Landschaps- en tuinarchitectuur - Digitale visualisatie 2 - Photoshop cs6

Page 1

Digitale visualisatie 2 Photoshop cs6 Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur

Digitale visualisatie 2

Verantwoordelijke uitgever Johan IsselĂŠe

2220140264034



Digitale visualisatie 2 Photoshop cs6 Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur

Digitale visualisatie 2

Verantwoordelijke uitgever Johan IsselĂŠe

2220140264034



De studiefiche van het opleidingsonderdeel is terug te vinden op www.ects.hogent.beÂ


PHOTOSHOPCS6

PHOTOSHOP CS6 ALGEMENE CURSUS


PP

PHOTOSHOPCS6


Bitmapafbeeldingen Bitmapafbeeldingen worden ook wel eens rasterafbeeldingen genoemd. Ze bestaan uit pixels (vierkantjes). De pixels worden duidelijk wanneer men de afbeelding sterk gaat vergroten. Een bitmapafbeelding groter weergeven dan zijn werkelijke grootte (dus > 100% zoomfactor) is dan ook uit den boze, gezien een dergelijke weergave meer en meer onduidelijk wordt. Bekijk de figuren: bovenaan een zoomfactor van 100%, onderaan sterk ingezoomd. De pixels zijn duidelijk zichtbaar op de vergroting.

PHOTOSHOPCS6

S


PHOTOSHOPCS6

Vectoriele afbeeldingen Vectoriële afbeeldingen bestaan uit lijnen met een zekere dikte. Ongeacht hoeveel we deze afbeeldingen vergroten, de afbeelding blijft even scherp. tekst en vectoriële symbolen zijn hier een duidelijk voorbeeld van. De ruimte tussen de vectoren, kan met een kleur gevuld worden.

Afbeeldingsresolutie Iedere bitmapafbeelding heeft een welbepaalde afbeeldingsresolutie. Deze resolutie drukt uit hoeveel pixels er aanwezig zijn per “inch” (PPI- pixels per inch) m.a.w. hoeveel pixels er aanwezig zijn op een lengte van 1 inch (2,54 cm). Hoe groter de resolutie, hoe kwaliteitsvoller de afbeelding, maar ook hoe groter de bestanfsgrootte van die afbeelding. De afbeeldingsresolutie kunnen we bekijken via het IMAGE menu => IMAGE SIZE Voor professioneel drukwerk is een afbeeldingsresolutie van 300ppi vereist, terwijl afbeeldingen die enkel op een scherm bekeken worden, volstaan met een resolutie van 72ppi.


Afbeeldingsgrootte.

Pixel Dimensions : de grootte van de afbeelding in pixels uitgedrukt Document Size : grootte van de afbeelding bij het afdrukken (breedte, hoogte, aantal ppi) Constrain Proportions : bij het veranderen van de afmetingen wordt de breedte-hoogte verhouding behouden. Resample Image : het is belangrijk dat dit uitgevinkt staat. Nieuwe pixels aanmaken is niet echt aan te raden om kwaliteitsvolle afbeeldingen te hebben. Voorbeeld : Zorg ervoor dat ‘Resample Image’ uitgevinkt staat en verhoog de resolutie van een foto. Het gevolg is dat de afdrukbreedte en hoogte verkleinen. Een foto van 100ppi naar 200ppi brengen, halveert op die manier de foto in afmeting. Zorg er nu voor dat ‘Resample Image’ wel aangevinkt staat en verhoog de resolutie. De breedte en hoogte veranderen niet want de ontbrekende pixels worden berekend en aangemaakt. Deze zijn geen onderdeel van de originele foto en er kan dus verlies aan kwaliteit optreden. Alt + onderaan links op de statusbalk klikken geeft u snel informatie over de grootte en resolutie van de foto.

PHOTOSHOPCS6

Menu IMAGE => IMAGE SIZE


PHOTOSHOPCS6

3.1. De Tool Bar of gereedschapsbalk. De Tool Bar bevat de meest gebruikte gereedschappen. Selecteren, bewerken, inkleuren, tekst plaatsen, instellen van voor- en achtergrondkleur, etc... kan allemaal aan de hand van commando’s op deze balk. Iconen die onderaanrechts voorzien zijn van een kleine zwarte driehoek, verbergen gerelateerde iconen. Blijven drukken op deze iconen, laat de andere verschijnen. 3.2. De Options Bar of optiebalk. Deze balk bevindt zich net onder de menubalk. De verschillende gereedschappen van de Tool Bar hebben meestal nog een opties opties die kunnen ingesteld worden. Deze opties vinden we dan ook terug op de Options Bar. Deze wijzigt al naargelang het gekozen commando op de Tool Bar.

3.3. De panels. Photoshop maakt gebruik van een hele resem panels voor het bekijken en bewerken van de afbeeldingen. Ze bevatten telkens een aantal commando’s rond één bepaald thema. Een aantal wordt standaard vertoond bij het opstarten van het programma; de rest kan men oproepen via het menu WINDOW. ieder panel heeft verder nog een aantal tabbladen. Elk panel heeft verder ook nog een panelmenu dat te bereiken is via het pijltje bovenaan rechts het panel.

6

6


3.4. De Status Bar.

3.5. De Menu Bar. Dit is een klassieke menubalk, zoals we die kennen van andere software. Ze bevindt zich volledig bovenaan en ze bevat een reeks commando’s die gegroepeerd worden in menu’s.

PHOTOSHOPCS6

De ‘Status Bar’ volledig onderaan het programmavenster geeft informatie over het zoompercentage en de bestandsgrootte van de afbeelding. Daarnaast worden er kleine aanwijzigingen gegeven over het gebruik van het actieve gereedschap.


PHOTOSHOPCS6

T

ST


Het openen van bestanden kan gebeuren op de traditionele manier via het menu File=>Open, of de toetsencombinatie Ctrl+O (op de Mac Cmd+O)

Een andere manier om bestanden te openen is via de ‘Adobe Bridge’. Dit is de bestandenbrowser die zowel voor Illustrator, Indesign, als Photoshop gebruikt wordt; vandaar de naam ‘Bridge’. Eén van de voordelen van de Bridge is, dat men de bestanden gewoon Photoshop kan binnenslepen. Een ander voordeel is dat men onmiddellijk een aantal gegevens over de foto kan bekijken, zoals de grootte, de resolutie, met welk fototoestel de foto genomen is en wanneer, de kleurmodus, etc... Vanzelfsprekend kan men hier miniaturen van de foto zien. Deze miniaturen zijn aanpasbaar in grootte. De Bridge heeft ook nog andere functionaliteiten die we later zullen bespreken. Om de ‘Adobe Bridge’ te openen klikken we op het icoon te vinden op de ‘Mini Bridge’, ofwel gaan we via de Windows Start naar ‘Alle programma’s’ en kiezen daar voor de “Bridge CS6”

Indien de Mini Bridge onderaan niet zichtbaar is, kunnen we die zichtbaar maken via het menu Window => Extensions => Mini Bridge.

PHOTOSHOPCS6

2.1. Openen van bestanden.


PHOTOSHOPCS6

Bovenaan rechts zien we de mogelijkheden om de weergave van de Bridge te wijzigen: Essentials/ Filmstrip/Metadata/Output. Bij deze laatste zien we dat nog meer mogelijkheden aanwezig zijn. Afhankelijk van wat we precies willen zien in de Bridge gaan we voor het ene of het andere gaan kiezen.

Onderaan hebben we dan nog een schuifregelaar, die de grootte van de thumbnails van het ‘Content’ tabblad kan aanpassen. Rechts van deze schuifregelaar hebben we dan nog mogelijkheden voor de weergave van het Content tabblad: Thumbnails/Details/List.

Om afbeeldingen te openen, kunnen we dubbelklikken op de geselecteerde afbeelding(en), of zelfs de thumbnail(s) slepen naar Photoshop. Meerdere afbeeldingen selecteren, kan traditioneel aan de hand van het ingeduwd houden van de Ctr-toets (bij Mac, de Cmd-toets)

2.2. Nieuwe bestanden aanmaken. Een nieuw bestand aanmaken kan gebeuren op de traditionele manier via het menu “File” => New of via de toetsencombinatie Ctrl + N (Mac: Cmd+N)

Naast het geven van een naam aan de tekening, kan via de ‘Preset’ een formaat aan de nieuwe afbeelding gegeven worden. Dit kunnen verschillende papierformaten zijn, de grootte van hetgeen op het klembord aanwezig is, of eventueel de grootte van een reeds geopende afbeelding. Naast de ‘Preset’, kan men natuurlijk zelf waarden gaan ingeven bij breedte (Width),hoogte (Height) en de resolutie (Resolution) van de afbeelding. Breedte en hoogte kan aan de hand van verschillende eenheden. Pixels, cm en mm zijn de meest gebruikte. De kleurmodus (Color Mode) van een afbeelding wordt later besproken. In Photoshop werkt men over het algemeen in de RGB modus. De achtergrond (Background Contents) kan wit, transparant of de ingestelde achtergrondkleur zijn. (zie later)


2.3. Een bestand bewaren.

Photoshop 1.97MB BMP 1.42MB GIF 536KB JPEG (hoge kwaliteit) 272KB JPEG (lage kwaliteit) 92KB TIFF (LZW compressie) 1.4MB Algemeen kunnen we stellen dat indien bestandsgrootte geen probleem is, best geen compressie uitgevoerd wordt. Onnodig te zeggen dat de bestandsgrootte tevens afhankelijk is van de grootte van de afbeelding en de resolutie ervan.

Naast de gewone manier om een afbeelding op te slaan, kan men tevens “Save for Web...”, dit betekent opslaan voor gebruik op het internet, dus redelijk wat compressie indien gewenst. Alt+Shift+Ctrl+S.

PHOTOSHOPCS6

Een afbeelding bewaren gebeurt aan de hand van het commando “Save As” in het “File” menu of via Shift + Ctrl + S, of indien er al eens bewaard is via “Save” of Ctrl + S. Men kan de afbeelding in verschillende formaten bewaren: • PSD : het Photoshop formaat : wanneer men een afbeelding bewerkt heeft, is het aangeraden deze altijd als backup onder dit formaat te bewaren. Er vindt geen compressie plaats en alle lagen (Photoshop werkt zoals AutoCAD met layers) worden bewaard. • BMP : Bitmap, dit is het standaard afbeeldingsformaat voor Windows. Geen compressie; maar de layers worden wel samengevoegd. • GIF : Graphics Interchange Format . Dit is een formaat dat kan gebruikt worden voor het internet. De layers gaan verloren en er vindt compressie plaats. Deze compressie gaat niet gepaard met kwaliteitsverlies indien de afbeelding maximum 256 kleuren bevat. • JPEG : Ook dit formaat wordt veel gebruikt op het internet. Er is (eventueel) verlies van layers en er vindt door de compressie een verlies aan kwaliteit plaats. Het compressieniveau kan hier ingesteld worden. • TIFF : Tagged Image File Format. Dit is een formaat waar de layers behouden blijven en de compressie geen kwaliteitsverlies oplevert. Natuurlijk zijn er verder nog andere formaten, maar de besproken formaten zijn de meest voorkomende. Gezien ze allemaal verschillend zijn, is uiteindelijk de bestandsgrootte ook telkens verschillend. Hier volgt een overzicht van bestandsgroottes voor een bepaalde afbeelding bewaard in verschillende formaten.


PHOTOSHOPCS6

2.4. Een afbeelding bekijken. 2.4.1. Het ZOOM gereedschap. Het zoomgereedschap bevindt zich op de Tool Bar. Wanneer dit aangeklikt wordt, wijzigt de Options Bar naar de opties voor het zoomen. Links verschijnt er een positief vergrootglas om in te zoomen en een negatief vergrootglas om uit te zoomen. Daarnaast kan je met het positief vergrootglas een kader slepen rond de zone die je wil bekijken. Er wordt dan ingezoomd op die zone. Verder zijn er nog een aantal andere opties: • Actual Pixels of Ctrl+Alt+0 : hiermee bekijk je een zoompercentage van 100%, dit is natuurlijk de beste manier om een afbeelding te bekijken. Dit kan eveneens bereikt worden door te dubbelklikken op het zoomgereedschap in het Tool Panel. • Fit Screen of Ctrl+0 : wanneer een afbeelding geopend wordt, zal Photoshop het zoompercentage instellen zodanig dat de afbeelding volledig getoond wordt en vensterpassend is. Er kan steeds naar deze toestand teruggekeerd worden via de drukknop “Fit Screen” of door te dubbelklikken op de “Hand Tool” in het Tool Panel. • Fill Screen : met deze opties wordt uw monitorscherm volledig gevuld met de afbeelding. Let op: toolbars en panels kunnen voor de afbeelding komen te staan (zie Screen modes) • Print Size : deze optie zou de afbeelding moeten tonen met dezelfde grootte als dat hij uitgeprint zal worden. Deze optie is echter niet altijd juist, want alle monitoren zijn niet hetzelfde. • Resize Windows To Fit: wanneer deze optie is aangevinkt, zal de venstergrootte zich aanpassen aan de grootte van de afbeelding. Dit kan nuttig zijn wanneer er verschillende afbeeldingen open zijn om wat meer overzicht te krijgen op het scherm. • Zoom All Windows : wanneer dit aangevinkt staat, wordt niet alleen in- of uitgezoomd op de actieve afbeelding, maar op alle afbeeldingen. • Scrubby Zoom : deze functie laat u toe sneller in en uit te zoomen door de muis naar links of naar rechts te slepen. Om dit mogelijk te maken ga je eerst naar het Edit Menu => Preferences > General en maak ‘Zoom Clicked Point to Center’ mogelijk. Eens dit gebeurd is, kan je klikken op uw afbeelding en naar links of naar rechts te slepen om respectievelijk uit en in te zoomen vanuit het klikpunt.

In- of uitzoomen volgens de reeds geziene methodes vraagt telkens het aanklikken van het zoomicoon. Dit kan bijzonder vervelend zijn wanneer je bezig bent met andere bewerkingen. Het gebruik van de toetsencombinaties Ctrl+ en Ctrl- (respectievelijk in- en uitzoomen) wordt dan ook aangeraden om dit te vermijden. M.a.w. het huidig commando dient niet verlaten te worden om in- of uit te zoomen. (bij Mac Cmd+ en Cmd-) 2.4.2. Het HAND gereedschap. Wanneer een afbeelding niet volledig zichtbaar is in het venster, kan men met het Hand Tool van de Tool Bar de afbeelding ‘verschuiven’ in het venster. Een kortere weg om dit te bekomen zonder de actieve bewerking te verlaten is gebruik maken van de combinatie Spacebar + linker muisknop. In de Options Bar vind je opnieuw een aantal opties die we reeds bij het zoomen besproken hebben.


2.4.3. Het NAVIGATOR panel.

2.4.4. De SCREEN MODES. Om de weergave van afbeeldingsvensters te wijzigen, kan men gebruik maken van het onderste icoon op de Tool Bar, nl. Change Screen Mode. Het laat toe verschillende delen van het scherm vrij te houden voor de afbeelding. • Standard Screen Mode : bovenaan blijven de Title Bar en Menu Bar zichtbaar. Er zijn schuifbalken aan de zijkanten en onderaan wordt de statusbalk en de Windows Task Bar getoond. • Full Screen Mode With Menu Bar : de Title Bar en de schuifbalken worden niet weergegeven. Men moet het Hand Tool gebruiken om te navigeren in de afbeelding. • Full Screen Mode : het werkgebied wordt zwart ingekleurd en de Menu Bar, de Title Bar en de schuifbalken zijn verdwenen. De overblijvende elementen zoals Panels, Status Bar en Options Bar kan men verder nog laten verdwijnen via de Tabtoets.

PHOTOSHOPCS6

Dit is nog een andere manier om door uw afbeelding te navigeren. De rode rechthoek toont aan welk deel van de afbeelding momenteel zichtbaar is. Deze rechthoek kan in het Navigator Panel versleept worden waardoor andere delen zichtbaar worden. Onderaan links het paneel zien we de zoomfactor; een andere waarde intypen is mogelijk. Verder is er nog een schuifbalk waarmee meer of minder kan ingezoomd worden. Naast de schuifbalk hebben we nog andere icoontjes, waarmee eveneens kan inof uitgezoomd worden.


PHOTOSHOPCS6

T

S CT S


Het selecteren van een deel van een afbeelding om er bepaalde bewerkingen op uit te voeren is iets dat veelvuldig gedaan wordt. Er zijn verschillende gereedschappen en methodes om te selecteren. Om snel te kunnen selecteren is het belangrijk de juiste methode uit te kiezen. De gereedschappen voor het selecteren met vormen bevinden zich op de Tool Bar. 3.1.1. De MARQUEE Tools. • Rectangular Marquee Tool (rechthoekig selectiekader) : hiermee maak je rechthoekige selecties. Indrukken van Alt na de eerste muisklik zorgt voor een selectie vanuit het midden. Indrukken van Shift na de eerste muisklik zorgt voor een vierkante selectie en indrukken van Shift+Alt na de eerste muisklik zorgt voor een vierkante selectie vanuit het midden. • Elliptical Marquee Tool (ovaal selectiekader) : hiermee maak je elliptische selecties. Indrukken van Alt na de eerste muisklik zorgt voor een selectie vanuit het midden. Indrukken van Shift na de eerste muisklik zorgt voor een cirkelvormige selectie en indrukken van Shift+Alt na de eerste muisklik zorgt voor een cirkelvormige selectie vanuit het midden. • Single Row/Column Marquee Tool : deze zorgen respectievelijk voor een selectie van een rij van 1 pixel hoog en een kolom van 1 pixel breed.

Bij wijze van voorbeeld is op bovenstaande foto een rechthoekige selectie gemaakt. We kopiëren deze selectie via Ctrl+C of via het menu Edit => Copy; we maken een nieuw bestand aan via Ctrl+N of via het menu File=> New. De selectie werd op het klembord opgeslagen en voor het nieuwe bestand nemen we de Preset : ‘Clipboard’. Dan plakken we de selectie via Ctrl+V of via het menu Edit => Paste.

PHOTOSHOPCS6

3.1. De Selection Tools.


PHOTOSHOPCS6

De rechthoekige selectie is geplakt in het nieuw bestand. Op de Options Bar zijn verder nog een aantal opties mogelijk : Style : • Normal : betekent gewoon zoals hierboven uitgelegd • Fixed Ratio : betekent met een vaste breedte/hoogte verhouding. Deze dient ernaast ingetypt te worden. • Fixed Size : betekent met vaste afmetingen. Ook deze waarden moeten ernaast ingetypt worden. Door rechts te klikken op de invoervakjes, kan de eenheid gewijzigd worden.

Feather Wanneer hiervoor een waarde ingetypt wordt vooraleer de selectie gemaakt wordt, zal de rand van de selectie over het aantal ingevoerde pixels ‘gedoezeld’ worden. Dit betekent dat er een overvloei zal zijn van vaag naar scherp.

6

6


• Lasso Tool: met deze lasso kan men met de vrije hand zones gaan selecteren. Wanneer men opnieuw het beginpunt bereikt, klikt men wanneer een cirkeltje verschijnt bij het lasso symbool. De selectie wordt dan afgesloten. Selecteren met de lasso is niet eenvoudig, een goed werkende muis en wat concentratie is vereist. • Polygonal Lasso Tool : hiermee kunnen veelhoekige selecties gemaakt worden. Wanneer men opnieuw het beginpunt bereikt, klikt men wanneer een cirkeltje verschijnt bij het veelhoeklassosymbool. De selectie wordt dan afgesloten. Dit gereedschap is geschikt voor selecties met rechte grenzen. • Magnetic Lasso Tool : Deze lasso zal ‘snappen’ naar de randen waar een sterk contrast aanwezig is. Ook hier zijn in de optiebalk een aantal mogelijkheden in te stellen.

- Width : is de breedte van de zone waar de lasso op zoek moet gaan naar sterke contrasten - Contrast : is het percentage uitgedrukt contrast dat moet aanwezig zijn voor de lasso om er naar toe te snappen - Frequency : is de frequentie waarmee een snappunt (anchor point) wordt uitgezet. Ankerpunten kunnen bijgeplaatst worden door te klikken. Voorbeelden: Lasso:

PHOTOSHOPCS6

3.1.2. De LASSO Tools.


PHOTOSHOPCS6

Polygonal Lasso:

Magnetic Lasso :

Men kan met behulp van de ‘Delete’ toets bij de Polygonal Lasso en de Magnetic Lasso verkeerd geplaatste ankerpunten tijdens het selecteren verwijderen. Tijdens het gebruik van de lassogereedschappen kan men overschakelen naar een andere lasso : tijdens het slepen met de Lasso kan men de Alt toets indrukken om vervolgens klikkend gebruik te maken van de Polygonal Lasso. Tijdens het selecteren met de Polygonal Lasso kan men de Alt toets indrukken en vervolgens slepend gebruik maken van de Lasso. Tijdens het gebruik van de Magnetic Lasso kan men de Alt toets indrukken en vervolgens slepend gebruik maken van de Lasso of al klikkend rechte lijnen tekenen met de Polygonal Lasso.


3.1.3. De MAGIC WAND Tool.

• Tolerance : hoe lager deze tolerantie, hoe dichter de pixels qua kleur dienen aan te sluiten bij de aangeklikte pixel. Hoe hoger de tolerantie, hoe meer kleurverschil er mag aanwezig zijn tussen de pixels. Het komt er dus op neer om een geschikte tolerantiewaarde te vinden om zo snel mogelijk de selectie te kunnen maken. • Contiguous (aangrenzend): indien dit aangevinkt is, worden enkel aansluitende pixels met de gekozen kleur geselecteerd. Indien niet, dan worden overal op de afbeelding pixels met dezelfde kleur geselecteerd. • Sample alle layers (monster nemen van alle lagen) : als deze optie aangevinkt staat, worden pixels geselecteerd over de lagen heen. Indien niet, gebeurt dit enkel op het actieve layer. (Layers worden later nog uitgelegd) • Anti-alias : met deze optie maakt men de oneffen randen van een selectie vloeiender door de kleurovergang tussen de randpixels en de achtergrond te verzachten. Dit moet aanstaan voor men begint te selecteren

PHOTOSHOPCS6

Met de ‘Magic Wand’ (toverstaf) kan men selecteren op basis van kleurovereenkomsten tussen aangrenzende pixels en op die manier hele zones gaan selecteren zonder hierbij de zone met een Lasso te moeten uittekenen. Op de Options Bar zijn een aantal mogelijkheden.


PHOTOSHOPCS6

3.1.4. De QUICK SELECTION Tool. De Quick Selection Tool is een uitbreiding van de Magic Wand. In plaats van te klikken op pixels met een welbepaalde kleur, dienen we hier te ‘slepen’ over de pixels. De selectie wordt uitgebreid met pixels met overeenstemmende kleuren (zie de Magic Wand). Op de Options Bar vinden we een aantal opties: • New Selection/ Add to Selection/ Remove from Selection: aan de hand van deze iconen kunnen we ofwel beginnen met een nieuwe selectie / toevoegen aan de bestaande selectie / verwijderen uit de bestaande selectie. • Sample alle layers (monster nemen van alle lagen) : als deze optie aangevinkt staat, worden pixels geselecteerd over de lagen heen. Indien niet, gebeurt dit enkel op het actieve layer. (Layers worden later nog uitgelegd) • Auto-Enhance: wanneer dit aangevinkt staat, worden de randen van de selectie wat zachter gemaakt: het trapjeseffect verdwijnt iets meer.

• Refine Edge: hiermee kunnen we de randen van de selectie verder verfijnen. Dit doen we aan de hand van een dialoogkader. In dit dialoogkader vinden we een aantal schuifregelaars om de randen van de selectie aan te passen : • Edge detection: Radius: indien we dit vergroten zullen de randen in zones met overgangen met weinig contrast of veel detail verbeterd worden. Elementen kunnen nog verwijderd worden met Contrast. • Smooth: dit verwijdert de getrapte randen langs een selectie. Fijne details kunnen we herstellen met Radius. • Feather: dit verzacht de randen van een selectie met een uniforme vervaging. Om een meer verfijnd resultaat te bekomen, gebruiken we Radius. • Contrast: indien we dit vergroten zullen zachte randen harder gemaakt worden en wazige elementen aan de rand worden verwijderd. • Shift Edge: hiermee kunnen we de selectie uniform verkleinen/ vergroten langsheen de rand.


3.1.5. Selecties uitbreiden, verwijderen, doorsnijden

Opmerking : het is van belang van steeds deze vier knoppen in het oog te houden, en dit vooral bij wijzigen van lassogereedschap.

3.1.6. Algemene selectiecommando’s Alles selecteren : dit kan via Ctrl + A of via het menu ‘Select’=> All Deselecteren : kan via Ctrl + D of via het menu ‘Select’ => Deselect Herselecteren : via Shift + Ctrl + D of via het menu ‘Select’ => Reselect. Photoshop laadt dan de laatste selectie die men ongedaan heeft gemaakt. Inverse : wat niet geselecteerd was wordt nu wel geselecteerd en omgekeerd De inhoud van een layer selecteren : door de Ctrl toets in te drukken en te klikken op de miniatuur van het layer 3.2. Selecteren in Quick Mask modus. Selecteren is niet altijd even gemakkelijk en lassoselecties zijn dikwijls niet perfect. Een andere manier om te selecteren, of om selecties te perfectioneren is de ‘Quick Mask Mode’. Op de Tool Bar is daarvoor een icoon voorzien. Standaard zitten we in ‘Standard Mode’ en zien we het icoon voor de ‘Quick Mask Mode’; klikken we op het icoon, dan komen we terecht in de ‘Quick Mask Mode’ en zien we het icoon voor ‘Standard Mode’. Om gemakkelijk te werken in Quick Mask Mode is het beter van eerst ruwweg met de lasso een selectie te maken om die dan verder te verfijnen in Quick Mask Mode. Wanneer de ruwe selectie gemaakt is, druk je op het Quick Mask icoon. De niet geselecteerde gebieden worden dan roodachtig ingekleurd. Vervolgens gaat men de Brush Tool (penseel) gebruiken om de selectie te verfijnen. Met de zwarte kleur schilderen betekent meer rode zone aanmaken en dus wegnemen uit de selectie. Met de witte kleur bijschilderen betekent toevoegen aan de selectie. Zwart is normalerwijze de voorgrondkleur en wit de achtergrondkleur. Rechtsboven de kleuren is er een pijltje waarmee voor- en achtergrondkleur kunnen verwisseld worden. Klikken op het icoontje links onderaan herstelt de voor- en achtergrondkleuren in zwart en wit

PHOTOSHOPCS6

Bovenaan links op de optiebalk van het selectiegereedschap zijn steeds vier iconen aanwezig : Van links naar rechts : - een enkelvoudige selectie maken - een nieuwe selectie aan de bestaande selectie toevoegen (een selectie uitbreiden) - een selectie uit een bestaande selectie verwijderen - een doorsnede maken van een nieuwe selectie met een bestaande selectie


PHOTOSHOPCS6

Wanneer er voldoende bijgeschilderd is kan men opnieuw naar de Standard Mode overschakelen. Gevolg is dat we de selectie opnieuw op de normale manier bekijken om er verdere bewerkingen op te doen. De grootte van de penselen is instelbaar door te klikken op het pijltje rechts van de penseelgrootte in de optiebalk. Met het schuifbalkje kan je dan vergroten of verkleinen of je kan evengoed een getal intypen. Verder in deze cursus worden deze penselen nog beter uitgelegd.


3.3. Selecteren op COLOR RANGE.

Met het pipet klikken we op een bepaalde kleur van de afbeelding. In het dialoogkader verschijnt in de witte kleur de gemaakt selectie op basis van de aangeklikte kleur. Via het icoontje van het pipet met een plusteken, kunnen we toevoegen aan de selectie. Met het pipet en het minteken, verwijderen we uit de selectie. Met de schuifregelaar voor Fuzziness, kunnen we hetkleurbereik uitbreiden, zodat we minder streng zijn op kleurechtheid. 3.4. Het SELECT menu. Er zijn reeds een aantal items uit het menu ‘Select’ besproken: hier volgen nog enkele andere. • Modify => Border : hiermee kan men de gemaakte selectie beperken tot de rand van die selectie met een in te geven breedte van een aantal pixels • Modify => Smooth hiermee worden de scherpe kantjes van een selectie afgerond. Men dient een straal in te geven van een aantal pixels. • Modify => Expand en Contract : respectievelijk vergroten en verkleinen van een selectie. Opnieuw dient het aantal pixels ingegeven te worden. • Modify => Feather: hiermee kunnen we na het invoeren van een aantal pixels de randen van de selectie gaan doezelen. • Grow : hiermee selecteer je alle pixels die grenzen aan de selectie en qua kleur gelijken aan de kleuren van de selectie. Dit commando werkt praktisch op dezelfde manier als de Magic Wand. • Similar: hier wordt dezelfde techniek gehanteerd als bij Grow, maar de optie ‘Contiguous’ bij de Magic Wand is er als het ware aangevinkt. Onderstaand voorbeeld brengt duidelijkheid.

PHOTOSHOPCS6

Dit commando vinden we in het SELECT menu. Na het geven van het commando verkrijgen we een dialoogkader.


PHOTOSHOPCS6 Op het voorbeeld zijn eerst een drietal selecties gemaakt. Met het commando “Similar� is de selectie uitgebreid, zodanig dat de volledige hemel geselecteerd is.


3.5. De Crop Tool.

Op de optiebalk zijn verder nog een aantal mogelijkheden voor het uitsnijden : • Unconstrained: met deze optie zijn er geen beperkingen voor onze Crop Box • Original Ratio: hier zijn we beperkt tot de originele breedte/hoogte verhouding • 1x1, ......,16x9: dit zijn allerhande breedte.hoogte verhoudingen als preset. Deze waarden worden ingevuld in de vakjes naast “Unconstrained”. Ook andere waarden voor de breedte/hoogte verhouding kunnen hier ingevuld worden en tevens bewaard worden met “Save Preset”

Size & Resolution: hiermee roepen we we een nieuw dialoogkader op waar we specifieke waarden voor breedte, hoogte en de resolutie van de Crop Box kunnen instellen. In plaats van “Custom” kunnen we tevens de waarden van de “Front Image” oproepen, zodat we heel snel een aantal afbeeldingen op identiek dezelfde manier kunnen bijsnijden.

View: hier zijn een aantal mogelijkheden om het uitzicht van de Crop Box te wijzigen, gaande van de klassieke ‘Rule of Thirds’ tot en met de ‘Golden Spiral’ Straighten: met deze functie kunnen we een afbeelding die wat schuin gefotografeerd is, horizontaal maken en dan bijsnijden. Om dit te bekomen trekken we na het geven van het commando een

PHOTOSHOPCS6

Een foto moet soms wat bijgesneden worden en dit kan gebeuren door een selectie te maken en dan bij te snijden met het Crop commando uit het menu ‘Image’ of door rechtstreeks aan de hand van de Crop Tool uit de Tool Bar. Men dient een kader te slepen dat het uiteindelijk resulaat zal moeten voorstellen. Dit kader kan via de hendeltjes nog aangepast worden en zelfs geroteerd indien nodig. Indien men de selectie goed vindt, kan men op de optiebalk het vinkje aanklikken. Indien men niet wil ‘uitsnijden’ klikt men op het ‘verboden’ icoontje ernaast.


PHOTOSHOPCS6 6

lijn langsheen een element dat horizontaal of verticaal zou moeten zijn. Automatisch draait de afbeelding zich dan naar de correcte positie. Bijsnijden van de restkanten is nu tevens mogelijk.

6


PHOTOSHOPCS6

T

SO

T TS


PHOTOSHOPCS6

4.1. Wijzigen van de grootte van het geselecteerde. Het is mogelijk de grootte van het geselecteerde te wijzigen. Daarvoor ga je naar het menu Edit => Transform => Scale. Op dat moment worden hendeltjes zichtbaar waarmee de verschaling kan plaatsvinden. Ook de optiebalk toont nog een aantal mogelijkheden. De afmetingen van de verschaalde selectie kunnen er via W(idth) en H(eight) ingetypt worden. De ketting tussen deze twee waarden kan aangeklikt worden om de breedte/hoogte verhouding te bewaren. De waarden links bij X en Y handelen over de positie van de selectie. Het zijn de coördinaten van het punt op het schema links ervan aangeduid. Dit schema kan gewijzigd worden door een andere plaats aan te klikken. Wanneer de selectie verschaald is, dient men nog op het vinkje op de optiebalk te klikken om te bevestigen.

4.2. Roteren van het geselecteerde. Roteren van het geselecteerde verloopt gelijkaardig aan het verschalen van het geselecteerde via het menu ‘Edit’ => Transform => Rotate. Belangrijk hierbij is dat de selectie op een afzondelijk layer staat; anders zal een deel van de achtergrondkleur zichtbaar worden.

Opnieuw kan via de Options Bar de rotatiehoek handmatig ingevoerd worden.


4.3. Spiegelen van het geselecteerde.

4.4. Skew, Distort, Perspective. Skew (schuintrekken), Distort (vervormen) en Perspective (perspectief) zijn 3 transformaties die enkel op selecties kunnen uitgevoerd worden.

Skew : hiermee kan je selecties schuintrekken om foto’s te corrigeren of in functie van creatieve oplossingen.

Distort : hiermee kan je selecties in alle richtingen gaan vervormen door de hendeltjes van de selectie te gebruiken en te verslepen.

PHOTOSHOPCS6

piegelen van het geselecteerde wordt eveneens via het menu ‘Edit’ => Transform => Flip Horizontal of Flip Vertical uitgevoerd. Hierbij wordt horizontaal een spiegelbeeld rond een verticale as gemaakt, of een verticaal spiegelbeeld rond een horizontale as.


Perspective : hiermee kan je selecties wat perspectief gaan meegeven zoals in het volgend voorbeeld

PHOTOSHOPCS6

dat bekomen werd via vervormen en perspectief.

4.5. Warp. Hiermee kan je aan de hand van een grid en hendeltjes de selectie in alle richtingen gaan vervormen door die hendeltjes en dat grid te verslepen tot het gewenste effect bekomen wordt. Onderstaand voorbeeld verschaft meer duidelijkheid.


Opmerking : Je kan eventueel ook kiezen voor Free Transform via het menu Edit of Ctrl+T. Je kan dan onmiddellijk verschalen of roteren. Bij indrukken van Ctrl kan je Vervormen en via indrukken van Shift+Ctrl kan je Schuintrekken. Overschakelen naar de ‘Warp’ modus kan via de optiebalk.

4.6. Wijzigingen aan het Canvas. Wijzigen van de canvasgrootte. De grootte van het canvas kan gewijzigd worden via het menu Image => Canvas Size. In het dialoogvenster zijn de huidige afmetingen van het canvas te zien en er zijn invoervakken voorzien voor de nieuwe Width en Height. Er is verder nog een aanvinkvakje ‘Relative’; dit betekent dat de ingevoerde waarden toegevoegd worden aan de huidige waarde vb. 100% invoeren als relatieve waarde voor de breedte betekent dat de breedte zal verdubbelen. Als laatste kan ook de richting in dewelke moet uitgebreid worden getoond worden op het grafisch schema ‘Anchor’. Onderaan het dialoogvenster kan de kleur voor de uitbreiding vastgelegd worden (Canvas Extension Color).

PHOTOSHOPCS6

De hendeltjes en het grid zijn versleept tot het effect bekomen werd dat het logo als het ware op het kopje staat. Na een bijkomende bewerking kunnen we de illusie volledig maken.


PHOTOSHOPCS6

Roteren van de volledige afbeelding. Dit gaat via het menu ‘Image’ =>Image Rotation.

Hier zijn een aantal mogelijkheden : 180°, 90° CW (clockwise of uurwijzerzin), 90° CCW (counter clockwise of tegenuurwijzerzin) en Arbitrary, waar een willekeurige waarde kan ingetypt worden. Via Flip Canvas Horizontal of Vertical, kan men het canvas horizontaal of vertikaal spiegelen.


PHOTOSHOPCS6

T


PHOTOSHOPCS6

5.1. Kleurmodellen. 5.1.1. RGB. RGB staat voor Red Green Blue. Het RGB model heeft rood, groen en blauw als basiskleuren. Het is een additief model, wat betekent dat andere kleuren gevormd worden door menging van de drie basiskleuren. De waarden van de drie kleuren kunnen schommelen tussen 0 en 255. R=255 G=0 B=0 betekent puur rood. Hebben alle drie de kleuren 255 als waarde, dan bekomen we wit. Op de Color Picker (kleurkiezer) is het mogelijk om deze waarden handmatig in te voeren. Het RGB model wordt gebruikt door computermonitoren en televisies.

5.1.2. CMYK. CMYK staat voor Cyaan, Magenta, Yellow en blacK. ¨Printers en plotters maken gebruik van de CMYK mode. Het is een subtractief model, wat betekent dat andere kleuren gevormd worden door absorptie van een percentage van deze basiskleuren. In de Color Picker worden ze gedefiniÍerd aan de hand van het aanwezige percentage.

Naast RGB en CMYK bestaan nog de HSB en CIE Lab modellen, maar deze zijn hier nu minder belangrijk. 5.2. Kleurmodes. Om na te gaan in welke kleurmode de afbeelding is opgemaakt ga je naar het menu Image => Mode


5.2.1. RGB en CMYK.

5.2.2 Greyscale en Bitmap. Dit zijn 2 vrij eenvoudige kleurmodes. Een afbeelding kan hier weergegeven worden in 256 verschillende grijswaarden, variĂŤrend tussen zwart en wit. In de Bitmapmode kunnen de pixels enkel wit of zwart zijn.

5.2.3 Indexed Color. Deze kleurmode wordt dikwijls gebruikt voor foto’s op het internet. Dit omdat er paletten kunnen ingesteld worden zoals bijvoorbeeld het webpalet, die u beperkt tot de 217 kleuren van het internet. Op die manier ben je er zeker van dat alle kleuren op de juiste manier op het web weergegeven worden.

PHOTOSHOPCS6

Beide kleurmodellen zijn tevens kleurmodes in Photoshop. Zoals eerder gezegd wordt RGB gebruikt door monitoren en televisies en CMYK door printers, plotters en drukwerk. Beide modellen beschikken echter niet over evenveel kleuren wat soms tot problemen kan leiden. Dit kunnen we begrijpen als we de kleurzones van beide modellen eens bekijken.


PHOTOSHOPCS6

5.2.4 Switchen tussen de kleurmodes. Hier moet men voorzichtig te werk gaan want het switchen tussen de kleurmodes is onherroepelijk. Eénmaal men bijvoorbeeld van RGB naar CMYK gegaan is, kan wel men terugkeren naar RGB, maar de oorspronkelijke kleuren zal men, gezien de verschillen tussen de kleurmodellen, niet terug krijgen. Vandaar dat aangeraden wordt de afbeeldingen eerst in RGB te bewerken en indien ze gedrukt moeten worden pas in laatste instantie naar CMYK over te stappen na eerst via de ‘Gamut Warning’ het resultaat te ‘previewen’. 5.3. Kleuren kiezen. Photoshop werkt met een voorgrond- en achtergrondkleur. Dit zien we grafisch voorgesteld op de Tool Bar

Standaard is zwart de voorgrondkleur en wit de achtergrondkleur. Door het pijltje rechtsboven aan te klikken worden beiden omgewisseld. Door het symbooltje linksonder aan te klikken herstel je de standaardkleuren. Wens je nu een andere voor- of achtergrondkleur te kiezen, dan klik je op een kleur en de Color Picker verschijnt. 5.3.1 De Color Picker / Color Libraries

Op deze Color Picker kan je een kleur aanklikken op het gekleurde gebied, een ander kleurgebied kiezen op de verticale balk of kan je gewoon waarden invoegen bij een kleurmodus. Wanneer er onderaan links in de palette een driehoekje met een uitroepteken verschijnt, betekent dit dat de gekozen kleur geen CMYK equivalent heeft (zie verder). In dat geval kan men op de kleur klikken die onder het driehoekje wordt aangegeven om de dichtstbijzijnde kleur te selecteren van het CMYK model.

Je gaat naar de Color Libraries om er bijvoorbeeld een Pantone kleur te gaan uitkiezen. Pantone kleuren zijn van belang bij drukwerk.

6

6


5.3.2. De Eyedropper Tool De Eyedropper Tool of pipet wordt gebruikt om een kleur ‘op te zuigen’ van de afbeelding. Wanneer dit gereedschap gekozen wordt, verandert de cursor in een pipet. Daarmee gaat men klikken op een pixel van de afbeelding. De kleur van deze pixel wordt dan de nieuw ingestelde voor- of achtergrondkleur.

5.3.3. Het Color panel. Het Color panel is een andere manier om een kleur te kiezen. Opnieuw zien we het symbool voor de vooren achtergrondkleur. In het Color paneel zijn schuifregelaars aanwezig om de kleur in te stellen (waarden kunnen eventueel ernaast ingetypt worden). Het zwart randje rondom de kleur duidt aan of je nu voor- of achtergrondkleur aan het instellen bent.

In het voorbeeld hierboven is een zwart randje rond de voorgrondkleur; dus deze wordt momenteel ingesteld. Wanneer er onderaan links in het paneel een driehoekje met een uitroepteken verschijnt, betekent dit dat de gekozen kleur geen CMYK equivalent heeft. In dat geval kan men op de kleur klikken die onder het driehoekje wordt aangegeven om de dichtstbijzijnde kleur te selecteren van het CMYK model.

PHOTOSHOPCS6

Via de Picker knop kan je terugkeren naar de Color Picker


PHOTOSHOPCS6

Via het panelmenu van het Color panel kan men zowel voor de schuifregelaars als voor het kleurenspectrum het gewenste kleurmodel bepalen. Met de optie ‘Web Color Sliders’ werkt men enkel met webveilige kleuren. Een andere mogelijkheid is het aanvinken van de optie ‘Make Ramp Web Safe’.

5.3.4. Het Swatches panel. Het Swatches panel geeft een overzicht van het huidige kleurenpalet. Men kan een voorgrond- of achtergrondkleur kiezen uit de stalen, kleuren toevoegen of verwijderen om zelf een palet samen te stellen. Om een voorgrondkleur te kiezen volstaat het in het panel een kleur aan te klikken. Om een achtergrondkleur te kiezen, klikt men op een kleur terwijl men de Ctrl toets ingedrukt houdt. Om een kleur uit de afbeelding toe te voegen aan het palet, klikt men met het pipet op de afbeelding om de kleur als voorgrondkleur in te stellen en vervolgens klikt men met het pipet op een leeg vak onderaan het Swatches panel Wanneer men op de juiste positie staat, verandert de cursor in een emmertje. Men dient dan nog de naam van de Swatch in te typen. Wanneer men de huidige voorgrondkleur aan het palet wil toevoegen, dan kan men evengoed drukken op het icoontje onderaan rechts ‘Create New Swatch Of Foreground Color’. Om een staal te verwijderen houdt men de Alt toets ingedrukt terwijl men op de kleur klikt (de cursor verandert in een schaar). Men kan ook een kleur verwijderen door die naar de prullenbak onderaan rechts te slepen. Het panelmenu. In het paneelmenu zijn er nog een aantal bijkomende commando’s aanwezig : New Swatch : maakt van de voorgrondkleur een nieuwe staal Weergave opties : hier kan gekozen worden tussen Small Thumbnails, Large Thumbnails, Small List en Large list. Dit bepaalt hoe de kleuren in het paneel voorgesteld worden. Preset Manager : opent een dialoogvenster waarin men de standaardbibliotheken van de verschillende paletten kan vastleggen. Reset Swatches : via deze opdracht kan men de standaardstalen terug instellen. Load Swatches : hiermee kan men een nieuw stalenboek laden in het palet. De nieuwe stalen worden automatisch toegevoegd aan de bestaande. Save Swatches : hiermee kan men de huidige verzameling stalen opslaan als een nieuw stalenboek Safe Swatches For Exchange : hiermee kan men de huidige stalen opslaan op de harde schijf als een ASEfile waardoor die uit te wisselen is met anderen. Replace Swatches : met deze opdracht vervangt men de huidige groep stalen door een nieuw stalenboek Libraries : dit zijn stalenboeken die men kan bijladen door er op te klikken. Men kan kiezen als deze boeken moeten toegevoegd worden of gewoon de huidige moeten vervangen.


T S

PHOTOSHOPCS6

6


PHOTOSHOPCS6

6.1. Algemeen. Layers zijn vergelijkbaar met over elkaar gelegde vellen; denk aan de lagen van AutoCAD. Waar een layer geen afbeelding bevat en dus transparant is, kan men er doorheen kijken en de onderliggende layers zien. Alle layers in een bestand hebben dezelfde resolutie, hetzelfde aantal kanalen en dezelfde afbeeldingsmodus. Men kan elementen tekenen, bewerken, plakken en verplaatsen op een layer zonder de andere layers te beïnvloeden. Tenzij men de layers koppelt of verenigt, blijft elk layer onafhankelijk van de andere layers in de afbeelding. Dit betekent dat men uitgebreid kan experimenteren met illustraties, tekst, dekkingen (Opacity) en overvloeimodi (Blending Modes). • Men kan de positie van het achtergrondlayer in de stapelvolgorde niet wijzigen; dit layer is altijd het onderste layer. • Het achtergrondlayer kan geen transparante pixels bevatten. Dit heeft als gevolg dat men geen ‘Opacity’ of ‘Blending Mode’ (zie later) kan instellen voor het Background Layer en dat bij gebruik van de Delete toets de kleurinformatie vervangen wordt door de ingestelde achtergrondkleur.

Opmerkingen : • Ook tekstlayers onderscheiden zich van gewone layers omdat deze tekstdelen vectoriëel zijn opgebouwd. Ze staan m.a.w. los van de resolutie en zijn daardoor veel sneller te bewerken. • Wanneer men een nieuwe afbeelding maakt en de optie ‘Transparent’ kiest bij ‘Background Contents’, dan krijgt de afbeelding geen achtergrondlayer. Het onderste layer blijft dan transparant.

• Men kan een achtergrondlayer naar een gewoon layer omzetten door te dubbelklikken op de vermelding ‘Background’ in het layerpaneel. Er verschijnt dan een nieuw dialoogvenster waar de naam, de kleur, de modus en de opacity kan ingesteld worden. 6.2. Het layerpaneel. In het layerpaneel kan men layers aanmaken, tonen, verbergen, kopiëren, verenigen, verwijderen, ... Indien het paneel niet aanwezig is in de workspace, kan men het oproepen via ‘Layers’ in het ‘Window’ menu. Wanneer men een afbeelding bewerkt, zijn de wijzigingen alleen van toepassing op het geselecteerde en het actieve layer. Om een layer actief te maken, selecteert men het layer door op de layernaam te klikken. Het actieve layer wordt op verschillende manieren aangeduid : - het actieve layer wordt vermeld in de titelbalk van het afbeeldingsvenster - in het layerpaneel heeft het actieve layer een gekleurde balk als achtergrond


Paneelopties Wanneer men op de driehoekig zwart pijltje in de rechterbovenhoek van het paneel klikt, verschijnt een uitklapmenu waarin men naast heel wat opdrachten ivm layers ook de opdracht ‘Panel Options’ terugvindt. Met deze opdracht opent men een dialoogvenster waarin de grootte van de miniatuurweergaven van de layers kan vastgelegd worden. Men kan de miniaturen uitschakelen of verkleinen om de snelheid van het programma te vergroten of om ruimte vrij te maken op het beeldscherm.

6.3.1. De rangorde van layers wijzigen. De rangorde van layers bepaalt of een layer zich voor of achter een ander layer bevindt. Hiermee kan men verschillende objecten deels voor of achter elkaar plaatsen zodat een meer verfijnde compositie mogelijk wordt. In het layerpaneel staat het bovenste layer ook bovenaan in het paneel. De afbeeldingen op dit layer zullen dus voor alle andere afbeeldingen komen. Er zijn twee verschillende manieren om layers van plaats te veranderen: • selecteer het layer dat je wil verplaatsen en sleep het naar een nieuwe positie in het paneel. De muisaanwijzer verandert in een handje en men kan slepen naar de scheidingslijn tussen twee layers. Wanneer een zwarte lijn verschijnt kan men loslaten. • selecteer het layer dat je wil verplaatsen en kies in het menu Layer => Arrange: er verschijnt een uitklapmenu met volgende mogelijkheden: - Bring To Front : brengt het layer naar het bovenste niveau - Bring Forward : brengt het layer één niveau hoger - Send Backward: brengt het layer één niveau lager - Send To Back : brengt het layer op het onderste niveau - Reverse : hiermee wordt de rangorde van layers omgedraaid.

PHOTOSHOPCS6

In het layerpaneel ziet men alle layers in de afbeelding, beginnend bij het bovenste layer en vervolgens alle onderliggende layers. Indien er een achtergrondlayer aanwezig is, bevindt deze helemaal onderaan. Links van de naam staat een miniatuurweergave van de inhoud van het layer. Bij bewerking van het layer, wordt de miniatuurweergave automatisch bijgewerkt. Naast de miniatuurweergave wordt bij elk layer een oogicoontje getoond. Hiermee kan men layers verbergen of opnieuw zichtbaar maken. De zichtbare layers worden afgedrukt. Layers tijdelijk onzichtbaar maken kan de prestaties van de PC ten goede komen. Klik op het oogje naast een layer om deze te verbergen, klik nogmaals om ze opnieuw te tonen. Om meerdere layers te tonen of te verbergen, kan men door de oogkolom slepen. Door gebruik te maken van de Alt-toets terwijl men op het oogje klikt, wordt alleen dit layer getoond en worden alle andere layers onzichtbaar. Klik nogmaals met de Alt toets in de oogkolom van het zichtbare layer om alle andere layers zichtbaar te maken.


PHOTOSHOPCS6

6.3.2. Layers toevoegen. In Photoshop kan men ongelimiteerd layers, layer groups, layereffecten aan een afbeelding toevoegen, elk met een eigen blending mode en opacity. Nieuw toegevoegde layers komen boven het actieve layer in het layerpaneel te staan. Ook hier zijn een aantal mogelijkheden om een nieuw layer toe te voegen : - door selecties in een afbeelding te plakken - door nieuwe layers te maken - door selecties om te zetten in een nieuw layer - door layers te dupliceren - door de achtergrond om te zetten in een nieuw layer - door tekst te maken met de Text Tool 6.3.3. Nieuwe layers aanmaken. Om een nieuw layer aan te maken, kan men op het layerspaneel gebruik maken van één van de knoppen onderaan het paneel. De knop ‘Create A New Layer’ plaatst een nieuw layer boven het actieve layer. Het layer krijgt een nummer op basis van de volgorde waarin ze gemaakt zijn, de Blending Mode is ‘Normal’ en de ‘Opacity’ 100%

Om de opties van een nieuw layer zelf te bepalen kan men via het menu Layer => New => Layer kiezen. Er verschijnt dan een dialoogvenster waarin men de specifieke opties van het Layer kan vastleggen.

Opmerkingen: • men kan dit dialoogvenster ook oproepen door de Alt toets ingedrukt te houden wanneer men de knop ‘Create New Layer’ gebruikt onderaan het paneel. Een andere mogelijkheid is de opdracht ‘New Layer’ in het paneelmenu van het layerspaneel. • men kan ook een selectie omzetten naar een nieuw layer. Maak hiervoor de selectie en kies in het menu Layer => New => Laag via Copy (Ctrl+J) of Layer via Cut (Shift+Ctrl+J) Naargelang de gekozen opdracht wordt de selectie gekopiëerd of geknipt naar een nieuw layer. • om een Background Layer om te zetten naar een nieuw layer volstaat het te dubbelklikken op de vermelding ‘Background’ in het layerspaneel. Er verschijnt dan een dialoogvenster waarin men de naam (Name), dekking (Opacity), kleur (Color) en overvloeimodus (Blending Mode) van het layer kan bepalen. • om een achtergrond toe te voegen aan een afbeelding, kiest men het menu Layer => New => Layer From Background. Het actieve layer wordt dan omgezet naar een backgroundlayer. Dit betekent dat dit layer automatisch als onderste geplaatst wordt en de transparante delen opgevuld worden met de achtergrondkleur.


6.3.4. Layers dupliceren.

Om een layer te dupliceren binnen een afbeelding moet men het layer selecteren en vervolgens via het menu Layer => Duplicate Layer. Er verschijnt dan een dialoogvenster waarin men de naam van het nieuwe layer kan vastleggen. Standaard neemt Photoshop de naam van het originele layer met toevoeging van het woord Copy. Om een layer naar een andere afbeelding te dupliceren opent men de twee afbeeldingen waarmee men wil werken. Selecteer het layer dat gedupliceerd moet worden en kies opnieuw voor ‘Duplicate Layer’ in het layermenu. Geef een naam op voor het gedupliceerde layer en kies bij Target de gewenste afbeelding uit de keuzelijst. klik op OK en de tweede afbeelding krijgt een kopie van het layer in het layerpalet. Opmerking : • men kan de opdracht Duplicate Layer ook terugvinden in het paletmenu van het layerpalet • indien men het layer geen specifieke naam wil geven, kan men het layer ook dupliceren door te slepen. Sleep hiervoor de layernaam naar de knop ‘Create a new layer’ onderaan het layerpalet. • ook om een layer te dupliceren naar een andere afbeelding kan men gebruik maken van het slepen. Open hiertoe beide afbeeldingen en plaats beide afbeeldingsvensters naast elkaar. Maak het layer actief en sleep met het verplaatsgereedschap het layer van de bronafbeelding naar de doelafbeelding. Het gedupliceerde layer komt te staan op de plaats waar men de muisknop loslaat en boven het actieve layer in het layerpalet. Als het gedupliceerde layer groter is dan de doelafbeelding, is het layer slechts gedeeltelijk zichtbaar, maar de inhoud ervan blijft volledig beschikbaar. Wanneer men tijdens het slepen de Shift toets ingedrukt houdt, kopieert men het layer naar dezelfde positie als in de bronafbeelding (als beide afbeeldingen dezelfde pixelafmetingen hebben) of naar het middelpunt van de doelafbeelding (als bron- en doelafbeelding verschillende pixelafmetingen hebben) 6.3.5. Layers koppelen. Door twee of meer layers te koppelen kan men de inhoud ervan in één keer verplaatsen. Met gekoppelde layers kan men bovendien transformaties toepassen, de inhoud van de layers uitlijnen, layers verenigen en uitsnedegroepen maken. Om layers te koppelen selecteert men de layers die men wil koppelen en drukt op het kettinkje onderaan het layerpalet. Gekoppelde layers kan men herkennen aan het kettinkje naast de layernaam. Om de koppeling te verwijderen selecteert men opnieuw de layers die moeten ontkoppeld worden en klikt nogmaals op het kettinkje onderaan het layerpalet. Enkel de kettinkjes naast de layernaam van het actieve layer en de daaraan gekoppelde layers zijn zichtbaar. Opmerking : • de opdrachten kunnen eveneens gegeven worden via het menu Layer => Link Layers (of Unlink Layers), of via het paletmenu van het layerpalet. • koppelingen worden bewaard als men het bestand opslaat als een PSD file • gekruiste koppelingen maken is niet mogelijk. (layer 1 met layer 2 en vervolgens layer 2 met layer 3). De laatst gemaakte koppeling

PHOTOSHOPCS6

Men kan elk layer dupliceren binnen één afbeelding of men kan een layer dupliceren naar een andere afbeelding of naar een nieuw document. Wanneer men werkt tussen verschillende afbeeldingen moet men evenwel rekening houden met de resoluties van beide afbeeldingen. Als de bronafbeelding een lagere resolutie heeft dan de doelafbeelding, zal het gedupliceerde layer veel kleiner zijn in de doelafbeelding.


PHOTOSHOPCS6

overschrijft de eerste. 6.3.6. Layers uitlijnen en/of distribueren. De inhoud van een layer kan altijd uitgelijnd worden naar een selectiekader of -lijn. Wanneer de layers gekoppeld zijn kan men de inhoud ervan zowel uitlijnen naar het actieve layer als naar een selectie. Pas op : als er een selectie aanwezig is zal er steeds uitgelijnd worden naar die selectie. Indien moet uitgelijnd worden tussen de gekoppelde layers, moet men de selecties verwijderen. Om de inhoud van een layer uit te lijnen naar een selectie, moet men eerst een selectie maken. Dit kan een deel van de afbeelding zijn, maar ook een enkelvoudige selectiekolom of -rij. Dan dient men het layer dat moet uitgelijnd worden actief te maken. Kies dan in het menu Layer => Align layers to selection. Er verschijnt een uitklapmenu met een aantal mogelijkheden. • Top Edges : om de bovenste pixel van het actieve layer uit te lijnen met de bovenste rand van de selectie.

• Vertical centers : om de verticale middelpunten van het actieve layer en de selectie uit te lijnen. • Bottom Edges : om de onderste pixel van het actieve layer uit te lijnen met de onderste rand van de selectie. • Left Edges : om de meest linkse pixel van het actieve layer uit te lijnen met de meest linkse rand van de selectie. • Horizontal centers : om de horizontale middelpunten van het actieve layer en de selectie uit te lijnen • Right Edges : om de meest rechtse pixel van het actieve layer uit te lijnen met de meest linkse rand van de selectie Om de inhoud van gekoppelde layers uit te lijnen t.o.v. het actieve layer moet men eerst zorgen dat er geen selecties aanwezig zijn (Ctrl+D). Vervolgens moet men het layer actief maken, waarvan de pixels dienen als referentiepunt. De layers die moeten uitgelijnd worden moet men koppelen aan dit layer. Kies in het menu Layer => Align. Ook hier verschijnt een uitklapmenu met items. • Top Edges : om de bovenste pixel van de gekoppelde layers uit te lijnen met de bovenste rand van het actieve layer

• Vertical Centers : om de verticale middelpunten van de gekoppelde layers en het actieve layer uit te lijnen • Bottom Edges : om de onderste pixel van de gekoppelde layers uit te lijnen met de onderste rand van het actieve layer • Left Edges : om de meest linkse pixel van de gekoppelde layers uit te lijnen met de meest linkse rand van het actieve layer • Horizontal Centers : om de horizontale middelpunten van de gekoppelde layers en het actieve layer uit te lijnen • Right Edges : om de meest rechtse pixel van de gekoppelde layers uit te lijnen met de meest linkse rand


van het actieve layer

• Vertical Centers : om de gekoppelde layers met evenredige tussenruimtes te plaatsen, berekend op het verticale middelpunt van elk layer • Bottom Edges : om de gekoppelde layers met evenredige tussenruimtes te plaatsen, berekend op de onderste pixel van elk layer. • Left Edges : om de gekoppelde layers met evenredige tussenruimtes te plaatsen, berekend op de meest linkse pixel van elk layer • Horizontal Centers : om de gekoppelde layers met evenredige tussenruimtes te plaatsen, berekend op het horizontale middelpunt van elk layer • Right Edges : om de gekoppelde layers met evenredige tussenruimtes te plaatsen, berekend op de meest rechtse pixel van elk layer.

Opmerking : • Photoshop kan enkel layers uitlijnen en distribueren die meer dan 50% opacity hebben • Bij het distribueren moet men zelf de twee uiterste elementen plaatsen. Photoshop berekent dan de beschikbare ruimte tussen beide elementen en verdeelt het tussen alle elementen ertussen. • De iconen voor Align en Distribute verschijnen eveneens op de Options bar als het verplaatsgereedschap (Move Tool) gekozen wordt. 6.3.7. Layers verwijderen. Layers die men niet langer nodig heeft, kan men beter verwijderen, omdat men op die manier de bestandsgrootte gevoelig kan verkleinen. Ook layers verenigen heeft hetzelfde effect. Om een layer te verwijderen moet het layer actief zijn en vervolgens kan men : - op de knop met de prullenbak onderaan het palet klikken - de geselecteerde layer slepen naar die prullenbak - in het menu Layer => Delete => Layer - in het paletmenu de opdracht Delete Layer kiezen - rechts klikken op het geselecteerde layer en de opdracht Delete Layer kiezen

PHOTOSHOPCS6

Om de inhoud van gekoppelde layers op posities met evenredige tussenruimtes te plaatsen, kan men de opdracht uit het menu Layer => Distribute gebruiken. Let wel: om te kunnen distribueren moeten er tenminste twee layers aan het actieve layer gekoppeld zijn. Opnieuw verschijnt een uitklapmenu. • Top Edges : om de gekoppelde layers met evenredige tussenruimtes te plaatsen, berekend op de bovenste pixel van elk layer.


PHOTOSHOPCS6

6.3.8. Layers verenigen. Net zoals bij het verwijderen van layers, kan men de bestandsgrootte gevoelig verkleinen door twee of meer layers te verenigen. Bij het verenigen worden de verschillende layers samengevoegd tot één layer. Dit betekent echter dat de pixels van onderliggende layers kunnen overschreven worden door de pixels van de bovenliggende layers. Om te verenigen kan men op verschillende manieren werken : - alle zichtbare layers verenigen - alle geselecteerde layers verenigen - alle layers verenigen - het actieve layer verenigen met het layer er juist onder Merge Visible (Zichtbare layers verenigen) : hierbij moet men eerst de layers die niet moeten worden verenigd onzichtbaar maken door op hun oogicoon te klikken. Dan kiest men voor het menu Layer => Merge Visible of Shift+Ctrl+E. Eén van de zichtbare layers moet wel actief zijn om te kunnen verenigen Merge Layers (Geselecteerde layers verenigen) : hierbij moet men die layers selecteren en vervolgens in het menu Layer => Merge Layers of Ctrl+E Flatten Image (Alle layers verenigen) : hierbij worden alle zichtbare layers verenigd en worden de onzichtbare layers verwijderd. Ga hiervoor naar het menu Layer => Flatten Image Opmerking : dezelfde commando’s vinden we terug in het paletmenu van het layerpalet. 6.3.9. Layer Groups. Omdat in het layerpalet verschillende layers, tekstlayers, layer styles, uitknipmaskers, aanpassingslayers, etc... kunnen voorkomen, kan dit bij een complexe afbeelding leiden tot een onoverzichtelijk layerpalet. Daarom kan men layers gaan bundelen in ‘Groups’. Denk hierbij aan het plaatsen van files in een map. Deze groepen kunnen opengevouwen of dichtgevouwen worden zodat men het overzicht behoudt. Om een nieuwe groep aan te maken kan men : - in het menu Layer => New => Group. Er verschijnt een dialoogvenster waarin de naam, kleur, overvloeimodus en dekking van de groep kan bepalen. Wanneer de groep is aangemaakt, kan men de verschillende layers er in slepen. Een andere mogelijkheid om layers te groeperen, is de verschillende layers te selecteren en ze dan te slepen naar het ‘Group’ icoon. Men dient dan een naam te geven door te dubbelklikken op de naam van de groep. Links van de groepsnaam staat een pijltje waarmee de groep kan opengeklapt of dichtgeklapt kan worden.

6

6


6.3.10. Layers vergrendelen.

In volgorde van links naar rechts zien we de knoppen : - Lock transparent pixels: de transparante pixels kunnen niet bewerkt worden. Dit is vooral handig wanneer men gaat tekenen en men niet buiten het gebied van de gekleurde pixels wil tekenen. - Lock image pixels : de afbeeldingspixels kunnen niet bewerkt worden. - Lock position : hiermee kan de inhoud van een layer niet verplaatst worden. Wel is het mogelijk om de layer te bewerken. - Lock all : dit combineert de drie vorige eigenschappen Wanneer een layer vergrendeld is, verschijnt rechts van de layernaam een slotje. Dit slotje is zwart wanneer het layer volledig vergrendeld is en is gearceerd wanneer het layer slechts gedeeltelijk vergrendeld is. 6.3.11. Het paletmenu. De meeste commando’s die we in het layermenu aantreffen, vinden we ook terug op het paletmenu van het layerpalet. - New layer : opent het dialoogvenster New Layer - Duplicate Layer : opent het dialoogvenster om het actieve layer te dupliceren - Delete Layer : verwijdert het actieve layer - Delete Hidden Layers : verwijdert alle onzichtbare layers - New Group : opent het gelijknamige dialoogvenster - New Group From Layers : plaatst de geselecteerde layers in een nieuwe groep - Lock All Layers In Group : vergrendelt alle layers in de groep - Convert To Smart Object : groepeert de geselecteerde layers in een slim object (voor gevorderden) - Edit Contents : om Smart Objects te editeren (zie later) - Layer Properties : opent het gelijknamige dialoogvenster waarin men de naam en de kleur van een layer kan vastleggen - Blending Options : opent het dialoogvenster Layer Stylel, waarin men de overvloeimodus en de layerstijl kan bewerken. - Create Clipping Mask : creëert / verwijdert het uitknipmasker (zie later) - Link Layers : verenigt de geselecteerde layers - Select Linked Layers : selecteert de gekoppelde layers - Merge Down : verenigt het actieve layer met het layer er onder - Merge Visible : verenigt de zichtbare layers - Flatten Image : verenigt alle layers tot één layer - Animation Options : hier kan gekozen worden voor een animatie optie - Palette options : opent het gelijknamige dialoogvenster

PHOTOSHOPCS6

Men kan layers en layer groups vergrendelen om ervoor te zorgen dat bepaalde eigenschappen van een layer niet gewijzigd worden. Vergrendelde layers kunnen naar een andere plaats in de stapelvolgorde gesleept worden, maar kunnen niet verwijderd worden. Men kan layers gedeeltelijk of volledig vergrendelen. Dit gebeurt door het layer actief te maken en vervolgens in het layerpalet de knoppen in te drukken bij de keuzevakjes net boven de vermelding van de layers.


PHOTOSHOPCS6

6.4. Opacity, Blending Modes, Fill. 6.4.1. Opacity (dekking). De waarde van de Opacity bepaalt voor de gekleurde pixels de transparantie t.o.v. de onderliggende layers. Men kan zelf een waarde intypen of met de schuifregelaar een percentage bepalen. Hoe groter het percentage, hoe minder er van de onderliggende layers te zien is. 100% Opacity betekent volledige dekking en dus geen transparantie. 6.4.2. Blending Mode (Overvloeimodus). De Blending Mode van een layer bepaalt de manier waarop de kleuren van dit layer gaan overvloeien met de kleuren van de onderliggende layers. De Mode van een gereedschap bepaalt dan weer hoe de kleur waarmee het gehanteerde gereedschap werkt zal reageren met de kleuren van het layer waarop het wordt aangebracht. Op deze manier wordt alles eigenlijk bepaald door drie kleuren: • de basiskleur : dit is de originele kleur in de afbeelding (of de kleur in het actieve layer) • de werkkleur : dit is de kleur die met tekengereedschap wordt aangebracht (of de kleur in de onderliggende layers) • de eindkleur : dit is de kleur die het resultaat is van de bewerking De mogelijke Blending Modes zijn zijn : - Normal : elke getekende of bewerkte pixel krijgt de eindkleur. Dit is de standaardmodus. - Dissolve : elke getekende of bewerkte pixel krijgt de eindkleur. De pixels worden echter willekeurig vervangen door de basiskleur of de mengkleur, afhankelijk van de dekking op een bepaalde pixellocatie. Deze modus is het meest geschikt voor het penseel met een grote penseelvorm. - Darken : in deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de donkerste van de basis- of werkkleur geselecteerd als eindkleur. Pixels die lichter zijn dan de werkkleur worden vervangen en pixels die donkerder zijn dan de werkkleur blijven ongewijzigd - Multiply : in deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de waarde van de basiskleur vermenigvuldigd met de waarde van de werkkleur. De eindkleur is altijd een donkerder kleur. Wanneer men vermenigvuldigt met wit, blijft de originele kleur ongewijzigd. Met elke andere kleur is het resultaat dat de basiskleur bij elke opeenvolgende penseelstreek donkerder wordt. - Color Burn : in deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de basiskleur donkerder gemaakt aan de hand van de werkkleur door het contrast te verhogen. Wit als werkkleur heeft in deze modus geen effect. - Linear Burn : in deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de basiskleur donkerder gemaakt aan de hand van de werkkleur door de helderheid te verlagen. Wit heeft als werkkleur in deze modus geen effect. - Darker Color :hier wordt voor de werkkleur en de basiskleur het geheel van alle waarden van alle kanalen met elkaar vergeleken en de laagste waarde wordt getoond. Darker Color produceert geen derde kleur omdat het de laagste waarde kiest uit zowel de basis- als de werkkleur om de resulterende kleur te bepalen. - Lighten : in deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de lichtste van de basis- of werkkleur geselecteerd als eindkleur. Pixels die donkerder zijn dan de werkkleur worden vervangen, en pixels die lichter zijn dan de werkkleur blijven ongewijzigd. - Screen : in deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de omgekeerde waarde van de basiskleur vermenigvuldigd met de omgekeerde waarde van de werkkleur. De eindkleur is altijd een lichtere kleur. Screen met zwart heeft geen effect. Screen met wit geeft altijd wit. - Color Dodge : in deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de basiskleur helder gemaakt aan de hand van de werkkleur. Zwart als werkkleur heeft in deze modus geen effect.


PHOTOSHOPCS6

- Linear Dodge : in deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de basiskleur helder gemaakt aan de hand van de werkkleur door de helderheid te verhogen. Zwart als werkkleur heeft in deze modus geen effect. - Lighter Color :hier wordt voor de werkkleur en de basiskleur het geheel van alle waarden van alle kanalen met elkaar vergeleken en de hoogste waarde wordt getoond. Lighter Color produceert geen derde kleur omdat het de hoogste waarde kiest uit zowel de basis- als de werkkleur om de resulterende kleur te bepalen. - Overlay: in deze modus worden de kleuren vermenigvuldigd of gebleekt, afhankelijk van de basiskleur. De bestaande pixels worden bedekt met patronen of kleuren, waarbij de lichte gebieden en de schaduwen van de basiskleur worden behouden. De basiskleur wordt niet vervangen door, maar gemengd met de werkkleur om zo de lichtsterkte van de originele kleur te kunnen behouden. - Soft Light : in deze modus worden de kleuren donkerder of lichter gemaakt, afhankelijk van de werkkleur. Het effect is dat van een zwak licht dat over de afbeelding strijkt. Als de werkkleur (de lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de afbeelding lichter gemaakt. Het licht wordt als het ware tegengehouden. Als de werkkleur donkerder is dan 50% grijs wordt de afbeelding donkerder gemaakt. De kleur wordt als het ware doorgedrukt. Als men zuiver zwart of wit als werkkleur gebruikt, wordt het bewerkte gebied aanmerkelijk donkerder of lichter, maar het resultaat is nooit zuiver zwart of wit. - Hard Light : in deze modus worden de kleuren vermenigvuldigd of gebleekt, afhankelijk van de werkkleur. Het effect lijkt op het richten van een felle spot op de afbeelding. Als de werkkleur (de lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de afbeelding lichter gemaakt. Het effect is dan te vergelijken met dat van de modus Screen. Dit is handig wanneer men hooglichten aan de afbeelding wil toevoegen. Als de werkkleur donkerder is dan 50% grijs, wordt de afbeelding donkerder gemaakt. Het effect is dan te vergelijken met dat van de modus Multiply Dit is handig wanneer men schaduwen aan een afbeelding wil toevoegen. Tekenen met zuiver zwart of wit als werkkleur, levert ook zwart of wit op. - Vivid Light : in deze modus worden de kleuren doorgedrukt of tegengehouden door het contrast te verhogen of te verlagen, afhankelijk van de werkkleur. Als de werkkleur ( de lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt het contrast verlaagd om de afbeelding lichter te maken. Als de werkkleur donkerder is dan 50% grijs, wordt het contrast verhoogd om de afbeelding donkerder te maken. - Linear Light : in deze modus worden de kleuren doorgedrukt of tegengehouden door de helderheid te verhogen of te verlagen, afhankelijk van de werkkleur. Als de werkkleur ( de lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de helderheid verhoogd om de afbeelding lichter te maken. Als de werkkleur donkerder is dan 50% grijs, wordt de helderheid verlaagd om de afbeelding donkerder te maken. - Pin Light : in deze modus worden de kleuren vervangen, afhankelijk van de werkkleur. Als de werkkleur (lichtbron) lichter is dan 50% grijs, worden de pixels die donkerder zijn dan de werkkleur vervangen (de lichtere pixels blijven ongewijzigd). Als de werkkleur donkerder is dan 50% grijs, worden de pixels die lichter zijn dan de werkkleur vervangen (de donkerder pixels blijven ongewijzigd) - Hard Mix : in deze modus worden de kleuren, afhankelijk van de werkkleur, aangepast naar zuivere harde kleuren (een gebied waar rood overwegend is, wordt omgezet naar zuiver rood, etc...), waardoor de waarden binnen een afbeelding gevoelig beperkt worden. - Difference : in deze modus wordt op basis van de kleureninformatie in elk kanaal de waarde van de werkkleur afgetrokken van de waarde van de basiskleur of omgekeerd, afhankelijk van de kleur die de hoogste helderheidwaarde heeft. Als men in deze modus wit gebruikt als werkkleur, worden de kleurwaarden van de basiskleur omgekeerd. Zwart heeft in deze modus geen effect. - Exclusion : in deze modus wordt een effect gecreĂŤerd dat vergelijkbaar is met dat van de modus Difference; het contrast is alleen minder. - Hue : in deze modus ontstaat een eindkleur met de luminantie en verzadiging van de basiskleur en de kleurtoon van de werkkleur - Saturation : in deze modus ontstaat een eindkleur met de luminantie en kleurtoon van de basiskleur en de verzadiging van de werkkleur. Als men in deze modus een gebied bewerkt met een verzadigingswaarde van 0 (grijs), blijven de pixels ongewijzigd - Color : in deze modus ontstaat een eindkleur met de luminantie van de basiskleur en de kleurtoon en verzadiging van de werkkleur. Daarbij blijven de grijswaarden in de afbeelding behouden. Deze modus is tevens handig om monochrome afbeeldingen in te kleuren en tinten toe te voegen aan kleurenafbeeldingen. - Luminosity : in deze modus ontstaat een eindkleur met de kleurtoon en verzadiging van de basiskleur en de luminantie van de werkkleur. Het effect van deze modus is het tegenovergestelde van het effect van de modus Color


PHOTOSHOPCS6

6.4.3. Fill (Vulling). Deze Fill is de vuldekking van een layer. Indien deze waarde verminderd wordt zal het layer minder gevuld worden door de layerinhoud. Bij een Fill van 0% is er geen layerinhoud meer te zien. Indien een omlijning (volgend hoofdstuk) of andere effecten (zie later) op het layer werden aangebracht, zullen deze steeds zichtbaar blijven.


PHOTOSHOPCS6

ST O

S


PHOTOSHOPCS6

7.1. Fill. Layers en selecties kunnen in Photoshop gevuld worden met kleuren, afbeeldingen en patronen. Hierbij wordt het commando gebruikt uit het menu Edit => Fill. Er verschijnt een dialoogkader.

In dit dialoogvenster vinden we een aantal opties : Contents Use: - Foreground Color : vullen met de voorgrondkleur - Background Color : vullen met de achtergrondkleur - Color : opent de Color Picker zodat we kunnen kiezen - Pattern : vult met een patroon (te kiezen uit een pop-up palet dat actief wordt) - History : brengt het geselecteerde gebied terug in een bepaalde staat of opname van de afbeelding - Black : vult de selectie met zwart - 50% Gray : vult met een grijswaarde van 50% - White : vult met wit

S

Blending : bepaalt hoe de vulling reageert met de layerinhoud (zie layerstyles) Opacity : bepaalt de dekking van het layer Preserve Transparency : activeer deze optie om alleen de niet-transparante pixels op te vullen. Deze optie is niet actief wanneer de selectie op een vergrendeld achtergrondlayer aanwezig is.

Opmerking : Om zelf een patroon te ontwerpen, kan men een rechthoekig selectiekader in de afbeelding aanbrengen en vervolgens de opdracht in het menu Edit => Define Pattern kiezen. Wanneer men het pop-up palet opent, kan men een keuze maken uit de patronen. Dit palet bevat eveneens een paletmenu. • New pattern: een nieuw patroon aanmaken. hiervoor dient wel eerste een selectie aanwezig te zijn. • Rename pattern : een andere naam geven aan een patroon • Delete pattern : een patroon verwijderen • Weergavemogelijkheden : de volgende groep commando’s bepalen de weergave binnen het pop-up palet -Text only : vernoemt de elementen uit de bibliotheek in tekstvorm -Small/Large thumbnails: toont de elementen uit de bibliotheek in miniatuurvorm (klein of groot) -Small/Large list : toont de elementen uit de bibliotheek met bijbehorende tekst


7.2. Stroke. Om een selectie of een layer te omlijnen werken we met het commando uit het menu Edit => Stroke. Er verschijnt een dialoogvenster met de volgende items : • Width: hier kan je een waarde ingeven tussen 1 en 250 pixels voor de breedte van de omlijning. Het is ook mogelijk om een eigen breedte in te geven indien de maateenheid erbij getypt wordt, bijvoorbeeld 3 mm. • Color : door op de kleur te klikken kom je terecht bij de Color Picker om een kleur te kiezen • Location : hier kan je kiezen uit -Inside : de omlijning komt aan de binnenrand van de selectie of het layer -Center : de omlijning valt voor de helft binnen en voor de helft buiten de selectie of layer -Outside : de omlijning komt aan de buitenkant van de selectie of layer • Mode : bepaalt hoe de omlijning reageert met de layerinhoud • Opacity : bepaalt de transparantie van de omlijning • Preserve Transparency : activeer deze optie om alleen de niet-transparante pixels te omlijnen

S

Opmerking : Tekstlayers en vormlayers zijn vectoriële layers en kunnen hierdoor niet met de commando’s Fill en Stroke bewerkt worden. Om een vulling en/of omlijning op dergelijke layers toe te passen, moet men gebruik maken van Layer Styles (zie later) Een andere oplossing is het omzetten van de vectoriële layers naar pixellayers (zie later)

PHOTOSHOPCS6

• Preset Manager : opent een dialoogvenster waarin men de standaardbibliotheken van de verschillende paletten kan vastleggen • Reset Patterns : stelt de standaardpatronen opnieuw in • Load Patterns : laat toe om bijkomende bibliotheken te laden • Save Patterns : laat toe om de huidige verzameling patronen in een bibliotheek op te slaan • Replace Patterns : laat toe om de ene bibliotheek te vervangen door een andere • Pattern Libraries : onderaan de pop-up paletmenu vindt men de bibliotheken terug die men kan bijladen door op de naam te klikken.


PHOTOSHOPCS6

T

T ST


Met het tekstgereedschap is het mogelijk om punttekst en alineatekst te plaatsen. Punttekst is handig voor het invoeren van één woord of één regel, terwijl alineatekst meer bedoeld is om langere tekstdelen van een alineaopmaak te voorzien. Het tekstgereedschap bevindt zich op de Tool palette Er zijn hier vier mogelijkheden : - Horizontale tekst - Verticale tekst - Masker voor horizontale tekst - Masker voor verticale tekst

8.2. De Options Bar. Na het aanklikken van het tekstgereedschap kunnen we via de optiebalk een aantal instellingen gaan uitvoeren. Van links naar rechts op de optiebalk zien we :

- Het symbool voor het tekstgereedschap met daarnaast de knop voor de Presets. Als men op het pijltje van de Presets klikt, verschijnt er een pop-up venster waar men kan kiezen om het huidige gereedschap terug te plaatsen op zijn Preset - Een knop waarmee we horizontale tekst kunnen omzetten in verticale tekst en vice versa - Een keuzelijst voor het lettertype - Een keuzelijst voor de letterstijl. - Een keuzelijst voor de puntgrootte. Het zelf intypen van een waarde is hier eveneens mogelijk. Men kan de puntgrootte ook interactief wijzigen. Sleep met de muis over het symbool links van de keuzelijst naar links of naar rechts om de grootte aan te passen. - Een keuzelijst voor de anti-aliasmethode. De tekst krijgt hierdoor zachte randen door de pixels aan de buitenkant slechts gedeeltelijk te vullen. Er is keuze uit - None - Sharp (tekst zeer scherp weergeven) - Crisp (vrij scherp weergeven) - Strong (tekst met harde omtrekken weer te geven) - Smooth (met zachte omtrekken) - Drie knoppen voor het uitlijnen. Links, gecentreerd en rechts uitlijnen. - Instellen van de tekstkleur : de Color Picker komt te voorschijn. - Een knop om ‘Warped Text’ te creëren. Er verschijnt een dialoogkader waar de stijl kan vastgelegd worden en de vervorming verder kan gedefiniëerd kan worden aan de hand van een horizontaal of verticaal buigingspercentage en het percentage horizontale vervorming en verticale vervorming. - Een knop om de Character (teken) en Paragraph (Alinea) paletten te openen.

PHOTOSHOPCS6

8.1. Tekst plaatsen.


PHOTOSHOPCS6

Opmerking : - Na het invoegen van een nieuwe tekst of het wijzigen van een bestaande tekst, bevindt het gereedschap zich in de Edit Modus en moet men de aanpassingen bevestigen (het vinkje op de optiebalk) of annuleren (het verbodsteken) opdat de tekst in het tekstlayer zou worden vastgelegd - Om een bestaand tekstlayer opnieuw te bewerken, kan men in het layerpalet dubbelklikken op de miniatuur van het layer (een wit vierkant met de letter T binnenin) om het tekstlayer te selecteren. Het tekstlayer wordt dan actief; het tekstgereedschap wordt in de Edit Modus geplaatst en de tekst op het layer wordt automatisch geselecteerd. - Wanneer een tekstlayer actief is, kan men in het menu Type onder meer de volgende commando’s aantreffen : • Create Work Path : zet de tekst om in een tijdelijk pad dat o.m. met de pen kan worden bewerkt • Convert to shape : zet de tekstlaag om in een vormlayer (zie vormen) • Orientation: Horizontal/Vertical : zet horizontale tekst om naar verticale tekst en omgekeerd • Anti-alias : bepaalt de gebruikte anti-aliasformule die de tekstranden meer of minder vloeiend maakt • Convert to Paragraph Text/Point Text : zet alineatekst om in punttekst en omgekeerd • Warp Text : opent het gelijknamige dialoogvenster waarin de tekst kan verdraaid worden. • Update all text layers : met dit commando worden alle tekstlagen tegelijkertijd bijgewerkt (als ze bv. opgemaakt zijn in een lettertype dat niet lokaal op de PC aanwezig is) • Replace all missing fonts : met dit commando kan men afbeeldingen die op een andere configuratie voorzien werden van tekst (in een lettertype dat niet aanwezig is op de eigen PC) laten aanpassen door de lettertypen te vervangen. 8.3. Point Text. Point Text (punttekst) wordt hoofdzakelijk gebruikt als er slechts 1 regel of beperkte tekst ingevoerd wordt. Na het aanklikken van het tekstgereedschap kunnen alle instellingen op de Options Bar gebeuren en dient er geklikt te worden op de plaats waar de tekst dient terecht te komen. Drukken op de Enter toets zorgt voor een nieuwe lijn. Indien men na het typen en voor het bevestigen nog wil wijzigen aan de eigenschappen, dan selecteert men de reeds getypte tekst en wijzigt men de nodige instellingen op de Options Bar. 8.4. Paragraph Text.

6

Wanneer men langere stukken tekst wil inbrengen en voorzien van een alinea-opmaak, kan dit door Paragraph Text (alineatekst) in te voeren. Hierbij selecteert men het tekstgereedschap en vervolgens sleept men een kader om de ruimte te bepalen waarin de tekst moet komen.

6


Bij het invoeren van de tekst moet men rekening houden met de volgende elementen :

8.5. De Character & Paragraph panels. Men kan met de knop uiterst rechts op de optiebalk twee extra paletten oproepen, waarin de eigenschappen van de lettertekens en de alinea’s op een overzichtelijke manier gegroepeerd zijn. Ook via de paletmenus van elk palet kunnen heel wat extra opties bereikt worden.

Op het Character Panel zijn volgende opties zichtbaar : - een picklist met de lettertypes - een picklist voor de letterstijl - een picklist met de lettergroottes - een picklist waar de regelafstand kan vastgelegd worden. Met de optie ‘Auto’ wordt deze automatisch berekend. - een picklist voor de spatiëring tussen twee karakters (hierbij mag geen tekstselectie gemaakt worden) - een picklist voor de tekst- of letterspatiëring. Deze spatiëring gebeurt voor een reeks letters die moeten geselecteerd zijn. - een vak voor de verticale schaal van de karakters - een vak voor de horizontale schaal van de karakters - een vak voor de verschuiving t.o.v. de basislijn - een vak voor de tekstkleur - acht knoppen waarmee men de tekst als volgt kan aanpassen. • Faux Bold : om een lettertype dat geen extra letterstijlen bevat toch vetjes te plaatsen • Faux Italics : om een lettertype dat geen extra letterstijlen bevat toch cursief te plaatsen • All Caps : om de volledige tekst in hoofdletters te plaatsen • Small Caps : om de tekst in kleine kapitalen te plaatsen • Superscript : plaatst de tekst verkleind boven de basislijn • Subscript : plaatst de tekst verkleind onder de basislijn • Underline : om de tekst te onderlijnen • Strikethrough : om een lijn door de tekst te plaatsen - een vak waarin men de taal kan vastleggen. Dit is belangrijk voor woordafbreking en spellingscontrole. - een vak voor de anti-alias methode (zie hoger) Opmerking : Zoals eerder vermeld bij de Options Bar kan elk onderdeel ook hier aangepast worden door op het symbool links van de picklists te slepen met de muis.

PHOTOSHOPCS6

• De Enter toets op het numerieke toetsenblok dient om een tekst vast te leggen ! Wanneer men een volgende alinea wil beginnen, moet men gebruik maken van de Enter toets op het alfa-numerieke deel van het toetsenbord. • Wanneer het getekende tekstkader te klein is voor de ingevoerde tekst, verschijnt onderaan rechts het selectiekader een overlooppictogram (een klein rastertje). Men kan de tekst volledig zichtbaar maken door de lettergrootte te verkleinen of het tekstkader te vergroten. • Wanneer men na het invoegen van de tekst de grootte van het tekstkader wil wijzigen, kan men met het tekstgereedschap één van de hendeltjes van het tekstkader verslepen. Wanneer men de hendeltjes versleept in combinatie met de Shift toets, worden de verhoudingen bewaard. Wanneer men sleept in combinatie met de Ctrl toets, wordt de puntgrootte van de letters automatisch aangepast aan de grootte van het kader.


PHOTOSHOPCS6

In het paletmenu van het tekenpalet zijn verder nog volgende opties ter beschikking : • Change Text Orientation : wijzigt de oriëntatie van de tekst van horizontaal naar verticaal en omgekeerd • Open Type : om een Open Type lettertype te gebruiken. Open Type lettertypes zijn niet platform gebonden. • Faux Bold: om een lettertype dat geen extra letterstijlen bevat toch vetjes te plaatsen • Faux Italic : om een lettertype dat geen extra letterstijlen bevat toch cursief te plaatsen • All Caps : om de volledige tekst in hoofdletters te plaatsen • Small Caps : om de tekst in kleine kapitalen te plaatsen • Superscript : plaatst de tekst verkleind boven de basislijn • Subscript : plaatst de tekst verkleind onder de basislijn • Underline : om de tekst te onderlijnen • Strikethrough: om een lijn door de tekst te plaatsen • Fractional Widths : dit bepaalt de (verschillende) ruimte tussen de verschillende karakters. Omdat bij kleine lettergroottes de karakters wel eens te dicht bijeen kunnen staan, is het mogelijk om dan deze optie uit te zetten. • System Layout : hiermee zie je de tekst in de standaard tekstweergave van het besturingssysteem. Dit is vooral handig als men dialoogvensters en menu’s ontwerpt. • No Break : optie waarmee men aanduidt welke woorden niet mogen gesplitst worden • Reset Character : past de standaardwaarden toe op de tekst Opmerking : Men kan in Photoshop de ingetypte tekst ook laten controleren op de spelling. Dit kan als volgt : - leg in het Character Palet de taal vast - maak het tekstlayer actief - kies in het menu Edit de opdracht Check Spelling : het volgende dialoogvenster verschijnt - woorden die niet in het woordenboek van Photoshop voorkomen worden aangeduid als foutief. Men heeft de keuze om deze woorden te ‘Ignore’, ‘Change’ of ‘Add’. Met Ignore wordt het fout genegeerd, met Change wordt het woord vervangen door de aangeduide suggestie; met Add wordt het woord toegevoegd aan het woordenboek. - men kan via het vinkje ‘Check All Layers’ alle layers in één keer controleren In het Paragraph Panel zijn volgende opties aanwezig : - een zevental knoppen voor de uitlijning van de alinea: links, gecentreerd, rechts, uitgevuld (laatste regel links), uitgevuld (laatste regel gecentreerd), uitgevuld (laatste regel rechts), volledig uitgevuld (ook laatste regel) - een vak om de alinea links te laten inspringen - een vak om de alinea rechts te laten inspringen - een vak om de eerste regel van de alinea te laten inspringen - een vak om de witruimte voor de alinea vast te leggen - een vak om de witruimte na de alinea vast te leggen - een vakje om woordafbreking toe te laten of niet


8.6. Tekstlayers omzetten naar pixellayers. Omdat sommige opdrachten en tekengereedschappen niet beschikbaar zijn voor tekstlayers, kan het soms nodig zijn om het vectoriële tekstlayer om te zetten naar een gewoon pixellayer. Dit kan via het menu Layer => Rasterize=> Type. De inhoud van het tekstlayer wordt dan omgezet in pixels. Dit heeft als voordeel dat dit layer dan kan bewerkt worden net zoals elk ander layer. De keerzijde van de medaille is dat de tekst op dit layer dan niet meer aanzien wordt als tekst en ook niet meer kan geëditeerd worden

PHOTOSHOPCS6

In het paletmenu van het Paragraph palet vinden we verder de volgende opties : - Roman Hanging Punctuation : als deze optie is ingeschakeld worden de leestekens buiten de marges weergegeven. - Justification : opent een dialoogvenster waarin de minimale en maximale percentages voor de woordspatiëring, de letterspatiëring, de breedte van de tekens en de automatische regelafstand kan vastgelegd worden. - Hyphenation : opent een dialoogvenster waarin de automatische woordafbreking kan vastgelegd worden. - Adobe single-line composer/Adobe every-line composer : keuzemogelijkheid uit één van beide compositiemethoden die door Adobe ondersteund worden. Naargelang de gekozen methode worden mogelijke regeleinden geëvalueerd en wordt het einde gekozen dat het beste overeenkomt met de opties voor woordafbreking en uitvulling die opgegeven zijn voor een bepaalde alinea. - Reset Paragraph : past de standaardwaarden toe voor de alineaopmaak.


6 S

PHOTOSHOPCS6

ST S

6


Layer styles bestaan uit een combinatie van verschillende effecten die op een layer uitgevoerd worden. Deze effecten zijn Drop Shadow (slagschaduw), Inner Shadow (schaduw binnen), Outer Glow (gloed buiten), Inner Glow (gloed binnen), Bevel and Emboss (schuine kant en reliëf), Satin (satijn), Color Overlay (kleurbedekking), Gradient Overlay (verloopbedekking), Pattern Overlay (patroonbedekking), en Stroke (omlijning). Layereffecten zijn gekoppeld aan de layerinhoud. Wanneer aan die inhoud gewijzigd wordt, dan wijzigen de effecten mee. Wanneer men een Layer Style toepast op een laag, dan wordt dit effect vermeld in het layerpalet. Naast de naam komt een pictogram met de letters ‘fx’ te staan en indien men klikt op het pijltje rechts van die ‘fx’, dan komen onder het layer de namen van de gebruikte effecten te staan.

PHOTOSHOPCS6

9.1. Layer effects.

Indien men dan opnieuw op het pijltje klikt dan worden de gebruikte effecten opnieuw onzichtbaar. Opmerking: - op het achtergrondlayer kunnen geen effecten toegepast worden. Daarvoor moet ze omgezet worden naar een gewoon layer - men kan alle effecten van een afbeelding laten verbergen/tonen via het menu Layer => Layer Style => Hide All Effects. De layerinhoud blijft zichtbaar, maar alle effecten worden verborgen.

S

In bovenstaand voorbeeld is zowel een ‘Drop Shadow’ als een ‘Bevel and Emboss’ toegepast.

6


PHOTOSHOPCS6

9.2. Het Styles panel. Het Styles panel bevat een aantal voorgedefiniëerde stijlen, waaruit kan gekozen worden om snel resultaat te bereiken. Via het panelmenu kan men de weergave van de stijlen aanpassen (zie verder). Om een stijl toe te passen maakt men het bewuste layer actief en klikt men op de gewenste stijl. De effecten worden dan onmiddellijk toegepast op het layer en worden vermeld in het layerpanel onder de naam van het layer. Onderaan het Styles panel zijn 3 knoppen aanwezig : - Clear Style : hiermee wist men de geselecteerde stijl - Create New Style : hiermee worden de aangebrachte layereffecten opgeslagen als een nieuwe stijl in het panel - Delete Style : wanneer een stijl naar deze prullenbak gesleept wordt, dan wordt die stijl verwijderd uit het panel. De stijl is niet gewist en bevindt zich nog in de bibliotheek

S

9.3. Het panelmenu van het Styles panel.

6

Het panelmenu van het Styles palet bevat volgende elementen : - New Style : hiermee worden de aangebrachte layereffecten opgeslagen als een nieuwe stijl in het panel - Weergavemogelijkheden : Text Only / Small Thumbnail / Large Thumbnail / Small List / Large List : deze mogelijkheden kennen we reeds van andere panelmenus’ - Preset Manager : opent een dialoogkader waar de standaardbibliotheken van de panels kan vastgelegd worden - Reset Styles : de huidige stijlen worden vervangen door de standaardstijlen. Via de knop Add kan men de standaardstijlen toevoegen aan de huige stijlen. - LoadStyles : hiermee wordt een nieuwe bibliotheek toegevoegd aan het panel - Save Styles : de huidige stijlen worden hiermee opgeslagen als een bibliotheek. - Replace Styles : de huidige stijlen worden vervangen door een andere bibliotheek - Styles Libraries : onderaan het panelmenu treffen we de verschillende bibliotheken aan die kunnen geladen worden. Het kiezen voor één van deze bibliotheken zal die bibliotheek toevoegen aan de huidige set , of de huidige set vervangen (al naargelang hetgeen gekozen wordt)

6


Via het Layer Style dialoogkader hebben we toegang tot verschillende opties voor de Blending Mode, de Opacity, geavanceerde Blending Options en afzonderlijke layereffecten. Om dit dialoogkader te verkrijgen dubbelklikt men in het layerpalet rechts van de layernaam.

PHOTOSHOPCS6

9.4. Het Layer Style dialoogkader.

9.4.1. Blending options. Deze opties zijn reeds besproken bij het layerpanel.

S

9.4.2. Drop Shadow. Hiermee wordt een schaduw toegevoegd achter de inhoud van het layer. Hier zijn verschillende opties mogelijk : - Blend Mode : bepaalt hoe de kleuren van het effect overvloeien naar de onderliggende layers - Color : bepaalt de kleur van de slagschaduw - Opacity : bepaalt de transparantie van de schaduw : 100% Opacity is niet transparant - Angle : bepaalt de belichtingshoek. Deze kan ingevoerd worden via een aantal graden (°) of door het streepje in de cirkel te verplaatsen. Het streepje duidt aan uit welke richting het licht komt. - Use Global Light : wanneer dit gebruikt wordt, zal de belichtingshoek voor alle effecten dezelfde zijn. Wanneer bij één van de effecten deze belichtingshoek gewijzigd wordt, dan heeft dat invloed op alle effecten. Wanneer men een speciaal iets wil bekomen door één speciaal effect een eigen belichtingshoek te geven, dan kan men het vinkje weghalen. - Distance : dit bepaalt de afstand tussen de inhoud van het layer en de schaduw in pixels. Men kan hier iets intypen of de schuifregelaar gebruiken. - Spread : hiermee bepaalt men de grens van de rand vooraleer er vervaging optreedt. De waarde wordt uitgedrukt als percentage. - Size : dit bepaalt de grootte van de schaduw in pixels.

6


PHOTOSHOPCS6

Het tweede deel van het dialoogkader behandelt de ‘Quality’ van het effect : - Anti-aliased : hiermee laat men de pixels aan de rand van een contour overvloeien. - Noise : dit legt de hoeveelheid ruis vast in de contour van de schaduw - Layer knocks out Drop Shadow : maak dit actief om de slagschaduw te laten verbergen als de vulling doorzichtig wordt. Zoniet wordt ook het onzichtbare gedeelte met een schaduw opgevuld. - Contour : met contouren kan men het uiterlijk van het effect verfijnen door het bereik te bepalen. Standaard is de contour lineair opgebouwd, wat betekent dat de dekking van de schaduw lineair afneemt naar de buitenkant toe. Kiest men echter een andere contour, dan kan men de schaduw ook laten verschijnen in ringvorm etc... Door te klikken op het pijltje rechts van de lineaire contour kan men de andere voorgedefinieerde contouren bereiken. De contouren hebben ook een panelmenu, maar dit is voor gevorderden. 9.4.3. Inner Shadow.

S

Met dit effect voegt men een schaduw toe die precies binnen de randen van de layerinhoud valt, waardoor het layer zich in een nis lijkt te bevinden. De verschillende opties zijn dezelfde als bij Drop Shadow. 9.4.4. Outer Glow.

Dit effect creëert een gloed aan de buitenkant van de layerinhoud. Volgende parameters zijn instelbaar :

6

- Blend Mode : bepaalt hoe de kleur van de gloed zal overvloeien met de onderliggende layers. - Opacity : bepaalt de transparantie van de gloed - Noise : bepaalt het percentage willekeurige elementen die de gloed mag bevatten als ruis - Color : bepaalt de kleur van de gloed - Gradient : geeft aan de gloed een kleurverloop mee. Dit kleurverloop kan men kiezen uit een pop-up palet of zelf aanmaken (kleurverlopen worden later gezien) - Technique : hierkan men kiezen tussen Softer en Precise. Wanneer gekozen wordt voor Precise, dan zal

6


de gloed nauwer aansluiten bij de originele vorm van de layerinhoud.

PHOTOSHOPCS6

In bovenstaand voorbeeld werd het raam lichter gemaakt en vervolgens voorzien van een outer glow.

9.4.5. Inner Glow.

S

Dit effect creëert een gloed aan de binnenkant van de layerinhoud. Veel parameters zijn dezelfde als voor ‘Outer Glow’. Specifiek zijn hier : - Source : bepaalt de bron van de binnengloed. Men heeft de keuze uit Center en Edge, die respectievelijk de gloed laten starten vanuit het midden of vanuit de binnenrand van de layerinhoud. - Choke : met deze optie bepaalt men de grenzen van de rand van de binnengloed voordat het effect vervaagt.

6


PHOTOSHOPCS6

In het voorbeeld hierboven werd het glazen gedeelte van de lamp werd geselecteerd en een Inner Glow met de optie Center werd er toegepast. 9.4.6. Bevel And Emboss. Dit effect dat een combinatie van ‘Highlights’ en ‘Shadows’ is, creëert de illusie van relief. Wijzigbare parameters zijn : - Style : hier hebben we een keuzelijst met verschillende mogelijkheden : * Outer Bevel : de schuine kant komt aan de buitenkant van de layerinhoud * Inner Bevel : de schuine kant komt aan de binnenkant van de layerinhoud * Emboss : brengt de layerinhoud naar boven t.o.v. de onderliggende layers * Pillow Emboss : drukt de randen van de layerinhoud in de onderliggende layers * Stroke Emboss : beperkt het effect tot de grenzen van een lijneffect dat op het layer is toegepast. Dit is dan ook pas zichtbaar als er een lijn aanwezig is op het layer.

S

- Technique : hiermee bepaalt men de techniek waarmee het reliëf dient aangebracht te worden. Er is keuze uit : * Smooth : hier wordt de vervagingstechniek gebruikt, die een vloeiend resultaat geeft. Details kunnen hier soms verloren gaan. * Chisel Hard : een afstandmeettechniek die vooral geschikt is voor harde randen, zoals bij tekst * Chisel Soft : een tussenoplossing, die niet zo hard is als de vorige

66

- Depth : bepaalt de diepte van de schuine kant in verhouding tot de grootte - Direction : bepaalt de richting van de schuine kant : ofwel Up, of Down - Size : bepaalt de grootte van de schuine kant - Soften : vervaagt de resultaten van de schaduwen om vervormingen te voorkomen In de sectie ‘Shading’ vinden we nog volgende opties terug : - Angle : legt de belichtingshoek vast (zie Drop Shadow) - Use Global Light (zie Drop Shadow) - Altitude : dit is de hoogte van de lichtbron uitgedrukt in graden - Gloss Contour : hiermee maakt men op de schuine kant een glanzend, metaalachtig uiterlijk - Anti-aliased : hier zullen de randpixels van de contour overvloeien. Handig bij kleine schaduwen met een ingewikkelde contour - Hightlight Mode : dit is de overvloeimodus voor de hooglichten van de schuine kant - Color : bepaalt de kleur van de hooglichten van de schuine kant

66


Voorbeeld van een inner bevel

9.4.7. Contour.

PHOTOSHOPCS6

- Opacity : bepaalt de dekking van de hooglichten van de schuine kant - Shadow Mode : overvloeimodus voor de schaduwen van de schuine kant - Color : bepaalt de kleur van de schaduwen van de schuine kant - Opacity : bepaalt de dekking van de schaduwen van de schuine kant

Dit is een onderdeel van Bevel And Emboss en dient om vormen te modelleren, die tijdens de reliëfbewerking worden ingekleurd. De opties zijn dezelfde als de contouropties van de andere effecten. Een bijkomende optie is ‘Range’ waar bepaald wordt op welk deel of bereik van de gloed de contour wordt toegepast. 9.4.8. Texture.

Hiermee kan men het patroon aanduiden dat moet gebruikt worden op de Bevel And Emboss

S

Hier zijn de volgende opties aanwezig : - Pattern : om het patroon via het pop-up palet te kiezen - Scale : om het patroon te verschalen - Depth : om de richting (omhoog/omlaag) als de diepte van het patroon aan te duiden. Dit gaat van -1000% tot 1000% - Invert : om de structuur om te keren - Link With Layer : om de structuur te koppelen aan het layer zodat wanneer bvb het layer verplaatst wordt, ook de structuur verplaatst wordt. - Snap To Origin : om het begin van het patroon te laten samenvallen met het begin van het document (als Link With Layer actief is) of met de linkerbovenhoek van het layer (als Link With Layer niet actief is) - Create a new preset from the current pattern : deze knop zit tussen de patroonknop en de ‘Snap To Origin’ knop en dient om dat patroon als een voorinstelling op te slaan in het pop-up palet.

6


PHOTOSHOPCS6

9.4.9. Satin. Aan de hand van ‘Satin’ wordt een schaduw aan de binnenkant van een layer toegepast. Deze past zich aan aan de vorm van het layer zodat een satijnglans ontstaat. De opties zijn : - Blend Mode : bepaalt de manier hoe de kleur van het effect overvloeit met het layer zelf - Color : dit bepaalt de kleur van de satijnglans - Opacity : bepaalt de transparantie - Angle : bepaalt de hoek van het effect - Distance : bepaalt de afstand tussen de satijnglans en de binnenrand van de layerinhoud - Size : bepaalt de omvang van de satijnglans - Contour : bepaalt het uiterlijk van de glans - Anti-aliased : laat de pixels aan de rand van een contour overvloeien - Invert : laat het effect omkeren

S

9.4.10. Color Overlay . Hier wordt de layerinhoud gewoon bedekt met een kleur. De opties zijn : - Blend Mode : bepaalt hoe de bedekking reageert met de layerinhoud - Color : bepaalt de kleur van de bedekking - Opacity : bepaalt de transparantie van de bedekking 9.4.11. Gradient Overlay. Hier wordt de inhoud met een kleurverloop i.p.v. een vaste kleur bedekt. De opties zijn : - Blend Mode : bepaalt hoe de bedekking reageert met de layerinhoud - Opacity : bepaalt de dekking - Gradient : in het pop-up palet kan een verloop gekozen worden of kan men zelf een verloop gaan creëren - Style : dit is de stijl van het verloop. Er valt te kiezen uit :

6

* Linear : het verloop volgt een rechte lijn van begin tot einde * Radial : het verloop is cirkelvormig, van middelpunt tot cirkelrand * Angle : het verloop volgt een beweging tegen de klok in rondom het beginpunt * Reflected: dit zijn twee symmetrische lineaire verlopen tegen elkaar * Diamond : het verloop is een ruitvormig uitwaaierend patroon - Reverse : de kleuren van het verloop worden omgekeerd

6


PHOTOSHOPCS6

- Align with Layer : hier wordt de omvang van het layer gebruikt om het verloop te berekenen. Het volledige verloop is dan ter aller tijde zichtbaar. - Angle : bepaalt de hoek van het verloop - Scale : bepaalt de schakering binnen het verloop. Deze waarde staat standaard op 100%. Kleinere waarden zorgen voor een groter aandeel van begin- en eindkleur. Grotere waarden zorgen voor h e t omgekeerde.

9.4.12. Pattern Overlay.

S

Hier wordt de layerinhoud met een patroon bedekt . Opties zijn : - Blend Mode : bepaalt hoe de bedekking reageert met de layerinhoud - Opacity : bepaalt de transparantie - Pattern : bepaalt welk patroon er gebruikt wordt - Scale : hiermee kan de grootte van het patroon verschaald worden - Link with Layer : het patroon wordt hiermee gekoppeld aan het layer - Snap to Origin : om het begin van het patroon te laten samenvallen met het begin van het document (als Link with Layer actief is) of met de linkerbovenhoek van de laag (als Link with Layer niet actief is) - Create new preset from current pattern : deze knop zit tussen de Pattern knop en de ‘Snap to Origin’

knop en dient om dat patroon als een voorinstelling op te slaan in het pop-up palet. 9.4.13. Stroke. Dit zorgt voor een omlijning van de layerinhoud. De opties zijn hier : - Size : de dikte van de lijn in pixels uitgedrukt - Position : te kiezen uit : * Outside : de lijn komt aan de buitenkant van de layerinhoud * Inside : de lijn komt aan de binnenkant van de layerinhoud

6


PHOTOSHOPCS6

* Center : de lijn valt voor de helft binnen en voor de helft buiten de layerinhoud - Blend Mode : bepaalt hoe de kleur van de lijn reageert met de layerinhoud - Opacity : bepaalt de transparantie van de lijn - Fill Type : hier kan men bepalen hoe de vulling van de lijn gebeurt. De opties zijn hier : * Color : de lijn bestaat uit één kleur * Pattern : de lijn bestaat uit een patroon * Gradient : de lijn bestaat uit een kleurverloop

9.5. Beheren van Layer Styles. 9.5.1. Layer Styles tonen/verbergen. De toegepaste Layer Styles kunnen in het layerpalet opengeklapt worden door op de pijl (naar beneden) te klikken rechts van de layernaam. In dichtgeklapte modus zien we dat er effecten aanwezig zijn door het ‘fx’ symbool naast de pijl. Om nu de effecten onzichtbaar te maken zonder ze te verwijderen kunnen we klikken op het oogsymbool naast de effectnamen. We kunnen alle effecten onzichtbaar maken maar ook afzonderlijke effecten onzichtbaar maken.. 9.5.2. Layer Styles wissen. Layer Styles kunnen eenvoudig gewist worden door ze te slepen naar de prullenmand onderaan het layerpalet. Eventueel kan men ook werken via het menu Layer=>Layer Style=>Clear Layer Style

S

9.5.3. Layer Styles kopiëren. Reeds ingestelde Layer Styles kopiëren naar een ander layer is vrij interessant en werkbesparend. Layer Styles kopiëren gaat het snelst door met de Alt-toets ingedrukt de effecten te slepen en los te laten boven het doellayer. Slepen zonder de Alt-toets te gebruiken zal de effecten gewoon verplaatsen. Kopiëren kan evenwel ook via het menu Layer=>Layer Style=>Copy Layer Style kopiëren. Dan dient men het doellayer actief te maken en daar dan via het menu Layer=>Layer Style=>Paste Layer Style 9.5.4. Het snelmenu van het Layer Style panel. Dit snelmenu is bereikbaar door rechts te klikken op het actieve layer. Volgende mogelijkheden zijn aanwezig: - Layer Properties : opent het dialoogvenster waarin de naam en de kleur van het layer kan aanpassen. - Blending Options : opent het dialoogvenster Layer Style op de standaard overvloeiopties. - Duplicate Layer : opent het dialoogvenster waarmee men een layer kan dupliceren binnen de afbeelding of naar een andere afbeelding - Delete Layer : verwijdert het layer - Convert to Smart Object : maakt van het layer een nieuw slim object - Rasterize Layer : alleen beschikbaar bij vectoriële layers zoals tekstlayers of vormlayers - Enable Layer Mask : zie maskers - Enable Vector Mask : voor gevorderden - Create Clipping Mask : creëert een uitknipmasker - Link Layers : koppelt de geselecteerde layers


Indien men rechts klikt op de effecten van een layer ipv op het layer zelf, dan verschijnt een ander snelmenu : - Disable Layer Effects : hiermee worden alle layereffecten op het actieve layer uitgeschakeld - Blending Options : opent het dialoogkader Layer Style op de overvloei-opties - Layereffecten : de afzonderlijke effecten kunnen hier aan- of uitgevinkt worden - Copy Layer Style : kopiëert de layer style van het bronlayer - Paste Layer Style : plakt de gekopiëerde stijl op het doellayer - Clear Layer Style : wist de layer style - Global light : opent het gelijknamige dialoogvenster waar de globale belichtingshoek kan aangepast worden - Create Layer : zet de layereffecten om in aparte layers - Hide All Effects : maakt alle effecten van een afbeelding over de layers heen onzichtbaar - Scale Effects : met deze optie opent een dialoogvenster waar alle effecten van een layer kunnen vergroot of verkleind worden. Zo hoeft men dat niet bij elk effect afzonderlijk te gaan doen.

PHOTOSHOPCS6

- Select Linked Layers : selecteert de gekoppelde layers - Select Similar Layers : hier worden de layers die gelijksoortig zijn aan het actieve layer medegeselecteerd. Vb tekstlayers of vormlayers - Copy Layer Style : kopiëert de layer style van het bronlayer - Paste Layer Style : plakt de gekopiëerde stijl op het doellayer - Clear Layer Style : wist de layer style - Merge Layers: verenigt het actieve layer met het layer eronder of verenigt de geselecteerde layers - Merge Visible : verenigt de zichtbare layers - Flatten Image : verenigt alle layers

S


PHOTOSHOPCS6

TO CH SCH PP


10.1.1. Clone Stamp (kloonstempel). De Clone Stamp bevindt zich op het Tool palet. Dit gereedschap wordt gebruikt om bepaalde storende elementen uit een afbeelding weg te klonen. Vooraleer men kan klonen dient men eerst aan te duiden welk gebied men wil gebruiken om ergens anders te klonen. Na het geven van het klooncommando en het aanpassen van de penseelgrootte, gaat men met de Alttoets ingedrukt klikken op de zone die men wil klonen. Dit is het startpunt van waaruit het gereedschap zal beginnen werken. Eenmaal de kloonsample is genomen kan men de storende elementen wegklonen door er over te slepen of te klikken. Men schildert als het ware met de kloonsample over het te verwijderen element. De optie ‘Aligned’ op de Options Bar bepaalt dan of het originele kloonpunt steeds hetzelfde blijft of als dit aangepast wordt. Wanneer de optie niet geactiveerd is, zal het originele kloonpunt behouden blijven en telkens wanneer men stopt en herbegint, krijgt men datzelfde kloonpunt dat gedupliceerd wordt. Wanneer de optie wel geactiveerd is, houdt Photoshop rekening met de vorige sleepbewegingen en wordt het originele kloonpunt enkel gebruikt bij de eerste sleepbeweging. Vanaf dan herneemt Photoshop het laatste punt als kloonpunt. Men bereikt de beste resultaten als men korte penseelstreken gebruikt en regelmatig nieuwe kloonsamples neemt tussen de penseelstreken door. Ook een zacht penseel gebruiken is aan te raden.

Op de options bar voor het klonen zijn nog een aantal instellingen mogelijk :

- Clone Stamp symbool : vooringestelde gereedschappen (zie eerder) - Pop-up palet voor het gewenste penseel (zie penselen) - Mode : Overvloeimodus voor het gereedschap (zie laagstijlen) - Opacity : bepaalt de transparantie van het gereedschap - Flow van de verf : Deze waarde geeft de snelheid aan waarmee de verf gespoten wordt. Wordt vooral gebruikt in combinatie met de airbrushfunctie - Airbrush : het penseel wordt dan een verfpistool. Hoe langer men drukt met de muisknop op één bepaalde positie, hoe meer verf er gespoten wordt - Aligned : zie eerder - Sample : is dit aangevinkt, dan worden de pixels uit diverse layers gebruikt om de kloonsample aan te maken Hier zijn verschillende mogelijkheden : Current Layer : de sample wordt enkel genomen uit het huidige layer Current & Below : de sample wordt genomen uit het huidige en alle onderliggende layers All Layers : de sample wordt genomen uit alle layers

PHOTOSHOPCS6

10.1. Kloonstempel en patroonstempel.


PHOTOSHOPCS6

10.1.2. Pattern Stamp (patroonstempel). De Pattern Stamp bevindt zich eveneens op het Tool palet. Het wordt gebruikt om te gaan schilderen met een bepaald patroon De options bar heeft bijna dezelfde opties als bij de Clone Stamp, uitgezonderd : - Pattern : er is een pop-up palet aanwezig voor het kiezen van het te gebruiken patroon - Impressionist : staat voor Impressionistisch en zorgt voor een impressionistisch effect op het patroon. Het is net alsof men met waterverf schildert en dus minder scherp.

10.2. Spot Healing Brush & Healing Brush. 10.2.1. Healing Brush. Met het Healing Brush gereedschap kunt u onvolkomenheden corrigeren door ze te laten opgaan in het omringende gedeelte van de afbeelding. Net als bij de kloongereedschappen kunt u de Healing Brush gebruiken voor het tekenen met pixelmonsters van een afbeelding of patroon. Bij de Healing Brush komen echter ook de structuur, de belichting, de transparantie en de schaduweffecten van de pixelmonsters overeen met pixels die moeten worden hersteld. Dit heeft tot gevolg dat de gerepareerde pixels naadloos overlopen in de rest van de afbeelding.

Op de options bar vinden we de opties voor de healing brush terug : - het symbool van de healing brush en het pop-up palet voor de voorinstellingen - de Blend Mode - Source : ofwel kiest men hier voor ‘Sampled’ of voor ‘Pattern’; bij ‘sampled’ gebruikt men pixels van de huidige afbeelding (keuzemogelijkheden zoals bij de Clone Stamp), bij ‘pattern’ van een bestaand patroon - Aligned : selecteer deze optie als men de bronpixels wil herhalen in de vorm van een aaneengesloten geheel. Als de optie uitgeschakeld is worden dezelfde bronpixels telkens herhaald wanneer men begint te tekenen (zie Clone Stamp) 10.2.2. Spot Healing Brush. Met het Spot Healing Brush gereedschap kunt u snel vlekken en andere onvolkomenheden uit de foto’s verwijderen. Het gereedschap Spot Healing Brush werkt op soortgelijke wijze als de Healing Brush: het tekent met pixelmonsters uit een afbeelding of patroon, waarbij de structuur, de belichting, de transparantie en de schaduweffecten van de pixelmonsters overeenkomen met de pixels die moeten worden hersteld. In tegenstelling tot de Healing Brush hoeft u bij Spot Healing Brush geen monsterpunt op te geven. Met de Spot Healing Brush neemt u automatisch monsters rondom het geretoucheerde gebied.


Met het Patch gereedschap kunt u een geselecteerd gebied repareren met pixels van een ander gebied of een patroon. Evenals bij de Healing Brush komen ook bij het Patch gereedschap de structuur, de belichting en de schaduweffecten van de pixelmonsters overeen met de bronpixels. Met het Patch gereedschap kunt u ook geïsoleerde gebieden van een afbeelding klonen.

De options bar kent de volgende opties : - het symbool van de Patch Tool en de pop-up Patch Presets - selectiemogelijkheden (zie selecties maken) - Patch : hier heeft men de keuzemogelijkheden Normal of Content Aware: bij Normal wordt de hierboven beschreven werkwijze toegepast, terwijl bij Content-Aware worden de aangrenzende pixels geanalyseerd en de nieuwe invulling gebeurt met deze pixels. Indien de omringende pixels vrij consistente patronen zijn, dan geeft dit een schitterend resultaat.

- Source (bron) en Destination (doel): * selecteer in de afbeelding het gebied dat gerepareerd moet worden en kies ‘Source’ op de options bar. Sleep het geselecteerd gebied naar de zone waarvan de pixels moeten gebruikt worden om te repareren. Wanneer de muisknop wordt losgelaten, wordt het oorspronkelijk geselecteerde gebied gerepareerd met de pixelmonsters. * selecteer in de afbeelding het gebied waarvan men het pixelmonster wil nemen en kies ‘Destination’ op de options bar. Sleep deze selectie naar het te repareren gebied. Wanneer de muisknop wordt losgelaten, wordt het oorspronkelijk gebied gerepareerd met de geselecteerde pixels. - Transparent : om de reparatie nog vloeiender te laten overlopen met de afbeelding. De Opacity wordt

er aangepast. - Use Pattern : het geselecteerde gebied repareren met een patroon uit het pop-up palet. 10.4. Content-Aware Move tool. Deze tool gebruiken we om een selectie te maken en deze te verplaatsen. De afbeelding wordt opnieuw samengesteld en de opening die achtergelaten wordt, wordt ingevuld met passende elementen uit de afbeelding. Complex editeerwerk is hier helemaal niet nodig.

PHOTOSHOPCS6

10.3. Het Patch gereedschap.


PHOTOSHOPCS6

De Content-Aware Move tool kan in 2 modes gebruikt worden: Gebruik de Move mode om objecten op diverse locaties te plaatsen. Dit lukt het best wanneer de achtergrond gelijkaardig is. Gebruik de Extend mode om uit te breiden of in te krimpen. Architecturale objecten lukken het best wanneer de foto’s zo genomen zijn, dat er evenwijdige lijnen zijn. Op de options bar vinden we het volgende terug: - Mode: zie hierboven - Adaptation: kies een waarde om aan te duiden hoe dicht het eindresultaat de bestaande patronen moet benaderen. - Sample All Layers: gebruik deze optie om de informatie van alle layers in de operatie te betrekken. Het eindresultaat komt terecht op het actieve layer.

Het resultaat van een Content-Aware Move.

Het resultaat van een Content-Aware Extend

6

6


OS CO HO

PHOTOSHOPCS6

T O


PHOTOSHOPCS6

11.1. Een fout corrigeren. Indien men tijdens het werken merkt dat men een fout heeft gemaakt, kan men het laatste commando ongedaan maken via het menu ‘Edit’ => Undo of via de toetsen Ctrl+Z. Wanneer men meerdere stappen ongedaan wil maken dan gebruikt men ‘Edit’ => Step Backward of de toetsen Alt+Ctrl+Z. Opnieuw stappen vooruit zetten kan via ‘Edit’ => Step Forward of de toetsen Shift+Ctrl+Z. 11.2. Het History palet. Indien het History palet niet actief is, kan men het activeren via het menu ‘Window’. Het palet toont de laatst uitgevoerde commando’s. Klikken op een specifiek commando in het palet doet u terugkeren naar dat commando. Er kan zowel vooruit als achteruit gegaan worden. Het aantal stappen dat het palet bijhoudt is vastgesteld is standaard 20 stappen maar dit kan gewijzigd worden via het menu ‘Edit’ => Preferences => Performance => History States. Helemaal bovenaan het palet is altijd het origineel terug te vinden.

Wanneer men het History palet gebruikt om enkele stappen terug te keren en vandaar opnieuw begint met andere commando’s, dan worden alle stappen voorbij dat punt verwijderd. Enkel met ‘Undo’ kan men terug keren naar die situatie. Onderaan het palet zijn nog drie knoppen terug te vinden. Van links naar rechts : - Create new document from current state : de geselecteerde staat wordt gebruikt om een nieuw document aan te maken. - Create new snapshot : voegt een nieuwe opname toe aan het History palet (zie volgend punt) - Delete current state : verwijdert de geselecteerde staat. Dit kan ook door die staat te slepen naar de prullenmand.


11.3. Snapshots maken.

11.4. Het paletmenu van het History palet. De opties zijn hier: - Step Forward : schuift één staat vooruit - Step Backward : schuift één staat achteruit - New Snapshot : maakt een nieuwe Snapshot van de huidige staat - Delete : verwijdert de geselecteerde staat - Clear History : verwijdert alle staten uitgezonderd de geselecteerde - New Document : maakt van de huidige staat een nieuw document. - History Options: opent het gelijknamige dialoogvenster met een aantal nieuwe opties : * Automatically create first snapshot : deze optie staat standaard aangevinkt, waardoor het origineel steeds als Snapshot aanwezig is. * Automatically create first snapshot when saving : telkens tussentijds bewaard wordt, wordt tevens een Snapshot gemaakt. * Allow non-linear history : bij het verwijderen van een staat blijven de daaropvolgende staten aanwezig, terwijl ze standaard ook zouden verdwijnen * Show new snapshit dialog by default: deze optie zorgt ervoor dat bij gebruik van de tweede knop onderaan rechts het palet, steeds het dialoogvenster verschijnt met de opties voor een nieuwe opname. * Make layer visibility changes undoable: wijzigingen van de zichtbaarheid van de layers worden ook opgenomen in het History palet

Opmerking : Eénmaal een document gesloten wordt verdwijnen eveneens de staten en de Snapshots van het History palet !!

PHOTOSHOPCS6

Naast staten die automatisch worden toegevoegd aan het History palet, kan men ook Snapshots maken. Een Snapshot maken is als het tijdelijk bewaren van de tekening. Er kunnen meerdere Snapshots gemaakt worden. Dit wordt het best gedaan uit veiligheidsoverweging, maar kan tevens nuttig zijn om te gaan experimenteren en verschillende versies binnen één document bij te houden. Snapshots maken kan via het paletmenu van het History palet ‘Create new snapshot’. Bij het aanmaken van een nieuwe Snapshot kunnen we een naam voor de Snapshot ingeven. De optie ‘From’ laat ons toe te definiëren, wat in de opname moet vervat zitten : het Full Document (met de afzonderlijke layers), de Merged Layers (de layers worden allemaal samengevoegd tot één layer), of enkel het Current Layer. De nieuwe Snapshots komen te staan onder het origineel, met het bijhorende miniatuur. Klikken op een Snapshot doet ons terugkeren naar die versie, ongeacht het aantal stappen dat reeds is genomen. De naam van de Snapshot kan steeds gewijzigd worden door te dubbelklikken op de naam en die te editeren.


PHOTOSHOPCS6

T SCH PP


12.1.1. Brush Tool. Met het penseel en het potlood kunt u in de huidige voorgrondkleur op een afbeelding tekenen. Met het penseel brengt men zachte kleurstreken aan. Kies een voorgrondkleur, selecteer het gereedschap Penseel of Potlood . De options bar heeft de volgende opties : - pictogram van het penseel + presets (zie andere gereedschappen)

- pop-up palet Brush : bij het aanklikken van het pijltje van dit palet verschijnen een aantal opties * de Master Diameter van het penseel uitgedrukt in pixels * de hardheid (Hardness) van het penseel * het soort penseel - de Mode : Blend Mode van het gereedschap - de Opacity : de dekking van de bijgetekende elementen - de Flow (de stroom) van de verf, uitgedrukt in een percentage. Dit geeft de snelheid aan waarmee de verf wordt gespoten. - de airbrushfunctie - Pressure voor penseel en airbrushfunctie: dit is bedoeld voor het gebruik van een tablet en een pen. De druk die uitgeoefend wordt op de pen wordt dan geregistreerd. Opmerkingen : - de opties op de options bar moeten steeds ingesteld worden vooraleer men begint te tekenen - bij het indrukken van de Shift toets tijdens het tekenen, verkrijgt men steeds rechte lijnen. Men kan zelfs klikken om het beginpunt te bepalen en klikken met de Shift toets om het eindpunt te bepalen. Ertussen wordt dan een rechte lijn uitgetekend. Het palet van de penselen kunnen we activeren via Window => Brushes, of via het icoon van de panels (zie figuur rechts) Dit palet bevat zeer veel instellingen. Hier worden niet alle instellingen besproken; de rest is voor gevorderden.

PHOTOSHOPCS6

12.1. Brush en Pencil Tool.


PHOTOSHOPCS6

BRUSH PRESETS Deze Presets tonen ons de verschillende penselen en de Master Diameter die ofwel kan ingetypt worden of via het schuifbalkje kan ingesteld worden. De Preview toont hoe het resultaat er zal uitzien

BRUSH TIP SHAPE (vorm penseeluiteinde) - Size : bepaalt de grootte van het penseel in pixels - X/Y Flip : penseel spiegelen rond de X-as en/of Y-as - Angle en Roundness : met ronding kan men de cirkelvorm van het penseel laten afwijken naar een ovaalvorm, terwijl men met de hoek die ellips kan laten roteren. (hier kan men waarden intypen, of gewoon interactief werken met de miniatuurweergave) - Hardness : bepaalt de hardheid van het penseel. Hoe zachter, hoe waziger de randen van het penseel. Een hardheid van 100% betekent een zeer welomlijnde rand. - Spacing : dit kan geactiveerd worden met het vinkje. Hiermee is het mogelijk om zoals op de preview wat tussenafstand te laten tussen de penseeluiteinden. Onderaan het palet vinden we nog twee knoppen : - Create New Brush : dit zorgt voor een nieuwe Preset van de ingestelde opties - Toggle Brush Preset Manager : hiermee wordt deze manager aan- of uitgeschakeld. Aan de hand van deze manager kunnen we sets van Brushes laden, hernoemen, of kunnen we wijzigingen aan de set zelf gaan uitvoeren. SHAPE DYNAMICS De Brush Shape Dynamics bepalen de variatie in uitzicht van de penseelstreek Size Jitter : aan de hand van deze schuifregelaar kunnen we de grootte van het penseel laten variëren in de penseelstreek. Minimum Diameter : dit bepaalt het minimum percentage waarover de penseelgrootte kan variëren wanneer Size Jitter of Size Control is geactiveerd. Het percentage staat voor een percentage van de diameter. Angle Jitter : aan de hand van deze schuifregelaar kunnen we de hoek waaronder het penseel gedraaid is laten variëren in de penseelstreek. Roundness Jitter : bepaalt de variatie in ronding van het penseel in de penseelstreek. Hoe groter het percentage, hoe meer variatie van rond naar ovaal. Minimum Roundness :bepaalt de minimum ronding voor penseelafdrukken.


BRUSH SCATTERING

BRUSH TEXTURE Een penseel met textuur gebruikt een patroon om de penseelstreken er te doen uitzien alsof ze geschilderd zijn op een canvas met textuur. Invert : inverteert de textuur. Scale : bepaalt de schaal van de textuur. Brightness: bepaalt de helderheid van de textuur Contrast: bepaalt het contrast van de textuur Texture Each Tip : Hiermee wordt elke penseelafdruk voorzien van dezelfde textuur, anders wordt de penseelstreek in zijn geheel voorzien van de textuur wat een ander effect kan geven. Deze optie moet geselecteerd zijn om de “Depth” variatie mogelijk te maken. Mode : bepaalt de Blend Mode tussen het penseel en de textuur. Depth : bepaalt hoe diep de verf in de textuur dringt. Bij 100% zullen de diepste gedeelten van de textuur geen verf ontvangen. Bij 0% zullen alle punten van de textuur evenveel verf ontvangen en aldus zal de textuur niet meer te zien zijn. Minimum Depth : bepaalt de minimum diepte tot waar de verf kan reiken Depth Jitter: bepaalt hoe de diepte varieert wanneer “Texture Each Tip” is geselecteerd.

PHOTOSHOPCS6

Brush scattering bepaalt het aantal en de plaatsing van penseelafdrukken in de penseelstreek. Scatter :bepaalt hoe penseelafdrukken gedistribueerd worden in een penseelstreek.Wanneer “Both Axes” is geselecteerd, dan worden de verschillende penseelafdrukken in een radiale richting geplaatst. Wanneer “Both Axes” niet is geselecteerd, dan worden de penseelafdrukken loodrecht geplaatst op de richting van de penseelstreek. Count : bepaalt het aantal penseelafdrukken per interval. Count Jitter : bepaalt de variatie in aantal penseelafdrukken per interval.


PHOTOSHOPCS6

DUAL BRUSH Een Dual Brush combineert twee penseeluiteinden om penseelafdrukken te maken. De textuur van het tweede penseel wordt gebruikt voor de penseelstreek van het eerste penseel. Enkel de zone waar beide penselen elkaar overlappen wordt geschilderd. De opties voor het eerste penseel worden ingesteld in de Brush Tip Shape sectie. Selecteer een tweede penseel uit de Dual Brush sectie en stel opties in. Mode :bepaalt de blending mode tussen de twee penseeluiteinden. Size : regelt de grootte van de samenstelling. Spacing : regelt de tussenafstand tussen de gesamenstelde penseelafdrukken. Scatter : bepaalt hoe de Dual Tip penseelafdrukken gedistribueerd worden in een penseelstreek. (Zie Scattering) Count : bepaalt het aantal gesamenstelde penseelafdrukken in een interval.

COLOR DYNAMICS Colour dynamics laat kleurverschillen toe bij het gebruik van het penseel. Foreground/Background Jitter : bepaalt hoe de verfkleur varieert tussen voor- en achtergrondkleur. Hue Jitter: bepaalt hoe de kleurtoon van de verf wijzigt. Een lage waarde wijzigt de kleurtoon maar de kleur blijft dicht bij die van de voorgrondkleur. Een hoge waarde laat grote verschillen toe tussen de kleurtonen. Saturation Jitter : bepaalt hoe de verzadiging van de kleur wijzigt. Een lage waarde wijzigt de verzadiging maar die blijft dicht bij de verzadiging van de voorgrondkleur. Een hoge waarde laat toe verschillen toe tussen de verzadiging. Brightness Jitter : bepaalt hoe de helderheid van de verf wijzigt. Een lage waarde wijzigt de helderheid, maar die blijft in de buurt van de helderheid van de voorgrondkleur. Een hoge waarde laat grote verschillen in helderheden toe. Purity : verhoogt of verlaagt de kleurverzadiging. Bij –100% is er geen verzadiging meer. Voorbeelden Color Dynamics


TRANSFER

Opacity Jitter : bepaalt hoe de opacity (dekking) van de verf wijzigt in een penseelstreek. Control: Off betekent geen controle over de variatie van dekking. Fade laat de opacity vanaf de ingevoerde waarde op de Options Bar uitsterven tot 0 in het vastgelegde aantal stappen. Flow Jitter : bepaalt hoe de stroom wijzigt in de penseelstreek. Control :Off betekent geen controle over de variatie van de stroom. Fade laat de stroom vanaf de ingevoerde waarde op de Options Bar uitsterven tot 0 in het vastgestelde aantal stappen. Wetness Jitter: (enkel voor de Mixer Brush) bepaalt hoe de natheid van het penseel wijzigt in de penseelstreek Mix Jitter: bepaalt hoe de vermenging van kleuren wijzigt 12.1.2. Pencil Tool. Met het potlood tekent men vrije vormen met harde randen. Dit gereedschap wordt hoofdzakelijk gebruikt voor bitmapafbeeldingen. Als tekenkleur wordt de voorgrondkleur genomen. Bij activering van het gereedschap verschijnt de volgende optiebalk : - het pictogram en het pop-up palet van de Tool Presets

- pop-up palet van het penseel (zie het penseel) - mode : de overvloeimodus - opacity : de dekking van het gereedschap - auto erase : de voorgrondkleur vervangen door de achtergrondkleur 12.2. Eraser Tool. Met het gummetje (Eraser Tool) wijzigt u de pixels van een afbeelding terwijl u sleept. In de achtergrond en in een layer met vergrendelde transparantie worden de pixels gewijzigd in de achtergrondkleur. In alle andere gevallen worden de pixels omgezet in transparantie. Met het gummetje kunt u ook een bepaald gebied zo bewerken dat het wordt hersteld tot een staat die in het History palet is geselecteerd. Bij activering van het gereedschap verkrijgen we volgende opties : - het pictogram en het pop-up palet van de Tool Presets - pop-up palet van het penseel (zie het penseel) - Mode : bepaalt welk gereedschap men wil gebruiken als gummetje. Er is keuze uit Brush, Pencil, Block - Opacity : hoe hoger de waarde, hoe meer er gewist wordt. - Flow : geeft de snelheid aan waarmee het gummetje de pixels verwijdert - Airbrushfunctie - Erase to History : wanneer dit is aangevinkt, worden de pixels door het gummetje hersteld naar

PHOTOSHOPCS6

Transfer bepaalt hoe de verf wijzigt langsheen de penseelstreek.


PHOTOSHOPCS6

een opgeslagen staat of een eerder gemaakte opnamen in het History palet

12.3. Background Eraser Tool. Met het achtergrondgummetje (Background Eraser Tool) maakt u de pixels in een layer transparant. Door te slepen kunt u de achtergrond uitgummen rond de randen van een voorgrondobject. De randen zelf blijven echter behouden. Met behulp van de verschillende opties voor het nemen van monsters en tolerantie bepaalt u het bereik van de transparantie en de scherpte van de randen. Als u het achtergrondgummetje gebruikt, wordt een monster genomen van de kleur in het middelpunt van het gummetje, de zogenaamde hotspot. Dat is de kleur die vervolgens wordt uitgegumd. Verder worden aan de randen van het voorgrondobject alle restkleuren verwijderd, zodat er geen krans rond het object ontstaat als het later in een andere afbeelding wordt geplakt.

De optiebalk toont volgende opties: - het pictogram en het pop-up palet van de Tool Presets - pop-up palet van het penseel (zie het penseel) - Sampling : in deze keuzelijst kan men bepalen wanneer het gereedschap monsters neemt. Er is keuze uit : * Continuous : om tijdens het slepen steeds monsters van de kleuren te nemen * Once : om alleen die gebieden uit te gummen die de kleur bevatten waarvan men bij de eerste muisklik een monster heeft genomen * Background Swatch : om alleen de gebieden met de huidige achtergrondkleur uit te gummen - Limits : in deze keuzelijst legt men de werkwijze van het gummetje vast. Er is keuze uit : * Discontiguous : als men de geselecteerde kleur wil uitgummen op elke plaats die door het gummetje wordt aangeraakt * Contiguous : als men de geselecteerde kleur alleen wil uitgummen in aangrenzende gebieden * Find Edges : als men de geselecteerde kleur wil uitgummen in de aangrenzende gebieden, waarbij de scherpte van de randen van het object beter behouden blijft - Tolerance : bepaalt hoe selectief de achtergrondgum de kleuren selecteert om ze te wissen. Kies een lage waarde om zeer selectief te zijn - Protect Foreground Color : door deze optie aan te vinken, voorkomt men dat gebieden met de in het gereedschapspalet gekozen voorgrondkleur uitgegumd worden

6

6


12.4. Magic Eraser Tool.

De options bar vertoont volgende opties : - Tolerance : bepaalt hoe selectief het tovergummetje dient te zijn. Hoe kleiner de waarde, hoe kleiner het kleurbereik - Anti-alias : de oneffen randen van de selectie worden vloeiender gemaakt waardoor de kleurovergang zachter wordt. - Contiguous : wanneer dit actief is, worden enkel aangrenzende pixels geselecteerd - Sample All Layers : als dit actief is, worden de pixels over de layers heen geselecteerd - Opacity: bepaalt hoe sterk het effect van het gummetje dient te zijn 12.5. Paint Bucket Tool. Met het emmertje (Paint Bucket Tool) vult u alle nabijgelegen pixels met vergelijkbare kleurwaarden met de kleurwaarde van de pixels waarop u klikt. De options bar vertoont volgende opties : - het pictogram van het gereedschap en het pop-up palet Tool Presets - Vullen : vullen met voorgrondkleur of met een patroon - pop-up palet van de patronen - Mode : overvloeimodus van het gereedschap - Opacity : transparantie van het gereedschap - Tolerance : bepaalt hoe selectief het emmertje de pixels rondom kleurt. Hoe lager de waarde, hoe selectiever. - Anti-alias : kleurovergang vloeiender maken - Contiguous : enkel de aangrenzende pixels worden ingekleurd - All layers : de pixels worden ingekleurd over de verschillende layers heen

12.6. Gradient Tool. Met het verloopgereedschap (Gradient Tool) kunt u verschillende kleuren geleidelijk in elkaar laten overgaan. U kunt kiezen uit een aantal vooraf ingestelde gradients, maar u kunt ook zelf een vulling maken. Men maakt een verloop door na het instellen van de opties in de afbeelding te slepen vanuit een beginpunt naar het eindpunt van het verloop. Zowel de richting als de lengte van het slepen hebben invloed op de vorm van het gekozen verloop. Tijdens het slepen kan men de stand van het verloop beperken tot een hoek van 45° of een veelvoud ervan door tijdens het slepen de Shift toets ingedrukt te houden.

PHOTOSHOPCS6

Als u met het tovergummetje (Magic Eraser Tool) in een layer klikt, worden automatisch alle overeenkomende pixels in dat layer gewijzigd. Als u in de achtergrond of in een layer met vergrendelde transparantie werkt, worden de pixels gewijzigd in de achtergrondkleur. In alle andere gevallen worden de pixels transparant gemaakt. U kunt het effect van het tovergummetje beperken tot uitsluitend aangrenzende pixels of u kunt het effect op alle overeenkomende pixels in het huidige layer laten toepassen. Deze manier van werken stemt overeen met de ‘Magic Wand’, maar hier worden de pixels gewist.


PHOTOSHOPCS6

We hebben op de Options Bar volgende opties : - symbool van het gereedschap met het pop-up palet Tool Presets - pop-up palet Gradient : hier kan men een verloop kiezen of de Gradient Editor openen. Open het palet door op het pijltje naast de miniatuur te klikken. - de stijl van het verloop, te kiezen uit : * Linear Gradient : het verloop volgt een rechte lijn * Radial Gradient : het verloop volgt een cirkelvormig patroon * Angle Gradient : het verloop volgt een beweging tegen de klok in rondom het beginpunt * Reflected Gradient : het verloop gebeurt in twee symmetrische lineaire verloopbewegingen aan beide zijden van het beginpunt * Diamond Gradient : het verloop volgt een vanuit het beginpunt uitwaaierend ruitpatroon - Mode : de overvloeimodus van het gereedschap - Opacity : de dekking van het gereedschap - Reverse : keert de kleuren van het verloop om - Dither : om een zo vloeiend mogelijke overgang te verkrijgen tussen de kleuren en eventuele streepvorming te vermijden - Transparency : om een transparantiemasker aan het verloop mee te geven. Een dergelijk transparantiemasker kan m.b.v. de Gradient Editor gedefiniĂŤerd worden.

Het paletmenu In het paletmenu van de verlopen vinden we volgende opties : - New Gradient : hiermee wordt een verloop opgeslagen als nieuw verloop - Rename Gradient : wijzigt de naam van het actieve verloop - Delete Gradient : verwijdert het actieve verloop uit het palet - Weergave opties : bepaalt de weergave binnen het palet - Preset Manager : opent het dialoogvenster waarin men de standaardbibliotheken kan vastleggen - Reset Gradients : de standaardverlopen worden opnieuw geladen - Load Gradients : om een nieuwe bibliotheek te laden - Save Gradients : om de huidige verzameling op te slaan als bibliotheek - Replace Gradients : vervangt de huidige verzameling verlopen door een andere bibliotheek - Bibliotheken : onderaan zijn een aantal bibliotheken terug te vinden die men kan bijladen Gradient Editor Met het dialoogvenster Gradient Editor kunt u zelf nieuwe verlopen maken door een kopie van een bestaand verloop te bewerken. U kunt ook extra kleuren in het verloop opnemen en op die manier overgangen maken die uit meer dan twee kleuren bestaan. De Gradient Editor wordt geopend door te klikken op de miniatuurweergave van het verloop op de optiebalk.


PHOTOSHOPCS6 Presets : hier vinden we de bibliotheek van de standaardverlopen terug van Photoshop. Het pijltje naar rechts geeft toegang tot het paletmenu. Hier hebben we de volgende opties : - Verschijningsvorm : er is gewoontegetrouw keuze uit Text Only, Small Thumbnail, Large Thumbnail, Small List, Large list - Reset Gradients : hiermee worden de standaardverlopen opnieuw ingevoerd - Replace Gradients : de huidige bibliotheek wordt vervangen door een ander - Bibliotheken : verloopbibliotheken die kunnen bijgeladen worden Name : naamgeving voor een nieuw aangemaakt verloop Gradient type : er zijn hier twee mogelijkheden : Solid en Noise Solid : er wordt een verloop gecreëerd tussen een begin- en eindkleur (met eventueel tussenkleuren) Noise : hier wordt gebruik gemaakt van een willekeurige verdeling van kleuren binnen een vastgelegd bereik. Dit bereik wordt vastgelegd door onderaan links een kleurmodel te kiezen en te werken met de schuifregelaars. De opties die men voor het verlooptype ‘Noise’ kan instellen zijn : - Roughness : bepaalt de overgang tussen de verschillende kleuren. Hoe hoger de waarde, hoe bruusker de overgang - Restrict Colors : zorgt voor een kleiner aantal kleuren waaruit kan gekozen worden - Add Transparency : zorgt voor transparante stroken tussen de kleuren - Randomize : met deze knop kan men telkens een ander verloop laten verschijnen Bij het verlooptype effen wordt een verloop gecreëerd tussen een begin- en eindkleur met eventueel tussenkleuren In het vak ‘Smoothness’ bepaalt men de overgang tussen de kleuren. Een hoge waarde zorgt voor minder strepen in de overgang. In het midden vinden we de kleurenbalk terug. Om de kleuren te bepalen klikt men op de kleurstop onderaan de kleurenbalk. Deze krijgt dan een zwart dakje om aan te geven dat ze geselecteerd is. Eens de kleurstop geselecteerd is, kan men via het vakje ‘Color’ de kleur gaan vastleggen. Ernaast vinden we de ‘Location’, waar de plaats van de kleurstop kan gedefinieerd worden. Dit gebeurt via een


PHOTOSHOPCS6

percentage. 0% betekent helemaal links. Wanneer we nu een extra kleurstop willen toevoegen, dan klikken we tussen de bestaande kleurstops. Om een kleurstop te verwijderen kunnen we de stop selecteren en daarna de stop wegslepen van de balk. Tussen de kleurstops zit een kleine ruit die aangeeft waar het middelpunt van de overgang tussen de kleuren ligt. Het ruitje kan van links naar rechts gesleept worden om die positie te veranderen, of men kan als het ruitje geselecteerd is in het vak ‘Location’ de plaats gaan ingeven. Bovenaan de kleurbalk zitten de stops voor de ‘Opacity’. Na het selecteren van een dergelijke stop kan men in het vak ‘Opacity’ een waarde gaan ingeven voor die dekking. Zoals bij de kleurstops kan men dekkingsstops toevoegen, verwijderen en verplaatsen.


PHOTOSHOPCS6

TO CH SCH PP


PHOTOSHOPCS6

13.1. Smudge Tool. Met Smudge Tool simuleert u het effect dat u ziet wanneer u met een vinger door natte verf gaat. Het gereedschap neemt de kleur over van de plaats waar de streek begint en duwt deze in de richting waarin u sleept.

In de optiebalk vinden we volgende opties : - het symbool van het gereedschap en het pop-up palet ‘Presets’ - het palet voor de Brush - de Blend Mode - de sterkte (Strenght) van het gereedschap : hoe kleiner het percentage, hoe minder uitgesproken de randen zullen zijn - Sample all layers : indien dit aangevinkt is, zullen alle layers gebruikt en dus overschreven worden - Finger painting : wanneer deze optie is aangevinkt wordt de voorgrondkleur bij het begin van de penseelstreek gebruikt. Indien uitgevinkt, is het de kleur van de pixels waarop men start. 13.2. De focuseergereedschappen. 13.2.1. Blur Tool Hiermee kan men de aangeduide gebieden van een afbeelding verzwakken in detail. Dit wordt veel gebruikt om de randen wat te verzachten.

13.2.2. Sharpen Tool. Hiermee kan men de aangeduide gebieden van een afbeelding verhogen in detail. Dit wordt veel gebruikt om de randen wat te versterken.

13.2.3. De Options Bar voor Blur en Sharpen.

In de optiebalk vinden we volgende opties : - het symbool van het gereedschap en het pop-up palet ‘Presets’ - het palet voor het penseel - de Blend Mode - de sterkte (Strenght) van het gereedschap : hoe kleiner het percentage, hoe minder uitgesproken de randen aangepast worden - Sample all layers : indien dit aangevinkt is, zullen alle layers gebruikt en dus allemaal aangepast worden


13.3. De belichtingsgereedschappen.

Op de optiebalk vinden we volgende mogelijkheden terug : - het symbool van het gereedschap en het pop-up palet ‘Presets’ - het palet voor het penseel - de Range: hier heeft men de keuze uit : * Shadows : om alleen de donkere delen van een afbeelding te wijzigen * Midtones : om alleen de middentonen in de afbeelding te wijzigen * Hightlights : om alleen de lichte pixels te wijzigen - de Exposure uitgedrukt als percentage. Hoe hoger de waarde, hoe sterker het effect - een knop Airbrushfunctie, het effect wordt heviger als de muisknop langer ingedrukt wordt. - Protect Tones: zorgt ervoor dat er geen wijzigingen in de kleurtoon zich voordoen. 13.4. De Sponge Tool. Met de Sponge Tool brengt men subtiele wijzigingen aan in de kleurverzadiging van een afbeelding. Op de optiebalk vinden we volgende mogelijkheden terug : - het symbool van het gereedschap en het pop-up palet ‘Presets’ - het palet voor het penseel - de Mode : men heeft de keuze uit : * Desaturate : om de verzadiging van de kleur te verlagen * Saturate : om de verzadiging van de kleur te verhogen. - de Flow : uitgedrukt als percentage. Deze waarde geeft de snelheid aan waarmee de verzadiging wordt aangepast - een knop Airbrushfunctie, het effect wordt heviger als de muisknop langer ingedrukt wordt

PHOTOSHOPCS6

De gereedschappen Dodge en Burn dienen om delen van een afbeelding lichter of donkerder te maken. Deze gereedschappen zijn gebaseerd op een oude afdruktechniek, waarmee bepaalde delen van een foto werden onder- of overbelicht, zodat ze lichter, dan wel donkerder werden. Fotografen houden tijdens het belichten het licht tegen om een deel van de foto lichter te maken (Dodge) of belichten een deel intensiever om het donkerder te maken (Burn)


S

PHOTOSHOPCS6

T

SH P S


14.1. Het tekenen en bewerken van Shapes. Wanneer men het gereedschap Shapes aanklikt, krijgt men een submenu te zien, waar men de gewenste shape kan aanduiden. Men kan deze keuze ook later maken via de optiebalk. Men heeft de keuze uit Rectangle, Rounded Rectangle, Ellipse, Polygon, Line, of Custom Shape. Men kan de shapes op verschillende manieren aan een afbeelding toevoegen : - een shape in een nieuw Shape Layer : hierdoor wordt een nieuw Fill Layer gemaakt (met de voorgrondkleur), met het getekende object als vectormasker. Het Fill Layer bepaalt aldus de kleur van de shape, terwijl het vectormasker de geometrische omtrek van de shape bepaalt. Dit betekent dat men de kleur en andere kenmerken van de shape kan wijzigen door het Fill Layer te bewerken en Layer Styles toe te passen; de omtrek van de shape kan men wijzigen door het vectormasker van het layer te bewerken.

- een shape als nieuw Work Path : hierdoor wordt de getekende shape als Work Path aan de afbeelding toegevoegd. Het pad is terug te vinden in het palet Paths en kan van daaruit in de afbeelding gebracht worden als vectormasker of als selectielijn. (voor gevorderden) - een shape als rasterized shape (fill pixels) (op het actieve layer) : hierdoor wordt de getekende shape als gevuld gebied op het actieve layer geplaatst. Deze manier van werken zet de shape om in pixels, wat betekent dat hij niet langer als vectorshape kan bewerkt worden. 14.1.1. De options bar bij de optie Shape.

Van links naar rechts vindt men de volgende mogelijkheden : - het symbool van de Shape Tool met de pop-up palet ‘Presets’ - drie keuzes waar men de shape kan definiëren : Shape, Path of als Pixels - Fill: hiermee bepaalt men de vulkleur - Stroke: hiermee bepaalt men de kleur, de dikte en het lijntype van de rand. - de Width en Height van het kader - een knop waarmee men respectievelijk kiest voor : * een nieuw shape layer: hierbij wordt elke shape die men tekent op een apart shape layer geplaatst * toevoegen aan shape layer : hierbij wordt elke shape die men tekent op hetzelfde shape layer geplaatst en kunnen dus overlappen * verwijderen uit shape layer : hierbij wordt elke shape die men tekent en die een bestaande shape overlapt uit de eerste shape weggeknipt. * doorsnede maken van shapegebieden : hierbij wordt een doorsnede gemaakt van overlappende shapes * overlappende shapes uitsluiten : hierbij worden de doorsneden van overlappende shapes niet ingekleurd. - een knop voor het uitlijnen en distribueren van verschillende shapes. - een knop om de tekenvolgorde van de shapes vast te leggen - een knop voor de bijkomende opties van de shape.

PHOTOSHOPCS6

Met de Shape Tools kan men vectoriële vormen in een afbeelding brengen. Men kan hiervoor kiezen uit bestaande bibliotheken of zelf veelhoeken tekenen en die opslaan in nieuwe bibliotheken. Het grote voordeel van deze shapes is dat ze resolutie-onafhankelijk zijn, waardoor de randen scherp blijven bij eventuele transformaties.


PHOTOSHOPCS6

14.1.2. De options bar bij de optie Path.

Van links naar rechts vindt men de volgende mogelijkheden : - het symbool van de Shape Tool met de pop-up palet ‘Presets’ - drie keuzes waar men de shape kan definiëren : Shape, Path of als Pixels - de knop ‘Make’, waar men van een Path een selectie, een masker of een shape layer kan maken. - een knop waarmee men respectievelijk kiest voor : * een nieuwe shape: hierbij wordt elke shape die men tekent op een apart shape layer geplaatst * toevoegen aan shape : hierbij wordt elke shape die men tekent op hetzelfde shape layer geplaatst en kunnen dus overlappen * verwijderen uit shape : hierbij wordt elke shape die men tekent en die een bestaande shape overlapt uit de eerste shape weggeknipt. * doorsnede maken van shapegebieden : hierbij wordt een doorsnede gemaakt van overlappende shapes * overlappende shapes uitsluiten : hierbij worden de doorsneden van overlappende shapes niet ingekleurd. - een knop voor het uitlijnen en distribueren van verschillende shapes. - een knop om de tekenvolgorde van de shapes vast te leggen - een knop voor de bijkomende opties van de shape. 14.1.3. De options bar bij de optie Pixels. Van links naar rechts vindt men de volgende mogelijkheden :

S

- het symbool van de Shape Tool met de pop-up palet ‘Presets’ - drie keuzes waar men de shape kan definiëren : Shape, Path of als Pixels - een knop voor de overvloeimodus (blend mode) - een knop voor de opacity (de dekking) - een knop voor de bijkomende opties van de shape. 14.1.4. Bijkomende opties van de shape. Al naargelang de gekozen shape wijzigt het uitklapmenu voor de opties. Voor de Custom Shapes wordt dit : * Unconstrained (Onbeperkt) : in deze standaardoptie bepaalt de richting en de afstand van het slepen de shape * Defined Proportions (Gedefiniëerde verhoudingen) : vink deze optie aan om de oorspronkelijke verhoudingen te behouden. Vervormen is hierdoor niet langer mogelijk * Defined Size (Gedefiniëerde grootte) : met deze optie actief tekent men enkel shapes in de oorspronkelijke grootte. Vergroten en verkleinen kan niet langer * Fixed Size (Vaste grootte) : met deze optie kan men in de vakken W(idth) en H(eight) de afmetingen vastleggen uitgedrukt in de eenheden van de liniaal. Indien men andere eenheden wil gebruiken moet men die er bij typen of kan men na het intypen van de waarden rechts klikken in het vak en in het snelmenu dat verschijnt de gewenste maateenheid aanduiden. * From Center (Vanuit middelpunt) : vink deze optie aan om de shape te tekenen vanuit het middelpunt vanuit één van de hoekpunten

6

6


De opties voor de Polygon worden verzameld in het volgende uitklapmenu * Radius : bepaalt de afstand van het midden van de veelhoek tot de buitenste punten. De straal wordt uitgedrukt in de maateenheid van de liniaal en bepaalt de grootte van de veelhoek. Een kleine sleepbeweging is dan voldoende om de veelhoek op het scherm te krijgen. Wanneer er niets is ingevuld, bepaalt de sleepbeweging de grootte van de veelhoek. Let wel : wanneer men enkel deze optie aanvinkt, dan krijgt men een cirkel i.p.v. een veelhoek * Smooth Corners: zorgt voor afgeronde hoeken van de veelhoek * Star : zorgt voor een veelhoek in een stervorm * Indent sides by : laat de zijkanten van de ster inspringen met een bepaald percentage, waardoor de scherpte van de sterpunten bepaald wordt. Een waarde van 50% levert punten op die half zo lang zijn als de straal van de ster. Een hogere waarde geeft scherpe, smallere punten; een lagere waarde geeft dikkere punten * Smooth Indents : zorgt voor afgeronde binnenhoeken aan de ster. De opties voor de Rectangle, de Rounded Rectangle en de Ellipse zijn grotendeels dezelfde : * Unconstrained : het slepen bepaalt de grootte * Square/Circle : beperkt de rechthoek tot een vierkant of de ovaal tot een cirkel * Fixed Size : laat toe om de grootte vast te leggen in de vakken Width en Height * Proportional : laat toe om de verhoudingen van de Width en Height vast te leggen. De grootte wordt dan nog bepaald door het slepen, maar de verhoudingen liggen vast. * From Center : tekent de vorm vanuit het middelpunt in plaats vanuit één van de hoeken * Snap to pixels : deze optie zorgt dat de randen van de rechthoek of de afgeronde rechthoek zich aan de pixelgrenzen hechten (deze optie is er niet voor de ovaal)

PHOTOSHOPCS6

Wanneer men de Line als shape kiest, kan men in het uitklapmenu voor de opties bepalen of er pijlpunten moeten getekend worden en hoe die er moeten uitzien : * de selectievakjes Start en End: vink één van beide vakjes aan indien men aan het begin en/of aan het einde van de lijn een pijlpunt wil plaatsen. Start en einde worden bepaald door het slepen * Width : bepaalt de breedte van de pijl t.o.v. de lijndikte. Men kan waarden ingeven van 10% tot 1000% * Length : bepaalt de lengte van de pijl t.o.v. de lijndikte. Men kan waarden ingeven van 10% tot 5000% * Concavity : bepaalt de kromming van het breedste deel van de pijlpunt. Men kan waarden invoeren tussen -50% en 50%


OPT S

PHOTOSHOPCS6


Eén van de eerste stappen bij een professionele toonaanpassing is het toekennen van waarden aan de extreme schaduw- en hooglichtpixels (shadows & highlights) in de afbeelding, zodat het volledige toonbereik over de gehele afbeelding voor het scherpst mogelijke detail zorgt. Dit proces noemt men de instelling van de Highlights en Shadows of instelling van witte en zwarte punten. In Photoshop kunnen deze waarden op verschillende manieren worden ingesteld: m.b.v. levels, curves, ... 15.1.1. Het dialoogvenster ‘Levels’. Wanneer in het histogram blijkt dat de verdeling van de pixels niet egaal verloopt van donker naar helder, kan men de verdeling gaan aanpassen door het dialoogvenster Levels op te roepen. Dit kan via het menu Image=>Adjustments=>Levels, of door de sneltoets Ctrl+L. Hierin krijgt men hetzelfde beeld als bij het histogram, met dat verschil dat men ook de mogelijkheid krijgt om de ‘Input en Output Levels’ aan te passen. De aanpassingen kunnen gebeuren door nieuwe waarden in te typen, door de schuifregelaars te verslepen, door gebruik te maken van de knop ‘Auto’ of door met doelwaarden te werken.

In het dialoogvenster Levels heeft men de volgende opties : - Channel: in de keuzelijst kan men kiezen voor RGB, waarbij alle kleurkanalen op een gelijke manier worden aangepast of voor één van de kleurkanalen waarbij elk kanaal wordt aangepast. - Input Levels : met de drie waarden bepaalt men de helderheidniveaus voor de afbeelding, respectievelijk voor de schaduwen, de middentonen en de hoge lichten. Standaard zijn deze waarden 0, 1 en 255. Vrij vertaald betekent dit dat de donkerste waarde voor de helderheid niveau 0 is en dat het meest heldere niveau 255 is en dat de verdeling daartussen egaal verloopt. - Output Levels : met de schuifregelaars voor de uitvoerniveaus kan men de helderheid van de afbeelding beïnvloeden. Versleep het linker driehoekje om de afbeelding te verhelderen, werk met het rechter driehoekje om te verdonkeren. - OK: om de aanpassing door te voeren - Cancel : om de aanpassing te annuleren. Wanneer men de Alt-toets ingedrukt houdt, verandert deze knop in Reset en kan men de waarden herstellen van voor de opening van het dialoogvenster. - Load : om de waarden van een eerdere aanpassing die men bewaard had opnieuw op te roepen - Save : om de waarden die men gebruikt op te slaan als ALV-bestand zodat ze opnieuw kunnen gebruikt worden - Auto : om Photoshop zelf de Levels te laten aanpassen - Options : om de opties voor de automatische aanpassing in te stellen - Drie pipetten : om de toonaanpassing m.b.v. doelwaarden te doen

PHOTOSHOPCS6

15.1. Levels.


PHOTOSHOPCS6

Levels aanpassen met de knop Auto Wanneer men kiest voor een aanpassing van de Levels m.b.v. de knop Auto, laat men Photoshop zelf de aanpassingen uitvoeren. Deze manier laat natuurlijk weinig inbreng toe en is eigenlijk af te raden, tenzij voor kleine aanpassingen. Om dit commando uit te voeren is het zelfs niet nodig om het dialoogvenster Levels te openen, want het is een alleenstaand commando dat te bereiken is via het menu Image=>Adjustments=>Auto Levels bepalen. Levels aanpassen via de schuifregelaars Aanpassingen gebeuren hier door ĂŠĂŠn of meer van de levelgrenzen te veranderen. Dit kan door nieuwe waarden in te typen, maar eveneens door de schuifregelaars te verplaatsen. Als men het linker driehoekje naar rechts versleept, verplaatst men de grens voor de donkerste waarde. Dit betekent dat bij een nieuwe waarde vb.25 alle pixels die links van die waarde liggen volledig zwart zullen zijn ofwel niveau 0. Als men het rechter driehoekje naar links versleept, verplaatst men de grens voor de lichtste waarde. Dit betekent dat bij een nieuwe waarde vb.230 alle pixels die rechts van die waarde liggen volledig wit zullen zijn ofwel niveau 255. Tenslotte kan men de bekomen contrasten wat gaan milderen of nog meer accentueren door met het middelste driehoekje te werken. Sleep de middelste schuifregelaar naar links om de afbeelding lichter te maken of naar rechts om de afbeelding donkerder te maken. Levels aanpassen met behulp van doelwaarden Dit is gezien dit wat ervaring vraagt, een methode voor gevorderden. 15.2. Auto Levels. Dit commando hebben we reeds aangetroffen in het dialoogvenster Levels. Bij Auto Levels laten we het werk over aan Photoshop, en zoals reeds eerder gezegd is dit niet echt aan te raden, daar we geen controle hebben over hetgeen gebeurt en is dan ook maar nuttig voor kleine aanpassingen. Het commando kan gegeven worden via het menu Image=>Adjustments=>Auto Levels 15.3. Brightness and Contrast. Met deze opdracht kunnen we eenvoudige wijzigingen aanbrengen aan het toonbereik van een afbeelding. In tegenstelling tot de opdracht Levels, waar we non-lineaire aanpassingen aanbrengen (niet op alle pixels van de afbeelding tegelijk), kunnen we hier aanpassingen aanbrengen op alle pixels van de afbeelding. Om het dialoogvenster te openen gaan we in het menu naar Image => Adjustments=>Brightness/ Contrast. Sleep de schuifregelaar van de helderheid naar rechts om de helderheid te verhogen. Sleep de schuifregelaar van contrast naar rechts om het contrast te verhogen.

16.4. Auto Contrast. Hier laten we opnieuw Photoshop het werk doen om het contrast van de afbeelding te optimaliseren. Zoals eerder gezegd is dit opnieuw niet aan te raden, gezien we hier geen controle hebben over het gebeuren.


Dit commando is uiterst geschikt voor het corrigeren van foto’s die (gedeeltelijk) overbelicht of onderbelicht zijn. Hier wordt de afbeelding niet simpelweg lichter of donkerder gemaakt, maar wordt lichter of donkerder op basis van de omliggende pixels en dus in een lokale omgeving: dus in de schaduwen of de hooglichten. We kunnen het dialoogvenster oproepen via het menu Image=>Adjustments=>Shadow/Highlight. De standaardwaarden zijn ingesteld voor het bijwerken van afbeeldingen met tegenlichtproblemen. Versleep de schuifregelaars naar rechts om lichtere schaduwen en donkerder hooglichten te bekomen. Onderaan is er nog een aanvinkvakje aanwezig om meer opties te verkrijgen. - Tonal Width: hiermee regelt men het toonbereik in de schaduwen of de hooglichten die worden gewijzigd. Lagere waarden beperken de aanpassingen tot de donkerste gedeelten bij de schaduwen en tot de lichtste gedeelten bij de hooglichten - Radius : hiermee regelt men de grootte van de lokale omgeving van elke pixel die gebruikt wordt om te bepalen of een pixel zich in de schaduw of een hooglicht bevindt. Als de straal te groot is, kan het zijn dat de volledige afbeelding lichter of donkerder wordt. Hiermee moet dus wat geexperimenteerd worden. 15.6. Color Balance. Na bovenvermelde toonaapassingen is het tevens mogelijk om de kleuren van de afbeelding te verbeteren. Ook hier zijn verschillende mogelijkheden. Enkel de meest gebruikte worden hier besproken. Met Color Balance wijzigt men de mengeling van kleuren in een afbeelding om een algemene kleurcorrectie door te voeren.. Om een meer nauwkeurige correctie door te voeren hebben we echter nog andere mogelijkheden. Het commando wordt gegeven via het menu Image => Adjustments => Color Balance. In het dialoogvenster wordt eerst in het vak Tone Balance gekozen voor het toonbereik waar men de correctie wil doorvoeren, nl. Schadows, Midtones of Highlights. Daarna sleept men de schuifregelaars in de richting van de aangeduide kleur om de correctie toe te passen. Selecteer ‘Preserve Luminosity’ behouden om de waarden van de lichtsterkte ongewijzigd te laten. Op die manier blijft de toonbalans ongewijzigd.

PHOTOSHOPCS6

15.4. Shadows/Highlights.


PHOTOSHOPCS6

15.7. Hue/Saturation. Met deze opdracht wijzigt men de kleurtoon (Hue), de verzadiging (Saturation) en de helderheid (Lightness) van een bepaalde kleurcomponent in een afbeelding, of wijzigt men alle kleuren in een afbeelding tegelijk. Het commando wordt gegeven via het menu Image=>Adjustments=>Hue/Saturation - Hue : is de kleur die door een object wordt uitgestraald of gereflecteerd. - Saturation: is de intensiteit of zuiverheid van de kleur. - Lightness : is de relatieve lichtheid of donkerheid van de kleur.

De twee kleurenbalken onderaan het dialoogvenster vertegenwoordigen de kleuren in de volgorde waarin ze op de kleurenschijf voorkomen. De bovenste kleurenbalk toont de kleur voor de aanpassing, terwijl de onderste balk toont hoe de aanpassing van invloed is op alle kleurtonen ( bij volledige verzadiging) - Edit: in het pop-up menu kan men kiezen voor Master, waarbij alle kleuren worden aangepast, of voor één van de voorgestelde tinten. Men heeft de keuze uit Rode, Gele, Groene, Cyaan, Blauwe en Magenta tinten. - Hue, Saturation en Lightness schuifregelaars om eerder vermelde waarden aan te passen. - Colorize : vink deze optie aan om de afbeelding te vullen met één kleur (monotooneffect). Dit kan bijvoorbeeld nuttig zijn om een grijswaardenafbeelding in te kleuren. 15.8. Replace color. Met de opdracht ‘Replace Color’ maakt men een masker om specifieke kleuren in een afbeelding te selecteren om ze daarna te vervangen. Voor de geselecteerde gebieden kan men de kleurtoon, de verzadiging en de lichtsterkte instellen. Het dialoogvenster kan geopend worden via het menu Image=>Adjustments=>Replace Color De eerste stap bestaat uit het maken van de selectie. In het voorbeeldvak ziet men de selectie als witte gebieden, de gemaskerde gebieden blijven zwart gekleurd. De gebieden die slechts gedeeltelijk zijn geselecteerd, krijgen een grijstint als kleur. Men kan op verschillende manieren aanpassen: - gebruik de pipetten om te klikken op de afbeelding of in het voorbeeldvak. Door te klikken met het eerste pipet wordt een nieuwe kleur geselecteerd. De pipetten met plusteken en het minteken dienen respectievelijk om de selectie uit te breiden of in te krimpen. - kies een andere ‘Color’ in het onderdeel ‘Selection’ door op het kleurvakje te klikken. De Color Picker wordt geopend en er kan een kleur gekozen worden. De selectie wordt automatisch aangepast aan de nieuwe kleur.


PHOTOSHOPCS6

- Wijzig de ‘Fuzziness’ van het selectiegereedschap om meer of minder verwante kleuren in de selectie op te nemen. Aan de hand van de schuifregelaars van Hue, Saturation en Lightness kan men nog een gewenste kleuraanpassing doorvoeren.


PHOTOSHOPCS6

6

ST S T


De voordelen van Adjustment Layers : - men heeft de mogelijkheid om verschillende aanpassingen te doen zonder de pixels van het oorspronkelijke afbeeldingslayer definitief te wijzigen. De gedane aanpassingen bevinden zich op het Adjustment Layer dat fungeert als een soort sluier waardoor de onderliggende layers van de afbeelding zichtbaar zijn - men kan hierdoor meer gaan experimenteren, omdat het Adjustment Layer ten aller tijde te verwijderen is - men kan de gegevens over de aanpassingen oproepen door het Adjustment Layer te activeren. Men kan hierdoor de waarden zelfs gaan wijzigen. Om de waarden opnieuw in beeld te krijgen volstaat het te dubbelklikken op het Adjustment Layer. - men kan de opacity en de mode van het layer wijzigen - men kan Adjustment Layers laten werken op één of meerdere layers Opmerking: Hou er rekening mee dat een Adjustment Layer alle onderliggende layers beïnvloedt. Hierdoor kan men met één Adjustment Layer meerdere layers bewerken en hoeft men de aanpassing niet op elk layer afzonderlijk toe te passen. Indien men het Adjustment Layer enkel op één onderliggend layer wil laten werken, dient een uitknipmasker gemaakt te worden (zie eerder) Men kan een Adjustment Layer maken via het menu Layer => New Adjustment Layer. Er verschijnt dan een uitklapmenu waarin men het gewenste Adjustment Layer kan kiezen. Ook onderaan het layerpalet kan men Adjustment Layers aanmaken m.b.v. de vierde knop van links. Van zodra het Adjustment Layer is aangemaakt, verschijnt ze als nieuw layer in het layerpalet. De aanduiding bestaat uit een layerminiatuur en een layermask. Om het dialoogvenster van de aanpassing opnieuw te openen, kan men dubbelklikken op het layerminiatuur. Om het Adjustment Layer enkel te laten werken op het eerst onderliggende layer klikt men met de Alt-toets ingedrukt tussen het Adjustment Layer en het onderliggende layer. Wanneer dit correct is uitgevoerd, schuift het layerminiatuur van het Adjustment Layer een beetje naar rechts en komt een pijltje naar onder, links van die layerminiatuur te staan, dit om aan te duiden dat het Adjustment Layer enkel op het eerst onderliggende layer zal werken.

PHOTOSHOPCS6

Wanneer men het toonbereik en/of de kleurbalans van een afbeelding wil aanpassen, dan kan dat via het menu Image=>Adjustments, of men kan werken met Adjustment Layers. Niettegenstaande het feit dat Adjustment Layers het bestand zullen groter maken, is het toch aan te raden om op deze manier te werken.


6

PHOTOSHOPCS6

S S

6


17.1. Layer Masks toevoegen. Men kan maskers toevoegen door: - te werken via het menu Layer => Layer Mask=>Reveal All of Hide All. De keuze om alles te tonen of te verbergen zorgt dat het Layer Mask volledig wit of zwart is ingekleurd bij het invoegen. - met de tweede knop van links op het layerpalet. Als er een selectie gemaakt is in de afbeelding, krijgt men bij het menu Layer Mask een tweetal extra opties : Reveal Selection en Hide Selection. Hiermee krijgt men de mogelijkheid om de aanwezige selectie onmiddellijk in het Layer Mask te verwerken (als wit gebied bij de optie Reveal Selection, als zwart bij de optie Hide Selection) Als er een selectie aanwezig is in de afbeelding en men maakt gebruik van de knop op het layerpalet, wordt de selectie automatisch verwerkt in het Layer Mask (de selectie wordt getoond). Als men de selectie wil verbergen, dient men de Alt-toets ingedrukt te houden terwijl men op de knop in het layerpalet klikt.

17.2. Layer Masks bewerken met het penseel. Nadat een Layer Mask is toegevoegd kan men het nadien nog bewerken als men elementen aan het gemaskerde gebied wil toevoegen of eruit wil verwijderen. Een Layer Mask is immers een grijswaardenafbeelding waarin zwarte elementen worden verborgen, witte elementen worden weergegeven en grijze elementen in uiteenlopende niveaus van transparantie worden getoond. Dit betekent dat men m.b.v. een tekengereedschap zoals het penseel heel makkelijk een Layer Mask kan uitbreiden of inkrimpen. Daarvoor dient eerst het Layer Mask actief gemaakt worden door op de maskerminiatuur in het layerpalet te klikken. Hierdoor verkrijgt het Layer Mask miniatuur een wit kader rond zich. Bovendien worden de voorgrond- en achtergrondkleur standaard ingesteld op grijswaarden. Vervolgens kan men het actieve deel van een Layer Mask uitbreiden door met het penseel of een ander tekengereedschap wit aan te brengen. Op die manier wordt een groter deel van het layer weergegeven. Als men werkt met zwart krijgt men het omgekeerde effect: het actieve deel van het Layer Mask wordt kleiner gemaakt en men verbergt hierdoor een groter deel van de afbeelding. Wanneer men werkt met grijstinten wordt het Layer Mask deels gedoezeld. Als men i.p.v. het Layer Mask het layer zelf wil bewerken, klikt men op de layerminiatuur in het layerpalet. De miniatuur van het layer krijgt dan opnieuw het wit kader rond zich.

PHOTOSHOPCS6

Met Layer Masks kan men delen van een layer tonen/verbergen of delen van een layer beschermen tegen bewerkingen. Het grote voordeel van dergelijke maskers is dat men de originele inhoud van het layer behoudt en dat de Layer Masks ten aller tijde opnieuw bewerkt of aangepast kunnen worden. Bovendien kan men de Layer Masks samen met andere layers opslaan in een PSD-bestand, zodat ze ook bij een volgende sessie bereikbaar zijn. Standaard wordt het zichtbare gedeelte van een masker met wit aangeduid, terwijl het onzichtbare deel zwart is.


PHOTOSHOPCS6

17.3. Layer Masks weergeven/verbergen. Eens het laagmasker is toegevoegd, kan men met behulp van sneltoetsen het laagmasker in verschillende hoedanigheden weergeven of laten uitschakelen. Als men de Shift-toets ingedrukt houdt terwijl men op het Layer Mask miniatuur klikt, wordt het Layer Mask uitgeschakeld. Als het masker is uitgeschakeld verschijnt in het layerpalet boven het Layer Mask miniatuur een rode X en wordt de inhoud van het Layer zonder maskereffecten weergegeven. Nogmaals klikken met de Shift-toets schakelt het Layer Mask opnieuw in. Deze bewerking kan ook via het menu Layer => Layer Mask => Disable. Als men de Alt-toets ingedrukt houdt terwijl men in het layerpalet op de miniatuur van het Layer Mask klikt, kan men het Layer Mask als grijswaardenmasker weergeven. De oogpictogrammen in het layerpalet zijn dan lichtgekleurd omdat alle layers verborgen zijn. Als men de layers opnieuw zichtbaar wil maken, houdt men de Alt-toets ingedrukt en klikt men opnieuw op de Layer Mask miniatuur. Als men de Alt-Shift-toets ingedrukt houdt bij het klikken op de Layer Mask miniatuur, dan wordt het Layer Mask bovenop het layer weergegeven in een rode maskerkleur.

17.4. Layer Masks omzetten in een selectie. Men kan het actieve deel van een Layer Mask als een selectie in de afbeelding laten opnemen door met de Ctrl-toets te klikken op de Layer Mask miniatuur


Als men een Layer Mask heeft gemaakt, kan men het masker toepassen om de wijzigingen definitief te maken of het masker verwijderen zonder de wijzigingen toe te passen. Hierdoor wordt de bestandsgrootte ook beperkt gehouden. Klik op het Layer Mask miniatuur dat je wil verwijderen en klik vervolgens op de prullenbak in het layerpalet. Er verschijnt een dialoogvenster met een drietal opties. - Apply: met deze optie wordt het masker toegepast voor het verwijderen van het Layer Mask. Dit betekent dat alleen de zichtbare delen van het layer zullen overblijven na het verwijderen. De delen die door het Layer Mask verborgen waren, worden in transparante pixels omgezet. - Cancel : de verwijdering wordt geannuleerd - Delete : met deze optie wordt het Layer Mask verwijderd, zonder dat het wordt toegepast. Dit betekent dat de volledige layerinhoud opnieuw zichtbaar zal worden na de verwijdering. 17.6. Ontkoppelen van Layer Masks en Layers. Een layer is standaard gekoppeld aan het bijhorende Layer Mask, zoals wordt aangegeven door het koppelingspictogram tussen de miniaturen in het layerpalet. Om de delen te ontkoppelen kan men klikken op het koppelingspictogram. Het pictogram verdwijnt dan en de beide delen zijn dan los van elkaar bewerkbaar. De koppeling tussen beide onderdelen heeft tot gevolg dat ze allebei verplaatst worden wanneer men het layer of het bijhorende masker verplaatst. Ook alle transformaties zullen op de layerinhoud als op het Layer Mask uitgevoerd worden. Als men het layer en het masker ontkoppelt, kan men deze onafhankelijk verplaatsen en kan men de grenzen van het masker afzonderlijk van het layer verschuiven en/of transformeren.

PHOTOSHOPCS6

17.5. Layer Masks toepassen/verwijderen.


P

T

P

PHOTOSHOPCS6

T

P TOO P THS


Photoshop voorziet verschillende Pen Tools. De standard Pen tool tekent met de grootste precisie; de Freeform Pen laat je paden tekenen als was je bezig met een pen op een blad papier, en de Magnetic Pen optie laat je paden tekenen die “snappen” naar gedediniëerde gebieden van de afbeelding. De verschillende tools bevinden zich op de toolbar.

PHOTOSHOPCS6

18.1. Tekenen met de Pen Tool.

18.1.1. Drawing Modes. Er zijn bij het tekenen met de Pen Tool 2 verschillende drawing modes. Hun iconen bevinden zich op de options bar.

Shape Layers Dit linkse icoon creëert een Shape op een afzonderlijk layer. Shapes kunnen eveneens gecreëerd worden met de Shape Tools, maar deze zijn voorgedefiniëerd, terwijl we met de Pen Tool gelijk welke vorm kunnen aanmaken. Een Shape Layer bestaat uit een layer dat gevuld is met een bepaalde kleur (Fill layer)en een vectoriëel masker dat de vorm van de Shape vastlegt. Deze grens is een “Path” (pad) dat verschijnt in het “Paths palet”. Het voorbeeld hiernaast toont een met de Pen getekende vorm die gevuld wordt met de voorgrondkleur. In het layerpalet zien we dat dit een shape is op een afzonderlijk layer.

P T P


PHOTOSHOPCS6

Paths Hiermee teken je enkel een “Work path” op het huidig layer. Dit pad kan je dan verder gebruiken om om te zetten naar een selectie, om een vectormasker te creëeren of om te vullen met een kleur en/of te voorzien van een “Stroke” (omlijning) en dus om te zetten naar een rastergrafiek. Op het voorbeeld hiernaast ziet u een uitgetekend pad. Het layerpalet is ongewijzigd: geen layers bij, maar ook niets bijgetekend op het Background Layer. Het Paths palet daarentegen toont ons het huidige Work Path Een Work Path is tijdelijk tenzij het pad bewaard wordt. Dit kan via het paletmenu van het Paths palet

P

T

P

18.1.2. Hoe tekenen met de Pen Tool? Met de Pen Tool tekenen we paden. Een pad bestaat uit één of meerdere rechte lijnstukken en/of curves. Ankerpunten bepalen het einde van de verschillende segmenten. Bij de curves vertoont ieder geselecteerd ankerpunt twee “hendels” die de richting bepalen en eindigen op een punt. De positie van de “hendels” en eindpunten bepaalt de grootte en de vorm van de curve. Het verplaatsen van deze elementen wijzigt dan ook de curve op het pad. Op het pad hiernaast herkennen we volgende elementen: A: curve B: eindpunt hendel C: hendel D: geselecteerd ankerpunt (zwart) E: niet geselecteerd ankerpunt (wit)


Tekenen van rechte lijnstukken: we linksklikken om een ankerpunt vast te leggen en klikken vervolgens op een andere plaats om een volgend ankerpunt vast te leggen. Tussen de 2 ankerpunten wordt het pad als een rechte lijn uitgetekend. Tekenen van curves: om nu een padsegment als een curve uit te tekenen, gaan we links klikken, maar vooraleer we de muisknop loslaten slepen we met de muis naar een andere positie. De hendels komen te voorschijn en we passen de curve aan door te slepen naar de gewenste positie. Geen nood als dit niet onmiddellijk heel correct is, want we kunnen dit later allemaal gaan editeren. Op deze manier kunnen we het pad als een aaneenschakeling van rechte segmenten en curves gaan uittekenen. Het is eveneens mogelijk om een pad te laten sluiten. Wanneer we in de onmiddellijke nabijheid van het beginpunt komen, verschijnt naast het symbool van de pen een klein cirkeltje. Als we dan klikken, dan zal het pad mooi gesloten worden. Het tekenen van paden vergt wat oefening, maar door het feit dat het pad nog volledig editeerbaar is, biedt het ons veel mogelijkheden.

PHOTOSHOPCS6

Om nu de paden te gaan tekenen gaan we als volgt te werk: we kiezen de Pen Tool en de Drawing Mode die we willen gebruiken.

18.2. Paden editeren. Een padsegement kan ten aller tijde geëditeerd worden, maar hou er rekening mee dat dit lichtjes anders is dan het tekenen van die segmenten. Hou de volgende tips steeds in gedachten: Wanneer een ankerpunt twee segmenten verbindt, zal het verplaatsen van dat ankerpunt gevolgen hebben voor beide segmenten. Wanneer we de lengte van een hendel in een ankerpunt aanpassen door te slepen, zal enkel de lengte van deze hendel wijzigen en niet van beiden zoals bij het tekenen. Om paden te kunnen editeren en dus afzonderlijke ankerpunten te kunnen selecteren maken we gebruik van de “Direct Selection Tool”, het icoon bevindt zich onder het icoon van de “Path Selection Tool” waarmee we het pad in zijn volledigheid kunnen selecteren.

Wijzigen van de lengte of de hoek van rechte segmenten: selecteer een ankerpunt van het segment dat moet gewijzigd worden. Sleep het ankerpunt naar de gewenste positie. Sleep met Shift om de hoek te beperken tot veelvouden van 45°.

P

Wijzig de positie en vorm van een curvesegment: selecteer een curvesegment of een ankerpunt aan één van de eindpunten van het segment. De hendels verschijnen. Om nu de positie van het segment te wijzigen sleep je het segment naar de nieuwe positie. Sleep + Shift om de wijzigingen te beperken tot een veelvoud van 45°.

P T

Verplaatsen van rechte segmenten : met de “Direct Selection Tool” selecteren we eerst het segment dat we willen verplaatsen en slepen het dan naar zijn nieuwe positie.


PHOTOSHOPCS6 P

Om de vorm van het segment aan weerszijden van het geselecteerde ankerpunt te wijzigen slepen we het ankerpunt of het eindpunt van een hendel. Sleep + Shift om de wijzigingen te beperken tot een veelvoud van 45°.

P

T

Het verwijderen van een segment: selecteer het segment en druk op Backspace of Delete. Nogmaals drukken op Backspace of Delete verwijdert de rest van de pad. Een open pad verlengen: met de Pen Tool, positioneer de aanwijzer boven het eindpunt van het pad dat je wil verlengen. Indien precies boven het eindpunt, verandert de aanwijzer. Klik op dit eindpunt. Klik of klik en sleep vervolgens op een nieuw punt dat als eindpunt moet dienen. Verbind 2 open paden: met de Pen Tool, positioneer de aanwijzer boven het eindpunt van het pad dat je wil verbinden met een tweede open pad. De aanwijzer wijzigt. Klik op het eindpunt. Klik vervolgens op het eindpunt van het tweede pad. Indien je met de aanwijzer in de buurt van dat punt komt, verschijnt een klein cirkeltje naast de aanwijzer. Toevoegen/verwijderen van een ankerpunt: het toevoegen van ankerpunten kan je meer controle geven over het pad. Het is echter aan te raden niet meer punten toe te voegen dan noodzakelijk. Een pad met minder ankerpunten is eenvoudiger te editeren. De complexiteit van een pad kan verminderd worden door het aantal ankerpunten te verminderen. De Toolbar bezit drie tools om ankerpunten toe te voegen of te verwijderen: de Pen Tool, de Add Anchor Point Tool en de Delete Anchor Point Tool. Standaard wijzigt de Pen Tool in de Add Anchor Point tool wanneer we boven een geselecteerd pad komen, of in een Delete Anchor Point tool wanneer we boven een geselecteerd ankerpunt komen. De optie Auto Add/Delete in the options bar moet daarvoor wel aangevinkt zijn. Om nu ankerpunten toe te voegen of te verwijderen selecteren we het pad, we selecteren de Pen tool, de Add Anchor Point tool of de Delete Anchor Point tool. Om een punt toe te voegen positioneren we ons boven het pad waar we een punt willen plaatsen en we klikken. Om een punt te verwijderen, positioneren we ons boven het bewuste ankerpunt en we klikken.


In een eerder hoofdstuk hebben we al verschillende technieken besproken om selecties te maken. Het omzetten van paden naar e n selectie kan nuttig zijn in bepaalde gevallen en geschikt voor iemand die met gemak dergelijke paden kan uittekenen. Deze omzetting gebeurt via het icoon “Load path as a selection” onderaan het “Paths” palet.

PHOTOSHOPCS6

18.3. Paden omzetten naar een selectie.

18.4. Tekst langsheen een pad plaatsen.

P

Bij het typen zal de tekst mooi het getekende pad volgen. In het “Paths” palet is er een pad bijgekomen, nl. het tekstpad. Dit pad kan nog geëditeerd worden. Het oorspronkelijke Work Path kan eveneens nog geëditeerd worden maar dit heeft geen invloed op de tekst.

P T

Tekst kan ook langsheen een pad geplaatst worden. Selecteer de Text Tool en ga met de aanwijzer dichtbij het pad gaan staan waar de tekst moet starten. De aanwijzer wijzigt in een cursorsymbool met een schuin lijntje. Klik en typ de tekst uit.


PHOTOSHOPCS6 P

T

P

Indien je nog niet tevreden bent met de plaatsing van de tekst op het pad, dan kan dat nog gewijzigd worden. Met de Direct Selection Tool is dit mogelijk. Plaats met de Direct Selection Tool de aanwijzer in de buurt van het begin van de tekst: de aanwijzer wijzigt. Sleep dan naar de nieuwe locatie. Het is eveneens mogelijk om op dezelfde manier de tekst aan de andere zijde van het pad te plaatsen.

18.5. Het pad voorzien van een brush. Dit is mogelijk via een icoon onderaan het Paths palet. Stel vooraf de Brush volledig in (het voorbeeld toont een vierkante Brush met een grotere spacing), selecteer het pad in het Paths palet en klik op het icoon Stroke Path With Brush en het pad wordt volledig uitgewerkt.

6

6


Eveneens op de Paths palette vinden we het icoon terug om een getekend pad te gaan vullen met de voorgrondkleur. Stel eerst de voorgrondkleur in en klik vervolgens op het icoon.

18.7. Paden bewaren.

PHOTOSHOPCS6

18.6. Het pad vullen met de voorgrondkleur.

Vanzelfsprekend kunnen paden ook bewaard worden. Hou er rekening mee dat wanneer je een pad tekent, dit het “Work path” is en aldus verloren gaat indien het document gesloten wordt. Paden bewaar je door het commando “Save path” te gebruiken uit de Paths palette. Geef het pad dan ook een toepasselijke naam. Indien het document dan bewaard wordt als een PSD-file, dan zal ook het getekende pad in de afbeelding bewaard blijven.

P T P


S

O

S

PHOTOSHOPCS6

S TO CTS S T T S


19.1.1. Wat zijn Smart Objects ? Smart Objects zijn layers die zowel raster als vectoriële afbeeldingen kunnen bevatten. Smart Objects behouden de originele inhoud van een afbeelding met al zijn specifieke eigenschappen, wat ons toelaat om de layers non-destructief te gaan editeren. Smart Objects kunnen op verschillende manieren aangemaakt worden: via het ‘Open As Smart Object’ commando of door één of meerdere layers te converteren naar Smart Objects. Aan de hand van Smart Objects kunnen we : - non-destructieve transformaties uitvoeren. We kunnen verschalen, draaien of een layer ‘warpen’ zonder de originele eigenschappen of kwaliteit te verliezen. - blijven werken met vectoriële data, die anders zou omgezet worden naar rasterdata - non-destructieve filtering gebruiken. Filters kunnen achteraf nog geëditeerd worden. - editeer een Smart Object en automatisch worden alle ‘instances’ mee gewijzigd. - het is onmogelijk om bewerkingen die pixelgegevens te wijzigen (brushes, dodging, burning, cloning, ...) toe te passen op een Smart Object, tenzij het eerst omgezet is in een gewoon layer.

PHOTOSHOPCS6

19.1. Smart Objects.

Noot: Wanneer een filter op een Smart Object aanwezig is, en men een transformatie wil uitvoeren, zal Photoshop eerst het filter afleggen, de transformatie uitvoeren, en dan pas de filter er terug op plaatsen. 19.1.2. Smart Objects creëren. Smart Objects kunnen op de volgende manieren gecreëerd worden: - Kies voor File > Open As Smart Object. - Kies voor File > Place om bestanden te importen in een openstaand Photoshop document als Smart Objects. Hoewel het ‘plaatsen’ van JPEG bestanden mogelijk is, is het beter om PSD of TIFF bestanden te plaatsen, omdat dan geen verlies van layers of van kwaliteit plaats heeft.

S

- Kies voor Layer > Smart Object > Convert to Smart Object om het geselecteerde layer om te zetten in een Smart Object

O

- In de Bridge, kies voor File > Place > In Photoshop om een bestand als een Smart Object te importeren in een openstaand Photoshop document.

- Sleep PDF of Adobe Illustrator layers of objecten in een Photoshop document. - Paste artwork vanuit Illustrator in een Photoshop document, en kies voor Smart Object in het Paste dialoogkader. Na het creëren van een Smart Object verschijnt in het layerpalet een icoontje linksonder op de miniatuur van het layer.

S

- Selecteer één of meerdere layers en kies voor Layer > Smart Objects > Convert To Smart Object. De layers worden gebundeld in één Smart Object. Clipping masks worden echter niet behouden.


PHOTOSHOPCS6

19.1.3. Smart Objects editeren. Om een Smart Object te kunnen editeren dient men ofwel te dubbelklikken op het layerminiatuur of door te kiezen voor Layer => Smart Objects => Edit Contents De inhoud van het Smart Object wordt dan geopend als een afzonderlijke afbeelding. Na het editeren dien je te kiezen voor File => Save. Het gewijzigde Smart Object verschijnt in de afbeelding. 19.1.4. Smart Objects exporteren. Selecteer het Smart Object op het layerpalet en kies voor Layer > Smart Objects > Export Contents. Kies een bestemming en bewaar. Photoshop exporteert het Smart Object in zijn origineel formaat. Indien het Smart object gecreĂŤerd werd uit diverse layers, dan wordt het geexporteerd als een PSB formaat. 19.1.5. Een Smart Object omzetten naar een layer. Het omzetten van een Smart Object naar een layer zorgt ervoor dat de inhoud omgezet wordt naar rasterinfo. Zet een object enkel om naar een layer als je de inhoud niet meer wenst te editeren. Selecteer het Smart Object op het layerpalet en kies voor Layer > Rasterize > Smart Object. 19.2. Smart Filters.

S

O

S

Iedere filter die toegepast is op een Smart Object is een Smart Filter. Smart Filters verschijnen in het layerpalet onder het Smart Object layer op dewelke ze toegepast zijn. Daar je ze kan aanpassen, verwijderen of verbergen zijn Smart Filters non-destructief. Elke Photoshop filter uitgezonderd Extract, Liquify, Pattern Maker, en Vanishing Point kan gebruikt worden als een Smart Filter. Meer nog: Shadow/Highlight en Variations aanpassingen zijn eveneens Smart Filters. Om te werken met Smart Filters, doe het volgende: selecteer een Smart Object layer, kies een filter en stel de filteropties in. Nadat het filter is toegepast, kan je nog steeds aanpassen, herordenen of verwijderen.


PHOTOSHOPCS6



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.