde is waar. Als je geen kinderen hebt, word je geacht altijd te kunnen werken. Met kinderen heb je een goed excuus om naar huis te gaan.’

‘Ik ben niet bang me uit te spreken, omdat ik de steun van collega’s voel’ – Sanne

Lotte: ‘Je moet goed zijn in plannen. Je gaat nadenken wat prioriteit heeft, daar maak je tijd voor vrij. Ik zet zelfs mijn vrije tijd of hobby’s in de agenda, omdat daar anders geen tijd voor is. En thuis moet je met je partner ook goede afspraken maken. Mijn man wist vanaf het begin dat we alles fiftyfifty zouden verdelen.’

Jullie stralen veel zelfvertrouwen uit. Waar komt dat vandaan?

Lotte: ‘Wij zijn niet bang om op het podium te staan en onszelf te laten zien, omdat we inhoudelijk weten waar we het over hebben. Anders red je het niet als vrouw in een mannenwereld. Dat geldt zeker ook voor mijn vakgebied: data en AI. Dat is vooralsnog een mannenbolwerk, dus het gebeurt weleens dat ik als het leuke, mooie meisje word gezien dat de koffie komt schenken. Ah gezellig, zie je die mannen dan denken. En als ik in mijn kleurrijke pak ergens binnenkom, is dat een ander beeld dan een mannelijke collega in een grijs pak. Die wordt soms dan toch eerder serieus genomen. De beste manier om die vooroordelen te ontkrachten, is door snel te laten blijken dat je verstand van zaken hebt. Dan weet iedereen binnen tien minuten dat ik niet de mevrouw van de koffie ben.’

‘Ik had graag een vrouwelijk rolmodel gehad, iemand die zei: “Ik doe ook maar wat”’

Sanne: ‘Ik herken dat wel. Bij mij ging het eerder over leeftijd dan over uiterlijk. Er werd eens tijdens een vergadering tegen me gezegd: “Jij bent te jong om hierover mee te praten.” Waarop ik reageerde met: “Nou, als ik te jong ben, dan ga ik nu toch wat anders leuks doen?” Dat was nou ook weer niet de bedoeling. Dit gebeurt niet altijd op deze manier, maar ik voel regelmatig dat dit wel gedacht wordt. Ik vind het ergens ook heerlijk als ik onderschat word, want het is leuk om dat beeld dan weer snel van tafel te krijgen. Soms is het makkelijker als het om iemand anders gaat. Zo zat ik bij een mannelijke opdrachtgever eens in gesprek met een jongere vrouwelijke collega. Die opdrachtgever deed niets, maar keek ons op een bepaalde manier aan waardoor wij ons ongemakkelijk voelden. Achteraf vroeg ik aan haar of ik het juist had gezien en gevoeld. Toen zij dat beaamde, ben ik het gesprek met de opdrachtgever aangegaan om aan te geven dat wij hier niet van gediend zijn.’

Nederland heeft een groot aantal coaches en adviesbureaus. Wat zegt dat over ons?

Sanne: ‘Als ik het pessimistisch bekijk, is het makkelijker om de verantwoordelijkheid buiten jezelf te leggen. Als het misgaat, heb je het tenminste niet zelf verzonnen. Managers moeten zo nu en dan een vervelende boodschap naar hun personeel overbrengen. Dat is niet fijn. Soms bied ik aan om dat voor ze te doen. Ik heb een andere rol en

moet niet altijd met dezelfde mensen door. Tegelijkertijd zou je kunnen verwachten dat een gezonde werkrelatie betekent dat je elkaar ook vervelende boodschappen moet kunnen brengen.’

Lotte: ‘Een positieve kijk is dat mensen steeds meer weten dat ze weinig weten en niet zo’n groot ego hebben dat zij denken het allemaal alleen te kunnen doen. En het is goed als je om hulp durft te vragen.’

Wat voor type leiders zijn jullie zelf?

Lotte: ‘Ik heb altijd een vrouwelijk rolmodel gemist gedurende mijn carrière en probeer er nu zelf een te zijn voor de jongere consultants. Ik had graag gehad dat iemand tegen mij zei: “Ik doe ook maar wat.” Want dat geldt uiteindelijk voor iedereen. Het is belangrijk om dat uit te dragen, dat zorgt voor verbinding.’

Sanne: ‘Toegankelijk blijven vind ik ook belangrijk. Waar ik vroeger bij vragen van collega’s dacht: hier heb ik het te druk voor, ben ik me nu als partner bewuster van mijn voorbeeldrol en probeer ik waar mogelijk te helpen. Ik wil niet dat consultants denken dat je als partner ergens in een ivoren toren zit. En hoe handig is het om jouw ervaring met anderen te kunnen delen? Het is daarmee ook een investering in je eigen organisatie. Ik vind wel dat ze een concrete hulpvraag moeten hebben. Dan kan ik het beste helpen.’

Couleur locale

De voorgevel van een huis ziet er vaak strak en netjes uit, maar hoe zit dat met de achtergevel? Met zijn serie Rear Window toont fotograaf Jordi Huisman zijn fascinatie voor architectonische chaos en maakt hij van ons allemaal een voyeur.

JORDI HUISMAN

De keerzijde

Architecten besteden vaak veel aandacht aan het ontwerp van de voorkant van een gebouw, terwijl de achterkant niet zelden over het hoofd wordt gezien in de stadsplanning. De achterkant van huizen in oude steden ontwikkelt zich vaak op een meer organische manier, soms met een nette indeling die wordt verstoord door de inbreuk van groen. Een balkon kan een grote satellietschotel herbergen, terwijl de aangrenzende galerij dient als opslagruimte. In Zuidoost­Azië vormen airconditioningunits hun eigen gevel, terwijl in NoordEuropa een kerstboom die ooit in de binnenplaats is geplant, is uitgegroeid tot een enorm obstakel. Deze serie onderzoekt de achterkanten van gebouwen in metropolen over de hele wereld, waarbij internationale verschillen en de wereldwijde chaos worden vastgelegd.

Jordi Huisman (1982) studeerde werktuigbouwkunde en fotografie. Hij fotografeert voor architecten, reclamebureau's en tijdschriften. Sinds 2010 werkt hij aan zijn Rear Window­serie, die nu 21 steden van over de hele wereld omvat.

Beschikbare prints van de Rear Window­series zijn verkrijgbaar via jordi@jordihuisman en jordihuisman.nl

← Amsterdam #6
Athene #2 --^
↓↓ Brussel #2
↓ Barcelona #1
Boedapest #2 ↓↓
Berlijn #1 ↓
Caïro #1 ↓
JORDI HUISMAN
↓ Singapore #2 Warschau #2 →
↑ Berlijn #2
Oslo #3 → Genève #2 → →
↓ Rome #2
Amsterdam #7
JORDI HUISMAN

Return of the Prodigal Son

My father kicked me out the house, I finally forgive him I’m old enough to understand the way I was living Ego and pride had me looking at him with resentment I close my eyes hoping that I don’t come off contentious I’m yelling, ‘Father, did I finally get it right?’ Everything I did was selfless I spoke freely, when the people needed me, I helped them I didn’t gloat, even told ’em, ‘No’, when the vultures came Took control of my fleshly body when the money changed ‘Son you do well but your heart is closed I can tell residue that linger from your past creates itself’

Father I’m not perfect I got urges, but I hold them down ‘But your pride has to die,’ okay Father show me how ‘Tell me every deed that you done and what you do it for’ I kept one hundred institutions paid, ‘Okay, tell me more’ I put one hundred hoods on one stage, ‘Okay, tell me more’ I’m tryna push peace in LA, ‘But you love war’

No, I don’t, ‘Oh, yes, you do,’ okay then tell me the truth ‘Every individual is only a version of you How can they forgive when there’s no forgiveness in your heart?’ I could tell You where I’m going, ‘I could tell you who you are’ And all I ever wanted from You was love and approval I learned a lot, no more putting these people in fear The more that word is diminished, the more it’s not real

The more light that I can capture, the more I can feel I’m using words for inspiration as an ideal ‘So can you promise that you won’t take your gifts for granted?’ I promise that I’ll use my gifts to bring understanding “For every man, woman and child, how much can you vow?’ I vow my life just to live one in harmony now ‘You crushed a lot of people keeping their thoughts in captivity’ And I’m ashamed that I ever created that enemy ‘Then let’s rejoice where we at’

I rewrote the devil’s story just to take our power back, ’carnated

Fragment uit songtekst: Reincarnated van Kendrick Lamar (GNX, 2025) Beeld: Return of the Prodigal Son van Romare Howard Bearden (VGA/ARS 1967)

Zanger Typhoon – Glenn de Randamie –kent de dalen van het bestaan minstens zo goed als de pieken. Na donkere periodes en meerdere burn-outs weet hij inmiddels hoe overeind te blijven. ‘Ik voel nu dat ik echt wil leven, met alles erop en eraan.’

Midden in het gesprek slaat Typhoon (40) zijn handen gegeneerd voor zijn gezicht, gooit zijn hoofd achterover en lacht uitbundig. Hij zit er ontspannen bij op een bank in het kantoor in Amsterdam waar hij samen met zus Sharon werkt aan zijn carrière: de muzikale planning, het televisieprogramma The Headliner dat hij mede bedacht en waarin hij coach is en zijn motivational speeches voor het bedrijfsleven. De woonboerderij nabij Zwolle waar hij woont met zijn vrouw Marie, kippen, eenden en poezen, wordt verbouwd. Er komt ‘een soort tiny house’ met een muziekstudio die Marie, die fotograaf is, ook als fotostudio kan gebruiken. Het lijkt hem heerlijk om minder te hoeven reizen. ‘Dat ik daar sessies kan doen en mensen gewoon kunnen blijven slapen.’

Hij heeft net verteld hoe magisch het voelt om op het podium te staan. ‘Dat blijft het allermooiste. Het gevoel om met het publiek in gesprek te zijn, of het nou vijf mensen zijn of duizenden. Vanaf het podium lees ik de emoties in hun ogen. Ooit zei iemand tegen me: “Ik ga niet naar de kerk, maar als ik zou moeten, dan zou ik naar jou gaan.” Dat is het, de verbinding die gevoeld wordt. Ik breng een boodschap over en dat zet iets in gang. Het grootste compliment is als mensen na verloop van tijd niet meer met mij bezig zijn, maar met elkaar. Als ik vriendengroepen zie omhelzen. Stelletjes zie zoenen. Dan ben ik de facilitator van verbinding. Van liefde eigenlijk.’

Dan die vraag: wanneer ontdekte je dat gevoel? En die beschroomde lach. ‘Bij de groep 8­musical.’ Hij lacht nog harder: ‘Ik ken alle liedjes nog.’

Het was een opmerkelijke ontdekking voor een jongen die weliswaar graag zong, maar toch vooral op zichzelf was. Glenn de Randamie, zoals Typhoon eigenlijk heet, groeide op in een muzikaal Surinaams gezin in ’t Harde op de Veluwe. Hij was als enige in de klas van kleur en hij stotterde, behalve als hij zong. Het fijnst voelde hij zich thuis onder zijn hoogslaper, met zijn straalkacheltje, koekjes en een boek. En in het bos, waar hij voetbalde, fietste en dicht bij God was. ‘Ik praatte met hem, over alles wat me bezighield. God was gewoon mijn beste vriend.’ Het bos verzachtte. En dat doet het nog steeds. ‘Als ik in het bos ben, dan voelt de wereld veel logischer aan. Mijn cellen regenereren. Dat voelde ik al voor bosbaden een term was. Het bos laadt me op, het bos laat me zijn. Bomen zijn ook in oude tradities de mediator tussen het hemelse en het aardse rijk. Ik voel daar dat ik een lijntje naar boven heb.’

Typhoon voelt veel, wat ervoor zorgde dat hij als kind prikkels moeilijk kon reguleren. ‘Alles kwam keihard bij me binnen. Ik hield van mensen, maar ik vond ze ook ingewikkeld. Kwam ik een kamer binnen waar overduidelijk iets gaande was, maar iedereen zweeg. Dat voelde ik door alle lagen heen. Maar als kind had ik geen gereedschap om daarmee om te gaan. De wereld voelde als mijn huid, zo pijnlijk dicht erop. Als een kreeft in de pan.’

Nu heeft hij er woorden voor, zegt hij. Hij is een hsp’er, een hoogsensitief persoon. Nu ziet hij ook hoe die gevoeligheid werd versterkt door een omgeving waarin hij waakzaam moest zijn. Waardoor zijn zenuwstelsel wat strak staat afgesteld. ‘We hadden een liefdevol maar druk gezin, er was altijd wat aan de hand. Over gevoel werd niet veel gesproken, wel over regels. Als we ons daar niet aan hielden, had dat consequenties.’

De spanning en het gevoel te moeten presteren, groeiden de jonge Glenn regelmatig boven het hoofd. ‘Soms verlangde ik naar de dood. Ik dacht niet aan zelfdoding of zoiets, ik wilde er gewoon niet zijn. Tegelijk had ik een mooie connectie met God, bij wie ik me erg op mijn gemak voelde. Dus dacht ik: laat me gewoon bij jou zijn, want ik snap niet wat ik hier doe. Pas de laatste jaren ben ik me veiliger gaan voelen en wil ik niet meer altijd weg van waar ik ben.’

Muziek bood een uitweg.

Op zijn twaalfde begon hij nummers te schrijven en drie jaar later stond hij met zijn oudste broer Kevin op het podium. Hij nam de naam Typhoon aan, naar de tropische storm. ‘Mijn broer had de zin “You get blown away like typhoons” opgeschreven. Dat resoneerde bij me.’ Het podium voelde meteen als een veilige thuishaven. De plek waar hij een uitvergrote versie mocht zijn van dat verlegen jochie. Hiphop gaf hem een taal voor zijn boosheid en verdriet. ‘In plaats van agressie werden woorden gebruikt. Een prachtige cultuur van trotsering, opstandigheid en verbroedering.’

jongeren die zich niet helemaal thuis voelden in de gebaande structuren. Dat gaf ook mij de permissie te zijn zoals ik ben. Dat heeft daarna nog veel therapie gekost. En opnieuw geloofsvinding. En het is work in progress. Uiteindelijk is de ontwikkeling van mij als mens belangrijker dan die van mij als artiest. Over twintig jaar zal dit ook nog steeds mijn thema zijn.’

Je werd al twee keer hard op jezelf teruggeworpen met een burn-out.

‘Alles kwam
keihard bij me binnen – ik hield
van mensen, maar ik vond ze ook ingewikkeld’

Tot zijn eerste album Tussen Licht en Lucht uitkwam, in 2007, dacht hij dat hij abnormaal was, vertelt hij. Het was doodeng zijn eigen geluid te laten horen. Maar mensen herkenden zich in hem.

‘Ze zeiden: eindelijk iemand die precies zo denkt als ik. Het werd de plaat van de outcasts, van

‘In het nummer Het eind benoem ik het, het was het failliet van een verhaal. Het was gewoon op. Met hard werken en ambitie overschreeuwde ik mijn gevoeligheid. Alles om maar weg te blijven bij mijn echte gevoel. Ik had mezelf en de wereld iets te bewijzen. Ik ben opgegroeid met het idee dat ik mezelf als donker iemand twee keer zo hard moet laten gelden als een wit persoon. Dat heb ik ook gemerkt, dat bleek waar. Maar het is ook de muziekindustrie die me afleidde van de zuivere motieven om te willen spelen. Het was altijd: de band verwacht het. Of: het cancelen van een tour kost een ton en we zijn niet verzekerd. Er was altijd een reden om door te gaan, een ander belang dan mijn belang. Maar daarmee plaatste ik de verantwoordelijkheid buiten mezelf. Het was ook een slachtofferrol. Ik was niet eerlijk naar mezelf en naar anderen. Op een gegeven moment had ik 24 shows in één maand. Veertien keer De Vrienden van Amstel en tien theatershows met een orkest en een pianist. Ik had medicijnen nodig om het podium op te kunnen, een cocktail, ik weet niet eens meer wat ik allemaal nam. Mijn lijf wilde niet meer, ik had al zoveel signalen genegeerd. Toen dacht ik echt: fuck, waar ben je mee bezig?’

‘Ik dacht dat ik abnormaal was, maar ik hoorde: eindelijk iemand die denkt zoals ik’

INTERVIEW

BRENDA VAN OSCH
MARIE BROECKMAN

Hoe voelde je je toen alles wegviel?

‘Achteraf zie ik dat ik al eerder een burn­out had. Destijds dacht ik dat ik gewoon liefdesverdriet had, maar deze tweede keer zat ik nog veel verder in het rood. Het lukte me niet meer om na te denken. Het leek alsof er een deksel op mijn hersenpan gedrukt werd. Ik kon alleen nog functioneren in een soort overlevingsstand, ben echt heel diep gegaan en had de donkerste gedachten. Ik doolde rond in zelfkritiek, want ik vond dat ik gefaald had. Toch ben ik elke dag dankbaar dat het is gebeurd. Dat ik er nog ben. Dat ik de mooie kanten van het leven kan zien. Dat ik niet hoef te weten hoe alles moet, maar dat ik gewoon oké ben. Juist door die ruimte te ervaren, ben ik voor het eerst gaan voelen dat ik echt wil leven. Met alles erop eraan. Soms is het rauw as fuck. Mijn hart heeft al zoveel deuken gekregen, maar het heeft zich ook elke keer hersteld. Dankbaarheid is de motor geworden van mijn leven. Dat zeg ik ook vaak tijdens mijn talks: laten we met z’n allen door de mand vallen en er dan keihard om lachen. Waarom houden we deze ratrace, deze poppenkast, in stand met elkaar? Is dat echt nodig?’

Als je op je twaalfde al naar de dood verlangde, hoort die donkerte dan niet ook gewoon bij jou?

‘Ouder worden betekent voor mij herkennen. De donkere cirkels die ik loop worden telkens korter, omdat ik het pad ken. Ik hoef me niet altijd goed te voelen om te weten dat ik van het leven hou en dat ik het leven waard ben. Dat vertrouwen weerhoudt me ervan om naar die stem in mijn hoofd te luisteren, die zomaar ineens kan oppoppen en zeggen: “Je bent alleen. Je kan er niks van.” Het is gevoel, verstand en wijsheid. Een drietrapsraket. Alleen op gevoel red ik het niet.’

Schuilt de wijsheid in je relatie met God?

‘Veel vrienden waren in eerste instantie een beetje argwanend toen ik vertelde dat ik God opnieuw had ontmoet. Ze dachten dat het een bevlieging was, dat ik iets nodig had na mijn burn­out. En ze leken bang dat er over ze geoordeeld zou worden. Want zo kennen we

God met name, als een oordelende God, om wie oorlogen worden uitgevochten. Na een tijdje zagen ze dat het mij menens was, dat het geen act was. God is liefde en die liefde is onderdeel van mij geworden. Ik heb een blauwe maandag religiewetenschappen gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Inmiddels denk ik bij al die theologische kwesties: I don’t care. Mijn godsbewijs is wat het met mij doet en gedaan heeft. Ik voel dat ik er minder alleen in sta en meer in contact ben met het leven in al zijn facetten. Daar hoef ik niemand van te overtuigen. Je hoeft van mij niet religieus te zijn, je hoeft überhaupt niks te zijn. Wat ik wil uitdragen is: ik ben thuisgekomen, ik hoop dat jij ook thuiskomt. Op wat voor manier dan ook.’

Je hebt weleens gezegd: zonder God had ik

Marie nooit ontmoet.

‘Ik wantrouwde de liefde. Ik wantrouwde mensen en mezelf dus ook. Ik had iets nodig wat me hielp met andere ogen te kijken, te detecteren wat waar was en wat niet. Zonder God had ik de relatie met Marie nooit durven aangaan. We waren al een tijdje aan het daten, maar ik vond het moeilijk, kon mezelf niet geven, je kent de riedel wel. Hoe meer ik tegensputterde, hoe meer ik dacht: ik ben gewoon bang. Toen heb ik tegen haar gezegd: “Ik kies voor jou, ook al heb ik geen idee wat dat inhoudt. Maar het voelt goed, geloof ik.” Dus liefde is ook eigenaarschap, keuzes maken, al schijt je in je broek van de zenuwen. En kwetsbaar durven zijn. De eerste keer dat ik haar belde, was ze aan het stofzuigen op Ramses Shaffy. Dat was voor mij natuurlijk een winnaar. De grote Shaffy. Ze vroeg: “En wat ben jij aan het doen?” Ik antwoordde eerlijk: “Ik kom net van mijn laatste therapiesessie.” Voor andere vrouwen zou dat een gigantische rode vlag kunnen zijn, maar zij vond het mooi, een man die met zichzelf aan de slag ging. We hebben samen vanaf het begin relatietherapie, juist om te leren communiceren als het lastig wordt. Dat werkt geweldig. Wel drie keer per week naar de sportschool gaan om je lichaam te onderhouden, maar niet je geest. Niet je relatie. Terwijl dat zo’n fundament is. Dat is onlogisch, toch?’

‘Laten we met z'n allen door de mand vallen en er dan keihard om lachen’

Heb je jouw pijn nodig om een goede artiest te zijn?

‘In Round Midnight, een film over een jazzsaxofonist met een drankprobleem, zegt de hoofdpersoon: “Mensen willen dat ik elke avond weer terugga naar die plek waar de mooiste klanken vandaan komen. Daar kopen zij een kaartje voor. Maar ze zorgen niet voor me op het moment dat ik op die plek aankom, bij mijn diepste zielenroerselen. Niemand haalt me daar weer uit, dat moet ik zelf doen.” Ik dacht ook lange tijd dat ik naar de pijn moest om erover te kunnen zingen. Misschien verlangde ik dat ook van mezelf, vanuit een soort verantwoordelijkheidsgevoel naar mijn andere ik. Survivor’s guilt. Net als mensen die zich na het overlijden van een geliefde schuldig voelen als ze blij zijn. Inmiddels heb ik manieren gevonden om bij de pijn te landen zonder zelfdestructief te zijn. Ik kan verbinding maken met mijn oude ik, zonder de last opnieuw te hoeven dragen, want die heb ik al gedragen. Voor het publiek is het ook prettiger dat ik er een vleugje van gebruik en er niet helemaal in zwelg. Als ik helemaal in tranen op een podium sta, dan gaat de aandacht naar mij. Terwijl ik eigenlijk hoop dat ik iets losmaak bij jou, waar jij iets mee kan.’

Welke boodschap heb je als je bij bedrijven spreekt?

‘In mijn programma Liefdevol Leiderschap bevraag ik leiderschap. Wat mij betreft is leiderschap geen positie, het is niet iets waarop je kunt solliciteren. Leiderschap is eigenaarschap, dat geldt voor de CEO, maar ook voor degene die het bedrijf schoonmaakt. Het gaat om de vraag: waar bestaat jouw leiderschap uit? Mijn kompas bestaat uit vier pilaren: spirit, durf, joy en homecoming. Wat is jouw kompas en hoe kun je die waarden inzetten om mensen in je bedrijf te motiveren? Ben jij je bewust van jouw podium en jouw macht? Gebruik je die ten bate van het grotere goed of voor eigen gewin? Ik ben een muzikaal leider en ken de dynamieken. Ik ga zelf ook met de billen bloot en ken de valkuil om elkaar te beconcurreren in plaats van samen te werken. Of om steeds hogere doelen na te jagen en uit het oog te verliezen waar het allemaal om begon. Waar ik ook toe oproep in mijn speeches is: wees moedig in je ongemak. Als we naar een volgende fase willen komen, van wat dan ook, zullen we onszelf vragen moeten stellen waarvan we het antwoord misschien niet leuk vinden. Maar waarvan we wel voelen of het waar is of niet. Daar moet je eerlijk in zijn.’

Lukt het jou om naar je hart te blijven luisteren?

‘In 2023 vierde ik dat ik twintig jaar in het vak zat. We speelden twee keer in Paradiso, twee keer in Carré, uitverkochte zalen, het was geweldig. Een grote tour was een logische vervolgstap geweest. Maar toch voelde ik: ik kom uit de hiphopwereld, uit de vieze kroegen waar het podium meetrilt met de subwoofers. Dat miste ik. Dus hebben we in 2024 een clubtour gedaan, in kleinere zalen, al verdienden we er weinig aan. Dat had ik even nodig. Daarna heb ik uit voorzorg een break genomen – om te blijven voelen, om dingen in perspectief te kunnen plaatsen. Natuurlijk is er de angst om momentum

te verliezen, in deze industrie gaat het erom relevant te blijven. Maar ik vertrouw erop dat mensen op me wachten. De afgelopen maanden waren heel intens door The Headliner en De Vrienden van Amstel. Dan merk ik dat ik weer de hele tijd op mijn telefoon zit en heel reactief ben. Dan neem ik bewust tijd voor mezelf, kies ik voor minder suiker, meer slaap, minder schermtijd, meer stille tijd. Ook heb ik weer enkele affirmaties opgeschreven en op de koelkast gehangen. “You and I are the sky, the rest is just cloud.” En: “Ik heb geen controle over het resultaat, alleen over mijn acties.” Dingen waardoor ik weer contact kan maken met mijn wezen, in plaats van mijn to­dolijst.’

Gedachten over zelfdoding? Neem 24/7 gratis en anoniem contact op met 113 Zelfmoordpreventie via 0800-0113 of 113.nl..

Typhoon is rapper, zanger en motivational speaker. Hij wordt op 6 augustus 1984 geboren als Glenn de Randamie. Als hij 23 is, debuteert hij met het album Tussen Licht en Lucht. In 2014 breekt hij door met Lobi Da Basi (Surinaams voor ‘Liefde is de baas’) bij het grote publiek. Wegens een hevige burn­out verdwijnt hij drie jaar later uit de schijnwerpers. Hij herpakt zich, speecht bij Ketikoti, is te gast bij Zomergasten, brengt nog twee albums uit en treedt onder meer op in Carré. Zijn boek Liefde is de baas zal komend najaar verschijnen. Typhoon is getrouwd met Marie Broeckman, samen wonen ze in Olst­Wijhe.

GEDICHTGODFRIED BOMANS (1913-1971)

THIERRY MANDON

Hoe te vergroeien

Dankzij zijn vrouw, die diplomate is, huisde schrijver Merijn de Boer de afgelopen zeven jaar in steden kriskras over de wereld. Soms voelde hij zich er op zijn gemak, soms wilde het wennen maar niet lukken.

Diplomaten zijn keurige mensen, bij wie een gesprek nooit echt ongemakkelijk wordt

Mijn vrouw en ik verhuisden in de afgelopen tien jaar vijf keer. We gingen van Amsterdam naar Haarlem, van Haarlem naar New York, van New York naar Jeruzalem, van Jeruzalem naar Tunesië en ten slotte van Tunesië weer terug naar Haarlem. Om de twee à drie jaar moesten we een nieuw thuis creëren. Naar sommige van die huizen verlang ik soms terug. Dan denk ik met weemoed aan de lichtinval in onze slaapkamer, het geluid van de vogels in de ochtend of het uitzicht vanuit ons raam. Maar in ons New Yorkse appartement hebben we ons nooit echt thuis gevoeld. Het was alsof we in een luxe hotelkamer leefden. Daar weggaan ging zonder een centje pijn. Verhuizen wordt moeilijker naarmate je ergens langer hebt gewoond. Hoe meer jaren je ergens leeft, hoe meer je vergroeid raakt met de plek. Er moet tijd overheen gaan om je een woning helemaal eigen te maken. Maar die tijd hadden we niet in ons expatbestaan. We woonden er telkens maar kort en dat wisten we van tevoren. Waarom heb ik me dan toch bijzonder thuis gevoeld in sommige van die huizen?

Drie keer verhuisden we naar een ander continent. En toch voelde de eerste verhuizing het zwaarst, toen we ons slechts een luttele twintig kilometer verplaatsten: van Amsterdam naar Haarlem.

Vijftien jaar lang had ik in de hoofdstad gewoond. Ik was een van die Amsterdammers geworden die denken dat ze er nooit meer weg kunnen en zullen gaan. Vele vrienden en bekenden behoren nog steeds tot die groep. Ik ben blij dat ik zelf wel wegging. Mijn wereld is er zoveel groter door geworden. Ik moest in die eerste jaren in Haarlem veel denken aan schrijver A.F.Th. van der Heijden. Ook hij is zo iemand die vergroeid is met de stad, Amsterdam is het decor van zijn meeste romans. Hij is er geworteld en hij gaat er denk ik nooit meer weg. Maar hij heeft wel ooit een poging gedaan. Eind jaren tachtig werd hij zo gek van alle verbouwingen in Amsterdam, dat hij impulsief met vrouw en zoon naar de Veluwe vertrok. Het liep uit op een ramp. Ze kregen te maken met een onbetrouwbare huisbaas die hen teisterde met grootschalige verbouwingen op hun terrein – terwijl ze nou juist vanwege de stilte naar de Veluwe waren verhuisd. Ze wisten niet hoe gauw ze weer terug naar de hoofdstad moesten komen.

Een vergelijkbaar verhaal kende ik van onze buren in Amsterdam. Ze verhuisden met hun puberkinderen naar de Achterhoek, maar hielden voor de zekerheid wel hun Amsterdamse huis aan. Na een jaar of twee waren ze alweer terug. Zou het ook ons zo vergaan, dacht ik op de dag van onze verhuizing naar Haarlem? Ik weet nog dat mijn vriendin me die mogelijkheid voorhield, als troost. Ze zei: ‘Als het helemaal niks wordt, verhuizen we gewoon terug naar Amsterdam.’

We namen afscheid van een zolderwoning aan de Oudeschans. Drie grote ramen boden uitzicht op de gracht, de Montelbaanstoren, de Wallen en de nieuwbouw in Noord. ’s Avonds gingen op straat de zachtgele lantaarnpalen aan, die werden weerspiegeld in het zwarte water. Het stadstafereel was zo mooi, dat ik erop stond geen gordijnen op te hangen. Dat leek me een belediging voor dit uitzicht. Bovendien: we woonden zo hoog dat niemand bij ons naar binnen kon kijken. Alleen de duiven vlak boven ons op het dak. Het was er wel altijd koud: de centrale verwarming werkte amper en de wind blies zo’n beetje naar binnen. Het dak lekte. Op een ochtend kwam het halve plafond naar beneden. Maar die ongemakken telden veel minder zwaar dan het mooie uitzicht.

We hadden er nooit moeten weggaan, verzuchtten we nog steeds weleens. Ondanks het goede leven dat in Haarlem op ons wachtte.

Mijn vrouw is een verre afstammeling van een familie die ooit vele landgoederen bezat aan de westkant van Haarlem. Tussen het groen stonden hier en daar huisjes die nog altijd familiebezit waren. We kregen de kans om in een ervan te gaan wonen: een oude tuinderswoning tussen de weilanden, aan de rand van een bos. Binnen de kortste keren veranderde ik van een stadsmens in een buitenmens. Ik was voortdurend aan het houthakken en stapelen. We namen kippen en twee paarden. Ik trok eindeloos veel brandnetels uit de grond. De tuin, ter grootte van een voetbalveld, was jaren­ of misschien wel decennialang verwaarloosd. Binnen maakten we ons het huis eigen door de muren dezelfde kleur te geven als de muren in ons Amsterdamse appartement: grachtengroen. Ik kan me nog goed die eerste Haarlemse nacht herinneren. In Amsterdam was het nooit stil geweest en ook nooit helemaal donker. Nu hoorde ik werkelijk helemaal niets. Alleen soms de roep van een uil. Als ik uit het raam keek, zag ik sterren. Ik wilde hier nooit meer weg. Maar aangezien mijn vrouw toen al een paar jaar voor het ministerie van Buitenlandse Zaken werkte, lag het voor de hand dat we op enig moment naar het buitenland zouden verhuizen. Wat hielp om mezelf los te trekken van deze paradijsachtige plek, was dat we vanaf het begin wisten dat we er maar tijdelijk konden wonen: in de woning naast ons woonde een zeer oude tuinder. Hij was hier in de jaren vijftig gekomen, met paard en wagen, vanuit de Achterhoek. Als hij zou overlijden, zouden zijn huis én het onze worden verkocht. Dus toen mijn vrouw een baan kreeg in New York, dacht ik: ook als we nu niet weggaan, zullen we over hooguit een paar maanden tóch weg moeten. Want de tuinder was niet alleen zeer oud, maar ook erg ziek.

Gordijnen ophangen wilde ik niet, dat leek me een belediging voor het uitzicht

Ons expatleven begon. Zoals W.F. Hermans jarenlang als schrijver ‘onder professoren’ was, zo zou ik jarenlang ‘onder diplomaten’ zijn. Voor veel partners van diplomaten komt er bij het meereizen naar het buitenland een zekere mate van zelfopoffering kijken. Vaak is het lastig om in het buitenland werk te vinden, áls je er als partner al mag werken. Maar mij heeft dat meereizen juist veel gebracht. In 2011 debuteerde ik als schrijver en in de jaren daarna combineerde ik het schrijven met een kantoorbaan. Ik schreef altijd in de avond en in het weekend; nu kreeg ik de mogelijkheid om me helemaal te richten op mijn schrijverschap. Mijn werkplekken in het buitenland waren niet bepaald slecht. In New York zat ik dagelijks in een tot café omgebouwde garage in Carroll Gardens, de wereld van de Amerikaanse auteur Paul Auster. Op mooie dagen ging ik in het Brooklyn Bridge Park zitten, uitkijkend over de East River en Governors Island. Als het regende, toog ik naar de Public Library aan het Bryant Park. In Jeruzalem had ik helemaal een mooie stek: een terras op de Olijfberg, tussen de ruisende cipressen, uitkijkend over de Dode Zee en – op zonnige dagen – Jordanië. Ik ben nooit meer zo productief geweest als tijdens die Jeruzalemse jaren. Dag in, dag uit werkte ik op de Olijfberg aan mijn roman De Saamhorigheidsgroep. Het boek speelt zich af in Nederland én, gebruikmakend van onze ervaringen overzee, in New York en Jeruzalem. Als hoofdpersoon nam ik uiteraard een diplomaat, want dat type had ik inmiddels goed leren kennen tijdens al die diplomatenborrels en ­etentjes. Altijd keurige, slimme mensen, ambitieus en sociaal, bij wie je je nooit druk hoeft te maken dat het gesprek zal stilvallen of ongemakkelijk worden. De diplomaat in mijn boek wordt in de jaren tachtig opgenomen in een linkse Haarlemse vriendengroep die tien procent van hun inkomen doneert aan de derde wereld. De diplomaat doet alsof hij ook heel links is. Maar eigenlijk is hij gewoon verliefd op een van de andere leden. Hij krijgt een affaire met haar en het worden de beste jaren uit zijn leven. Maar uiteindelijk beëindigt hij de relatie toch. Vervolgens reist hij als diplomaat de hele wereld over. Als zijn pensioen nadert, beseft hij op vijfenzestigjarige leeftijd en midden in de nacht in New York, dat het dertig jaar geleden was, of nog langer zelfs, dat hij voor het laatst gelukkig was geweest. Echt gelukkig. Dat hij de decennia daarna eigenlijk maar half geleefd had, denkend dat er weinig viel aan te merken op zijn leven. ‘Maar het was nooit meer zo geworden als toen.’

In Tunesië, waar ik mijn volgende roman Het Surinamedagboek schreef, had ik niet zo’n spectaculaire werkplek. Ik schreef gewoon thuis. Maar als ik achter mijn bureau plaatsnam, had ik wel al een ochtendduik genomen in de Middellandse Zee of getennist op de met palmbomen omringde tennisclub van Carthago.

Merijn de Boer (1982) schreef vier romans en twee verhalenbundels. In 2024 verscheen Lieve Hannibal, over zijn leven als schrijver, huisman en vader in het buitenland. Zijn werk werd bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, de BNG Bank Literatuurprijs en De Inktaap. De Boer heeft een wekelijkse column in Trouw.

In Carthago raakte onze dochter bevriend met een kleindochter van Khadaffi

Het Surinamedagboek gaat over een groepje Hollanders dat onder leiding van een disfunctionele reisleider door het oerwoud reist, in de voetsporen van schrijver en diplomaat Albert Helman. De hoofdpersoon draagt mijn naam maar het is een roman, een verzónnen verhaal dus, in tegenstelling tot wat alle Surinaamse kranten dachten.

In de periode dat ik deze twee romans schreef, maakte ik in het dagelijks leven ook van alles mee. Als partner van een diplomaat, als huisman en als vader van ons uitdijende gezin. Ons derde kind werd geboren in Tunesië, ik had te maken met een boze, ingewikkelde huisbazin, onze tuinman stapte op een dag op een bootje richting Italië (hij overleefde het gelukkig) en onze dochter werd de beste vriendin van een kleindochter van Khadaffi. Het ingrijpendste was dat mijn moeder overleed en ik noodgedwongen telefonisch afscheid van haar moest nemen, omdat er niet meer op tijd een vliegtuig naar Nederland ging. Ik heb dat het zwaarste aspect van het leven in het buitenland gevonden: ver weg zijn van je zieke, oude ouders.

Over dit alles schreef ik in Lieve Hannibal, waarin nu eens níéts verzonnen was. Ik beschreef ook hoe het was om telkens ergens een nieuw thuis te creëren in het buitenland: drie keer verbleven we eerst een paar weken of maanden in een tijdelijk appartement, dan ging ik met makelaars op zoek naar een huis.

In New York was dat een nogal zwaarlijvige vrouw. Ze liet me eerst een paar appartementen in Williamsburg zien. Hoewel de huizen vlak bij elkaar lagen, verplaatste ze zich per auto. Hier­

voor had ze zelfs een chauffeur ingehuurd, een nog wat zwaarlijviger en op het oog zwakzinnige neef van haar die er telkens minuten over deed om een parkeerplaats te vinden. Terwijl zij in de auto stapten, wandelde ik met onze babydochter naar het volgende appartement. Waar ik dan telkens minutenlang moest wachten op de makelaar en haar neef.

Na Williamsburg bekeken we huizen in de wijk Dumbo. Die lagen nog dichter bij elkaar, maar ook hier ging de makelaar steeds met de auto. Dumbo voelde als een dorp in de stad. De wijk ligt deels onder de twee wereldberoemde bruggen: de Manhattan en de Brooklyn Bridge. Het appartementencomplex waar we uiteindelijk zijn gaan wonen, was gloednieuw. Dat zal de reden zijn geweest dat we ons er nooit helemaal thuis hebben gevoeld. Na onze charmante maar krakkemikkige huizen in Amsterdam en Haarlem leek het ons verrukkelijk om eens in een appartement te wonen waarin alles nieuw was en functioneerde. Maar een brownstone huis in Brooklyn of een oud pand in The West Village had achteraf waarschijnlijk beter bij ons gepast.

In ons appartementencomplex woonden voornamelijk bankiers uit het Financial District, plus modellen en een professionele basketballer uit de NBA. Hij bezat het grootste appartement in het pand en had een van de kleinere geschonken aan de tweelingzus van zijn vrouw en haar sympathieke echtgenoot. Ik leerde ze alle vier vrij goed kennen in de kids playroom in de kelder, waar ik met onze dochter nogal vaak te vinden was.

REISDAG 749

NICK LIEFHEBBER

De muren van ons huis wederom grachtengroen verven durfden we dit keer niet, vanwege de horrorverhalen over New Yorkse huisbazen – vrienden van ons kregen bijvoorbeeld de drie maanden borg niet terug vanwege onbenulligheden. Om toch wat groen in huis te krijgen, kochten we een gigantische vijg. Die haalden we op met onze Babboe­bakfiets, ergens ver weg in Brooklyn. We plaatsten de plant vlak voor de muur van glas die ons appartement van de straat scheidde. Badend in het zonlicht werd de vijg al gauw gigantisch. In Dumbo ontmoette ik een andere Nederlander, die ook mee was met zijn vrouw en eveneens een dochter in een kinderwagen had. Een paar keer per week spraken we af en wandelden we door New York, steeds door een andere buurt, waarna we ergens gingen lunchen en wijn drinken. Daarna allebei naar huis voor de middagdutjes van onze dochters. Absoluut geen onplezierig bestaan. Ik heb elk metrostation op Manhattan wel een keer bezocht. Twee jaar later verhuisden we van New York naar Jeruzalem. Een compleet andere stad. We maakten in Jeruzalem veel narigheid mee, die ons, ook al waren we maar buitenstaanders, enigszins traumatiseerde. Elke dag zagen we het onrecht waarmee de Palestijnen te maken hebben. Er waren avonden dat we met onze kinderen moesten schuilen onder de eettafel omdat Hamas vanuit Gaza raketten op Jeruzalem afvuurde. Onderweg naar de supermarkt, zag ik eens hoe een man een andere man onder vuur hield. Onze kinderen raakten gewend aan het geknal iedere avond. Soms moesten we ze onder escorte van beveiligers van de crèche halen, omdat er te veel geweld op straat was. Als ik in de tram zat en om me heen keek, telde ik altijd wel tien andere passagiers met een pistool op zak.

Vreemd genoeg was ons leven daar tegelijkertijd heel rustig. Na de drukte van New York woonden we nu op de onderste verdieping van een oud huis, aan het einde van een kalme, doodlopende straat. We voelden ons

In de tram in Jeruzalem telde ik altijd tien passagiers met een pistool op

zak

er bijzonder goed. Misschien raakten we er wel zo aan gehecht, omdat we er door de coronalockdowns zoveel tijd binnen doorbrachten (het vliegveld was maandenlang gesloten dus we konden niet terug naar Nederland). En misschien hielp het ook dat de stad zo ingewikkeld is: zodra we de voordeur achter ons sloten, voelden we ons veilig en kwamen we tot rust. Ons huis in Jeruzalem werd omringd door een tuin vol citroen­ en mandarijnenbomen. In de ochtend scheen de zon onze slaapkamer binnen. Vogeltjes floten. Het voelde als een idylle te midden van die conflictrijke stad. De muren in de woonkamer schilderden we weer grachtengroen. En op de vensterbank kwam een nieuwe vijgenboom te staan (die uit New York hadden we verkocht, die zou de reis in containers naar Jeruzalem niet hebben overleefd). Ik heb me nooit thuis gevoeld in de stad Jeruzalem. Daarvoor waren we te veel buitenstaanders. Je hebt er een weg die Oost en West verdeelt: in Oost wonen de Palestijnen, in West de orthodoxe Joden. Twee werelden waar we als expats nauwelijks in waren doorgedrongen. Maar in ons huis, tussen onze eigen meubels en met die mooie tuin rondom, heb ik me wel bijzonder op mijn plek gevoeld. Het kwam het dichtst bij wat we in Amsterdam en in Haarlem ervaarden. Ik realiseer me dat zelfs mijn ouderlijk huis nooit zo fijn en behaaglijk was als onze woningen in Amsterdam, Haarlem en Jeruzalem.

In Tunesië was dat thuisgevoel er weer wat minder. Al beleefden we er een heel goede tijd – misschien zelfs wel de gelukkigste – van onze zeven buitenlandjaren. Buiten was het er veel aangenamer dan binnen. De behoefte aan een veilig en comfortabel thuis heerste er niet zo sterk als in Jeruzalem. We woonden vlak bij de Middellandse Zee. Ook hier schilderden we de muren in de woonkamer grachtengroen. Daardoor is er zowel in Jeruzalem als in Haarlem en in Tunesië altijd de associatie geweest met die Amsterdamse gracht die jaren geleden langs ons appartement stroomde. Na zeven jaar hadden we wel het gevoel dat het goed was om terug te keren naar Nederland. Voor de kinderen vooral, om de Nederlandse taal te leren. Maar ook voor onszelf. Soms hadden we niet door dat we een beetje aan het overleven waren in plaats van ontspannen leven. Het voelde dan ook goed om afgelopen zomer terug te keren naar hier. In ons oude huis in Haarlem, want dat hadden we kunnen kopen terwijl we in het buitenland waren. Inmiddels weet ik dat ‘thuis’ niet per se in Nederland hoeft te zijn. Het kan zich ook in een conflictvolle stad in het Midden­Oosten bevinden of in een eeuwenoude stad in Noord­Afrika. De uitdaging ligt meer in het je thuis voelen in een andere maatschappij.

‘We zouden meer moeten sukkelen’

De toegenomen mogelijkheden om het goed te hebben in het leven, hebben geleid tot een toegenomen druk om het goed te móéten hebben. Ignaas Devisch, professor in de medische filosofie en ethiek: ‘We zoeken constant naar de optimale keuze. En falen dus altijd.’

moeten

BRENDA VAN OSCH
JORAM KROL

Hij gelooft in momentum, zegt filosoof Ignaas Devisch (54) met een lachje dat steeds het midden zal houden tussen uitdagend en verlegen. Zo heeft hij van al zijn boeken het gevoel dat de onder werpen zich opdrongen. ‘Ze kiezen mij, ik kies hen niet.’ Bijvoorbeeld bij het onderwerp empathie, waarover hij Het empathisch teveel schreef –plotseling gingen alle debatten erover. ‘Ik dacht: wat is er met dat woord? Waar komt dat vandaan? En waarom is dat nu belangrijk? Zo begin ik te graven. En voor ik het weet zit ik dag en nacht te lezen.’ Momentum lijkt er ook te zijn sinds zijn nieuwste boek We informeren ons kapot, over de manier waarop we omgaan met onze infocratie. De laatste maanden reist hij vanuit zijn woonplaats Gent, waar hij hoogleraar medische filosofie en ethiek is, veel naar Nederland voor lezingen en interviews. Waarom hij wel een bekende Belg is, maar nog geen BN’er – zoals de drie Vlaamse psychiaters Dirk De Wachter, Paul Verhaeghe en Damiaan Denys dat wel zijn en zelfs bijna een status van rocksterren behaalden in Nederland – hij heeft geen idee. Hij kent de drie vrij goed. In hun werk raken ze aan dezelfde snaar: dat wat de mens beweegt. Als hij een verklaring zou moeten bedenken, is het deze: corona hield zijn aandacht enkele jaren op België gericht. Voorafgaand aan de pandemie zat hij in een Europees netwerk dat nadacht over disaster ethics: wat als zich een situatie voordoet waarbij tienduizend slachtoffers vallen en je er maar vijfhonderd kunt helpen? Hoe maak je dan de goede – of de minst slechte – keuzes?

‘We dachten destijds aan landen als Bangladesh en Haïti, maar plotseling ging het over onszelf. In Nederland was toen het criterium: mensen boven de 75 jaar zouden we niet moeten behandelen. Dat vond ik heftig, want de ene 75­jarige is de andere niet. Ik heb er in België voor gepleit om andere criteria voorliggend te laten zijn, zoals kwetsbaarheid en aantal verwachte levensjaren.

Iemand van twintig jaar met een longziekte zal het moeilijk krijgen met corona. Maar ga dat maar eens uitleggen op televisie, dat zo’n jong persoon niet geholpen moet worden en iemand van 75 wel. De kalasjnikovs stonden klaar. Letterlijk. Gelukkig waren ze niet op mij gericht, maar wel op viroloog Marc Van Ranst. Die moest onderduiken toen hij werd bedreigd door een man die later zelfmoord pleegde. Daarna begonnen de complottheorieën. Want hij was natuurlijk door het regime vermoord.’

In Devisch’ boek We informeren ons kapot gaat het mede over die complottheorieën. ‘Dat intelligente mensen, die haarfijn een wetenschappelijk artikel kunnen analyseren, de grootste lulkoek kunnen gaan geloven, fascineert me mateloos.’ Het komt omdat mensen in tijden van chaos behoefte hebben aan een eenduidige verklaring, meent Devisch. Niet aan nuance of ‘we weten het niet’. Maar belangrijker is dat de zoektocht naar informatie start vanuit wantrouwen. ‘Als ik begin te surfen met het idee dat ik niets of niemand nog kan geloven, kom ik op den duur in kringen terecht waar men mij feliciteert met het feit dat ik de overheid en de mainstream media niet meer geloof. En dan denk ik: zie, ik had gelijk. Ze hebben het diep in het web verstopt, maar ik heb het gevonden. Ik laat me niet meer bedotten.’ Horizontale desinformatie, noemt hij het. Anders dan de verticale desinformatie, waarbij de staat zegt wat je moet geloven. Juist de (ogenschijnlijk) vrije keuze van de informatievergaring, maakt het een krachtig instrument. ‘Want wij denken: hoe dieper we graven, hoe autonomer we zijn.’ Het is een zelfverkozen fuik. Ondertussen wordt die informatie aangestuurd door bronnen die uit zijn op financieel gewin of politieke invloed, of die belang hebben bij chaos. ‘Er stond vandaag een stuk in de krant dat meldde dat Duitsers meer sympathie voor de Russen krijgen, omdat ze online hebben gelezen dat de NAVO de oorlog in Oekraïne is begonnen. Dat is de strategie: twijfel zaaien. Trump doet dat ook: “Ik heb horen zeggen dat.” Hij zegt het niet, maar hij zegt het wel. Die halve waarheden krijgen we honderden keren per dag om onze oren, want het tempo van de berichtgeving is moordend.’

‘Filosofie heeft mij enorm geholpen om mij thuis te voelen in de wereld’

De Bulgaarse filosoof­politicoloog Ivan Krastev noemt het de grijze zone, vertelt Devisch. ‘Hij zegt: zodra je een wereld hebt gecreëerd waarin vooral opinies rondgaan, dan bestaan er geen feiten meer. Geen waarheid. Dan heb je maanden onderzoek gedaan om iets bloot te leggen – als wetenschapper, als onderzoeksjournalist – en dan wordt er gezegd: leuke opinie. Alles wat iedereen vindt, is van gelijke waarde. In die chaos staan leiders op, die zeggen: ik haal jullie hieruit. Dan telt het minder welk beleid die leider voorstaat, maar vooral of mensen zich verbonden voelen. Veel Amerikanen herkennen zich in Trump. Hij doet zich voor als underdog, die schopt tegen het systeem. That’s our guy, denken mensen. Die emotie is het bindmiddel om nieuwe waarheden aan op te hangen. Journalisten en academici, mijzelf incluis, komen met argumenten. “Kijk dan, de aarde is niet plat.” Het helpt niet. Want je komt niet door die emotionele laag heen.’

De filosofie lijkt Ignaas Devisch aangeboren. Als middelbare scholier was hij ‘klein, tenger en doodverlegen’, vertelt hij. Van jongs af aan werd hij gepest, wat hem niet vooruithielp in zijn leerprestaties. Maar vanbinnen kolkte het van de vragen, over het hoe en waarom der dingen, de zin van zaken. ‘Ik herinner me dat ik mijn wiskundeleraar vroeg waar het getal pi vandaan kwam. Dat fascineerde mij echt, hoe ontstaat zoiets, wie heeft dat uitgevonden? Zijn reactie was: “Devisch houdt uw kop en studeer het.” Die houding in het schoolsysteem frustreerde mij diep.’ Dat er een wereld bleek te bestaan die bestond uit het nadenken over het stellen van de juiste vragen, was bevrijdend. ‘Filosofie heeft mij enorm geholpen om mij thuis te voelen in de wereld. Dat er zoveel geschreven was over al die lastige kwesties waarmee we worstelen als mens, was voor mij een revelatie. Ik vond het ook opzienbarend dat die worstelingen terugkeren in nieuwe gedaanten. Dat je in historisch perspectief kunt kijken naar keuzes in je leven, omdat er geen oneindige variatie bestaat in de thema’s. Hoe ga je om met pijn, wat is liefde? Daar bestaat al een arsenaal aan denkinstrumenten voor. Om die in te zetten in discussies vind ik verrijkend, ook voor mezelf. Ook om niet te snel zeker te zijn van iets. Wetenschap wordt voortgedreven door twijfel, dat geldt voor de filosofie bij uitstek. Je moet uiteraard wel antwoorden proberen te bieden, anders zou het te makkelijk zijn. Maar ik probeer de onzekerheid ook een plaats te geven.’ Het intrigeert hem dat de worsteling van de mens er niet eenvoudiger op lijkt te worden. Lees Kant, zegt Devisch. ‘Wat is verlichting? Jezelf uit de onmondigheid halen. Op dat punt staan we, zou je zeggen. We hebben vrijheid, welvaart, toegang tot informatie, vrede – vooralsnog. We mogen ons uiten en zijn wie we willen zijn. Je zou verwachten dat ons bruto nationaal geluk meestijgt met al die vrijheden, maar het tegendeel is het geval. Er is woede, er is onvrede. Als je kijkt naar de cijfers van burn­out, depressie, slapeloosheid en naar toegenomen medicatiegebruik, dan zijn we mentaal juist kwetsbaarder geworden. Jongeren lukt het steeds vaker niet meer om mee te draaien. Ze komen niet vooruit, hebben geen energie. De toegenomen mogelijkheden om onszelf te zijn, hebben blijkbaar toch geleid tot een toegenomen vermoeidheid om de hele tijd onszelf te móéten zijn en al die keuzes te moeten maken.’

Omdat we daarmee ook zelf verantwoordelijk zijn geworden voor alles?

‘We zien geluk als een doel op zich, terwijl we er geen enkele garantie op hebben’

‘Absoluut. De keerzijde van toegenomen vrijheid, is toegenomen verantwoordelijkheid. In de jaren zestig braken we met tradities. Weg met autoriteit, geen bevoogding meer. Mooi. Maar waar we niet bij stilstonden, is dat het ook fijn was om de schuld te kunnen doorschuiven naar het systeem, naar ouders, naar de kerk. Zij zijn de schuldige, niet ik. Want de verantwoordelijkheid die komt met keuzes, is niet makkelijk. Voel ik mij man of vrouw? Gaan we door met de zwangerschap als uit een prenatale screening blijkt dat de baby een hoog risico op een aandoening heeft? Als de keuze tegenvalt, dan kan ik alleen nog naar mezelf kijken. Als het kind toch blijkt te moeten leven met een vreselijke handicap, vraagt iedereen waarom je het hebt laten leven. Terwijl het leven een risicovolle zaak is. En de keuze, in het geval van de baby, kansberekening. En dan zie je dat mensen in de knoop raken en niet voorbereid zijn op zo’n beslissing, omdat ze zoeken naar de optimale keuze. Ga je daarnaar op zoek, dan faal je altijd.’

Dus niet de veelheid aan mogelijkheden is het probleem, maar ons streven naar een ultieme keuze?

‘Vooral dat laatste. Bij elke keuze die ik maak, zijn er honderden andere mogelijkheden. Waarvan er vast een is die me gelukkiger zou hebben gemaakt. Is je lief de best mogelijke lief ter wereld? Waarschijnlijk niet en hopelijk toch een beetje wel. Geluk is zo’n fluïde, ongrijpbaar ding. En wij willen het organiseren. En vasthouden. Terwijl er een opvallend verschil is tussen verdriet en geluk. Als je echt verdrietig bent, moet je veel moeite doen om niet meer verdrietig te zijn. Als je echt gelukkig bent, is het voor je het weet voorbij. We vinden het moeilijk te accepteren dat er geen garantie is op geluk, dat er periodes zijn dat we ons ongelukkig voelen. Omdat wij geluk zien als een doel op zich. Ik lees graag Aristoteles. Hij schreef dat geluk het gevolg is van wat we doen, niet het doel waarop ons handel gericht moet zijn. Als wij een zinvolle activiteit ontplooien, dan bestaat de kans dat we daar gelukkig van worden. Maar dan moeten we ons niet zozeer concentreren op wanneer dat geluk komt, maar op vragen als: heb ik mensen om mij heen, voel ik mij in wat ik doe gezien door anderen, past het bij wie ik ben?’

‘Je moet met twee zijn om alleen te kunnen zijn, dat lijken we vaak te vergeten’

We zullen ons moeten richten op de medemens?

‘Wij zijn relationele wezens. Het klink goed om te zeggen: ik maak mijn eigen keuzes, bemoei je niet met mijn leven. Maar we hebben heimelijk toch wel veel mensen nodig die ons bevestigen dat onze keuzes de juiste zijn. We zijn geneigd te benadrukken dat het geluk van een ander niet ten koste mag gaan van ons geluk, maar ik denk dat het geluk van de ander ons geluk juist kan bekrachtigen. Mijn vrijheid begint waar die van de ander begint, niet waar die van de ander eindigt. Je moet met twee zijn om alleen te kunnen zijn. Dat lijken we vaak te vergeten.’

Dirk De Wachter zegt altijd dat we meer moeten accepteren dat lijden bij het leven hoort.

‘Dat vind ik een te makkelijke stelling van mijn goede vriend, omdat echt lijden volgens mij geen plaats kan krijgen. Woest verdriet zal altijd pijn doen. Dit soort dingen kun je zeggen over klein ongeluk, niet over lijden. Dirk heeft natuurlijk gelijk als hij zegt dat we aandacht moeten hebben voor het feit dat lijden erbij hoort. Niet doen alsof we dat kunnen wegwerken. Maar ik vind het ook van belang om te benadrukken dat je niet van al het lijden sterker wordt. Je kunt er ook aan kapot gaan of voor altijd littekens van houden. Daarom is troost een belangrijk gegeven en daar heb je anderen voor nodig. Nabijheid. Het lijf van iemand anders. Of voelen dat iemand met je bezig is, ook al is hij niet fysiek bij je. Dat zijn zaken die kunnen balsemen.’

U hebt het vaak over het belang van lijfelijkheid. Waarom?

‘Ik ben sterk beïnvloed door Jean­Luc Nancy, een Franse filosoof waar ik ooit deels mijn proefschrift aan wijdde. Hij heeft veel geschreven over le corps, het lichaam. We zijn allemaal met ons hoofd bezig en met onze identiteit. Maar dat lijf bepaalt voor een groot deel hoe je in de wereld staat. Iemand met kanker is een heel andere persoon dan iemand zonder kanker. Dat vind ik een heel belangrijk inzicht. Wat zich afspeelt in mijn lijf maakt mede uit wie ik ben. Stel dat ik morgen opeens zwaar ziek ben, dan is dat tegen mijn verwachtingen in, want ik heb altijd veel gesport en ik voel nu niets vreemds. Dan zal ik mijn lichaam niet meer vertrouwen. Ik krijg ook een andere verbinding met de wereld, prikkels komen op een andere manier binnen. Een feestje waar ik plezier kan maken als ik gezond ben, kan betekenisloos zijn als ik ziek ben. Als ik net een marathon heb volbracht en ik ben euforisch, dan is ook een stom feestje leuk.’

Maar wat zegt dit?

‘Dat we ons lichaam te veel zien als een instrument, terwijl het eigenlijk de kern is van wie we zijn. Van hoe we de wereld ervaren. En dus ook: ervaar ik de nabijheid van andere lijven in mijn leven, of niet? Dat ‘of niet’ is belangrijk. Wat doet het met jou als je niet meer wordt aangeraakt, letterlijk of figuurlijk? Dat is ook een thema van Nancy, le toucher. Hij was erg bezig met de dagelijkse aanrakingen en ontmoetingen. Wij maken vaak onderscheid tussen onze intimi en de vreemde buitenwereld. Die ons niet mag raken, waarin we ons schild hijsen en zaken snel als grensoverschrijdend ervaren. Terwijl Nancy’s punt was: een gesprek in de trein van een half uur kan even levensbepalend zijn als een innige vriendschap.’

‘Nee, van lijden word je niet altijd sterker, daarom is het zo belangrijk dat er troost bestaat’

Ignaas Devisch werd op 15 augustus 1970 geboren in Brugge. Zijn leven kwam op stoom toen hij de filosofie ontdekte. Inmiddels is hij hoogleraar medische filosofie en ethiek aan de Universiteit Gent.

Devisch neemt graag deel aan het publieke debat, wat hij ook tot zijn taak rekent als wetenschapper. Hij is vaste columnist bij De Standaard en publiceert regelmatig boeken voor een breder publiek, waaronder Rusteloosheid: pleidooi voor een mateloos leven (2016), Het empathisch teveel (2017), Een kleine filosofie van grote emoties (2023), En nog een goede gezondheid! en We informeren ons kapot: Pleidooi voor onwetendheid (beide 2024).

Devisch woont in Gent.

U schrijft dat onze gezondheid normatief is geworden. Wat bedoelt u daarmee?

‘Ooit was gezondheid een feit: je was gezond of je was ziek en dat kon je vaststellen. Inmiddels is het iets geworden waarnaar je moet streven. Een ideaalbeeld, waar normen gelden waaraan je moet voldoen voordat je jezelf als gezond kan zien. Als je een keer per week echt gezond eet, is het de vraag: waarom geen tweede keer? Doe je twee keer aan sport – waarom geen drie keer? Dat blijft opschuiven. Want als iedereen die onder het gemiddelde zit streeft naar het gemiddelde, schuift dat op en blijf je bezig. Vroeger waren we soms ziek zonder het te weten. Nu maken we ons al zorgen over het feit dat we ziek zouden kúnnen worden. Dat we ons ervan bewust zijn dat we een ziekmakende samenleving hebben en werken aan een gezonder leven is natuurlijk goed, maar als die normen steeds opschuiven, dan misluk je altijd. En dan zit je weer met dat gevoel van falen.’

En krijgt ziek zijn een hoog element van eigen schuld.

‘We moraliseren het individuele gedrag: je hoort het beter te doen. En dan maak je mensen schuldig aan zaken waar ze eigenlijk geen schuld aan hebben. Ben ik verantwoordelijk voor mijn gezondheid? Maar zeer ten dele. Er zijn veel factoren van invloed: mijn genen, mijn onderwijsniveau, mijn financiële situatie, de luchtkwaliteit. Als ik van een uitkering leef, is mijn eerste zorg dat de maag van mijn kinderen gevuld is. Of dat eten gezond is, is van ondergeschikt belang. Het is een klassieker dat rijke mensen mensen in armoede verwijten dat ze de verkeerde keuzes maken. Jij maakt evenveel verkeerde keuzes denk ik dan, maar jij voelt het minder. Want jij neemt een personal coach om af te vallen, of tegenwoordig zelfs een spuitje. En het gaat niet alleen om geld, ook om mogelijkheden. Of je de medische informatie begrijpt. Of je een bevriende arts kunt bellen als je iets mankeert. Al die zaken samen vormen de fameuze gezondheidskloof, waardoor mensen met een universitair diploma in België acht jaar langer leven dan mensen zonder diploma’s.’

Eigenlijk streven we continu naar een perfectie die helemaal niet bestaat.

‘Het is een fantoomtocht. Kan ik perfect gezond zijn? Zodra je de vraag stelt, begin je al te twijfelen. Kan ik een perfect gelukkig leven leiden? Nee, alleen op een foto. Om er daarna naar te kijken en te zeggen: dat was toen wel grandioos. Maar de aaneenschakeling van ervaringen, leuk en minder leuk, verhindert mij per definitie om perfect gelukkig te zijn. En toch lijkt dat nog altijd het grote ideaal. Het maakbare geluk. Maar het lot, het toeval: het zijn categorieën waar we ons geen raad meer mee weten. En toch moeten we het daar mee doen als mens. Hoe ondraaglijk ook. Ik durf ervoor te pleiten dat we daar beter mee moeten leren omgaan. We moeten meer twijfelen, sukkelen. Proberen ons daar een beetje thuis in te voelen.’

MEESTERS IN THUISKOMEN

Hoe kom je weer in contact met jezelf, je buren of de overheid? Daar weten deze vijf deskundigen alles van.

‘In mijn fundering zaten ook de nodige scheuren.’

Bojana Duovski (47) is directeur innovatie en externe betrekkingen bij Stichting Studiezalen.

‘Ik heb nooit officieel gesolliciteerd naar een functie bij Stichting Studiezalen. Tijdens de coronapandemie zag ik een online lezing van oprichter Abdelhamid Idrissi. Het trof mij hoeveel hij leek te dragen in zijn eentje. Omdat ik me bezighield met leiderschapsontwikkeling binnen grote bedrijven, bood ik aan hem te helpen. Wij zijn veel gaan wandelen en praten. Nu, vier jaar verder, ben ik fulltime bij de stichting betrokken. Stichting Studiezalen is actief in de kwetsbaarste wijken van Amsterdam en Zaandam. We willen kinderen en hun gezinnen meer kansen bieden en de armoede doorbreken. Dat doen wij door huiswerkbegeleiding, maar ook door lifecoaching en het geven van workshops. Zeker in coronatijd verdween een grote groep jongeren van de radar. Die hadden thuis de faciliteiten niet om online lessen te volgen, waardoor scholen niet wisten waar ze uithingen. Ik was ooit zelf de doelgroep van Stichting Studiezalen. Ik kom uit voormalig Joegoslavië, mijn ouders migreerden als gastarbeider naar Nederland. Ik heb nooit gestudeerd en had ook geen netwerk; ik heb keihard moeten werken om mezelf te kunnen ontwikkelen. Veel van de kinderen die wij helpen voelen zich niet gezien, dat is voor mij ontzettend herkenbaar. Ik had het geluk dat ik als negentienjarig meisje bij een reclamebureau aan de slag kon. Twaalf jaar later was ik directeur van een bureau, daardoor spreek ik ook de taal van het bedrijfsleven.

Ik heb altijd veel willen leren. Omdat ik me als kind niet veilig voelde en vaak het idee had dat ik er alleen voor stond, leerde ik mensen te ‘lezen’. Door mensen in hun ogen te kijken, om te

zien of ik ze kan vertrouwen. Goed observeren is mijn grote kracht. En ik heb de Pippi Langkousmentaliteit: vraagt iemand of ik iets kan, dan zeg ik ‘ja hoor’ – en doe het gewoon. Thuis is geen fysieke locatie, thuis ben je bij jezelf. Het is een innerlijke staat van zijn. Dat voel ik als ik niet hoef na te denken over wat ik moet zeggen of doen, als er een zekere moeiteloosheid is. Daar ben ik bewust mee bezig. Ik heb mijn batterijen – zoals mijn gezin – zodat ik kan opladen. En ik zorg dat ik voldoende tijd voor en met mezelf heb. Ik sluit elke dag af door te benoemen waar ik dankbaar voor ben. Wat is er vandaag goed gegaan?

Ik wil mezelf verbonden voelen vanuit mijn waarden. Dat is de belangrijkste taak voor mij als moeder: mijn dochter stevige wortels geven en grote vleugels om de wereld in te gaan. Mijn ouders neem ik niets kwalijk, zij gaven wat zij konden. Iedere ouder wil het beste voor zijn kind, alleen heb je daar niet altijd de mogelijkheden voor.

Ik creëer ontmoetingen tussen burgers, de overheid en het bedrijfsleven. Dat is soms heftig, omdat de mensen die daar werken geen idee hebben van hoe armoede er in de praktijk uitziet.

En wat de consequenties zijn van bepaald beleid. Vanuit het ongemak van de ontmoetingen hoop ik een opening te creëren.

Het belangrijkste dat ik het bedrijfsleven en de overheid wil meegeven, is dat we moeten leren om mét in plaats van óver elkaar te praten. Er wordt aan burgers te weinig vragen gesteld. Als we nieuwsgieriger zouden zijn, kunnen wij veel makkelijker nader tot elkaar komen. Zo hebben wij na gesprekken met bewoners uit de wijken de gratis supermarkt Fris opgericht. Bij de voedselbank moet je bewijzen hoe arm je bent, maar de gezinnen gaven aan dat zij liever vanuit waardigheid en vertrouwen benaderd willen worden. Mijn droom? Ik zou mijzelf graag overbodig willen maken. Onze stichting ontvangt regelmatig erkenning en krijgt prijzen toegekend, maar er doen nog onvoldoende mensen mee. Als ik met bedrijven spreek, ga ik het liefst op zoek naar de mensen die een bepaalde pijn voelen, de firestarters van een organisatie. Die veranderingen realiseren. Anders blijft het bij ‘abstract gelul’.’

Creatief organisator

Merlijn Twaalfhoven (49) wil met zijn projecten de grote crises van onze tijd aanpakken.

‘In ieder van ons schuilt een kunstenaar, iemand die met een open houding de wereld tegemoet treedt en zich laat verwonderen door de schoonheid van het alledaagse leven. Alleen zijn we die kunst steeds meer verleerd. In deze kapitalistische maatschappij draait het vooral om geld verdienen, om efficiency. We hebben nauwelijks aandacht voor de wereld om ons heen, zo normaal is die geworden. Maar achter dat ‘normaal’ zit de magie van het leven. Als we leren om daar meer bij stil te staan en onze zintuigen meer openzetten, zien we hoe alles op wonderbaarlijke wijze met elkaar verbonden is. Dan zullen we ons veiliger en meer thuis voelen op aarde en in staat zijn grote veranderingen door te voeren. Maar door de grote crises die heersen, overheerst vooral de machteloosheid.

Tot dat inzicht kwam ik op het conservatorium, waar ik altviool studeerde. Als student ben je voortdurend bezig te streven naar feilloze uitvoeringen van muziekstukken. Ik vond dat nogal saai en besloot ook zelf te gaan componeren. Voor de uitvoering koos ik bijzondere plekken buiten, zoals midden in een bos of op een oude scheepswerf, zodat het gewone dagelijkse leven voelbaar was. Ook liet ik mijn publiek zoveel mogelijk deelnemen aan de concerten.

Toen ik zag hoe dat mensen raakte en hoe het ze met elkaar in contact bracht, besloot ik een stap verder te gaan. Ik reisde met een gezelschap naar landen waar mensen het door armoede of langdurige conflicten zwaar hebben. Zo zijn we in Syrië, Jordanië en de Palestijnse gebieden geweest. Overal probeerden we het vertrouwen van de bevolking te winnen door samen muziek te maken. In Jeruzalem werkten we met jonge Palestijnse

theatermakers en acteurs. Ze waren gefrustreerd, omdat ze nergens toestemming kregen om voorstellingen te geven. Wij organiseerden een festival dat zich heimelijk afspeelde in verschillende huiskamers. Dat was een groot succes. De makers en spelers realiseerden zich dat élke plek hun podium kan zijn.

Het lijken druppels op een gloeiende plaat. Maar denk aan het verhaal van de jongen en de zeesterren. Op een ochtend loopt hij langs het strand, waar duizenden zeesterren zijn aangespoeld. Als hij er een paar teruggooit, roept een voorbijganger dat het geen zin heeft, omdat hij de meeste toch niet kan redden. Het is maar vanuit welk perspectief je het bekijkt: voor die zeesterren betekende de jongen het verschil tussen leven en dood.

De laatste tijd denk ik veel na over hoe we onze democratie kunnen voeden met dromen en idealen. Dat probeer ik zo lokaal mogelijk te doen. Samen met anderen organiseer ik in verschillende buurten het Seizoensgesprek, waarbij we mensen die elkaar niet kennen met elkaar in contact brengen. Het is de bedoeling dat ze niet praten over koetjes en kalfjes, maar over onderwerpen waarover ze zich zorgen maken. We begonnen ermee nadat de PVV de verkiezingen won en het helemaal misging in Gaza. We merkten dat die gebeurtenissen bij veel mensen grote emoties teweegbrachten. Door het voeren van diepgaande gesprekken maken mensen meer verbinding met elkaar.

Het gemeenschapsleven van vroeger is grotendeels weggevallen. Gemeenten zijn gegroeid, buurthuizen werden opgedoekt – het verenigingsleven is verdwenen. Ik geloof er sterk in dat we vanuit nieuw gevormde gemeenschappen de democratie van onderop weer kunnen verstevigen. En daarmee bedoel ik niet op gemeenteniveau, maar vanuit de plek waar we thuis zijn. Zo kunnen we een vorm van een deeleconomie op gang brengen door spullen te delen met onze buren, of gezamenlijk een grote moestuin aan te leggen zodat we iets minder afhankelijk zijn van het kapitalistische systeem. Natuurlijk kun je je lacherig afvragen of Elon Musk zich laat intomen door een moestuin in de wijk. Maar met het verbeteren van de wereld kun je het beste beginnen op de plek waar je daadwerkelijk invloed hebt. En dat is thuis. Wie weet verspreidt het zich dan als een olievlek.’

Psycholoog Frederike Mewe (49) begeleidt

mensen naar een authentiek leven en meer zelfacceptatie.

‘Je zou verwachten dat mensen die veel sporten en gezond eten een goede verbinding hebben met hun lijf. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Laatst sprak ik een cliënt die in haar prestatiedrang steeds maar door blijft gaan, door alle pijnbarrières heen. Daardoor loopt ze veel blessures op. In mijn boek Thuiskomen bij jezelf vergelijk ik de mens met een huis met verschillende kamers. Zo heb je de kamer van je gedachten, die van je emoties en die van je lichaam. Het is belangrijk dat je al die kamers kunt betreden, maar soms zit een deur potdicht. Deze sportvrouw had duidelijk geen toegang tot de kamer van haar lichaam. Zo’n dichte deur betekent meestal dat er iets mis is met de fundering van het huis. Dat is de basis die je meekreeg vanuit je opvoeding en je jeugdervaringen. Als er vervelende herinneringen zijn waar je liever niet aan terugdenkt, zul je de neiging hebben die in de kelder te verstoppen. Zeker als je nooit hebt geleerd om met emoties om te gaan. Alle ouders hebben beperkingen, hoe goed hun intenties ook zijn. Ze leggen allerlei regels op en geven normen mee. Die zijn nodig om mee te kunnen draaien in de maatschappij, maar ze zijn meestal op de ratio gericht. Sowieso zijn we in deze prestatiemaatschappij vooral met ons hoofd bezig. Ook scholen zijn gericht op cognitieve ontwikkeling. Soms zijn ouders emotioneel onvolwassen of onbeschikbaar, omdat ze kampen met onverwerkte jeugdtrauma’s, een scheiding, ontslag of ander verlies. Daardoor zijn ze niet in staat hun kinderen te bieden wat nodig is. Die kinderen kunnen dan gaan denken dat ze er niet toe doen, wat er soms toe leidt dat ze opbranden. Ze zijn voortdurend

bezig om zich aan te passen en over hun grenzen heen te gaan. Die houding kan ontaarden in depressieve gedachten, fysieke klachten of relatieproblemen. Veel mensen blijven wel functioneren, maar hebben een sluimerend gevoel van ontevredenheid.

Ik begeleid mensen om dichter bij zichzelf te komen en naar hun gevoel en lichaam te luisteren. Zo kun je met een familieopstelling samen achterhalen welke patronen uit het gezin van herkomst in de weg zitten. Ook doe ik oefeningen waarmee ze hun emoties goed leren te doorleven. Als ze beter omgaan met zowel positieve als negatieve gevoelens, is er meer ruimte voor een ontspannen leven. Dan zijn alle kamers toegankelijk. Ook ’t betreden van de zolder hoort daarbij. Daar liggen de verlangens en hogere levensdoelen opgeslagen.

In mijn eigen fundering zaten ook de nodige scheuren. Op de basisschool ben ik veel gepest, maar van mijn ouders kreeg ik weinig steun: zij maakten er nogal een potje van. Op mijn tiende zijn ze gescheiden. Met hun nieuwe partners, mijn stiefouders, ontwikkelde ik een gecompliceerde relatie. Alle gebeurtenissen hadden impact op mijn zelfbeeld. Ik gaf mezelf nauwelijks bestaansrecht en ontwikkelde een eetstoornis. In mijn studententijd kwam ik bij een therapiegroep met jonge vrouwen. Ik ontdekte dat ik niet de enige was die zo worstelde met onzekerheid en een negatief zelfbeeld. Een openbaring. En een belangrijke motivatie om dit werk te doen. Veel mensen vinden het spannend om met zichzelf aan de slag te gaan. Maar ik merk dat zelfs de meest analytische werkvelden – zoals advocaten en bankiers – er uiteindelijk voor open staan als ze zijn vastgelopen. Echt thuiskomen bij jezelf is een levenslang proces. Ik ben veel verder dan dertig jaar geleden, maar mijn lichaam vind ik nog steeds niet mooi genoeg. Het verschil is dat ik dat nu accepteer. Ik hoef er niet honderd procent tevreden mee te zijn. Die verzachting zie ik ook bij cliënten. Ze kennen hun behoeftes beter en weten die ook meer te benoemen. Daardoor verbeteren ze niet alleen de relatie met zichzelf, maar ook met hun omgeving. Als je vriendelijker bent naar jezelf, ben je dat ook naar anderen.’

Psychoanalytica, theologe en auteur Karin Jironet (64) geeft wereldwijd trainingen met een grote dosis spirituele wijsheid.

‘Leidinggevenden komen bij mij als zij obstakels ervaren, zoals een scheiding of een conflict op het werk. Bij vrouwen zie ik soms dat de mannelijke kant is overontwikkeld, ten koste van hun vrouwelijkheid. Organisaties kunnen wel meer vrouwen in topposities aannemen, maar eigenlijk is er dan alsnog geen diversiteit. Net zoals bij mannen gaat het er bij vrouwen om dat ze in balans zijn. Dat ze de vrouwelijke en mannelijke eigenschappen in zichzelf kunnen verenigen zodat die elkaar niet in de weg zitten. Leiders die in balans zijn, kunnen het overzicht houden en beslissingen nemen omdat schaduwkanten niet de overhand krijgen. Ik zie vaak een gebrek aan compassie en onvoldoende bewustzijn van die schaduwkanten. Neem perfectionisme en dominant gedrag. Als een vrouw dat tentoonspreidt, kun je haar nauwelijks stoppen en wordt het alleen maar erger. De drive anderen iets op te leggen, te controleren en eisen te stellen, gaat overheersen. De Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung noemde dat een vervormde animus, een van de archetypen uit het collectieve onbewuste. Het is de mannelijke zijde van de vrouwelijke psyche. Volgens Jung kan de vervorming van de anima bij een man –de vrouwelijke zijde van de mannelijke psyche –leiden tot slachtofferschap of lichtgeraaktheid. Volgens Jung ligt de oorzaak van een vervormde animus bij vrouwen in hun jeugd. Ze werden als meisje niet toegelaten tot het domein van hun vader. Het is mogelijk dat hun vader ze onvoldoende heeft gezien of gewaardeerd. De deur van zijn kantoor, zijn wereld, bleef voor

zijn dochter gesloten. Als jij je als volwassen vrouw nog steeds als daddy’s girl gedraagt en zijn ‘goedkeuring’ nodig hebt, is dat wel een keuze. De meeste leiders die ik zie, willen zich bevrijden van de negatieve invloed van hun ouders. Dat kan ongelooflijk veel impact op je leven hebben, als een onzichtbare hand die je leidt. Om je daarvan te kunnen losmaken, is het nodig om eerst te onderzoeken hoe die invloed op je doorwerkt. Ook belangrijk: die invloed niet langer relativeren vanuit loyaliteit, door te zeggen dat het allemaal wel meeviel, je ouders het goed bedoelden, dat dat pak slaag ook weer niet zó heftig was. De bestuurders die ik in mijn praktijk verwelkom, begrijpen goed dat wie ze zijn en waar ze vandaan komen, effect heeft op hun manier van werken – en daarmee op de hele organisatie. Maar er zijn ook genoeg leiders die daar niets van weten of willen weten. Wie snapt waar hij naar op zoek is, kan het makkelijker vinden. Veel mensen weten juist niet wat ze precies zoeken of nodig hebben. Natuurlijk wil iedereen liefde en verbondenheid, maar de manier waarop je daarnaar zoekt, is verschillend. Mijn werk gaat over de spiegel van liefde naar jezelf toedraaien. Dat je met compassie naar jezelf kunt kijken, het verdriet mag voelen over wat je bent kwijtgeraakt of nooit hebt gekregen.

En dat je spijt mag hebben over de dingen die je verkeerd hebt gedaan, als je jezelf maar kunt vergeven. Had je het beter kunnen doen, dan had je dat wel gedaan.

Als je liefdevol met jezelf kunt omgaan, verandert de relatie met je omgeving. Het gevecht met de realiteit stopt, je ervaart meer schoonheid. Genieten lukt beter en je voelt je verbonden met het grotere geheel. Het opent je hart. Ik ben vaak op reis dus zie nogal wat hotelkamers vanbinnen. Ze kunnen bijzonder lelijk of onpersoonlijk zijn, daar kan ik ongelukkig van worden. Gebrek aan schoonheid doet mij echt pijn. Gelukkig heb ik altijd een paar spullen in mijn koffer die mij een thuisgevoel geven. Met een geurkaars en een boek kan ik voor mezelf een klein heiligdom creëren. En zo voel je je overal ter wereld een klein beetje thuis.’

Marianne de Koning (41) richtte De Verbindingskamer

op, als schakel tussen lokale overheden en vergeten burgers.

‘Of wij het eens wilden proberen, vroeg de wijkmanager van Rotterdam Delfshaven. Er waren veel problemen in de buurt en de gemeente was het contact met de bewoners kwijtgeraakt. Deze mensen willen niets en kunnen niets, was het idee. Mijn collega en ik werkten op dat moment bij een stichting voor dak­ en thuislozen, vandaar dat onze hulp werd ingeroepen.

Zonder plan gingen we de straat op. We hadden alleen onszelf. Ik weet nog hoe hard het regende die woensdagmiddag. Tot onze verbazing bleven alle mensen die we aanspraken staan, hoe nat ze ook werden. En allemaal vertelden ze hun verhaal. Het enige wat wij hoefden te doen, was luisteren. De rode draad in die gesprekken: ze misten een gezamenlijke ontmoetingsplaats.

Alle gemeenschappelijke ruimtes waren wegbezuinigd. Niemand kende elkaar nog. Daardoor was er weinig vertrouwen, ook in hulpverleners. We vormen de schakel tussen burgers en professionals, door goed te luisteren naar de behoeften van de bewoners. Daarvoor gaan we niet alleen de straat op: we bellen ook aan. Veel bewoners lijken onzichtbaar, ze leven achter hun voordeur. Ze hebben een enorm wantrouwen en doen voor niemand open. Om toch dat eerste contact te krijgen, besloten we bloemen uit te delen. En dat werkte. Sommigen waren tot tranen geroerd.

Bij onze bezoekjes zien, horen en ruiken we veel. De stank komt je soms tegemoet als de deur op een kier gaat. De afgelopen jaren komen we steeds meer vervuilde woningen tegen. De bewoners hebben grote psychische problemen, ze zouden voorheen zijn opgenomen. Maar nu is

er geen plek meer voor ze. Ze zorgen voor overlast in de buurt. Bij sommigen brak zelfs brand uit. En mensen die het voorheen maar nét redden, vallen nu over de rand door een scheiding of een hoge energierekening.

Voor een echt gevoel van thuiskomen, moet de basis op orde zijn. Dat betekent dat er geen ratten om je bed lopen, geen lekkages zijn, geen schimmel op de muur en dat je genoeg geld voor eten hebt. Als dat er niet is, ben je puur aan het overleven. Met de meeste mensen waar we binnen komen, gaat het wel goed. Gemeenten en woningcorporaties weten dat vaak niet, omdat ze alleen de overlastmeldingen binnenkrijgen. Toch hebben deze bewoners de neiging de deur dicht te houden. Op mijn vraag of ze hun buren beter willen kennen, antwoordt tachtig procent met “ja”. Alleen: niemand zet de eerste stap. Dat is ook wel logisch: als je ’s nachts iemand hoort schreeuwen, voel je je niet veilig in de buurt.

Ik geef iedereen mijn mobiele nummer. Nog nooit heeft iemand daar misbruik van gemaakt. Als de nood hoog is, appen ze. Onlangs kreeg ik op zondagavond een berichtje: “Help, ik word morgenvroeg mijn huis uitgezet.” Vroeger zou ik er meteen naartoe zijn gegaan, maar nu weet ik dat dat niet hoeft. Een luisterend oor en zeggen dat je in de ochtend langskomt, is voldoende.

Ik sta altijd aan, maar mijn werk voelt nooit zwaar. Ik geloof dat ieder mens talenten heeft en iedereen mee wil doen in de maatschappij. Dat zag ik als kind al bij het tuinbouwbedrijf van mijn vader. Hij hielp mensen aan het werk die elders nooit aan de bak zouden zijn gekomen. Zoals een jongen met ADHD die van school was getrapt omdat hij ‘overlast’ veroorzaakte. Hij werd de beste verkoper van mijn vader. En een man die door een faillissement depressief was geraakt, bloeide weer helemaal op. Ook bij onze aanpak zie ik dat mensen weer vertrouwen krijgen in zichzelf en anderen. Daar haal ik veel voldoening uit.

Privé zit ik nu in een moeilijke situatie. Mijn huwelijk is gestrand en ik moet mijn weg opnieuw zien te vinden. Soms voel ik me eenzaam, maar ik ervaar ook dat ik een groot netwerk heb. Dan kom ik in een leeg huis, maar voel me wel gesteund en gezien. Dat is het fundament waarop iedereen moet kunnen terugvallen.’

vreemde, vertrouwde Een

plek

Soms zet je ergens voor het eerst voet aan wal en voelt het er meteen volkomen eigen. Een wonderlijke gewaarwording, vindt schrijver Philip Dröge.

AirAsia vlucht QZ951, stoel 1F, op vierduizend meter, een jaar of negen geleden. Helemaal alleen zit ik op de eerste rij van deze Airbus A320, heerlijk breeduit tevreden met mezelf te zijn. De koffie die de stewardess me brengt, smaakt in de beste traditie van luchtvaartmaatschappijen naar gemalen herfstbladeren. De croissant die bij de combi­deal hoort, is gemaakt van karton en palmvet. Maar zelfs dat kan mijn uitstekende stemming niet bederven.

Het is vroeg in de ochtend en ik maak een vlucht van de Maleisische hoofdstad Kuala Lumpur naar de Javaanse provincieplaats Bandung. Dat tevreden zijn komt omdat ik deze route bij een vorig verblijf in Azië heb ontdekt, het is de ideale achterdeur om Indonesië binnen te komen. Vooral vanwege het handige Madurodamvliegveldje van Bandung, vlak naast het centrum gelegen en nauwelijks groter dan een Nederlands provinciestationnetje. Van vliegtuigtrap naar de taxistandplaats is het nog geen honderd meter.

Nee, dan Jakarta, de gangbare toegangspoort voor reizigers naar Indonesië. Daar lijkt de kolossale luchthaven ontworpen door Ikea, met wandelroutes die je zo lang mogelijk binnenhouden en langs alle afdelingen voeren. Naar de stad komen is al even moeizaam, meestal begint de file al bij de terminal. Neem een boek mee, het duurt wel even. Maar het belangrijkste is toch dat het na een lange vlucht veel prettiger acclimatiseren is in Bandung. Het is daar niet alleen iets koeler, maar vooral veel rustiger dan Jakarta. De hoofdstad van Indonesië druk noemen, is een belediging voor andere dynamische steden. Krankzinnig komt dichter in de buurt. Groot­Jakarta heeft twee keer zo veel inwoners als Nederland op een gebied ter grootte van de provincie Utrecht. Dat lijkt onmogelijk. Behalve dan dat Jakarta het tegendeel bewijst. Je moet gewoon flink proppen. Als de gezagvoerder boven de Javazee de daling inzet richting Bandung, bereid ik mezelf dan ook voor op een ontspannen dagje. Maar eenmaal uit het wolkendek zie ik door het vettige plastic raampje dat we op zo’n vier kilometer recht boven het centrum van Jakarta vliegen. De stad die ik zo driftig probeer te vermijden, dringt zich alsnog op. En toont zich ineens van een andere kant.

Oase van rust

Op deze hoogte is de normaal zo chaotische Indonesische hoofdstad een wonder van overzichtelijkheid. Als een groene postzegel op een gigantische bruine envelop zie ik onmiddellijk een groot park in het centrum van de stad. De bijna vierkante vorm, met dat malle afgestoken hoekje – in de koloniale tijd een trambaan die anders een te scherpe bocht zou maken – herken ik uit duizenden. Ondanks dat ik Jakarta meestal probeer te vermijden, ben ik er ondertussen best vaak geweest. Altijd aan het begin of eind van een reis naar Indonesië.

Jakarta heeft me gevormd, al stond mijn wieg in Groningen

Onder de Nederlanders heette de groene oase van rust het Koningsplein. Een vreemde naam, aangezien het helemaal geen plein was en geen enkele Nederlandse koning er ooit voet heeft gezet. Mijn opa heeft er nog tegen een bal getrapt, in de brandende hitte, als vleugelspeler van het ambtenaren­veteranenelftal. Het zal geen tikitakavoetbal zijn geweest.

Met het park als aanknopingspunt zoek ik naar meer plekken in de stad die betekenis voor me hebben. Aan de westrand van het groen zie ik het Nationaal Museum. Spierwit, dat valt op, zelfs in de lauwe ochtendzon. Direct daarachter woonden mijn opa en oma. Toen heette het oogverblindende gebouw nog het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

Vanaf de andere kant van het park wijst het water van het kanaal Batang Hari, vroeger het Molenvliet, richting het noorden. Even vliegen we precies onder de goede hoek, waardoor het water het zonlicht weerkaatst. Als een laserstraal geeft dit zeventiende­eeuwse kanaal aan waar het oude hart van Batavia lag. De plek waar het Indische avontuur van de VOC in 1619 heel bescheiden met één versterkt pakhuis begon.

Mijn moeder fietste in haar middelbareschooltijd graag langs het Molenvliet naar de oude havens, al mocht het niet van haar vader. Dan kwam ze namelijk door Glodok, de Chinese buurt waar het gevaar volgens mijn opa immer op de loer lag.

Oude bekende

Ineens vind ik het jammer dat ik niet in Jakarta ga landen, maar doorvlieg naar Bandung. Ondanks de drukte, de vervuiling en de onmogelijke omvang is Jakarta, dit monster, ook een beetje van mij. Hoe gek ik het zelf ook vind. Het is niet alleen de stad waar mijn moeder woonde voor ze vlak voor de oorlog naar Nederland kwam. Het is ook de stad waar ik ruim een halve eeuw later met haar aankwam, toen ze voor het eerst terugkeerde naar haar geboortegrond. Het werd een emotioneel weerzien. Voor mij begon met dat bezoek een fascinatie met het moderne Indonesië.

Er ligt aan die wegen, parken en lanen onder mij zoveel geschiedenis. Goed, slecht en het grote grijze gebied daartussenin. Nederlandse en Indonesische geschiedenis, maar zeker ook mijn familiegeschiedenis. Deze stad heeft mijn moeders familie gevormd en mij daarmee ook een beetje, al stond mijn wieg in Groningen en was ik al in de twintig toen ik voor het eerst in Indonesië kwam. Al was het maar omdat ik opgroeide met de weemoedige verhalen over het ‘Parijs van het Oosten’. Kan een stad in je DNA zitten, ook als je wieg heel ergens anders heeft gestaan?

Ja dat kan, krijg ik nog geen minuut later bevestigd. Dan komt op de horizon de Salak in beeld, de vulkaan in het achterland van Jakarta. De berg die mijn moeder als klein meisje vanuit haar slaapkamerraam zag liggen. Ze was dol op dat uitzicht: de Salak was haar vriend, vertelde ze vaak. Het is alsof ik uit haar boedel de liefde voor deze vulkaan heb geërfd. Ineens heb ik het gevoel dat ik na lange tijd een weerzien heb met een oude bekende. Terwijl ik de berg nu pas voor het eerst goed zie, meestal hangen er wolken omheen.

Er is geen houden meer aan: de geur brengt me terug naar onze zolder

Het is de eerste keer sinds mijn moeders dood dat ik terugkeer naar Indonesië. Misschien voelt het daarom alsof ik thuiskom. De schakel via mijn moeder is verbroken, mijn eigen relatie met het land begint hier vandaag in deze vliegtuigstoel. Ik schaam me ineens voor mijn zelfgenoegzaamheid, ik heb de verkeerde vlucht genomen.

Zolderverdieping

Het is logisch om je thuis te voelen op de plek waar je vandaan komt. We herkennen dat gevoel waarschijnlijk allemaal. Maar, zoals mijn vlucht boven Jakarta aantoont, kun je vergelijkbare emoties hebben op de gekste plekken. Op momenten dat je het totaal niet verwacht. Het kan je overkomen in landen met een cultuur die niet de jouwe is, of in wijken die in geen enkel toeristisch boekje staan. De gevoelens van zijnwaar­je­hoort­te­zijn kunnen opborrelen om de meest uiteenlopende redenen. Het overkwam de Britse filosoof Alain de Botton toen hij door Amsterdam­West liep en verliefd werd op de huizen met grote ramen zonder gordijnen en voordeuren zonder opsmuk. Thuis, in Londen, ergerde hij zich altijd aan de zeer hermetische en poenige woningen met pilaren bij de ingang. Die in Nederland waren zo open en egalitair, dat het hem voorkwam alsof hij

eindelijk was waar hij moest zijn. ‘Ik voelde een intens verlangen om in Amsterdam de rest van mijn leven door te brengen’, schrijft hij over die emotie in zijn boek The Art of Travel.

Wat De Botton daarmee liet zien, is dat je het gevoel van thuiskomen zelfs kunt krijgen op een plek waar je je voor het eerst van je leven bevindt. Als er maar iets is dat een connectie maakt met je diepste kern, als je maar iets herkent van jezelf. Het kan van alles zijn: van de architectuur tot het eten dat je er krijgt voorgezet. De Botton werd nog verliefder op Nederland nadat hij erwtensoep met roggebrood en spek had gegeten. Alle zintuigen kunnen hierbij een rol spelen.

Ik had recent een vergelijkbaar gevoel in een Zwitsers museum, gevestigd in een prachtig oud kasteel. Bij het betreden van de verdieping onder het schuine dak overviel me onverwacht een heftige nostalgie. Niet zozeer vanwege de tentoonstelling – die overigens prachtig was –maar door de geur die er hing. Het duurde een fractie van een seconde, toen snapte ik het. De overkapping van het kasteel is waarschijnlijk van dezelfde houtsoort gemaakt als de zolder in het huis waar ik ben opgegroeid.

Er was geen houden meer aan, ineens was ik decennia terug in de tijd en honderden kilo­

meters van dat kasteel. Ik hield van die zolder, waar ik van mijn ouders heerlijk mocht rommelen. Het was er groot en mysterieus en er stonden spullen uit vervlogen tijden. Toen ik mijn elektrische trein daar ook nog eens installeerde, was het geluk compleet. Urenlang snoof ik de geur op van dat hout, ik voelde me er misschien wel het meeste thuis dan waar dan ook. De geur van planken in de Zwitserse zomerzon liet dat sterke sentiment ineens terugkomen. Ik wilde blijven, lang nadat ik alle tentoongestelde spullen had bekeken. Wetenschappers hebben er zelfs een naam voor: de oude planken activeerden mijn olfactorisch geheugen. Dat bevindt zich niet op één plek in de hersenen, maar bestaat uit een samenwerking van verschillende delen van het brein, waaronder de gebieden die emoties reguleren en het autobiografisch geheugen bevatten. Vandaar dat het juiste bouquet zoveel losmaakt – het gaat heel indringend over wie we zijn, wat we voelen in combinatie met waar we vandaan komen. Uit onderzoek blijkt dat geur zelfs sterkere herinneringen en emoties oproept dan het gezichtsvermogen, normaal ons meest betrouwbare zintuig. Toen ik laatst een oud kastje uit mijn ouderlijk huis zag, had ik lang niet zo’n sterk gevoel als in het kasteel.

Monopoly op zaterdag

In essentie is het gevoel van thuiskomen de gewaarwording van extreme vertrouwdheid. Een zoete sensatie, misschien wel de meest positieve emotie die mensen kunnen hebben. Het geeft ons de indruk dat we ons bestaan onder controle hebben, dat we precies zijn waar we moeten zijn. Het goede nieuws is dat je het gevoel kunt oproepen. En de makkelijkste manier, zo hebben wetenschappers ontdekt, is via muziek.

Zo kan ik geen nummer van Queen horen zonder te denken aan de zaterdagmiddagen waar ik met mijn broer Monopoly speelde aan de eettafel. Hij draaide dan meestal een cassettebandje. De muziek die hij mooi vond laat me instant thuis voelen, zelfs als het tot me komt via de autoradio en ik ver weg ben van waar ik woon. Freddy Mercury is mijn portaal naar een andere tijd en plek.

Ook hier is een officiële term voor: Queen is voor mij een ‘zintuigelijk toevluchtsoord’. Het verklaart waarom zoveel mensen oortjes in hebben als ze de deur uitgaan, ze draaien hun eigen muziekjes – pardon ‘aanpasbare micro geluidsomgevingen’ – om steeds weer thuis te komen, waar ze ook heen gaan. Gevorderde melancholisten gebruiken echter hun fantasie. De Franse dichter Charles Baudelaire vond dat verre landen veel aantrekkelijker waren dan Parijs, de plek waar hij vandaan kwam. Hij voelde zich thuis niet welkom meer nadat zijn moeder als weduwe met een man trouwde waar hij een slechte band mee had. ‘Thuis’ werd voor hem een kwelling en zou dat altijd ook blijven, zelfs toen hij op zichzelf woonde. Dus wilde hij altijd elders zijn, op plekken die hij idealiseerde, simpelweg omdat ze ergens anders waren. Zelfs Rotterdam was voor hem een betere plek dan Parijs, zo blijkt uit zijn geschriften.

Heilige huisjes

Multidisciplinair kunstenaar Willem de Haan staat bekend om zijn

licht absurdistische werk. Zijn installaties, foto’s en video’s zetten alledaagse zaken in een onverwacht daglicht.

Highrise Campsite: Nature City (2023)

Deze elf meter hoge constructie biedt efficiënt plaats aan maximaal twaalf tenten op een minimaal grondoppervlak. Zelfs in dit ogenschijnlijk vredige landschap aan de IJssel woedt de strijd om de schaarse ruimte. Gepresenteerd als onderdeel van de IJsselbiënnale 2023 reisde het project later door naar de NDSM­werf in Amsterdam.

Fictieve scenario’s

Willem de Haan (1996) trekt sociale en politieke regels van alledaagse locaties in twijfel. Door kunstmatige elementen toe te voegen verwijst hij naar de invloed van rekwisieten op fictieve scenario's in film en theater. De afgelopen jaren werkte hij in lokale studio’s in onder andere Rotterdam, Berlijn, Barcelona, Antwerpen en Wenen. Zijn ambitie is iconische visuele scenario’s te produceren met speciale aandacht voor lokale impact.

willemdehaan.be

Openbaar Monument (2024)

Het standbeeld van de voormalige Spaanse krijgsheer Espartero neemt een groot deel van de openbare ruimte in beslag in het stadspark van Logroño. Zo'n groot oppervlak dat aan één persoon is gewijd, zou gemakkelijk als privéruimte kunnen worden beschouwd. In deze gedachtegang werd het kolossale voetstuk van het standbeeld vervangen door een bescheiden Spaans huis. Het huis voegt een menselijk perspectief toe aan de monumentale representatie van de historische onderdrukker.

Om de privé­identiteit van het huis (en monument) te benadrukken, werden er tekoopborden aan de ramen toegevoegd.

WILLEM
WILLEM

Festivaltoiletten (2023)

Tijdens Kaapstad Festival staan mobiele wc's op het centrale plein van Tilburg. Bij binnenkomst vinden de festivalbezoekers bekende plekken waar je tegen aan kunt plassen. REISDAG 791

WILLEM
WILLEM

Laten we hopen dat het altijdmysterie bestaanblijft

In een impuls boekte ik een week Contextuele Paardentherapie bij Hesther Selbeck in Portugal. Op de eerste dag stonden Hesther en ik naast de bak, waar twee paarden los liepen. ‘Stap in’, zei ze. ‘Ga samen een richting in.’ Klinkt leuk, dacht ik, maar hoe dan?

Eerst stapte ik in met mijn hoofd. ‘Ik wil dat ze die kant opgaan’, dacht ik. Dat had geen enkel effect. Toen stapte ik in met wat opgelopen frustratie. ‘Nu gaan we écht die kant op.’ Het omgekeerde gebeurde: de paarden liepen weg van mij. Na een tijdje merkte ik dat ik helemaal niet meer wist waar ik zelf was. Uit wanhoop trok ik me terug. Hoe sta ik op mijn voeten, dacht ik. Adem ik wel goed door? Wat voel ik? Wat gebeurt er om mij heen?

Ik werd rustig en een met mijn omgeving. Ik hoorde de vogels weer fluiten en de bladeren ritselen. Ik voelde de warme lentewind langs mijn armen glijden. Als vanzelf sloten de paarden zich bij mij aan. Ik was bij mezelf gekomen, thuis in mijn leiderschap.

Twee jaar geleden ging René Seeder met pensioen. Samen met Pieter de Boer was hij de oprichter van SeederDeBoer. Pieter was al in 2013 uit de maatschap getreden en kort daarna overleden. In 2024 overleed ook René. Niet veel later werd ik voorzitter van SeederDeBoer en Hieroo. Ik dacht er makkelijk over: ik zat al zeventien jaar in de maatschap, kende mijn bedrijf en de ‘maten’ door en door. En: het was maar een rol, ik had alle vaardigheden. Hoe moeilijk kon het zijn? Totdat ik daadwerkelijk op de plek zat. Ik wist wat ik wilde, maar deed het vaak niet. Ik werd uitgedaagd om te gaan staan, maar deed dat geregeld maar half. Ik zat in mijn eigen vergaderingen, terwijl ik ze niet goed vond. Ik wist dat ik het kon, maar voelde me onzeker.

Het eerste idee om iets moois te maken, groeide uit tot een prachtige reflectie op het leven

Eerst had ik niet door waar het aan lag. Toen begon het te dagen: ik miste de natuurlijke steun van mijn ‘ouders’ in de maatschap: de steun van René Seeder en Pieter de Boer. In het bijzonder René zorgde ervoor dat ik mij thuis en gezien voelde. De goedkeurende knikjes. Zijn onvoorwaardelijke bescherming: je kwam niet aan zijn maten. Complimenten die ik meestal via een ander hoorde. Hij nodigde me uit om samen te gaan eten op momenten dat ik me liever terugtrok in mijn eigen verdriet of onvermogen.

Nu moet ik het zonder ze doen. Hoe ging het ook alweer bij de paarden? Hoe sta ik? Wat voel ik? Wat gebeurt er om mij heen? Welke beweging wil ik maken? Het was voor mij het recept om in te stappen. Om te leiden vanuit mijn thuisbasis.

Stap voor stap groei ik in mijn plek. Met die groei ontstaat een nieuwe vraag. Wat voor ouder ben ik eigenlijk? En wat voor soort thuis wordt het onder mijn hoede? Mijn oude ambities komen weer boven. Ik ben bij SeederDeBoer gekomen om met elkaar de beste veranderaar in Nederland te zijn. Met Hieroo begon ik om een impuls te geven aan een samenleving met meer gelijkheid, zin in het leven en verbinding tussen mensen en organisaties. Eerlijkheid en openheid is hierin voor mij essentieel – en dat krijgt alleen maar waarde als er contact is tussen mensen. Bespreken wat niet makkelijk besproken wordt. Delen wat je liever niet wilt delen. Proberen te begrijpen wat je niet kan begrijpen. De ander niet veroordelen, maar juist opzoeken. Jezelf en de ander zien voor wie die is. Middenin het ontdekken van mijn eigen invulling als voorzitter, eindigt de zevendelige magazineserie REIS. Het eerste idee om iets moois te maken, groeide uit tot een prachtige reflectie op het leven. Hoe is het om te veranderen als mens, als samenleving en als organisatie?

Bij het creëren zaten Dominique, Rob en ik continu in hetzelfde thema als het magazine zelf. Ging het over ‘de confrontatie’, dan was het confronterend. Ging het over ‘het loslaten’, dan hadden wij het daar soms moeilijk mee. Bepaalde het thema ons? Of hadden wij deze gevoelens nodig om het thema te maken? Of speelde er iets op een niet tastbare dimensie? Dat is het grote mysterie. Laten we hopen dat het mysterie altijd blijft bestaan. Anders is het reizen over.

Jurgen Schut, voorzitter

SeederDeBoer & Hieroo.

DUCO DE VRIES

Thuiskomers

Gerritjan Huinink (1977) fotografeerde de serie Meesters in Thuiskomen ‘Vorig jaar werd ik vrij plotseling pleegouder. Met veel liefde en goede bedoelingen probeer je dan een kind op te nemen in je gezin. Maar ook al doet iedereen zijn best, je wordt niet zomaar een plek waar een kind zich echt thuis voelt. Voor onze pleegdochter wordt nu gezocht naar een gezin voor de langere termijn. Hopelijk komt zij in een gezin waar ze meer herkenning vindt qua cultuur en temperament. Nog mooier zou zijn als ze weer thuis kan wonen bij haar familie.’

Maarten de Graaf (1974) is grafisch specialist en verantwoordelijk voor de productie van Reis. ‘Sinds een paar jaar woon ik met mijn gezin in mijn ouderlijk huis. Na het overlijden van mijn ouders – veel te vroeg helaas – kon ik het overnemen. Na een flinke renovatie is het helemaal naar onze zin. Het voelt nu echt als óns thuis. Wat het zo bijzonder maakt, is dat dit ook de plek is waar ik geboren ben. Ik ben dus letterlijk weer thuis. En eigenlijk is het dat altijd al geweest. Het was en is een warme plek vol herinneringen – en nu bouwen we er weer nieuwe.’

Merijn de Boer (1982) is schrijver. Voor dit nummer schreef hij het verhaal over het leven als man van een diplomate. Hij schreef onder meer vier romans en heeft een wekelijkse column in  Trouw. Zijn werk werd bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, de BNG Literatuurprijs en De Inktaap. ‘In de afgelopen zeven jaar zocht ik met mijn gezin drie keer een nieuw thuisgevoel in het buitenland. Wij woonden in New York, Jeruzalem en Tunesië. Ik kwam erachter dat ik me overal ter wereld thuis kan voelen, zolang mijn vrouw, kinderen, poes en boekenkast er maar zijn.’

Philip Dröge (1967) is een bestsellerauteur van literaire non­fictie. Het afgelopen jaar won hij de Taalboekenprijs. Voor Reis schreef hij een verhaal over thuiskomen op een vreemde plek. ‘Ik ben melancholisch geboren en dat is er in de loop der tijd niet beter op geworden. Vandaar dat het thema thuiskomen mij op het lijf is geschreven. Er is niets mooier dan teruggaan, vind ik, zoekend naar dat wat vertrouwd is. Een van de grote lessen van het leven is dat er niet zo heel veel plekken zijn waar je je compleet senang voelt, dus als je kunt, herbezoek en snuif de vertrouwde geur op.’

Hoofdredactie

Dominique Haijtema

Jurgen Schut

Eindredactie

Eva Schuurmans

Correctie

Tekst & Omstreken

Ontwerp & artdirection

Autobahn

Tekst

Merijn de Boer / Philip Dröge

Dominique Haijtema / Map Oberndorff

Brenda van Osch / Jurgen Schut

Fotografie

Marie Broeckman / Willem de Haan

Gerritjan Huinink / Jordi Huisman

Joram Krol / Duco de Vries

Illustraties

Autobahn / Nick Liefhebber

Lithografie

Djeeks ‒ Jan Harm Lieftinck

Drukwerk

CEP ‒ Maarten de Graaf

Colofon Colofon

SeederDeBoer & Hieroo

De Ruijterkade 125 1011 AC AMSTERDAM

+31 (0)20 854 6556

seederdeboer.nl / hieroo.nl

Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd, opgeslagen en of openbaar gemaakt worden, hetzij elektronisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder overleg met SeederDeBoer. Het drukwerk is tot stand gekomen met de grootste zorg voor onze natuur en omgeving.

Het vertrek

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.