Landschaps- en tuinarchitectuur - Beplantingsmethodiek 1 - Onkruidbeheersing

Page 1

Beplantingsmethodiek 1 Thema Onkruidbeheersing Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur

Beplantingsmethodiek 1

Verantwoordelijke uitgever Dirk Baele

2220140272992


Beplantingsmethodiek 1 Thema Onkruidbeheersing Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur

Beplantingsmethodiek 1

Verantwoordelijke uitgever Dirk Baele

2220140272992


Hogeschool Gent

School of Arts KASK - Koninklijk Conservatorium Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur Trajectschijf 1

OLOD: Beplantingsmethodiek 1 De studiefiche van dit opleidingsonderdeel zie: www.ects.hogent.be

Algemene inhoudstafel - Deel 1 Thema inleiding tot beplantings- en beheerplannen - Deel 2 Thema inleiding tot planten van bomen e.a. houtachtigen & Snoeien van bloeiende sierheesters - Deel 3 Thema inleiding tot plantenvoeding en bemesting - Deel 4 Thema inleiding tot onkruidbeheersing - Deel 5 Thema inleiding tot grasveldkunde

Versie: 2018 – 2019

Auteur: Lar. Dirk Baele

On k rui dbehee rs ing

1/5 3


Thema onkruidbeheersing Inhoudstafel: 1 Inleiding ........................................................................................................... 3 2 Onkruidbeheersing tussen beplanting ................................................................. 3 2.1 Onkruid tussen vaste planten ....................................................................... 3 2.1.1 Preventieve maatregelen bij vaste planten borders ................................. 3 2.1.2 Curatieve maatregelen in vaste planten borders...................................... 4 2.2 Onkruidbeheersing tussen sierheesters ........................................................ 5 2.2.1 Preventieve maatregelen in heester borders ........................................... 5 2.2.2 Curatieve maatregelen in heester borders .............................................. 5 2.3 Onkruidbeheersing onder bomen ................................................................. 5 2.3.1 Preventieve maatregelen bij boomaanplantingen. ................................... 5 2.3.2 Curatieve maatregelen bij boomaanplantingen. ....................................... 6 3 Onkruidbeheersing op verharding ...................................................................... 6 3.1 Inleiding...................................................................................................... 6 3.2 Wetgeving .................................................................................................. 7 3.3 Soorten verhardingen .................................................................................. 8 3.3.1 Onverhard ............................................................................................. 9 3.3.2 Halfverhard ........................................................................................... 9 3.3.3 Verhard ................................................................................................ 9 3.3.3.1 Elementenverharding of open verharding .......................................... 9 3.3.3.2 Gebonden verharding of gesloten verharding .................................. 10 4 Onkruidgroei ................................................................................................... 10 4.1 Meest voorkomende onkruidsoorten op verharding ..................................... 10 4.2 Meest voorkomende plaatsen .................................................................... 12 4.2.1 Omgevingsfactoren ............................................................................. 12 4.2.2 Technische parameters ....................................................................... 12 4.3 Klassen en kwaliteitsbeelden ..................................................................... 13 5 GeĂŻntegreerde onkruidbestrijding ..................................................................... 14 5.1 Preventieve maatregelen ........................................................................... 14 5.1.1 Ontwerpmatige aanbevelingen voor verhardingen ................................. 14 5 1.1.1 Vermijden van onnodige verharding................................................ 15 5.1.1.2 Kiezen voor een verharding met kruidgroei ..................................... 16 5.1.1.3 Beheerbewust ontwerpen ............................................................... 17 5.1.1.4 Vlot machinaal onderhoud garanderen............................................ 19 5.1.2 Ideale omstandigheden voor onkruidgroei vermijden ............................. 19 5.1.2.1 De juiste verharding op de juiste plaats .......................................... 19 5.1.2.2 Aangepaste voegbreedte ............................................................... 20 5.1.2.3 Aangepaste voegvulling ................................................................. 20 5.1.2.4 Zorgvuldige afwerking aan randen en bochten ................................ 21 5.1.2.5 Opstapeling organisch materiaal vermijden ..................................... 21 5.1.2.6 Robuuste constructies ................................................................... 22 5.1.2.7 Schade door opstuwende boomwortels vermijden ........................... 22 5.1.2.8 Waterplassen vermijden................................................................. 23 5.2. Preventief onderhoud ............................................................................... 23 5.2.1 Vegen ................................................................................................. 23 5.2.2 Verharding zorgvuldig herstellen na opbreken of beschadiging .............. 24

On k rui dbehee rs ing

1/5 3


5.2.3 Veronkruiding vanuit aanliggend groen vermijden ................................. 5.3 Curatieve maatregelen .............................................................................. 5.3.1 Mechanisch......................................................................................... 5.3.1.1 Borstelen ...................................................................................... 5.3.1.2 Maaien.......................................................................................... 5.3.1.3 Rotorkopeg, schoffelen en of rijven ................................................ 5.3.2 Thermisch ........................................................................................... 5.3.2.1 Branden ........................................................................................ 5.3.2.2 Hete lucht ..................................................................................... 5.3.2.3 Heet water met of zonder schuim ................................................... 5.3.2.4 Stoom ........................................................................................... 5.3.3 Toepasbaarheid van mechanische en thermische onkruidbestrijding ...... 5.3.3.1 Weersomstandigheden .................................................................. 5.3.3.2 Aanwezige onkruidflora.................................................................. 5.3.3.3 Type verharding, draagvermogen en obstakels ............................... 5.3.4 EffeciĂŤntie .......................................................................................... 5.3.4.1 Tolerantie van kruiden t.o.v. alternatieve bestrijdingstechnieken ...... 5.3.4.2 Hoe overleven onkruiden een thermische behandeling? .................. 5.3.4.3 Hoe overleven onkruiden een mechanische behandeling? ............... 5.3.5 Energiedosering bij thermische behandelingen ..................................... 5.3.6 Afwisseling bestrijdingstechnieken ....................................................... 5.3.7 Sensibiliseren ..................................................................................... 5.3.7.1 Sensibilisatie van de medewerker .................................................. 5.3.7.2 Sensibilisatie van de burger ........................................................... 6 Literatuurlijst alternatieve onkruidbestrijding .....................................................

On k rui dbehee rs ing

25 25 25 26 30 31 32 32 36 38 40 41 41 41 42 43 43 44 45 46 46 46 47 47 48

2/5 3


1 Inleiding Wat wordt als onkruid beschouwt? Hieronder vallen alle spontaan groeiende planten die op een bepaald ogenblik op een verkeerde plaats staan. Met onkruidbeheer worden alle directe en indirecte activiteiten bedoeld om de onkruidgroei binnen de vooraf vastgelegde grenzen te houden. Deze grenzen worden vastgelegd in 'klassen' of 'kwaliteitsbeelden'. (Ghion, 2012) Via onkruidbestrijding kan men de ongewenste begroeiing (kruid- en houtachtigen) tussen sierbeplanting en op de verharding voorkomen, verminderen of laten verdwijnen. Dit dient geïntegreerd en duurzaam te gebeuren, gebruikmakend van preventieve en curatieve maatregelen. Onkruidbeheersing in gazons en sportvelden: zie thema inleiding tot de grasveldkunde, Aanleg- en beheertechnieken 1, 1 BLTA.

2 Onkruidbeheersing tussen beplanting 2.1 Onkruid tussen vaste planten 2.1.1 Preventieve maatregelen bij vaste planten borders -

-

Alleen vaste planten aanplanten op een onkruidvrije bodem! Desnoods wordt de grond enkele jaren ‘voorbereid’. (Onkruidvrij maken) Vooral bij doorlevende en diepwortelende onkruiden kan dit enkele jaren in beslag nemen. De sierwaarde van het groenproject hoeft in deze periode echter niet te verminderen want het aanplanten van één- en tweejarigen en deze dan onkruidvrij houden is een uitstekende beheermaatregel. Het onkruidvrij houden van deze één-en tweejarigen gebeurt door de voorbereidende grondbewerkingen uit te voeren in bodemdroge omstandigheden. Het regelmatig hakken, schoffelen en wieden vernietigt alle onkruid. Een goed onderhouden ‘tijdelijk’ gazon werkt onkruidvernietigend bv. pemen.

-

Ook de techniek van een vals zaaibed geeft een goede start bij de aa nplant.

-

De bodem verschillende malen met tussenpauzen bewerken om alzo de doorlevende onkruiden uit te putten.

-

Het groeiende onkruid met systemische totaal herbiciden met korte nawerking behandelen (a.s. glyfosaat h.p. Round-up, Glyfal,.... Eventueel na hergroei opnieuw behandelen.

-

Kiezen voor een gelaagde en stabiele vegetatie.

On k rui dbehee rs ing

3/5 3


-

Hoge (> 50 cm) en goed bodembedekkende vaste planten kiezen .

-

Bij een nieuwe vaste planten aanplanting de bodem met folie afdekken (zwarte plastiek, antiworteldoek,‌)

-

Na het aanplanten van de vaste planten wordt er regelmatig gehakt, geschoffeld, en gewied. Na 1 of 2 groeiseizoenen zal de sierbeplanting dicht staan.

-

Enkel de doorlevende wortelonkruiden kunnen dan nog de kop opsteken. Deze worden regelmatig zo diep mogelijk verwijderd. Dit echter zonder het bloembed te beschadigen.

-

Na de aanplanting, de vaste plantenborder met een mulchlaag afdekken. Bv. 7 cm compost, houtsnippers, 2 cm Terrastar, ‌

2.1.2 Curatieve maatregelen in vaste planten borders Gedurende het eerste groeiseizoen regelmatig hakken, schoffelen en vooral wieden. Wat is wieden? Is het manueel uittrekken en verwijderen van ongewenste kiem- en jonge planten. Wat is schoffelen? Is het afsteken tussen wortel en groeipunt met behulp van een schoffel van de niet gewenste kiemplanten. De van de wortel afgesneden kiemplanten blijven ter plaatse en verdrogen. Er wordt enkel bij droge weersomstandigheden ges choffeld. De werkgang verloopt achterwaards. Zo zijn er geen voetstappen op het geschoffelde oppervlakte te zien en verdrogen de afgeschoffelde kiemplanten snel. Wat is cultiveren? Is met een cultivator de grond oppervlakkig (tot 1 Ă 2 cm diepte) opentrek ken. De kiemende onkruiden zullen losgerukt en beschadigd worden zodat ze bij zonnige en droge weersomstandigheden binnen de 24 uren afsterven. Bij het cultiveren wordt de luchtwaterhuishouding van de bodem aanzienlijk verbeterd. Door het verbreken van de capillairen aan het grondoppervlak zal de ondergrond minder snel uitdrogen. Sommige planten verkiezen een losse bodem. Volgens de ruimte tussen de planten kunnen wij gebruik maken van een 3, 5 of 7 tandige cultivator. De 3 tandige cultivators bestaan zow el met een lange als met een korte steel. Wat is hakken? Het kleine en het iets grotere onkruid kan ook met een hak tussen de wortel en het aardoppervlak afgesneden worden. Er wordt voorwaarts gewerkt waarbij helaas op de pas afgehakte plantendelen gestapt (terug aangedrukt) wordt. Hakken gebeurt bij droge weersomstandigheden. Soms wordt na het hakken het onkruid samen gerijfd en verwijderd.

On k rui dbehee rs ing

4/5 3


schoffel

volle maan halve maanhak beugelhak cultivator schoffel Figuur: kleine tuingereedschappen voor onkruidbestrijding (De Pypere, 2016) Na het eerste groeiseizoen zal er vooral gewied worden. Naarmate de vaste planten hun ruimte innemen vermindert de onkruiddruk. (Reeds na 1 à 2 groeiseizoenen)

2.2 Onkruidbeheersing tussen sierheesters 2.2.1 Preventieve maatregelen in heester borders Lage en hoge sierstruiken enkel aanplanten op een onkruidvrije bodem. Desnoods wordt de grond enkele jaren ‘voorbereid’. Zie hierboven bij vaste planten. De bodem onder de heesters goed gesloten houden met een mulchlaag, vaste planten en of lage heesters. Goed gelaagde vegetaties hebben 1 à 2 jaar na de aanplant minder last van onkruiddruk.

2.2.2 Curatieve maatregelen in heester borders Gedurende het eerste en alle volgende groeiseizoenen regelmatig hakken, cultiveren, schoffelen en of wieden volgens de grondbedekking. Het is vooral noodzakelijk te wieden aan de struikbasis. Pemen, netels, distels en bramen worden regelmatig uit- en afgetrokken. Naarmate de heesters hun ruimte innemen vermindert de onkruiddruk maar blijft regelmatig wieden noodzakelijk.

2.3 Onkruidbeheersing onder bomen 2.3.1 Preventieve maatregelen bij boomaanplantingen. Bij voorkeur bomen op een onkruidvrije boomspiegel planten! De eerste jaren na het aanplanten ondervinden de bomen veel vocht- en voedselconcurentie van heesters en vooral van de kruidachtigen. Desnoods wordt de grond enkele jaren ‘voorbereid’. Zie hierboven bij vaste planten. On k rui dbehee rs ing

5/5 3


Ook een groenbemester en een tijdelijk gazon geven een goed onkruidwerend resultaat. Goed gelaagde vegetaties hebben 1 Ă 2 jaar na de aanplant minder last van onkruiddruk.

2.3.2 Curatieve maatregelen bij boomaanplantingen. Gedurende het eerste en alle volgende groeiseizoenen regelmatig hakken, cultiveren, schoffelen eventueel bosmaaien en aan de stam wieden. Naarmate de boom groeit en zijn ruimte inneemt vermindert de onkruiddruk. ONKRUIDEN WORDEN STEEDS IN HUN JEUGDFASE VERWIJDERD. DE REGELMAAT VERLICHT EN VERMINDERT DE HOEVEELHEID WERK. HET REGELMATIG VERWIJDEREN VAN ONGEWENSTE PLANTEN IN DE GROENCREATIE STRAALT SCHOONHEID UIT!

3 Onkruidbeheersing op verharding 3.1 Inleiding Er zijn verschillende redenen voor de bestrijding van onkruid op verhardingen. Enerzijds brengt de aanwezigheid van onkruid schade toe aan de functie en de levensduur van verharde oppervlakken. Verder zorgt een te sterke onkruidgroei voor een verhoging van de gladheid van het oppervlak en verlaging van de zichtbaarheid van verkeersborden of wegsignalisatie waardoor de verkeersveiligheid in het gedrang komt. Ook uit esthetisch oogpunt is het belangrijk om een degelijk onkruidbeheer toe te passen. Onkruidgroei zorgt namelijk voor een onaantrekkelijk uitzicht. Waar onkruid echter geen hinder of overlast bezorgt kan het best getolereerd worden. (Beeldens, Boonen, De Cauwer, Fagot, & Reheul, s.a.) (De Cauwer, 2011)

On k rui dbehee rs ing

6/5 3


3.2 Wetgeving

Resultaten pesticiden in freatisch grondwatermeetnet (Vlaamse milieumaatschappij, 2013)

Voor 2000 was onkruidbeheer nog onlosmakelijk verbonden met chemische bestrijdingsmiddelen. Echter bij overmatige inzet en het onaangepast gebruik van herbiciden op verhardingen verspreidt het middel zich in de bodem en/of spoelt het af en bereikt zo grond- en oppervlaktewater (zie bovenstaande figuur). Ook verspreidt de herbicide zich in druppel- of dampvorm in de lucht, de zogenaamde drift. Een chemisch bestrijdingsmiddel kan, afhankelijk van zijn eigenschappen, in meerdere of mindere mate een schadelijk effect hebben op de gezondheid van de mens, de fauna en flora. Over de acute giftigheid is zeer veel bekend. Maar ook over effecten op lange termijn (chronische giftigheid), effecten van combin aties van stoffen en afbraakproducten (die in sommige gevallen veel schadelijker zijn dan de oorspronkelijke stof), ontstaat steeds meer inzicht. Vele landen stelden dan ook drastische inperkingen op het gebruik van herbiciden op verhardingen binnen het openbaar domein. In Denemarken en sommige districten in Duitsland werd reeds een totaal verbod uitgevaardigd. Ook Vlaanderen had nood aan een wettelijk kader dat gefaseerd moet leiden tot een nulgebruik aan herbiciden door openbare besturen. (Spijker, Hekman, Teunissen, & Mantingh, 2002) In het decreet van 21 december 2001, houdende de vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen door openbare diensten in het Vlaamse Gewest, werd vastgelegd dat uiterlijk op 31 december 2014 alle openbare ruimten pe sticidenvrij beheerd moeten worden. (Vlaamse milieumaatschappij, 2013) Dus vanaf 1 januari 2015 worden alle openbare ruimten in het Vlaamse Gewest bij wet pesticidenvrij beheerd! Heel wat informatie en tips voor pesticidenvrij beheren van groene ruimten is terug te vinden op - http://www.zonderisgezonder.be/openbare-besturen - http:/www.zonderisgezonder.be/aanleg en ontwerpen - https://www.vmm.be/publicaties/pesticidenvrij-ontwerpen On k rui dbehee rs ing

7/5 3


3.3 Soorten verhardingen

Figuur: classificatie van paden en verhardingen volgens Vademecum ‘Paden en Verhardingen’ (ANB, 2010)

Het beheer van onkruidgroei verschilt sterk volgens het type verharding. Het Technisch Vademecum Paden en Verhardingen maakt onderscheidt tussen drie soorten verhardingen.

On k rui dbehee rs ing

8/5 3


3.3.1 Onverhard Bv. aardewegen, graspaden, … "Onder onverharde paden worden paden verstaan die ontstaan zijn door betreding van de ondergrond (door mens of dier) of door een mechanische handeling zoals maaien, herprofileren of beperkte bodembewerkingen. Er werden geen externe materialen toegepast bij de aanleg van het pad. Onverharde paden zijn dus grondpaden, paden begroeid met gras of zijn een combinatie van beiden (bv. karrenspoor). Ze zijn meestal waterdoorlatend. Toch kunnen paden of delen ervan ondoorlatend worden wanneer zeer sterke verdichting van de grond heeft plaatsgevonden, met plas- of spoorvorming tot gevolg." (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010) Courante toepassingen zijn: grondwegen, graspaden, extensief wandelpad, mountainbikepad, ruiterpad, brandwegen, extensieve dienstweg, speelterrein,… (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010)

3.3.2 Halfverhard Bv. grindweg, gewapend gras, dolomietpad, knuppelpad, houtsnippe rpad, … "Halfverharding is een breed begrip. In essentie zijn het verhardingen die opgebouwd zijn uit (kleine) losse stukken basismateriaal (granulaat). Deze granulaten worden bij de constructie van een pad eerst in losse vorm aangebracht en vervolgens al dan niet bewerkt (bv. verdicht door aanwalsen), verstevigd (bv. met geocellen) of gebonden (bv. met cement, kalk, leem, …)." (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010) "De eigenschappen van het granulaat zijn zeer afhankelijk van de fractiegrootte, verdeling en -samenstelling (bv. steenslag, grind, schelpen, …). Ook een halfverharding is over het algemeen water- en luchtdoorlatend. De mate van doorlatendheid zal echter afhankelijk zijn van de keuze van het toplaagmateriaal en de eventuele binding, de fundering en de mechanische verdichting ervan." (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010) Courante toepassingen zijn: wandelpad (extensief tot matig intensief ), fietspad, ruiterpad, dienstweg (bv. voor beheerwerken), parking. (Stuurgroep Vadem ecum Paden en verhardingen, 2010)

3.3.3 Verhard "Bij volledige verhardingen wordt de oppervlakte afgedicht door elementen (elementenverhardingen) of een gebonden vorm van granulaten (gebonden verharding). Courante toepassingen zijn: intensieve wandelpad, f ietspad, dienstweg, parking, plein." (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010)

3 .3 .3 .1 Ele me n te nverh ardin g of op en ver har ding Bv. klinkers, betonstraatstenen, kasseien, dallen met open voegen, … "Een elementenverharding is opgebouwd uit losse elementen die in meer of mindere mate met elkaar verbonden zijn (in een constructie of door bindmiddelen). De toplaag bestaat uit geprefabriceerde elementen van natuursteen, hout, gebakken

On k rui dbehee rs ing

9/5 3


klei of beton in de vorm van klinkers, tegels, keien, straatstenen, houten elementen, ‌ Als de binding van de elementen sluitend is (bv. bij een cementvoeg) wordt de elementenverharding als een gesloten verharding beschouwd. Bij een open voeg (voeg gevuld met lucht, aarde of ongebonden granulaat) blijft de verharding water en luchtdoorlatend en spreekt men van een open verharding. Er bestaan ook waterdoorlatende betonstraatstenen. Deze elementen zijn ontwikkeld om een waterdoorlatende verharding met grote draagkracht te bekomen." (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010)

3 .3 .3 .2 Ge bon de n ver har ding of g eslo te n ver har ding Bv. betonweg, asfaltweg, dichtgegoten klinkers, dichtgegoten terrastegels,‌ "Een gebonden verharding is opgebouwd uit een materiaal dat na het aanbrengen een monoliet geheel vormt en niet op te delen is." (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010) "De meest gekende voorbeelden van gebonden ve rhardingen zijn asfalt en beton. Hierbij is het bindmiddel respectievelijk bitumen en cement. Het toevoegen van een bindmiddel aan een granulaat betekent niet noodzakelijk dat het een gesloten verharding betreft. Er bestaat immers waterdoorlatend asfalt en drainerend beton." (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010)

4 Onkruidgroei Naar onkruidbeheer toe is het belangrijk te weten in welke mate onk ruiden aanwezig zijn, zowel qua soort als de mate van onkruidgroei op de verharding. Dankzij een goede inventarisatie krijgt men bovendien ook zicht op de verspreiding van de onkruiden. Op plaatsen die minder of niet betreden worden, onder andere op verkeersgeleiders, langs gevels en rondom obstakels, vinden onkruiden optimale omstandigheden om zich te ontwikkelen. De beheerder bepaalt, per te beheren verhardingseenheid, de mate waarin onkruidgroei wordt toegestaan. Deze grenzen worden vastgelegd in klassen of kwaliteitsbeelden.

4.1 Meest voorkomende onkruidsoorten op verharding In het najaar van 2008 heeft de vakgroep Plantaardige productie van de UGent, in het kader van het opstellen van een handleiding voor niet - chemisch(e) onkruidbeheer(sing) op verhardingen met kleinschalige elementen, op drieĂŤnzestig plaatsen in Vlaanderen een vegetatieopname uitgevoerd. De opzet was een goed overzicht te verkrijgen van de aanwezige vegetatie (vaatplanten, mossen, korstmossen) op verharde oppervlakken. (De Cauwer, 20 11) De frequentie van de twintig meeste voorkomende onkruidsoorten werd in een grafiek gegoten (Figuur 2). De meest waargenomen soorten behoren tot de klassen van de mossen (Musci), op de voet gevolgd door straatgras (Poa annua). Daarnaast zijn ook liggende vetmuur (Sagina procumbens), Canadese fijnstraal (Conyza canadensis), paardenbloem (Taraxacum officinale) en grote weegbree (Plantago major) sterk vertegenwoordigd op verharde oppervlakken.

On k rui dbehee rs ing

10/ 53


Figuur: frequentie van de twintig meest voorkomende onkruidsoorten op een elementenverharding (Beeldens, Boonen, De Cauwer, Fagot, & Reheul, s.a.)

Musci-soorten

Poa annua

Sagina procumbens Figuur: veel voorkomende onkruidsoorten

Canyza canadensis

On k rui dbehee rs ing

11/ 53


Veelal gaat het om overblijvende planten die eens gevestigd jarenlang aanwezig blijven. Dankzij hun ondergrondse reserveorganen zoals vlezige penwortels (vb. paardenbloem), wortelstokken (paardenstaart, kweek,..), broedknoppen (klaverzuring), enz., overleven ze ongunstige omstandigheden als hitte, d roogte, compactie, zout,... Bovendien zijn heel wat soorten typische tredplanten. Vele grassen en rozetvormers zoals weegbree- achtigen groeien bijgevolg zonder veel moeite op vaak betreden verhardingen. (De Cauwer, 2011) (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) Naast overblijvende planten zijn vaak ook vele éénjarige onkruiden op verharde oppervlakken terug te vinden. Hierbij maakt men een onderscheid tussen : - hitte- en droogtetolerante soorten zoals tropische gierstgrassen (o.a. vingergrassen) - diepwortelende soorten (bv. varkensgras) - snel kiemen en het jaarrond zaden produceren (bv. straatgras en klein kruiskruid) of hun zaden over lange afstand verspreiden (bv. Canadese fijnstraal). (De Cauwer, Onkruidbestrijding op halfopen verharding en, efficiëntie en milieuimpact, 2011) (BoonenCauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012)

4.2 Meest voorkomende plaatsen Waar onkruid voorkomt op de verharding hangt af van zowel omgevings - als technische parameters. Aanliggend groen (groenstrook, bos, bomen rij, berm), een lage gebruiksintensiteit, vervuiling, etc. zijn omgevingsfactoren die de groei van onkruiden op verhardingen in de hand kunnen werken. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) Zie verder: 4.3 Klassen en kwaliteitsbeelden.

4.2.1 Omgevingsfactoren Via generatieve (zaad) of vegetatieve (uitlopers van wortels of stengels) reproductie kan onkruid zich snel en gemakkelijk verspreiden naar geschikte groeiplaatsen in zijn omgeving. Het spreekt voor zich dat een verharding die grens t aan een groenzone veel meer kans maakt op de vestiging van onkruiden dan bijvoorbeeld een verhard oppervlak binnen een dorpskern. Ook de aanvoer van organisch materiaal is in vele gevallen groter. Bij de minste vervuiling kunnen bepaalde onkruiden zich reeds vestigen waarna steeds meer organisch materiaal wordt gevormd en de onkruidgroei verder zal toenemen. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) Daarnaast blijkt de verkruiding groter op een verharding die minder of nauwelijks wordt betreden/bereden. Op intensief belopen en bereden verhardingen zullen onkruiden, zelfs tredplanten, moeilijker tot ontwikkeling kunnen komen. Dit is dan ook één van de redenen waarom rond straatmeubilair, paaltjes, etc. vaak opvallend meer onkruid aanwezig is. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012)

4.2.2 Technische parameters De technische kenmerken van de verharding hebben eveneens een invloed op de onkruidgroei. Zo is op een elementverharding met brede voegen veelal meer onkruid aanwezig. Ook in uitzettingsvoegen van een gebonden verharding kan onkruidgroei On k rui dbehee rs ing

12/ 53


optreden. De voegvulling heeft eveneens een grote invloed op de aanwezigheid van onkruid. Een voeg gevuld met overwegend organisch materiaal vormt een optimale voedingsbodem voor onkruiden. Verder treedt vaak onkruidgroei op rond obstakels, afvoerputten, langs kantopsluitingen en goten. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) Tot slot zijn ook verzakkingen en oneffenheden ideale vestigingsplaatsen voor ongewenste vegetatie.

4.3 Klassen en kwaliteitsbeelden Na een inventaris van de verharde oppervlakken kan iedere te beheren verhardingseenheid wordt gekoppeld aan een kwaliteitsbeeld. Op die manier beslist de beheerder hoeveel onkruidgroei op een bepaalde verharding getolereerd wordt. Men kan kiezen uit vier klassen, met per klasse een andere intensiteit van beheer. De indeling van de te beheren oppervlakte in klassen verschilt uiteraard van gemeente tot gemeente. Toch is ze in grote lijnen gelijklopend. Zo vallen dorpskernen in de meeste gevallen onder klasse 1, m.a.w. een nultolerantie voor onkruidgroei. Ook klasse 2 is in dergelijke gevallen nog aanvaarbaar. (Delarue & Willem, 2006) (Ghion, 2012) De -

voornaamste factoren die de indeling beĂŻnvloeden zijn (Delarue & Willem, 2006): de mogelijkheid om personeel en machines in te zetten, de beschadiging van de verharding het esthetische aspect, de veiligheid van de gebruiker de meerkost bij het uitstellen van het beheer.

Klasse Klasse Klasse Klasse Klasse

1 2 3 4

Kwaliteitsbeeld Geen kruidgroei Geringe kruidgroei (enige begroeiing in de voegen - geen pollen) Matige kruidgroei (begroeiing in de voegen - enkele pollen) Zware tot zeer zware kruidgroei (veel begroeiing - met pollen of houtige gewassen)

Tabel: indeling in klassen en kwaliteitsbeelden (Delarue & Willems)

Bovenstaande onderverdeling is niet bindend. Er zijn ook andere indelingen van kwaliteitsbeelden. De CROW -indeling onderscheidt bijvoorbeeld vijf beeldklassen , van geen tot zeer veel onkruid.

On k rui dbehee rs ing

13/ 53


Figuur: bron: www.CROW beeldklassen.nl Een goede omschrijving van de klassen met bijhorende foto's van de gewenste/ongewenste kruidgroei zorgt voor duidelijkheid en vermijdt in een latere fase mogelijke discussies (met de aannemer, het bestuur,..) omtrent de bekomen resultaten.

5 GeĂŻntegreerde onkruidbestrijding Door de invoering van een bestrijdingsmiddelenvrij onkruidbeheer op verhardingen ligt de nadruk meer dan ooit op een geĂŻntegreerde en duurzame aanpak. Alternatief onkruidbeheer is een combinatie geworden van preventieve en curatieve maatregelen. Enkel zo is een niet-chemisch onkruidbeheer op openbare domeinen haalbaar en houdbaar.

5.1 Preventieve maatregelen Preventieve maatregelen zijn onmisbaar om bij alternatieve onkruidbestrijding de kosten, de bestrijdingsfrequentie en milieu-impact op lange termijn minimaal te houden. Zo kan men in de ontwerp- en aanlegfase rekening houden met het voorkomen van onkruidgroei tijdens de gebruiksfase van de verharding. Een onkruidwerend ontwerp en de kwaliteit van aanleg spelen h ierbij een belangrijke rol. Daarnaast is ook preventief onderhoud van bestaande verhardingen belangrijk om de groei van onkruiden te voorkomen of te beperken. Zo heeft een degelijk veegbeheer een belangrijk aandeel in het voorkomen van ongewenste kruidgroe i.

5.1.1 Ontwerpmatige aanbevelingen voor verhardingen In het verleden werd het onkruidbeheer aangepast aan het ontwerp. Ondertussen zijn openbare besturen genoodzaakt om reeds tijdens het ontwerpproces rekening te houden met een pesticidenvrij beheer achteraf. Om een niet -chemisch beheer

On k rui dbehee rs ing

14/ 53


haalbaar te maken moet het openbaar domein worden omgevormd. Bestaande verhardingen kunnen worden aangepast. Aangezien heraanleg van het volledige terrein in vele gevallen niet haalbaar is, gebeurt de omvorming veelal via kleine aanpassingen zoals een degelijke aansluiting van obstakels met de verharding. Anderzijds kunnen bij de aanleg van nieuwe straten of pleinen meerdere ontwerpmatige aanbevelingen omtrent een onkruidwerend ontwerp hun toepassing vinden. (De Cauwer, Onkruidbestrijding op halfopen verhardingen, efficiĂŤntie e n milieu-impact, 2011) Als het ontwerp of de omvorming van het openbaar domein wordt gepland, is het van belang meerdere partijen bij het ontwerpproces te betrekken. Vooral de samenwerking tussen beheerders en ontwerpers is cruciaal om tot een ontwerp te komen dat weinig vatbaar is voor kruidgroei en na realisatie goed kan worden beheerd op niet-chemische wijze. (Anonymous, 2008) Onderstaande aanbevelingen zijn richtlijnen die theoretisch gezien de onkruidgroei zoveel mogelijk beperken of voorkomen en bijg evolg leiden tot minder inzet van mensen en middelen en een aanzienlijke kostenbesparing op de onkruidbestrijding. Desalniettemin wijst de praktijk uit dat niet alle maatregelen even haalbaar en/of effectief zijn. Iedere verharding is verschillend en vraag t bijgevolg een specifieke aanpak.

5 1 .1 .1 Ver mi jde n va n o nn odige verh ar ding Sommige plaatsen zijn onnodig verhard met als gevolg kosten aan beheer die in principe vermeden kunnen worden. Op paden met een te lage gebruikersfrequentie en dus te weinig bet reding heeft onkruid vrij spel. Vooral halfverharde oppervlakken vragen een intensief gebruik. Als richtlijn wordt aangenomen dat een (half)verhard oppervlak dat minder dan 20 keer per dag wordt betreden, beter kan worden omgevormd. In de praktijk is het vaak zo dat men (vooral in parken) ongebruikte halfverharde oppervlakken (bv. dolomietpaden) laat vergrassen en opneemt in het maaibeheer. Ook kunnen brede verhardingsstroken met onvoldoende betreding versmald worden. Vooral voetpaden worden nog te vaak onnodig breed aangelegd. In principe hoeft een wandelpad niet breed te zijn. Men kan een pad met een obstakelvrije breedte van ongeveer 0,8 m vlot bewandelen en eventueel een andere wandelaar passeren. Voor een rolstoel is wel een minimale breedte van 0,9 m nodig. (VMM, 2009) (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010) Door de omvorming van overbodige paden of overtollige parkeerstroken is er een mogelijkheid tot het aanleggen van (bredere) grasstroken. Uiteraard vragen zij ook een beheer maar de kost die wordt bespaard door het wegvallen van groot onderhoud aan de elementenverharding is vele malen groter, zo blijkt uit onderzoek (Ghion, 2012). Zeer smalle groenstroken of snippergroen kan men beter vermijden. Het beheer ervan is erg arbeidsintensief en omslachtig. Bovendien is het moeilijk om een mooie, duurzame begroeiing te realiseren op dergelijke kleine oppervlakten. (VMM, 2009) Het reduceren van verhardingen geeft niet alleen aanleiding tot meer groen maar creĂŤert ook mogelijkheden voor waterinfiltratie. Daar regenwater ter plaatste in de grond kan sijpelen kan de grondwatertafel op peil worden gehouden en bij zware regenval vermijdt men bovendien overbelasting van het rioleringsstelsel. (VMM, 2009) (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006)

On k rui dbehee rs ing

15/ 53


Figuur: omvorming van overbodige verharding in grasstroken

5 .1 .1 .2 Kie ze n vo or een ver har ding me t kr uidgr oei Soms is het wenselijk om op een verharding kruidgroei toe te laten. Er zijn diverse redenen om voor een groene verharding te kiezen. Het kan gaan om een na te streven beeld, om een afname van het onderhoud of om het creĂŤren van mogelijkheden voor waterinfiltratie. Een sterk opkomende toepassing is een verharding van grasbetontegels. Voor een grotere natuurlijke uitstraling kan men kiezen voor gras-kunststofplaten. De ribbreedte is smaller. Verder kan men opteren om kasseien (of betonstraatstenen) met brede voegen aan te leggen waardoor in de voegen begroeiing mogelijk wordt. In natuurlijke omgevingen kan men opteren voor paden van gemaa id gras. In geval van sporadisch gebruik door wagens kan een grindgazon een goede oplossing zijn. Evenals bij een incidenteel grote stroom aan wandelverkeer (bijvoorbeeld een evenement in een park) op smalle (half)verharde paden kan een aanliggende strook van grindgazon soelaas bieden. (VMM, 2009)

Figuur: grasbetontegels

Figuur: kasseien met voegbegroeiing

On k rui dbehee rs ing

16/ 53


5 .1 .1 .3 Beh eer be wu st on t werp en

5.1.1.3 1 Aantal obstakels i n de verhardi ngen vermi nderen Een eerste maatregel die hiertoe kan bijdragen is het combineren van verschillende functies door ze aan te brengen op één element. Bijvoorbeeld het bevestigen van verschillende borden op één paal. Bovendien kunnen verkeersborden in een aanliggende, beplante groenzone worden geplaatst De zichtbaarheid moet wel gegarandeerd blijven, m.a.w. enkel laagblijvende beplanting (bodembedekker, lage heesters) komt hiervoor in aanmerking. Verder kunnen verlichtingspalen, vuilnisbakken en infoborden met hun voet in aanliggende groenstroken worden geplaatst. Het plaatsen van obstakels in gras moet worden voorkomen omdat ook hier het onderhoud rond obstakels veel extra tijd vraagt. (VMM, 2009) (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006) (Tauw, 2013) Daarnaast speelt de keuze van het straatmeubilair een belangrijke rol. Om het aantal aansluitingen met de verharding te beperken kan worden gekozen voor banken met twee steunpoten in plaats van vier (Figuur 7). Banken zwevend monteren, aan een muur of tussen twee bloembakken, is ook een optie. (VMM, 2009)

Figuur: verkeersbord in lage beplanting

Figuur: banken met twee steunpoten

Indien bepaalde objecten uit praktische overwegingen toch een plaats moeten krijgen in de verharding, kan het gebruik van demonteerbare obstakels overwogen worden. Bij de aanvang van een onderhoud kunnen bijvoorbeeld anti -oprijpaaltjes op die manier verwijderd worden zodat bepaalde verharde oppervlakken toegankelijk worden voor werktuigdragers. (VMM, 2009) Tot slot kan de inbreng van lijnvormige elementen een alternatief bieden voor afzet of anti-parkeerpaaltjes. Eén hoge boordsteen is, in vergelijking met een opeenvolging van paaltjes, minder of niet storend bij een onderhoud. (VMM, 2009)

5.1.1.3.2 Aantal voegen bij pl aatsi ng van straatme ubil air beperken Bij de inplanting van paaltjes en ander straatmeubilair is een goede aansluiting met de verharding erg belangrijk. Hiervoor zijn in diverse maatvoeringen passtukken ontwikkeld. In de praktijk wordt in de meeste gevallen een verhardingselem ent deels

On k rui dbehee rs ing

17/ 53


of volledig (afhankelijk van de grootte) weggenomen om nadien een afdichting van mortel aan te brengen (Figuur 8). Bij gebonden verhardingen (asfalt of beton) kan men gebruik maken van prefab betonelementen met standaarduitsparingen voor voorzieningen. (VMM, 2009) (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006) (Tauw, 2013)

Figuur: afwerking rond anti-oprijpaaltjes in de verharding

Verder kan het gebruik van halfverhardingen (bv. dolomiet) onder banken, fietsenrekken, etc. best vermeden worden. Kruidgroei is op die plaatsen onvermijdelijk door het gebrek aan betreding. (VMM, 2009) (Tauw, 2013)

5.1.1.3.3 Onderhoudsvriendelijke greppels ontwerpen Om te beginnen worden goten met veel voegen beter vermeden. Kasseigoten of goten uit betonstraatstenen zijn veel gevoeliger voor onkruidgroei in vergelijking met een goot van grotere elementen (bv. prefab-betonelementen ). Wanneer wordt gekozen voor afgeronde goten (bv. betonmolgoot) bekomt men bovendien een vloeiende aansluiting met de verharding zonder opstaande randen. Bij opstaande randen kan organisch materiaal zich opstapelen en bijgevolg onkruidgroei stimuleren. (VMM, 2009) (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006) (Tauw, 2013)

Figuur: goot in betonstraatsteen tegenover prefab -betonelementen

Daarnaast kan de locatie van de goot bepalend zijn voor het onderhoud achteraf. Op plaatsen waar de rijweg aansluit op naastliggende parkeerplaatsen, kan de goot het

On k rui dbehee rs ing

18/ 53


best tussen de rijweg en de parkeerstrook worden aangebracht. Dit is een maatregel die in de praktijk reeds vrijwel overal wordt toegepast. Het voordeel is dat goten op die manier vlotter bereikbaar zijn (in het geval van geparkeerde wagens) bij onderhoudsbeurten met borstel- en veegmachines.

5 .1 .1 .4 Vlo t ma china al o nd erh oud g ara nd ere n Om een vlotte bereikbaarheid te garanderen kan enerzijds rekening worden gehouden met de breedte van machinale onkruidbestrijders. Afhankelijk van welke machine wordt ingezet, is een breedte van 0,4 (eenassers) tot 1,8 m (twee -assige werktuigdragers) tussen obstakels in de verharding noodzakelijk. (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006) (Tauw, 2013) Verder kunnen niveauverschillen beter beperkt worden omdat zij moeilijk te overbruggen barrières vormen voor werktuigdragers. Een vloeiende overgang kan een oplossing bieden. (VMM, 2009) Tot slot kan ook het gebruik van schuine hoeken de bereikbaarheid voor machines vergemakkelijken. Door rechte hoeken in boordstenen te vervangen door een schuine variant (hoeken van 45°) vermijdt men bovendien dat de wind er stilvalt en zal de kans op opstapeling van organisch materiaal op die manier sterk verminderen. In principe zijn gebogen boordstenen ook mogelijk met een straal vanaf 50 cm. (VMM, 2009) (Velt vzw, 2002)

Figuur: stoeprand met vloeiende lijnvoering

Figuur: boordsteen met knik van 45°

5.1.2 Ideale omstandigheden voor onk ruidgroei vermijden 5 .1 .2 .1 De juiste verh ardin g op de juist e plaa ts Aan de hand van het te verkrijgen beeld, de te verwachten betreding en de mate waarin waterberging noodzakelijk is, kan voor een welbepaald type verhardingsmateriaal worden gekozen. (VMM, 2009) In relatie tot het onkruidbeheer is voornamelijk betreding een doorslaggevende factor. Vooral bij halfverhardingen maar ook bij een elementenverharding moet de gebruiksfrequentie voldoende hoog zijn om te voorkomen dat onkruid zich gaat ontwikkelen. (VMM, 2009)

On k rui dbehee rs ing

19/ 53


Onverhard Halfverhard Elemenentenverharding Gebonden verharding

Intensieve betreding xx xx x

Extensieve betreding xx x xx

Tabel: indeling van verhardingen op basis van de betreding (VMM, 2009)

Wandelpaden in parken worden vaak in een gebonden verharding uitgevoerd. Ook fietspaden worden steeds vaker in beton of asfalt aangelegd. Ontwikkeling van onkruid kan enkel in de uitzettingsvoegen of vanuit de aansluitende groenstroken. Door het uitwassen van de toplaag bij een "verse" cementbeton verharding wordt het granulaat zichtbaar. Hierdoor oogt de verharding natuurlijker e n is ze bovendien een stuk veiliger bij nat weer. (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010) Ook betonprints of asfalt met print kunnen het esthetische aspect van een elementenverharding combineren met het onderhoudsgemak van een gebonden verharding. Door het aanbrengen van patronen in asfalt of beton verkrijgt men een mooie en toch voegloze verharding. Vooral op verkeersgeleiders -waar van betreding nauwelijks sprake is- worden ze steeds vaker toegepast. (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006) (Anonymous, 2008)

5 .1 .2 .2 Aan gep aste voeg bre ed te Om te beginnen worden de voegen steeds zo smal mogelijk gehouden. Tenzij met opzet plantengroei wordt toegestaan. Een andere uitzondering zijn straatstenen met brede voegen of drainageopeningen die worden gebruikt bij waterdoorlatende verhardingen. Echter de vuistregel luidt: hoe breder de voegen, hoe meer kans op kruidgroei. Bovendien veroorzaken te brede voegen een onstabiele ligging van de stenen met een vervorming van het wegdek tot gevolg. Dit geeft op zijn beurt aanleiding tot nog meer onkruidgroei. Deze problematiek speelt vooral bij oudere verhardingen of treedt op na onzorgvuldig herleggen van de bestrating (kabelwerken). Daarnaast is de voegbreedte relatief groot bij verhardingen samengesteld uit elementen met een onregelmatige vorm (bv. kasseien). Ook grote verhardingselementen gebruiken verlaagt het % aan voegen. Bv. betonstraatstenen van 22/11/8 of 20/20/8 of dallen van 30/60/8. Een laatste factor die de voegbreedte kan beĂŻnvloeden is de groot te van de vellingkant bij betonstraatstenen. Hoe kleiner de vellingkant, hoe minder organisch materiaal zich tussen de stenen kan verzamelen. Maar het weglaten van de vellingkant is geen optie aangezien de stenen dan gevoeliger zijn voor beschadiging door mechanische krachten. (Baele, 2011)

5 .1 .2 .3 Aan gep aste voeg vulling Niet alleen de voegbreedte speelt een rol maar ook de keuze van de voegvulling is van belang. Betonstraatstenen worden klassiek opgevoegd met fijn wit zand. Uit onderzoek blijkt echter dat de onkruidremming van dergelijk materiaal snel verdwijnt naarmate de bevuilingsgraad toeneemt. Daarentegen is de onkruidwerende werking van innovatieve materialen als Rompox Easy, polymeer-gebonden mortel*, zelfs bij vervuiling aanzienlijk. Ook Dansand en Biozand, beide met zouten verrijkt kwartszand, scoren beduidend beter dan de klassieke voegvullingen. De werking

On k rui dbehee rs ing

20/ 53


van deze materialen berust dikwijls op de chemische samenstelling (pH, zoutgehalte) en/of technische karakteristieken (beschikbaar vocht) van d e voegvulling. (Beeldens, Boonen, De Cauwer, Fagot, & Reheul, 2011) (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) (*) Een gemodificeerde mortel is, in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, lucht- en waterdoorlatend. Belangrijk is dan ook om de opbouw van de fundering hierop af te stellen. (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010) Anderzijds is er een trend om de voegen van een elementenverharding op te gieten met een cementgebonden mortel. De onkruidwerende werking van deze lucht - en waterondoorlatende voegvulling is, indien goed aangelegd, zeer effectief. (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006) (VMM, 2009) (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) Tot slot is het belangrijk om het aantal voegen zoveel mogelijk te bepe rken. Dit kan door zoveel mogelijk gebruik te maken van grote verhardingselementen. Zo hebben tegels van 30 op 30 cm bijvoorbeeld 56% minder voeglengte per oppervlakte eenheid dan straatstenen van 10 op 20 cm. Tegels van 40 op 60 cm scoren ook goed aangezien die 37 % minder voeglengte hebben per oppervlakte -eenheid dan straatstenen van 30 op 30 cm. (VMM, 2009)

5 .1 .2 .4 Zor gvuldige af we rkin g aan ra nd en en b ochte n Het loont erg de moeite om aandacht te besteden aan de randafwerking bij de verschillende legverbanden. Het gebruik van profielstenen (bisschopsmutsen, kardinaalsmutsen) bij de kantopsluiting wordt sterk aangeraden. Wanneer verzaagde stukken worden gebruikt moeten deze minimum een ha lve steen groot zijn. Dit geldt eveneens voor de afwerking rond singuliere putten. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) (VMM, 2009)

Figuur: randafwerking

Figuur: afwerking rond singuliere put

5 .1 .2 .5 Op st ap eling org anisch ma teriaal ver mi jde n Voorkomen dat organisch materiaal op de verharding komt is onmogelijk. Het is wel haalbaar om opstapeling van organisch materiaal, dus de vorming van een voedingsbodem voor onkruiden, zoveel mogelijk te vermijden. Zo kan men van bij On k rui dbehee rs ing

21/ 53


het ontwerp beletten dat er zo weinig mogelijk plaatsen zijn waar de wind stilvalt , zoals in opstaande kanten en rechte hoeken. Bruuske overgangen in niveauverschil kunnen worden vermeden door een meer vloeiende overgang van rijbaan naar fietspad of voetpad te voorzien. Rechte hoeken kan men vermijden door te kiezen voor borduren die knikken onder een hoek van 45° i.p.v. 90° of een gebogen variant. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) (VMM, 2009) (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006)

5 .1 .2 .6 Robu uste con str ucties Vervorming van het wegdek dient ten allen tijde vermeden te worden aangezien het zorgt voor grotere voegen die op hun beurt aanleiding geven tot kruidgroei. Daarom is het belangrijk om langs de rijweg zware kantopsluitingen te gebruiken die voldoende diep reiken zodat verschuiving van de constructie (bv. do or aanrijding, veelvuldig draaien) vermeden wordt. (VMM, 2009) Ook een goede afwatering voorkomt vele problemen. Een vlotte afvoer van water over de verharding en/of door de fundering is erg belangrijk (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006) Daarnaast moet de fundering van verhardingen voldoende gedimensioneerd zijn. Als de opbouw van de constructie niet op het gebruik is afgestemd ontstaan onvermijdelijk verzakkingen waar zich water en organisch materiaal zal verzamelen. Op die manier worden ideale groeiomstandigheden voor kruidgroei gecreëerd. (VMM, 2009) (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010)

5 .1 .2 .7 Sch ade d oor o pstu wen de b oomwo r tel s ver mi jd en Een boom met een oppervlakkig wortelgestel in combinatie met een tekort aan bewortelingsruimte geeft gegarandeerd problemen. Schade aan de verharding zorgt voor ophoping van organisch materiaal en moet dus worden voorkomen. Een weloverwogen keuze van de boomsoort, de juiste groeiomstandigheden (bv. voldoende ondergrondse groeiruimte) en eventueel wortelgeleidingen (bv. Rootcontrol) voorkomen dat de verharding opgeduwd wordt door boomwortels. (Baele, 2011) (Stuurgroep Vademecum Paden en verhardingen, 2010)

Figuur: schade door boomwortels

On k rui dbehee rs ing

22/ 53


5 .1 .2 .8 W ate rpla ssen ver mi jde n Zorg voor een goed gedraineerde fundering. Een vlotte afwatering of afvoer over de verharding en door de fundering is nodig. Zorg ervoor dat verhardingen zoveel mogelijk, rekening houdend met het gebruik, worden aangelegd op zonbeschenen plaatsen zodat het water kan verdampen. Veel bezonning geeft minder groenaanslag! Vermijd elke vorm van ongelijkheid (brede diepe voegen, verzakkingen). Water en organisch materiaal verzamelen zich hier.

5.2. Preventief onderhoud Op bestaande verhardingen kan onkruidgroei worden beperkt via maatregelen bij het onderhoud van de openbare ruimte. Door een intensief veegbeheer is het bijvoorbeeld mogelijk om op sommige plaatsen onkruidgroei te voorkomen. Ook een regelmatige controle op beschadiging en een tijdige reparatie draagt bij tot een goed preventief onderhoud.

5.2.1 Vegen Verhardingen schoon houden - dus vrij van organisch materiaal - voorkomt ongewenste kruidgroei. Het is dan ook één van de belangrijkste preventieve maatregelen bij alternatief onkruidbeheer. Naast het verwijderen van een mogelijke voedingsbodem worden kleine kiemplanten beschadigd en/of losgerukt en afgevoerd. Ook wordt vegen ingezet na het borstelen of voor het branden. Na het borstelen worden de losgemaakte onkruidresten door vegen verwijderd. Tevens worden ook de kleine metalen deeltjes afgevoerd, die door slijtage van de borstels vrijkomen. Om brandgevaar te vermijden kan het zinvol zijn om via een veeg -ronde bladresten en andere resten voor het branden te verwijderen. Ook enkele dagen na een thermische behandeling kan men best een veegronde inlassen zodat de aangetaste bovengrondse plantendelen uit het straatbeeld verdwijnen. Indien niet zullen afgestorven onkruiden als voedingsbodem dienen voor nieuwe kruidgroei. (Delarue & Willem, 2006) (Velt vzw, 2002) (Vlaamse overheid, 2002) (Van Welsem, 2009) Vegen gebeurt meestal met een veeg(zuig)machine, eventueel aangevuld met manueel veegwerk (rond obstakels, etc.). Men kan kiezen voor een veegmachine die het vuil schuin naar voor wegveegt (rolbezem) of direct in een op vangbak werkt. De veegmachines zijn uitgerust met een horizontale rolborstel in kunststof en beschadigen de verharding weinig of niet. Een geavanceerde uitvoering is de veegzuigmachine. Een combinatie die op verhardingen in één werkgang de losgewerkte on kruiden en/of grond kan samenvegen en afvoeren. Voor moeilijker bereikbare plaatsen zijn er ook éénassige veegmachines. (Delarue & Willem, 2006)

On k rui dbehee rs ing

23/ 53


Voorwaarde Waar Kruidgroei Wanneer Voordelen

Nadelen

Aangewezen

Frequentie Productiviteit

Kostprijs

Schoonmaken en schoonhouden van de verharding Kleine kiemplanten en zaadkruiden worden verwijderd Voldoende regelmaat is nodig Enkel op verhardingen Geen tot zeer lichte kruidgroei (klasse 1) Bijna altijd mogelijk Bij vochtig weer minder stofhinder Preventieve methode, de voedingsbodem wordt verwijderd Combineerbaar met borstelen of in één werkgang met extra borstelkop Niet alles is bereikbaar met de veegborstel (obstakels) Manueel veegwerk is arbeidsintensief Stofhinder Bij goten en andere verhardingen in een lijn Op plaatsen die zeer schoon moeten zijn en waar geen kruidgroei wordt getolereerd (klasse 1) Ongeveer 6 tot 40 maal per jaar Rolbezem met opvangbak: 750-1500 m²/uur Lichte/middelzware veegzuigmachine: 800-1000 m²/uur Zware veegmachine: 1500-3000 m²/uur 0,03 tot 0,07 euro per behandeling/m² en 0,18 tot 2,80 per m²/jaar

Tabel: vegen (Delarue & Willem, 2006) (Vlaamse overheid, 2002)

5.2.2 Verharding zorgvuldig herstellen na opbrek en of beschadiging Bestaande verhardingen die beschadigd zijn, gebreken vertonen of bij werken opgebroken zijn, dient men tijdig te herstellen zodat onkruidgroei geen kans krijgt. Als voetpaden na het leggen van bijvoorbeeld nutsleidingen niet correct worden herbestraat ontstaat extra onkruidgroei door brede vo egen, verzakkingen en zand dat blijft liggen. Dit kan voorkomen worden door controle op de kwaliteit van het herstraatwerk. Daarenboven zou door het bundelen van ondergrondse kabels en leidingen in speciale wachtbuizen of leidingkokers veel opbreekwerk kun nen worden vermeden. (VMM, 2007) (Velt vzw, 2002)

Figuur: Ondermaatse kwaliteit van herstraatwerk

On k rui dbehee rs ing

24/ 53


5.2.3 Veronk ruiding vanuit aanliggend groen vermijden Aanliggend groen waarin heel wat onkruid groeit kan een bron zijn van onkruidzaden. Een groot aandeel van de ongewenste kruidgroei op de verharding kan dus enerzijds voorkomen worden door aanplantingen, boomspiegels, perken met ĂŠĂŠnjarigen, etc.. onkruidvrij te houden. Anderzijds zijn er vele onkruiden, maar vooral grassen, die zich met hun uitlope rs gemakkelijk verspreiden vanuit aanliggende groenstroken, over de verharding. De randen van intensief gemaaid gazon regelmatig afboorden is dan ook een must. Het is aanbevolen deze handeling minimaal 2 maal per jaar uit te voeren maar vaker is beter. Hetzelfde fenomeen vindt men terug langs bermen. Hier kunnen overgroeiende grasranden weggeborsteld worden met behulp van verticaal opstaande borstels (zie borstelen).

Figuur: vergrassing vanuit aanliggend groen

5.3 Curatieve maatregelen Niet alle onkruidgroei kan worden voorkomen. Zelfs bij een goed onkruidwerend ontwerp en preventief onderhoud zijn er toch nog plaatsen waar onkruiden een geschikte plaats zullen vinden om zich te vestigen. Afhankelijk van de situatie (mate van kruidgroei, verhardingstype, te verwachten kwaliteitsbeeld,..) kunnen verschillende technieken aangewend worden om het onkruid niet -chemisch te lijf te gaan. Deze zijn naar gelang hun werkingsprincipe op te delen in twee groepen: de mechanische en de thermische technieken. De meeste methoden tasten enkel de bovengrondse plantendelen aan. Door herhaling kan men de onkruiden uitputten, aangezien de wortels steeds opnieuw hun reserves moeten aanspreken. Continu wordt er gezocht naar nieuwe technieken en worden bestaande verbeterd. De onderstaande beschrijving is dan ook niet limitatief.

5.3.1 Mechanisch Mechanische onkruidbestrijding verwijdert de kruidgroei door middel van roterende borstels (borstelen), draadkop (maaien) of een oppervlakkige bodembewerking (rotorkopeg). Hiertoe wordt ook het preventieve vegen gerekend dat eerder dient om

On k rui dbehee rs ing

25/ 53


verhardingen schoon te houden en zo de vorming van een voedingsbodem voor kruidgroei te vermijden (zie § 3.1.2.1 Vegen).

5 .3 .1 .1 Bor stele n Borstelen is een mechanische bestrijdingsmethode, waarb ij de bovengrondse delen van onkruiden met behulp van roterende borstels worden afgesneden. Wortels en andere ondergrondse plantendelen worden niet aangetast. Eénjarige onkruiden zijn dus kansloos maar overblijvende kruiden verdwijnen niet definitief na éé n behandeling. Door herhaaldelijk de bovengrondse delen te verwijderen kan men de planten uitputten. Naast onkruiden worden bij het borstelen ook bladeren en zand losgewerkt van de verharding. (Delarue & Willem, 2006) (Vlaamse overheid, 2002) Borstels zijn er in verschillende soorten en maten, aangepast aan het type verharding en de machine waarop ze gemonteerd worden. Zo zijn er horizontaal draaiende borstels maar ook verticaal opstaande borstels. Horizontale borstels werken onkruid en dood organisch ma teriaal los maar dit wordt niet in dezelfde werkgang verwijderd. Het is dus noodzakelijk om na het borstelen het materiaal op te ruimen met bijvoorbeeld een veeg(zuig)machine. Ook vrijgekomen metaalsplinters - door slijtage aan de staalkabelbundels - worden op die manier verwijderd. In een poging om dit alles wat vlotter te laten verlopen werd de veegzuigmachine met onkruidborstel ontworpen. Deze dure combinatie heeft heel wat beperkingen, zo blijkt in de praktijk. Onder meer door het gewicht van de machin e en de beperkte manoeuvreerbaarheid kan men niet efficiënt werken op smalle verharde stroken zoals voetpaden (met obstakels). Ook wanneer deze combinatie wordt ingezet op grote schaal is de productiviteit te laag. De machine blijkt wel interessant wanneer de nadruk ligt op vegen en er enkel occasioneel wat onkruid dient te worden weggeborsteld. (Delarue & Willem, 2006) In tegenstelling tot de horizontale borstel, werpt de verticaal opstaande variant het verwijderde materiaal automatisch in de berm. Ze zijn dan ook enkel geschikt om goten of randen van verhardingen die grenzen aan bermen te borstelen. Langs intensief onderhouden grasstroken kan de combinatie veegmachine met kantensnijder en onkruidborstel worden ingezet. (Delarue & Willem, 2006)

Figuur: Horizontale onkruidborstel (W eedcontrol, s.a.)

Figuur: Verticale borstel (Van Bogaert, s.a.)

On k rui dbehee rs ing

26/ 53


Figuur: bij verticale borstels, hier gemonteerd op een landbouwtrekker, wordt het verwijderde materiaal in de aangrenzende berm geworpen.

Figuur: bij horizontale borstels is er vaak nog een extra werkgang nodig om het afgeborstelde materiaal te verwijderen. Hier is de borstel gemonteerd op een vierwielige werktuigdrager die een hoge wendbaarheid verzekert

Figuur: kunststofbekleding houdt de plukken bij elkaar, maar vooral als er langs stoepranden wordt gewerkt, raakt de bekleding snel beschadigd.

In onkruidborstels is er veel keuze. Heel bekend zijn de borstels met plukken die bestaan u it staaldraad met een kunststofcoating die de draden in de plukken bij elkaar houdt. Er is keuze in diameter van de borstel, maar ook in aantal plukken op de omtrek, de plaatsing van de plukken en de manier van monteren. Hoe meer plukken in de borstel, hoe meer benodigd vermogen. Toch geeft een dichtere stand van de plukken niet altijd een beter resultaat.

On k rui dbehee rs ing

27/ 53


Figuur: keuze uit borstels: verschil in diameter, aantal plukken en plaatsing en stand, één geheel of segmenten, en met drie pukken per borstel (bosmaaier)

Het is vooral de praktijkervaring die bepaalt welk type van borstel een gebruiker het beste bevalt. Daarnaast moet de chauffeur ook de handigheid hebben in het kiezen van de juiste stand en de hoeveelheid druk op de borstel. Dit bepaalt ook voor een groot stuk de levensduur van een borstel. Wordt er f link geborsteld, dan is een borstel snel versleten. Dit kan zelfs na één of twee dagen zijn. Een borstel is opgebouwd uit een ronde stalen ring waaraan borstelbundels zijn bevestigd. Vrijwel altijd is deze bundel vervaardigd uit staal maar er zijn ook kunststof uitvoeringen. De staalkabelbundels met kunststof coating zijn het meest gekend. De kunststofbekleding houdt de plukken bij elkaar maar bij intensief gebruik en vooral langs stoepranden geraakt de bekleding snel beschadigd. Verder verschillen de borstels in diameter, aantal bundels per borstel en de manier waarop de bundels met de plaat zijn verbonden. Dit laatste is erg belangrijk als het aankomt op vervanging van de borstelbundels. Zo vergt het heel wat minder moeite wanneer de borstel in segmenten kan vervangen worden. Er zijn zelfs uitvoeringen waarbij men iedere bundel apart kan loskoppelen en vervangen. Om slijtage aan zowel de borstels als de verharding te beperken gaat bij gebruik van staalkabelbundels de voorkeur uit naar een lage bezetting bij een grote diameter. Bovendien vragen dergelijke borstels een minder groot vermogen. Ook de juiste hoeveelheid druk uitgeoefend op de borstel is belangrijk om slijtage aan borstels en verharding tot het minimum te herleiden. Men kan echter niet vermijden dat bij frequent borstelen de toplaag van de verharding sneller slijt en zo een stuk ruwer wordt. Toch kan men borstelen op verhardingen uit natuursteen beter vermijden en ook over inbouwspots wordt beter niet geborsteld. Onkruidborstels vindt men zowel op eenassers maar veelal op werktuigdragers of trekkers, bij voorkeur aan de voorkant met side -shift (zijwaarts uitschuiven). Aanbouwunits die op een land- of tuinbouwtrekker worden gemonteerd zijn door hun omvang zwaar en moeilijk te manoeuvreren. Enkel langs goten en andere verhardingen in lijn hebben zij een voldoende hoge productiviteit. Kleine vierwielige hydraulisch aangedreven en bestuurde werktuigdragers zijn daarentegen meer

On k rui dbehee rs ing

28/ 53


wendbaar en hebben een geringe wieldruk. Toch kan bij teveel obstake ls niet efficiënt worden gewerkt. In sommige gevallen kan een bosmaaier met borstel - of draadkop oplossing bieden. (Delarue & Willem, 2006)

Figuur : onkruidborstel op eenasser (Nimos, s.a.)

Figuur: borstelkop voor bosmaaier (Jurenco equipment B.V., s.a.)

Tabel: borstelen (Delarue & Willem, 2006) (Vlaamse overheid, 2002)

Effect

Voorwaarde Waar Kruidgroei Wanneer Voordelen Nadelen

Aangewezen

Frequentie Productiviteit

Bovengrondse plantendelen en straatvuil worden verwijderd Kruidgroei kan terugkomen uit wortel of zaad Herhaling leidt tot uitputting Borsteltype en druk moeten aangepast zijn aan het type verharding Enkel op verharde oppervlakken Niet op kwetsbare verhardingen of bij veel obstakels Matige tot zware kruidgroei (klasse 2 tot 4) In vochtige periodes, dat voorkomt stof en kruiden komen gemakkelijker mee Ook zwaardere kruidgroei en straatvuil worden verwijderd Direct zichtbaar resultaat Bij veel kruidgroei ligt de werksnelheid eerder laag Beschadiging aan verharding of straatmeubilair mogelijk Lawaai- en stofhinder Bij horizontaal borstelen moet het vuil worden opgeruimd Metaalsplinters komen vrij door slijtage aan stalen borstelbundels Opspattende steentjes kunnen schade veroorzaken Voegvulling wordt uit brede voegen geborsteld Bij goten en andere verhardingen in een lijn Bij meer dan geringe kruidgroei of achterstallig onderhoud Als een beperkte kruidgroei kan worden getolereerd Ca. 2 tot 3 maal per jaar Kleine eenassige en niet-zelfrijdende borstelmachine: 50-100 m²/uur Borstelunit aan trekker: 100-300 m²/uur Borstelunit aan werktuigdrager: 300-1200 m²/uur

On k rui dbehee rs ing

29/ 53


Kostprijs

0,10 tot 0,30 euro per behandeling per m² 0,20 tot 0,90 euro (3,00 euro bij achterstallig onderhoud) per m²/jaar

5 .3 .1 .2 Maai en Maaien van onkruid op verhardingen wordt met de bosmaaier uitgevoerd. Daar waar de borstelmachine niet bij kan, kan de bosmaaier - welke zeer flexibel is - worden ingezet. Het onkruid maaien wordt dus hoofdzakelijk pleksgewijs toegepast. Omwille van ergonomische redenen is het niet aangewezen om grote delen met een bosmaaier te behandelen. Daarnaast is de productiviteit op grote oppervlakken te laag. (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006) (Ghion, 2012)

Figuur: bosmaaier met draadkop (Stihl, s.a.)

Om op verharde oppervlakken onkruid te maaien is de bosmaaier uitgerust met een draadkop met dikke nylondraad. Hiermee kunnen zelfs grotere onkruiden onderuit gehaald worden. De toepassing met nylondraad rond obstakels heeft echter ook zijn beperkingen. Net als bij bomen geraken ook palen (verlichtingspalen, palen voor verkeersborden, anti-oprijpaaltjes) aan de basis beschadigd door de slagkracht van de snel ronddraaiende draad. De beschadigde delen gaan roesten en op termijn verliest de paal zijn sterkte waardoor de kans op omvallen reëel is. Men kan dit voorkomen door palen aan de basis (waar ze de verharding raken) te voorzien van een beschermende voet. (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006) Tabel: maaien (Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, 2006)

Effect

Voorwaarde Waar Kruidgroei Wanneer Voordelen

Nadelen

Bovengrondse plantendelen worden verwijderd Kruidgroei kan terugkomen uit wortel of zaad Herhaling leidt tot uitputting Plekgewijze toepassing Enkel op verharde oppervlakken bv. om de 2 weken of 2 maal per jaar (mei juni en augustus september) Geringe tot zware kruidgroei (klasse 2 tot 4) Kan altijd worden ingezet Flexibel Aanvaardbare werksnelheid Direct zichtbaar resultaat Groendienst beschikt reeds over bosmaaier(s) Aankoopprijs beperkt Beschadiging aan straatmeubilair mogelijk Lawaaihinder Rondvliegende steentjes Stukjes nylondraad komen door slijtage in het milieu Gemaaid onkruid moeten nog worden opgeruimd

On k rui dbehee rs ing

30/ 53


Aangewezen

Rond obstakels en op moeilijk bereikbare plaatsen Langs gevels

Voor grote oppervlakten gebruikt men: klepel-,schijven-, cirkel- en/of maaibalk volgens de te verwachten onzuiverheden. Het maaisel afvoeren is aan te bevelen. Verhardingen die gemaaid worden geven vaak nat en zeker bevuild schoeisel.

5 .3 .1 .3 Roto rkope g, sch of felen e n o f ri jve n Halfverhardingen kunnen manueel onkruidvrij worden gemaakt door te schoffelen. Regelmatig het losse grind rijven voorkomt kiemplantjes. Sinds de inzet van de rotorkopeg op halfverharde oppervlakken hoeven enkel de randen van de verharding nog manueel geschoffeld te worden. De rotorkopeg of roterende onkruidfrees werkt de bodem oppervlakkig los waarna de verkruimelrol (met dicht traliewerk) de losgewerkte granulaten opnieuw egaliseert. Op die manier werkt de frees onkruiden los en bijkomend word t de verharding opgefrist en geĂŤgaliseerd. Daar ondergrondse delen van onkruiden ook worden geraakt, treedt hergroei iets minder snel in. (Delarue & Willem, 2006) (Vlaamse overheid, 2002)

Figuur: Rotorkopeg Om te voorkomen dat losgewerkte onkruiden opnieuw in de bodem wortelen, wordt de rotorkopeg het best ingezet bij droog en zonnig weer. Het is bovendien aan te raden om (grotere) onkruidresten na het frezen zoveel mogelijk te verwijderen. Afgestorven onkruid is namelijk een bron van organisch materi aal en de aanvoer hiervan moet tot het minimum worden beperkt. (Delarue & Willem, 2006) Tabel: rotorkopeg

Effect

Voorwaarde

Waar

Onkruiden worden volledig losgewerkt of afgesneden Kruidgroei kan terugkomen uit wortel of zaad Herhaling leidt tot uitputting Enkel bij droog weer toe te passen Grindlaag moet voldoende dik zijn, anders wordt het een zaaibed Op halfverhardingen die oppervlakkig mogen losgewerkt worden Niet in geval van gebonden granulaten of grindstabilisatieplaten

On k rui dbehee rs ing

31/ 53


Kruidgroei Wanneer Voordelen

Lichte tot matige kruidgroei (klasse 1 tot 2) In de zomer of bij een droge en warme periode De volledige verharding wordt opgefrist en geëgaliseerd Direct zichtbaar resultaat Aanvaardbare snelheid Nadelen Randen verharding liggen buiten bereik Losgewerkte onkruiden blijven achter op de verharding De roterende tanden slijten zeer snel Aangewezen Bij intensief beheerde oppervlakken (Delarue & Willem, 2006) (Vlaamse overheid, 2002)

5.3.2 Thermisch Thermische onkruidbestrijding is gebaseerd op het feit dat plantencellen openbarsten bij een verhitting tot boven de letale weefseltemperatuur (58°C). Concreet stollen de celmembraaneiwitten waardoor de celwanden barsten en de cel gaat lekken. Enkele dagen na een geslaagde behandeling vertoont het weefs el duidelijke necrosevlekken en zal het onkruid, althans bovengronds, uitdrogen. Bij zogenaamde overblijvende onkruiden treedt nadien hergroei op maar door herhaling kan het wortelgestel worden uitgeput. (De Cauwer, 2011) De verhitting van het plantenweef sel kan direct of indirect gebeuren. Hete vlam van verbrandingsgassen, hete lucht, heet water en stoom zijn technieken waarbij het verhitten op directe wijze plaatsvindt. Bij indirect verhitten maakt men gebruik van infrarood- (IR), UV-, mangnetronstraling of elektrocutie. (De Cauwer, 2011) Verder kan men deze technieken opdelen in wijze van warmteoverdracht naar het bladoppervlak. Een eerste vorm is de convectie warmteoverdracht waartoe hete vlam en hete lucht behoren. Via stroming wordt de warmte, ve rvat in een bewegend medium, overgedragen naar het bladoppervlak. Daarnaast kan warmteoverdracht plaatsvinden doorheen een stilstaand medium of vaste stof. Hierbij spreekt men van warmteoverdracht via conductie of geleiding (heet water). Ook zonder draagmedium kan warmte overgedragen worden: stralingswarmte (IR -, UV- of magnetronstraling) wordt door de plant geabsorbeerd waarbij die indirect wordt verhit. Tot slot is warmteoverdracht mogelijk via stoom. De verhitting vindt plaats door de condensatie van stoom op het bladoppervlak. (De Cauwer, 2011)

5 .3 .2 .1 Bran de n Bij branden worden onkruiden verhit door een vlam en/of via infraroodstraling. De temperatuur in de branderbak is ongeveer 900°C. Door de rijsnelheid en de afkoeling krijgt de onkruidgroei 75° à 90°C te verwerken. De verhitte delen van het onkruid zullen door het openbarsten van de celwanden verdorren. Enkel bovengrondse plantendelen zullen afsterven. Daarnaast zijn ook onkruidzaden, algen en schimmels niet bestand tegen deze verh itting. Er zijn twee type branders: de stootbrander en de infraroodbrander. De stootbrander of contactbrander produceert een hete vlam die direct op de vegetatie wordt gericht. De vlam veroorzaakt een turbulentie die erg belangrijk is om

On k rui dbehee rs ing

32/ 53


stilstaande luchtlagen rond het bladoppervlak te doorbreken. Op die manier wordt de warmteoverdracht fel verbetert. Bij infraroodbranders wordt door een vlam een metalen plaat of rooster verhit, die de warmte naar het onderste deel van de bak verplaatst. De vrijgekomen infrarode stralingswarmte zorgt voor een onkruiddodend effect. Brand ers met infraroodstraling zijn heel wat minder productief dan stootbranders. Er is wel een trend om beide systemen te combineren in één brander. (Delarue & Willem, 2006) (Vlaamse overheid, 2002) Een brander bestaat meestal uit een aanbouwunit die zowel op een een asser, werktuigdrager als trekker kan worden gemonteerd. Hierbij gebeurt de verhitting in een geïsoleerde branderbak. Voor kleinschalig gebruik en op moeilijk bereikbare plaatsen kan er met een handbrander met lans of branderbak worden gewerkt, welke is voorzien van een eigen wielstelsel. (Delarue & Willem, 2006)

Figuur: handbrander met branderbak (Gemeente Wingene, 2003)

Figuur: onkruidbrander op werktuigdrager (W eedcontrol, s.a.)

Al hoewel de naam anders doet vermoeden, is het zeker niet de bedoeling het onkruid zwart te branden. De plant dient maar kort verhit te worden tot vochtuitreding van de bladcellen plaatsvindt. Dit kan men eenvoudig controleren met behulp van de knijpproef. Hierbij knijpt men een blad tussen duim en wijsvinger. Wanneer het blad vochtig wordt en donker verkleurt is de plant voldoende verhit. (De Cauwer, 2011) (Latré, 2011)

On k rui dbehee rs ing

33/ 53


Figuur: zwart gebrand onkruid (supra-optimale energiedosis)

Figuur: de knijpproef (Van Bogaert, s.a.)

Branden is het meest effectief bij droog weer. Bij vochtige omstandigheden moet eerst het water op het bladoppervlak verdampen alvorens de plant kan worden verhit. Bij (extreem) droge omstandigheden moet men wel extra waakzaam zijn door verhoogd brandgevaar. Dit kan men deels voorkomen door bladeren op de verharding van te voren te verwijderen (bladblazen, vegen). Op die manier wordt ook vermeden dat onkruiden ontkomen aan de hitte door bedekking met bladafva l. Dit geldt trouwens voor alle thermische technieken. (Delarue & Willem, 2006) Tabel: Branden

Effect

Voorwaarde Waar Kruidgroei Wanneer Voordelen

Nadelen

Aangewezen Frequentie

Bovengrondse plantendelen,mos en zaden worden gedood Kruidgroei kan terugkomen uit de wortel Herhaling leidt tot uitputting Niet teveel ongelijkheden of obstakels in de verharding Geen brandbare materialen in de directe omgeving Op iedere verharding die voldoende vlak ligt Opletten met asfalt en brandbare verhardingen als houtsnippers Lichte kruidgroei (klasse 1 tot 2) Beste effect bij droge omstandigheden De werksnelheid ligt bij geringe kruidgroei tamelijk hoog (3 Ă 5 km/u) Geen stofhinder Rond obstakels kan met een handbrander gewerkt worden Niet direct zichtbaar resultaat Brandgevaar Bij zwaardere kruidgroei is de werking onvoldoende De kruidresten blijven staan Beschadiging aan straatmeubilair is mogelijk Gasverbruik Bij geringe kruidgroei op verharde, halfverharde of onverharde opp. 4 tot 6 maal per jaar

On k rui dbehee rs ing

34/ 53


Productiviteit

Stootbrander: Werktuigdrager met aanbouw (100 cm breed): 1500 -2600 m²/uur Aanbouw achter trekker (100 cm breed): 850-1300 m²/uur Handbrander: 400-500 m²/uur IR-brander: Aanbouw achter trekker (90 cm breed): 500-750 m²/uur Kostprijs 0,03 tot 0,09 euro per behandeling per m² 0,12 tot 0,54 euro per m² per jaar (Delarue & Willem, 2006) (Vlaamse overheid, 2002) Het branden van onkruid kan op twee manieren gebeuren: via stootbranders (met vlam) of via heteluchtschroeiers . Men kan voor het branden handmachines met eigen wielstelsel inzetten of aanbouwstukken voor éénassers, werktuigdragers en trekkers. Meestal gebeurt de verhitting in een branderbak, maar toepassing met een lans is mogelijk voor kleinschalig gebruik en op moeilijk bereikbare plaatsen.

Figuur: diverse handmachines voor het branden van ongewenste kruidgroei. Hier worden zij bijvoorbeeld ingezet op een dolomietpad.

Figuur: infraroodbrander

Bij aanbouwtoestellen verkiest men volgende opstelling voor de meest efficiënte machines: de branderbakken zijn frontaal gemonteerd voor een overzichtelijk werkbereik en kunnen hydraulisch zijwaarts worden bewogen.

On k rui dbehee rs ing

35/ 53


Bij een stootbrander staat de vlam direct op de vegetatie gericht en verhit de bovengrondse plantendelen. Afhankelijk van de constructie verkrijgt men een ‘gele’ vlam of een meer puntige gerichte blauwe en dus hete vlam. Een door elektrische ventilatoren aangedreven luchttoevoer naar de branderkoppen zorgt voor een beter bereik van de plantendelen onder de branderbak en maakt de machine minder windgevoelig. Deze optie vraagt echter een hoog vermogen en is niet verkrijgbaar bij éénassige of handmatige branders. Voor een goed resultaat met een stootbrander die wordt voortbewogen door een trekker is de werksnelheid onder gunstige omstandigheden ongeveer 3 km/uur. Voor een kleine stootbrander die door een persoon wordt voortbewogen is dat ongeveer 1-1,5 km/uur. De werking van een infraroodbrander is vergelijkbaar met die van een straalkachel. In het bovenste deel vindt de verbranding van het gas/luchtmengsel plaats. Deze warmte wordt dan door het gaasrooster – in het midden van de brander – naar het onderste deel van de bak verplaatst. De daar vrijko mende infrarode stralingswarmte wordt naar het grondoppervlak en de vegetatie gestraald. Door het onkruid eerst licht te beschadigen met een veegborstel, kan de hitte sneller inwerken op de cellen. Sowieso is het aan te raden bladstrooisel en dergelijke e erst te verwijderen vooraleer te branden; dit om brandgevaar te vermijden. Daarnaast is het ook aan te raden eerder op droge vegetatie te werken. Bij vochtige vegetatie moet men langer branden vooraleer de plant correct verhit is, wat de werksnelheid sterk doet dalen. Is de aangrenzende vegetatie echter zeer droog, dan geeft men toch de voorkeur aan het branden na ochtenddauw of een regenbui. Bij -

de aanschaf van een brandersysteem moet men letten op (Spijker et al., 1998a): Het brandersysteem en de brandstof (gas) De mogelijkheid van selectief aan- en uitschakelen van de branders De bodemvrijheid van de branderbak De afscherming van de branderbak (vasthouden van warmte en het voorkomen van uitwaaien van branders) De werkbreedte en de capaciteit De afscherming en isolatie van de hete delen Een ergonomisch goede manoeuvreerbaarheid bij éénassers Het zicht op het werk bij twee-assers De veiligheid bij het aansteken van de branders De deugdelijkheid van de slangen, leidingen en aansluitingen en de bevesti ging daarvan.

5 .3 .2 .2 Hete lucht De werking van een heteluchtschroeier is vergelijkbaar met die van een stootbrander. Het enige grote verschil is dat niet de vlam maar hete gassen het onkruid raken. De ontsteking vindt namelijk plaats boven de geïsoleerde bak en met behulp van een turbine wordt de hete lucht in de bak, richting de verharding geblazen. Aangezien onkruid niet rechtstreeks met de vlam in contact wordt gebracht is er minder brandgevaar. Het is wel zo dat de hitte onder de kap uitkomt en bijgevolg iets breder werkt dan de breedte van de bak. Wanneer de te behandelen verhardingen grenzen aan openbaar of particulier groen moet de bestuurder hiermee rekening houden. (Vlaamse overheid, 2002) (Beerling, 2012)

On k rui dbehee rs ing

36/ 53


De meeste toestellen beschikken tegenwoordig over een automatische temperatuurregeling waardoor, afhankelijk van de omstandigheden, de temperatuur kan worden aangepast. Want hoe lager de buitentemperatuur, hoe meer warmte men moet toevoegen om de plant doeltreffend te kunnen bestrijden. Ook hier geldt de knijpproef ter controle. (Medema, Hete lucht, branden en koken, 2010) Om nog efficiënter te werken werd bij sommige systemen een heteluchtcirculatie ingebouwd. Door het hergebruik van de opgewarmde lucht wordt bespaard op gasverbruik. (Medema, Ecoflame Combi: zuinige onkruidverhitter door circulatie, 2009) Van de heteluchtschroeier bestaan opbouwmodellen voor op een werktuigdrager of trekker maar ook eenassige modellen zijn op de markt (Figuur). Voor moeilijk bereikbare plaatsen en rond obstakels is er een handunit in de vorm van een ruggedragen model. (Delarue & Willem, 2006) (Bonenkamp - Turf Care, s.a.)

Figuur: Heteluchtschroeier op werktuigdrager

Figuur: Ruggedragen heteluchtschroeier (Bonenkamp - Turf Care, s.a.)

Tabel: Hete lucht

Effect

Voorwaarde Waar Kruidgroei Wanneer Voordelen

Nadelen

Aangewezen Frequentie Productiviteit

Bovengrondse plantendelen en zaden worden gedood Kruidgroei kan terugkomen uit de wortel Herhaling leidt tot uitputting Niet teveel ongelijkheden of obstakels in de verharding Op iedere verharding die voldoende vlak ligt Lichte kruidgroei (klasse 1 tot 2) Beste effect bij droge omstandigheden De werksnelheid ligt bij geringe kruidgroei tamelijk hoog Geen stofhinder Rond obstakels kan met een handunit gewerkt worden Niet direct zichtbaar resultaat Bij zwaardere kruidgroei is de werking onvoldoende De kruidresten blijven staan Lawaaihinder door turbine Gasverbruik Bij geringe kruidgroei op verharde, halfverharde of onverharde opp. 3 tot 5 maal per jaar Werktuigdrager met aanbouw (120 cm breed): 2000 -6500m²/u Aanbouw op eenasser (75 cm breed): 1000 - 2000 m²/u On k rui dbehee rs ing

37/ 53


Kostprijs 0,21 tot 0,30 euro per behandeling per m² (Delarue & Willem, 2006) (Vlaamse overheid, 2002)

5 .3 .2 .3 Heet wat er me t o f zo nde r schui m De heetwatertechniek bestaat uit het bespuiten van onkruid met water, dat onder druk naar een temperatuur van 98°C werd gebracht. Het heet water vernielt de celstructuur van de plant, de cel verliest vocht en de bovengrondse delen zul len afsterven. De overdracht van warmte via water is een stuk effectiever dan via de lucht. Heet water heeft namelijk een hogere warmtegeleidingcoëfficiënt en houdt bovendien een grotere warmtehoeveelheid vast dan hete lucht. Op die manier verloopt de bestrijding met heet water heel wat effectiever en zelfs ondergrondse delen zouden gedeeltelijk worden aangetast. (Delarue & Willem, 2006) (De Cauwer, 2011) (Vlaamse overheid, 2002) Voor grote oppervlakten maakt men gebruik een werktuigdrager met heetwatersysteem. Deze zijn vooraan uitgerust met een brede werkbak. Hiermee wordt de verharding vollevelds behandeld maar er zijn ook heetwatermachines die selectief werken via een onkruiddetectie systeem (WAVE). Op die manier wordt alleen heet water gespoten daar waar daadwerkelijk onkruid groeit. Daarnaast is iedere machine voorzien van een handunit voor moeilijk bereikbare plaatsen. Verder zijn er toepassingen waarbij werktuigdragers uitgerust worden met een hydraulische arm met sproeikop(pen). Hiermee kan men goe d rond obstakels werken waardoor veel handwerk kan worden vermeden. Op plaatsen waar grote heetwatermachines niet bij kunnen, wordt de spuitlans gebruikt. De spuitlans of spuitboom op wielen is via een slang verbonden met een compacte autonome heetwaterunit op een aanhangwagen of pick-up. De toepassing wordt nog milieuvriendelijker wanneer het systeem met een elektrische wagen wordt getransporteerd. Met deze compacte uitvoering kan de heetwatermethode bovendien worden ingezet voor de reiniging van banken, verkeersborden, etc. Men hoeft enkel de temperatuur wat te verlagen en de druk te verhogen. (Vlaamse overheid, 2002) (Vermeulen, van Zydam, & Kurstjens.D.A.G., 2002)

Figuur: wave heetwatermethode

Figuur: compacte uitvoering op elektrische wagen met spuitboom op wielen

On k rui dbehee rs ing

38/ 53


In het verleden werden ook wel eens schuimvormers (plantaardige oliën) aan het water toegevoegd (Waipuna-techniek). Hierdoor verkrijgt men een isolerend deken waardoor de warmte langer zou worden vastgehouden. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat de toevoeging van schuim een te verwaarlozen rendement oplevert. (Riemens, Davies, & Groeneveld, 2008) Tabel: heet water

Effect

Voorwaarde Waar Kruidgroei Wanneer Voordelen

Nadelen

Aangewezen Frequentie Productiviteit Kostprijs

Bovengrondse plantendelen worden tot in de wortelhals gedood Ook onkruidzaden worden aangetast Kruidgroei kan terugkomen uit de wortel Herhaling leidt tot uitputting Opleiding en bekwaamheid om hiermee te werken Op elke verharding Lichte tot matige kruidgroei (klasse 1 en 2) Tijdens de hele groeiperiode Bij lage temperaturen minder effectief Geen brandgevaar Kruidgroei wordt dieper getroffen dan bij branden Geen beschadiging aan verharding en straatmeubilair Weinig lawaai- en stofhinder Ook toepasbaar voor algemeen reinigen van het publieke domein Obstakels goed bereikbaar met handunit Met een pomp kan oppervlaktewater worden aangezogen Niet direct zichtbaar resultaat De kruidresten blijven staan, dus vegen als nabehandeling Waterverbruik Bij intensief beheer op grote oppervlakken Handunit op plaatsen met veel obstakels Ongeveer 3 tot 4 maal per jaar Heetwater vooraan werktuigdrager: 1000-2000 m²/u Heetwater vooraan werktuigdrager: 0,06 tot 0,25 euro per behandeling/m²

De heetwatermethode heeft als bijkomend voordeel dat zij naast onkruidbestrijding ook toe te passen is voor het verwijderen van kauwgomresten, verwijderen van graffiti, reinigen van monumenten en grafzerken, reinigen van banken en het algemeen reinigen van het openbaar domein. Het heetwatersysteem met schuim – waar vooral de watertanks het grootste deel van vormen – wordt op een pick-up of aanhangwagen gemonteerd. Het frontaal geplaatste heetwatersysteem wordt op een vierwielige werktuigdrager gemonteerd.

On k rui dbehee rs ing

39/ 53


Figuur: waipuna-systemen werken met heetwater veelal met biologisch afbreekbaar schuim om het onkruid thermisch te bestrijden. Via spuitlansen wordt het water aangebracht. De lansen zijn handig bij het beheer van moeilijk bereikbare plaatsen

Figuur: deze heetwatertoepassing met hydrauli sche arm (WAVE) zorgt voor een grotere productiviteit dan de toepassing met een spuitlans. (Delarue & Willem, 2006)

5 .3 .2 .4 Sto o m De stoomtechniek houdt in dat onkruiden worden blootgesteld aan stoom onder hoge druk en bij een temperatuur van 110 - 140 °C. Eens het bladoppervlak bereikt zal stoom door condensatie omgevormd worden in heet water. Net als bij de andere thermische technieken zullen de celwanden na verhitting openbarsten en zal het onkruid bovengronds afsterven. Ook zou stoom, evenals heet water, een gedeeltelijke dieptewerking hebben. (De Cauwer, 2013) (Delarue & Willem, 2006) De stoombak of -balk wordt frontaal aan een werktuigdrager gemonteerd. Er is eveneens een spuitlans met slanghaspel aanwezig om occasioneel onkruid op moeilijk bereikbare plaatsen te kunnen bestrijden. Voor gebruik op kleine schaal en rond obstakels is er een autonome stoommachine op de markt voor op een aanhangwagen of pick-up. Aan de spuitlans is een stoomklok of brede stoombuis bevestigd. Tevens kan de machine, door de druk te verhogen en hogedrukpistolen te monteren, dienst doen als hogedrukreiniger. Door de druk te verlagen en de brander uit te schakelen kan men er zelfs planten mee water geven. (Medema, Jo Beau MM1000L stoomkruidbestrijder, 2009) (Vreemann, 2010) (Bonte, 2012) Tabel: Stomen

Effect

Voorwaarde Waar Kruidgroei Wanneer Voordelen

Doodt bovengrondse plantendelen en zaden Kruidgroei kan terugkomen uit de wortel Herhaling leidt tot uitputting van de wortel Opleiding en bekwaamheid om met het toestel te werken Op elk soort verharding Lichte tot matige kruidgroei (klasse 1 en 2) Tijdens de hele groeiperiode Bij lage temperaturen minder effectief Geen brandgevaar Kruidgroei wordt dieper getroffen dan bij branden Geen beschadiging aan verharding of straatmeubilair

On k rui dbehee rs ing

40/ 53


Nadelen

Niet direct zichtbaar resultaat Onkruidresten blijven staan Waterverbruik,veel (warmte) energie nodig Aangewezen Bij intensief beheer op grotere oppervlakten Frequentie Ongeveer 3 tot 4 maal per jaar Productiviteit Stoombak vooraan werktuigdrager: 600-2000 m²/uur Kostprijs 0,20 tot 0,40 euro per behanderling per m² (Delarue & Willem, 2006)

5.3.3 Toepasbaarheid van mechanische en t hermische onk ruidbestrijding Mechanische en thermische bestrijdingstechnieken kunnen niet altij d efficiënt en overal worden toegepast. Welke techniek, waar en wanneer inzetbaar is, hangt af van de weeromstandigheden, de aard van de aanwezige onkruidflora en het verhardingstype.

5 .3 .3 .1 W eer so mst an dighe de n Vooral bij een behandeling van thermische aard zijn de heersende weersomstandigheden erg bepalend. Bij nat weer en lage temperaturen wordt de bestrijding me t thermische technieken afgeraden. Door het verlies aan energie kan de behandeling onmogelijk de gewenste resultaten opleveren. Bij winderig weer gaat de werking van driftgevoelige technieken, zoals stomen sterk achteruit. Ook bij convectieve technieken (branden, hete lucht) moet de voorkeur worden gegeven aan windstil weer. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) (De Cauwer, 2013) Mechanische technieken als borstelen en maaien zijn weersonafhankelijk. Vochtige omstandigheden hebben zelfs een positieve invloed omdat hierbij de stofvorming vermindert en onkruiden makkelijker loskomen. Voor mechanisch schoffelen zijn wel droge omstandigheden aan te raden om te beletten dat losgewerkt onkruid opnieuw gaat wortelen. (Delarue & Willem, 2006) (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012)

5 .3 .3 .2 Aan we zige on kr uidflo ra In het geval van zware tot zeer zware kruidgroei met hoog opgroeiende, dichte vegetatie is de werking van thermische technieken vaak onvoldoende. Door eerst te borstelen en kort nadien -bij hergroei- een thermische behandeling uit te voeren kan men de onkruidgroei terug onder controle krijgen. Jong fris blad is namelijk heel wat gevoeliger voor verhitting. Verder is bij een toepassing met stootbranders het brandrisico te hoog op hoge droogstaande, dorre vegetatie. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) Voor behaarde flora geldt dat de bestrijding een stuk efficiënter verloopt met niet convectieve (heet water, stoom) dan met convectieve (branden, hete lucht) technieken. Dit heeft alles te maken met de dikke laminaire grenslaag rond het bladoppervlak van behaarde onkruiden. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) (De Cauwer, Niet-chemische onkruidbestrijdingstechnieken: effectiviteit en milieueffecten, 2013)

On k rui dbehee rs ing

41/ 53


5 .3 .3 .3 Type ve rha rding , dra ag ver mo ge n en ob st akels Wat betreft de mechanische technieken wordt borstelen op verhardingen met brede voegen en een ongebonden voegmiddel afgeraden wegens het risico op uitborstelen van de voegvulling. Ook krasgevoelige verhardingen zoals natuursteen en kleiklinkers kunnen beter niet worden geborsteld. (Delarue & Willem, 2006) Wat thermische technieken betreft is er bij het stootbranden een risico op verbleking van geslepen verhardingen uit natuursteen. Verder zijn convectieve technieken door hun grote hitteontwikkeling minder geschikt voor onkruidbestrijding op bitumineuze verhardingen. De kans op plaatselijke vervorming van het asfalt is bestaande. Verder zijn de branders en heteluchtschroeiers niet inzetbaar op of in de nabijheid van terreinen met brand- en explosiegevaar. Daarnaast moet men extra voorzichtig zijn bij aanliggende groenzones en op verhardingen met hittegevoelige of brandbare obstakels (mulch van vlaslemen, stro,‌). Tot slot dient men rekening te houden met de driftwerking van stoom en hete lucht naar aanliggende groenstroken. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Bee ldens, & Reheul, 2012) (Medema, Hete lucht, branden en koken, 2010) De inzetbaarheid van machines is afhankelijk van het draagvermogen van de verharding en de wendbaarheid van het toestel. Bij een hoog aantal obstakels zijn handunits en eenassige werktuigen inzetbaar. Grote zelfrijdende machines vinden hun toepassing op grote oppervlakten of langs lijnvormige elementen, vrij van obstakels. Door hun hoge machinegewicht komen enkel voldoende draagkrachtige verhardingen hiervoor in aanmerking.

On k rui dbehee rs ing

42/ 53


Tabel: Toepasbaarheid van de verschillende onkruidbestrijdingstechnieken

(Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012)

5.3.4 EffeciĂŤntie 5 .3 .4 .1 Toler anti e van kruid en t. o. v. alt ern atie ve b estri jding st echnie ke n Onkruiden op verhardingen zijn lastig te bestrijden. Vooral de ligging van de groeipunten is een doorslaggevende factor voor het al dan niet slagen van een onkruidbestrijding met alternatieve technieken. In dat opzicht zijn planten als kweekgras en heermoes heel moeilijk te bestrijden soorten. Zij bes chikken over een ondergronds wortelgestel waaruit steeds nieuwe horizontale vertakkingen ontstaan. Bij dergelijke planten bevinden de groeipunten zich ondergronds, die samen met de rest van het ondergronds gestel goed zijn voor tot wel 95 % van de biomassa van de

On k rui dbehee rs ing

43/ 53


plant. Bij soorten als straatgras, paardenbloem en ooievaarsbek bevinden de groeipunten zich net onder of tegen het maaiveld. Op die manier hebben ook deze onkruiden een vrij hoge tolerantie voor alternatieve bestrijdingstechnieken. Daarentegen liggen de groeipunten van klein kruiskruid, net als bij vogelmuur bovengronds waardoor ze na een thermische of mechanische behandeling zo goed als zeker het loodje leggen. (De Cauwer, 2013) Naast de ligging van de groeipunten zijn er nog enkele biologische, maar ook omgevingsfactoren, die onkruiden enige tolerantie bezorgen bij een toepassing met niet chemische technieken. Deze factoren verschillen afhankelijk van de behandeling, die thermisch of mechanisch kan zijn.

5 .3 .4 .2 Hoe overle ven o nkr uide n een th er misch e beh an deling ? Voor een optimale toepassing met thermische technieken zijn bepaalde omgevingsfactoren te vermijden omdat zij de kans op slagen van de behandeling aanzienlijk verminderen. Zo is er bij een sterke veronkruiding kans op een paraplu-effect. Hierbij schermen bepaalde, al dan niet forser uitgegroeide, onkruidplanten sommige plantendelen van andere kruiden af waardoor deze laatste veel minder effect ondervinden van de behandeling. Deze problematiek was ook bij chemische bestrijding reeds bekend. Verder is een ruw oppervlak, zoals een kasseiverharding minder gunstig aangezien deze de turbulente luchtstroom bij een hete lucht behandeling verstoort. Ook wind kan de hitteverdeling bij dergelijke technieken negatie f beĂŻnvloeden. Tot slot is ook een nat bladoppervlak sterk te vermijden aangezien hier reeds een hoge energiedosis verloren gaat aan het verhitten van het aanwezige vocht. Daarom wordt een thermische behandeling 's morgens of bij regenachtige omstandigheden afgeraden. (De Cauwer, 2011) (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) Naast de aandacht voor enkele omgevingsfactoren is het ook belangrijk rekening te houden met bepaalde biologische factoren van de aanwezige vegetatie. Deze hangen nauw samen met de morfologische kenmerken van de plant. De ligging van de groeipunten is, zoals reeds aangehaald, een factor die bepaalde onkruidsoorten een hoge tolerantie kan verschaffen tegenover eender welke (alternatieve) onkruidbestrijdingstechniek. (De Cauwer, 2013) Bij de toepassing van thermische technieken is het ontwikkelingsstadium waarin de plant zich bevindt op het ogenblik van de bestrijding eveneens van belang. Zo kunnen onkruiden in een later stadium een dikkere waslaag ontwikkelen en ook het lignine gehalte kan aanzienlijk toenemen. Twee factoren die het effect van een thermische bestrijding op de ongewenste vegetatie sterk zullen doen afnemen. (De Cauwer, 2013) Daarnaast zijn er ook planten waarvan de bladeren reeds van in een pril stadium een beschermende waslaag ontwikkelen. Al dan niet gecombineerd met de aanwezigheid van beharing (bv. zachte ooievaarsbek en harig knopkruid) zal het onkruid op die manier de warmteoverdracht van de omgeving naar de plantendelen bemoeilijken. Bij een dikke grenslaag verkregen door beharing zal slechts weinig turbulentie plaatsvinden. Daarentegen hebben onkruiden als vogelmuur een dunne grenslaag (geen beharing, veel turbulentie), dunne cuticula en dun blad waardoor een goede warmteoverdracht is gegarandeerd. (De Cauwer, 2013)

On k rui dbehee rs ing

44/ 53


Verder zijn ook de breedte en de stand van het blad bepalend. Zo zijn brede, horizontaal geplaatste bladeren, zoals die van de grote weegbree, een stuk gevoeliger voor behandelingen van thermische aard. Een smal opgaand blad bij bijvoorbeeld straatgras biedt de plant een hogere tolerantie. (De Cauwer, 2013) Tot slot heeft de waterstatus van het onkruid een grote invloed op de effectiviteit van een thermische behandeling. Uit onderzoek (UGent vakgroep Plantaardige Productie) blijkt dat het optimale behandelingstijdstip kort na de middag valt aangezien dan de waterstatus van de te bestrijden vegetatie het laagst is. (De Cauwer, 2013)

Figuur: hoe overleven onkruiden een thermische behandeling?

5 .3 .4 .3 Hoe overle ven o nkr uide n ee n me ch ani sche b eh and eling? Opnieuw is de ligging van de groeipunten doorslaggevend, net als de groeiwijze van de plant. Zo zal een onkruid met kruipende of liggende groeiwijze (vb. liggend vetmuur, varkensgras) meer kans maken een mechanische behandeling t e overleven. (De Cauwer, 2013) Verder zal de voegbreedte van de verharding het succes van een mechanische behandeling erg beïnvloeden. Een brede voeg in combinatie met de afwezigheid van voldoende voegmateriaal geeft bepaalde onkruiden de mogelijkheid zich te 'verschuilen' in de voegen. Op die manier kunnen zelfs onkruiden met bovenliggende groeipunten standhouden na bijvoorbeeld één of meerdere borstelbeurt(en). Dit toont aan dat zowel mechanische als thermische technieken gecombineerd dienen te worden ingezet, om fenomenen als floraverschuivingen te voorkomen. (De Cauwer, Niet-chemische onkruidbestrijdingstechnieken: effectiviteit en milieueffecten, 2013)

On k rui dbehee rs ing

45/ 53


5.3.5 Energiedosering bij thermische behandelingen De energiedosis die een plant te verwerken krijgt is afhankelijk van de energie intensiteit en de blootstellingsduur. De energie -intensiteit wordt bepaald door de temperatuur van het medium of straler. Deze is in vele gevallen vastgelegd door de fabrikant van het toestel. Wat men als gebruiker wel in de hand heeft is de rijsnelheid. Een te lage rijsnelheid zorgt voor een overdosering met als gevolg onnodig hoge bestrijdingskosten en negatievere milieueffecten. Is de rijsnelheid daarentegen te hoog, in een poging de capaciteit te doen toenemen, dan zal de hoeveelheid toegediende energie aan de plant te laag zijn. De energie die hier wordt bespaard zal op lange termijn verloren gaan door een hogere bestrijdingsfrequentie. (De Cauwer, Niet -chemische onkruidbestrijdingstechnieken: effectiviteit en milieueffecten, 2013) (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) Om naar een optimaal bestrijdingseffect te streven is ED80 (is een energiedosis die 80 % van de bovengrondse biomassa doodt) de minimaal te ha nteren energiedosis. In de meeste gevallen komt de door de fabrikant aanbevolen werksnelheid hiermee overeen. Aangezien zowel biologische als omgevingsfactoren de effectiviteit bij eenzelfde rijsnelheid kunnen beĂŻnvloeden, is vooral praktijkervaring met de verschillende machines doorslaggevend. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012)

5.3.6 Afwisseling bestrijdingstechniek en Floraverschuivingen treden op bij een eenzijdige toepassing van dezelfde curatieve techniek. Het is een verschijnsel waarbij soorten die minder gevoelig zijn voor de betreffende techniek steeds opnieuw de kans krijgen om uit te breiden. Zo blijven soorten met een sterke beharing bij het branden of hete lucht telkens gespaard. Dit selectief bevoordelen komt ook tot uiting bij een eenzijdige toepassing van de heetwatertechniek. Paardenbloem blijkt weinig gevoelig voor heet water en gaat na een tijd overheersen. Dit leidt tot een hogere bestrijdingsfrequentie, wat onkruidbestrijding lastiger en duurder maakt. Bij een eenzijdige toepassing met onkruidborstels worden (grote) voegen steeds verder uitgeborsteld en blijven laagblijvende soorten met liggende groeiwijze keer op keer gespaard. (Boonen, De Cauwer, Fagot, Beeldens, & Reheul, 2012) (De Cauwer, Niet-chemische onkruidbestrijdingstechnieken: effectiviteit en milieueffecten, 2013) Het afwisselen van onkruidbestrijdingstechnieken (hete lucht, stootbranden, infraroodstraling, heet water, stomen, borstelen, enz.) en in het bijzonder werkingswijzen (afsnijden/losrukken, convectieve warmteoverdracht, conductieve warmteoverdracht, radiatieve warmteoverdracht) is in dit opzicht erg belangrijk en draagt daarom bij tot een duurzaam onkruidbeheer. (De Cauwer, 2013)

5.3.7 Sensibiliseren Alternatief onkruidbeheer staat of valt met een goede sensibilisatie van alle betrokken partijen. Dankzij de nodige informatie en bewustmaking kunnen het bestuur en de leidinggevenden zich achter het project scharen, het uitvoerend personeel motiveren en het project verdedigen bij de burger. Het creĂŤren van e en breed draagvlak bij de medewerker en burger is essentieel voor het welslagen van het reductieprogramma. (Vlaamse overheid, 2002) On k rui dbehee rs ing

46/ 53


5 .3 .7 .1 Sen sibilisatie van de me de we rker Om te beginnen moeten de beleidsverantwoordelijken voldoende op de hoogte zijn van de huidige wetgeving. In overleg met de dienstverantwoordelijken (groenbeheerders, interne milieuzorg,..) moet een lange termijn visie worden gevormd. Deze zal de rode draad vormen doorheen het reductieprogramma. Het is de taak van de coĂśrdinator- pesticidenreductie om de opmaak en uitvoering van het reductieprogramma in goede banen te leiden. Het bestuur neemt de uiteindelijke beslissing over het te voeren reductiebeleid. De beleidsverantwoordelijken moeten bovendien voldoende financiĂŤle middelen en personeel voor de uitvoering voorzien. (Vlaamse overheid, 2002) (Stad Mechelen, 2003) (De Vlaamse milieuadministratie Departement leefmilieu, natuur en energie, s.a.) Bij concrete acties moet voldoende intern overleg zijn want ook de actieve inbreng van het bestuur is van belang. Op die manier wordt vermeden dat het beleid zich engageert voor zaken die in de praktijk niet haalbaar zijn. Ook wordt voorkomen dat betrokken personeelsleden acties plannen waarvoor onvoldoende middelen beschikbaar zijn. (Stad Mechelen, 2003) Het is noodzakelijk dat de betrokken diensten via opleidingen, bijscholingen, studiedagen, demonstraties en dergelijke kennis opdoen en overtuigd geraken van het nut van een pesticidenvrij beheer. Ook het uitvoerend personeel moet een grondige opleiding krijgen. Niet enkel de wetgeving moet kort worden toegelicht maar ook de gevaren van pesticiden en de verschillende alternatieve technieken en hun werkingswijze. Op die manier zullen de groenarbeiders het nut van de acties inzien en de motivatie hebben om die tot een goed einde te brengen. Bovendien wordt het uitvoerend personeel vaak als eerst aangesproken door (ontevreden) burgers. Hierbij moet men over voldoende argumenten beschikken om eventuele kritiek te weerleggen maar vooral ook zelf achter het project staan. (De Vlaamse milieuadministratie - Departement leefmilieu, natuur en energie, s.a.) (Vlaamse overheid, 2002) Tot slot moeten ook externe opdrachthouders (ontwerpers, aannemers, nutsbedrijven) gewezen worden op het belang van hun bijdrag e aan een ontwerp en beheer in functie van een niet-chemisch onkruidbeheer. (Vlaamse overheid, 2002)

5 .3 .7 .2 Sen sibilisatie van de b urg er De burger is gewoon van een onkruidvrij beeld te zien en een groot deel verwacht dat ook in de toekomst. Het is daarom van groot belang de tolerantiegrens van de burger voor onkruid in het straatbeeld te verleggen. (De Vlaamse milieuadministratie - Departement leefmilieu, natuur en energie, s.a.) (Stad Mechelen, 2003) Dit kan via bewustmakingscampagnes waarbij gewezen wordt op de gevaren van pesticiden voor zowel mens als natuur. Op die manier vergroot men het maatschappelijk draagvlak en zet men de burger aan om het nieuwe beheer ook zelf toe te passen. Via diverse kanalen zoals gemeentelijke infobladen, folders van de 'Zonder is gezonder' -campagne, milieuverenigingen, drinkwatermaatschappijen etc. kan men de inwoners aansporen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen achterwege te laten. Hierbij hoort ook het wijzen op hun plicht om te vegen voor eigen deur. (Vlaamse overheid, 2002) (Stad Mechelen, 2003) (De Vlaamse milieuadministratie Departement leefmilieu, natuur en energie, s.a.)

On k rui dbehee rs ing

47/ 53


6 Literatuurlijst alternatieve onkruidbestrijding Agentschap Natuur en Bos (2010) Vademecum Paden en Verharding, Vlaamse Gemeenschap Anonymous. (2008). DOB Preventiedocument - Onkruidpreventie. Baele, D. (2011). Aanleg: Verhardingen in privaat en openbaar groen. Gent, Oost Vlaanderen, BelgiĂŤ: Baele Dirk, Hogeschool Gent. Beeldens, A., Boonen, E., De Cauwer, B., Fagot, M., & Reheul, D. (2011). Onkruidbeheer op halfopen verhardingen, onkruidremmende werking van voegvullingen (deel 3). Groencontact . Beeldens, A., Boonen, E., De Cauwer, B., Fagot, M., & Reheul, D. (s.a.). Onkruidbeheer voor betonstraatstenen, methoden voor een optimaal straatbeeld. OCW, Vakgroep Plantaardige Productie van UGent. Beeldens, A., Boonen, E., De Cauwer, B., Fagot, M., & Reheul, D. (2012). Preventieve (en curatieve) methoden voor onkruidbeheersing op verhardingen. Genk & Limburg: Platform Openbaar Groen, Provincie Limburg & Centrum voor Natuur- en Landschapsbeheer, Genk,. Beerling, W. (2012). Zacho: de aanhouder wint. Tuin en Park Techniek , 40 -43. Bonenkamp - Turf Care. (s.a.). Zacho. Opgeroepen op Augustus 21, 2013, van http://www.bonenkampturfcare.nl Bonte, E. (2012). Eschpas Multicleaner is goed op stoom. Tuin en Park Techniek , 44-47. Boogaard, F., de Brauw, H., & Van dijk, C. (2012). KRW innovatie in de praktijk: onkruidbestrijding en zuivering regenwater. Utrecht: Tauw. Boonen, E., De Cauwer, B., Fagot, M., Beeldens, A., & Reheul, D. (2012). Handleiding voor niet-chemisch(e) onkruidbeheer(sing) op verhardingen met kleinschalige elementen. Brussel: Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw (OCW); UGent. Coremans, G., & Tijskens, G. (s.a.). Een bestaande verharding, hoe pak je ze milieuvriendelijk aan? Grafische dienst Provincie West -Vlaanderen. CROW. (2008). Kosten ontwikkeling onkruidbestrijding. CROWETCETERA, Tijdschrift voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte , 10 -15. Davies, J., Kempenaar, C., & Lotz, L. (2005). Hard surfaces and weed infestations. Wageningen: Plant Research International B.V.

On k rui dbehee rs ing

48/ 53


De Cauwer, B. (2013, Maart 28). Niet-chemische onkruidbestrijdingstechnieken: effectiviteit en milieueffecten. Universiteit Gent, Faculteit Bi oingenieurswetenschappen - Vakgroep Plantaardige Productie. De Cauwer, B. (2011). Onkruidbestrijding op halfopen verhardingen, efficiÍntie en milieu-impact. Groencontact , 16-21. De Groote, K. (2013, Augustus 13). Alternatief onkruidbeheer in de praktijk. (P. Bertier, Interviewer). De Pypere, (2016) Catalogus. De Vlaamse milieuadministratie - Departement leefmilieu, natuur en energie. (s.a.). Ecologisch groenbeheer‌ daar is geen kruid tegen opgewassen - Pesticidenvrij beheer van groen en terreinen. Opgeroepen op Augustus 19, 2013, van http://www.lne.be De Wael, J., & Ampe, E. (s.a.). Onkruidbeheer op verhardingen, van beleid tot uitvoering. VVOG. Delarue, S., & Willem, J. (2006). Mechanisatie van het landschapsbeheer Werktuigen voor het beheer van opgaande kleine landschapselementen, (oever)bermen en recreatiepaden. West-Vlaanderen: Innovatie- en Kenniscentrum (IKC); Groenmanagement (KATHO-HIVB). Dierckxsens, C. (s.a.). Infosessie Leidraad pesticidentoets. Vlaamse Milieumaatschappij. Dongeradeel, g. (2008). Duurzaam Onkruidbeheer op Verhardingen (DOB). Dongeradeel: Infra & beheer. (s.a.). Ecologisch groenbeheer... Daar is geen kruid tegen opgewassen. Gemeente Wingene. (2003). Wingene. Opgeroepen op Augustus 21, 2013, van http://www.wingene.be Gemeente Woudenberg. (2008). Duurzaam Onkruid Beheer op verhardingen. Woudenberg: Grondgebied/ Beheer en Buitendienst. Geurts, H., & Aquacide. (s.a.). Onkruidbestrijders met heetwater. Geurts H. en zonen. Ghion, M. (2012). Onkruidbeheer op verharding. Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuidoost,. Guelton, B., Verfaillie, D., Van Bogaert, M., Cornil, J., & Neven, J. (2009). OCW Mededelingen. Brussel: C.Van Rooten. IGEMO. (2007). Reductie Bestrijdingsmiddelen, Pesticiden vrij. Mechelen: IGEMO. IGEMO. (s.a.). Reductieprogramma bestrijdingsmiddelen: eerste actieprogramma. IGEMO.

On k rui dbehee rs ing

49/ 53


Jurenco equipment B.V. (s.a.). Eco Brush. Opgeroepen op Augustus 20, 2013, van http://www.onkruidborstel-okb-ufo.nl Kempenaar, C. (. (2009). Chemische onkruidbestrijding op verharding. Tuin en Park Techniek , 14-17. Kempenaar, C. (s.a.). Optimale inzet van bestrijdingsmethoden onkruid op verhardingen, onkruidbeheer op verhardingen. Wageningen: Plant Research International B.V. Kortenhoff, A. (2001). Bijlage bij Startdocument, rationeel onkruidbeheer op verhardingen - fase I. Wageningen: Plant Research International. Kroes, F., Crijns, L., & Spijker, J. (2003). Taai onkruid, Zeven Limburgse gemeenten stoppen met het gebruik van gif, wie volgt? Roermond: Zuiveringschap Limburg, Afdeling Waterkwaliteitsbeheer. Landelijk Bestuurlijk Overleg Water. (2006). Naar een verantwoord onkruidbeheer op verhardingen. Landelijk bestuurlijk Overleg water. Latré, J. (2011). Plantenbescherming. Gent, Oost -Vlaanderen, België: Latré Joos, Hogeschool Gent. Medema, P. (2010). Bloemenrand vervangt handwerk. Tuin en Park Techniek , 26 27. Medema, P. (2011). Compacte onkruidverhitter werkt vriendelijk. Tuin en Park Techniek , 24-25. Medema, P. (2009). Ecoflame Combi: zuinige onkruidverhitter door circulatie. Tuin en Park Techniek , 24-27. Medema, P. (2010). Hete lucht, branden en koken. Tuin en Park techniek , 28 -29. Medema, P. (2009). Jo Beau MM1000L stoomkruidbestrijder. Tuin en Park Techniek , 41. Medema, P. (2010). Kanten snijden, borstelen, blazen en branden tegelijk. Tuin en Park Techniek , 36-39. Medema, P. (2011). Kleine klussen met MCP heetwateropbouwunit. Tuin en Park Techniek , 8-11. Medema, P. (2011). Luxe borstelen met Kramer W eedEater. Tuin en Park Techniek , 15-16. Medema, P. (2010). Powersharp tot Ecocure . Tuin en Park Techniek , 32 -33. MVT, KOKS. (s.a.). KOKS ECOCLEANER, milieuvriendelijke onkruidbestrijdingsmachine. Alkmaar: KOKS Milieu - en Voertuigtechniek bv.

On k rui dbehee rs ing

50/ 53


Nauts, L. (2013, Augustus 20). Alternatief onkruidbeheer in de praktijk. (P. Bertier, Interviewer) Nimos. (s.a.). Nimos. Opgeroepen op Augustus 20, 2013, van http://www.nimos.nl OCW. (s.a.). Handleiding voor het ontwerp en de uitvoering van verhardingen in betonstraatstenen. Brussel: Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw. Pauwels, I. (2013, Augustus 14). Alternatief onkruidbeheer in de praktijk. (P. Bertier, Interviewer) Purmerend. (s.a.). Onkruidbestrijding, rapportage milieuvriendelijke alternatieven, bijlage bij de Kadernota 2013 - 2016. Purmerend. Rabijns, B., & Everaerts, P. (sd). Alternatief onkruidbeheer. Beringen: Groendienst Beringen. Riemens, M., & Van Dijk, C. (2004). Onkruidvrije inrichtingsmogelijkheden op bedrijventerrein Oud-Zandbergen te Zeist. Wageningen: Plant Research International B.V. Riemens, M., Davies, J., & Groeneveld, R. (2008). Onkruidvrije inrichtingsmogelijkheden op bedrijventerrein Oud -Zandbergen te Zeist (fase 1). Wageningen: Plant Research International BV. Saft, R. (2005). Update Milieuanalyse onkruidbestrijding op verhardingen. Amsterdam: IVAM. Smits, M. (2009, juni). Kruid doden met warmte systemen steeds zuiniger. Tuin en Park Techniek , pp. 14-17. Spijker, J., Hekman, J., Teunissen, M., & Mantingh, R. (2002). Gifvrije onkruidbeschrijding door gemeenten. W ageningen: Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Spijker, J., Timmermans, H., C.M., N., Hoksbergen, F., & J. (2002). EĂŠn kruidje roert men niet, effectief niet-chemisch onkruidbeheer in Utrecht-Centrum. Wageningen: Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Stad Mechelen. (2003). Reductieprogramma bestrijdingsmiddelen Stad Mechelen: eerste actieprogramma. Mechelen: Stad Mechelen. Stihl. (s.a.). Stihl. Opgeroepen op Augustus 2013, 21, van http://nl.stihl.be Tauw. (2013). Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen. Tauw . Van Bogaert, J. (s.a.). Alternatief onkruidbeheer. PCLT Roeselare. Van Dijk, C. (2008). Onkruidbeheer op verhardingen in Asten. Wageningen: Plant Research International B.V.

On k rui dbehee rs ing

51/ 53


Van Dijk, C., & Kempenaar, C. (2012). Kosten onkruidbeheer op verhardingen. Wageningen: Plant Research International. Van Iperen, C. (s.a.). Onkruidbeheer op verhardingen. CROW. Van Welsem, P. (2009). Onderzoek naar het effect van veegbeheer op onkruidgroei. Wageningen: Plant Research International. Vandenbergh, K. (2013, Mei 30). Doeltreffende onkruidbeheersing. GreenTechPower , pp. 18-19. Velt vzw. (2002). Beheer van kruidgroei op verhardingen. Leuven: Laboratorium voor Fytofarmacie van de UG en IGO-Leuven. Vermeulen, G., van Zydam, R., & Kurstjens.D.A.G. (2002). Toepassingsmogelijkheden van niet-chemische technieken voor onkruidbestrijding op verhardingen. Wageningen: Instituut voor Milieu - en Agritechniek ( IMAG). Vlaamse milieumaatschappij. (2013). Duurzaam gebruik van pestici den: aandachtspunten - huidige en toekomstige regelgeving. VMM. Vlaamse milieumaatschappij. (2013). Lijst van gedoogde gewasbeschermingsmiddelen. VMM. Vlaamse milieumaatschappij. (s.a.). Zonder is gezonder. Opgeroepen op Mei 11, 2013, van http://www.zonderisgezonder.be/openbare-diensten Vlaamse overheid. (2002). Draaiboek voor de afbouw van bestrijdingsmiddelen door openbare diensten - Zonder is gezonder. Brussel: Vlaamse overhied. VMM. (2009). Leidraad pesticidentoets. Erembodegem: VMM. VMM. (2007, September). Probeer eens zonder - Dossier pesticiden. Verrekijker , pp. 11-24. Vreemann, G. (2010). Met stoom en hete lucht, nieuwe WeedSteam bestrijdt onkruid op verhardingen. GRONDIG , 50-51. Weed Control BV. (s.a.). Air Combi Comfort. Waa lwijk: Weed Control BV. Weed Control BV. (s.a.). Flame City Comfort. Waalwijk: WeedControl BV,. Weedcontrol. (s.a.). Weedcontrol - Specialist in gifvrij onkruidbeheer. Opgeroepen op Augustus 20, 2013, van http://www.weedcontrol.nl/

On k rui dbehee rs ing

52/ 53



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.