Beplantingsmethodiek 1 - Beplantings- en beheerplannen

Page 1

Beplantingsmethodiek 1 Thema Beplantings- en beheerplannen Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur

Beplantingsmethodiek 1

Verantwoordelijke uitgever Dirk Baele

2220140272954


Beplantingsmethodiek 1 Thema Beplantings- en beheerplannen Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur

Beplantingsmethodiek 1

Verantwoordelijke uitgever Dirk Baele

2220140272954


Hogeschool Gent School of Arts KASK - Koninklijk Conservatorium Bachelor in de landschaps- en tuinarchitectuur Trajectschijf 1

OLOD: Beplantingsmethodiek 1

De studiefiche van dit opleidingsonderdeel zie: www.ects.hogent.be

Algemene inhoudstafel - Deel 1 Thema inleiding tot beplantings- en beheerplannen - Deel 2 Thema inleiding tot planten van bomen e.a. houtachtigen & Snoeien van bloeiende sierheesters - Deel 3 Thema inleiding tot plantenvoeding en bemesting - Deel 4 Thema inleiding tot onkruidbeheersing - Deel 5 Thema inleiding tot grasveldkunde

Versie: 2018 – 2019 Auteur: Lar. Dirk Baele


1 INLEIDING .................................................................................- 4 1.1 VOORSTEL VAN HET JAARPROGRAMMA: ..................................................................................................... - 4 1.1.1 De theoretische cursus ....................................................................................................................... - 4 1.1.2 Opdrachten tijdens atelieruren ........................................................................................................... - 5 1.1.3 Belang van training/ kwekerijbezoek/ arboreta ................................................................................... - 5 1.1.4 Belang van de evaluatie: .................................................................................................................... - 5 1.2 BELANG VAN PLANNING: ........................................................................................................................... - 5 1.3 BRONNEN VAN INFORMATIE....................................................................................................................... - 6 1.3.1 Boekenaanbod: .................................................................................................................................. - 6 1.3.2 Websites ............................................................................................................................................ - 6 1.3.3 Catalogi ............................................................................................................................................ - 7 -

2 SITUERING VAN HET BEPLANTINGSPLAN ..................................- 7 3 HET STRUCTUURBEPLANTINGSPLAN ..........................................- 8 3.1 DOEL VAN HET STRUCTUURBEPLANTINGSPLAN: ........................................................................................- 10 3.2 WERKMETHODIEK BIJ HET OPSTELLEN VAN EEN STRUCTUURBEPLANTINGSPLAN .........................................- 11 -

4. HET BEPLANTINGSPLAN..........................................................- 11 4.1 DOEL VAN HET BEPLANTINGSPLAN: ..........................................................................................................- 11 4.2 DE INHOUD VAN HET BEPLANTINGSPLAN ...................................................................................................- 13 4.3 VERZAMELSTAAT OF PLANTENLIJST (IN DE MEETSTAAT VAN HET BESTEK TE VOEGEN): ...............................- 27 4.3.1 plantafstand (afplantrij, in de rechte lijn, in de rij en tussen de rijen, of als gemiddelde bij willekeurig plantverband)........................................................................................................................................... - 27 -

5. DE STAPPEN VOOR DE OPMAAK VAN HET BEPLANTNGSPLAN .- 34 5.1. BIJ NIEUWE BEPLANTINGEN .....................................................................................................................- 34 5.2. BIJ INTEGRATIE VAN BESTAANDE BEPLANTINGEN .....................................................................................- 34 -

6. DE PLANTAFSTAND EN PLANTDICHTHEID ...............................- 36 6.1. DE PLANTAFSTAND IN VERHOUDING MET DE PLANTBREEDTE ....................................................................- 36 6.1.1. VOOR EEN VLAKVORMIGE TOEPASSING .................................................................................. - 36 6.1.2. VOOR EEN LIJNVORMIGE TOEPASSING .................................................................................... - 37 6.1.3. VOOR EEN PUNTVORMIGE TOEPASSING .................................................................................. - 37 6.2. DE OMZETTING VAN PLANTAFSTAND NAAR PLANTDICHTHEID ...................................................................- 38 6.3. DE PLANTAFSTANDEN VAN VERSCHILLENDE PLANTGROEPEN ....................................................................- 39 -

7. HET BEREKENEN VAN DE HOEVEELHEDEN ...............................- 47 8. DE PLANTMAAT .......................................................................- 48 9. DE GRAFISCHE LAYOUT VAN HET BEPLANTINGSPLAN ............- 53 9.1. DE AANDUIDING VAN DE BEPLANTINGSONDERDELEN (GROENELEMENTEN) ................................................- 53 9.2. DE LINK TUSSEN DE BEPLANTINGSONDERDELEN EN DE PLANTENNAAM ......................................................- 56 9.3. HET AANTAL PLANTEN ............................................................................................................................- 57 -

-10 HET BEHEERPLAN – ..............................................................- 58 10.1. TERMINOLOGIE “GROENVORM” .............................................................................................................- 58 10.2. BEHEER ................................................................................................................................................- 59 10.3. HET BEHEERPLAN ..................................................................................................................................- 61 -

11. BEHEERMAATREGELEN ..........................................................- 64 12. DE VERSCHILLENDE BEHEERVORMEN ...................................- 64 13. DE CHRONOLOGIE VAN DE BEHEERVORMEN .........................- 67 14. DOELSTELLING, FUNCTIE OF BETEKENIS VAN EEN GROENVORM 68 -2Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


15. TIJDSTIP VOOR HET UITVOEREN VAN BEHEERWERKZAAMHEDEN68 16. FASERING VOOR HET UITVOEREN VAN BEHEERWERKZAAMHEDEN ..........................................................- 69 17. VOORBEELD VAN OPBOUW VAN DE BEHEERNOTA (VOOR DE OMSCHRIJVING EN BEHEERWERKZAAMHEDEN): ........................- 69 18. VOORBEELD VAN OPBOUW VAN DE BEHEERNOTA (STUDENT 3BLTA):.......................................................................................- 71 -

-3Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


DEEL 1: THEMA INLEIDING TOT BEPLANTINGS- EN BEHEERPLANNEN HET BEPLANTINGSPLAN

1 INLEIDING 1.1 Voorstel van het jaarprogramma: 1.1.1 De theoretische cursus Gedurende de eerste weken van het academiejaar word je duidelijk gemaakt hoe diverse typen beplantingsplannen dienen opgemaakt te worden. Als leerstof wordt gebruik gemaakt van het handboek: Stappen naar een ecologische tuin: aanleg en beheer van Geertje Coremans, Evelyne Fiers en Greet Tijskens. Velt, 2008. (isbn: 9789080662278) Het boek neemt niet de tuinbouw als uitgangspunt, maar de natuurlijke processen. Dat wil niet zeggen dat een ecologische tuin een wildernis is. Wie inzicht heeft in natuurlijke processen, weet wat hij kan verwachten en hoe hij ermee moet omgaan. De auteurs leggen uit hoe je bijv. een bloemenakker, een bloemenborder of een speelbosje aanlegt, welke planten je kunt kiezen en hoe je deze beplantingen beheert. De lezer leest ook telkens hoeveel werk en hoeveel groenafval een beplanting oplevert. Op die manier kan hij voorspellen of hij een bepaalde beplanting aankan of niet. Inhoud: Het ontwerp en de opbouw van de beplanting & beheerplan: Cursusdeel 1 Groenvormen van de open ruimte: aanleg en beheer Handboek: De ecologische siertuin De bloemenakker en de eenjarige bloemenborder Het gazon De bloemenweide Het bollengrasland De zonneborder De mediterrane tuin De natte biotoop Verhardingen Groenvormen van de gesloten ruimte: aanleg en beheer Handboek: De ecologische siertuin Groenvormen van de gesloten ruimte: inleiding -Gesloten ruimte in de natuur -Gesloten ruimte in de tuin Groenvormen naar natuurlijk voorbeeld -De schaduwborder -Het bosje -De bosrand en struikengordel -Rozen -Klimplanten -De aanleg en het beheer van een houtige begroeiing -4Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Groenvormen naar cultuurhistorisch voorbeeld -De haag -De heg -De houtkant en -wal -De knotboom -De leiboom -De dakboom -De kroonprojectie of boomspiegel -De aanplant en begeleiding van de individuele plant -Aanplanten en verplanten -Groeibegeleiding bij houtgewassen

1.1.2 Opdrachten tijdens atelieruren Tijdens het OLOD: ‘Ontwerplabo beplanting 1’ worden diverse oefeningen gemaakt i. v. m. de verschillende soorten beplantingsplannen. Bij elke opdracht zullen een aantal inhoudelijke aspecten van het beplantingsplan aan bod komen. Ook het opstellen van een beplantingsplan van een door u ontworpen tuin of openbare groen zone zal het onderwerp zijn van één of meerdere opdrachten.

1.1.3 Belang van training/ kwekerijbezoek/ arboreta Plantennamen memoriseren is één ding. De planten leren gebruiken is een veel belangrijker tweede doel. Observeren, opzoeken, informeren, ervaren, zijn hiervoor belangrijke competenties die u zult moeten verwerven. Naast de klassikale oefeningen en het bestuderen van een aantal opgegeven plantensoorten binnen de lesuren, zal een regelmatige training op zelfstandige basis een must zijn. Vooral door het bezoeken van tuinen, openbare groene ruimten, arboreta en kwekerijen, zal de kennis over de verschillende plantensoorten kunnen worden aangescherpt. Ook hier is het internet een belangrijke infobron geworden maar ik wil er met veel nadruk op wijzen dat een prentje van een plant jou meestal niet veel wijzer zal maken over het gebruik ervan. Toch zullen een aantal websites heel veel aanvullende informatie verschaffen.

1.1.4 Belang van de evaluatie: Wijze van evalueren Het theoretisch gedeelte wordt geëvalueerd tijdens de tweede examenperiode (eind mei juni). Alle oefeningen i.v.m. beplantingen situeren zich onder het opleidingsonderdeel ‘Ontwerplabo beplanting 1’ en worden permanent geëvalueerd.

1.2 Belang van planning: De wekelijkse invulling van de opdracht is een belangrijke strategie, niet alleen om de continue instroom van informatie te verwerken en toe te passen maar vooral om het geheel van alle opdrachten tijdig te kunnen verwerken. Ook in andere opleidingsonderdelen zal je regelmatig worden gewezen op “planning”. -5Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


1.3 Bronnen van informatie 1.3.1 Boekenaanbod: Het huidige aanbod is enorm. Zeker de Engelstalige uitgaven zijn niet te overzien. Onnodig over uit te wijden dat er ook veel minderwaardige informatie zal aangeboden worden. Verschillende docenten zullen regelmatig goede titels aanreiken. Ook onze bibliotheek zal in uw weekschema een vaste stek moeten worden. De Vademecums van ANB (Agentschap voor Natuur en Bos) zijn waardevolle uitgaven. BV. - Technisch Vademecum bomen - Technisch Vademecum heesters - Technisch Vademecum kruidachtigen - Technisch Vademecum graslanden - Technisch Vademecum recreatieve infrastructuur, … De hoofdstukken beplantingen en bezaaiingen van het ‘Standaardbestek 250 voor wegenbouw’ geeft voor de overheid een houvast. Zie lessen ‘Bestek’ in de tweede en derde trajectschijf.

1.3.2 Websites Het web krioelt van informatie over groen en planten in het bijzonder. Het kaf van het koren scheiden wordt een hele opgave. Volledig kunnen we nooit zijn maar hier volgen enkele interessante sites. www.bomenwijzer.be (databank om de meest passende boom op te zoeken) www.plantvanhier.be (streekeigenbeplanting) www.arboretumkalmthout.be www.arboretumwespelaar.be www.rhs.org.uk www.ebben.nl (kwekerij en groothandel, bomen met grote maten) www.udenhoutbv.com (kwekerij van bomen in grotere maten + nuttige informatie) www.vdberk.com (kwekerij en groothandel, bomen met grote maten) www.boot.nl (kwekerij en groothandel, bomen met grote maten) www.arbor.be (kwekerij en groothandel, bomen met grote maten) www.darthuizer.nl (kwekerij en groothandel, bomen met grote maten) www.bruns.de (kwekerij en groothandel, bomen met grote maten) www.esveld.nl (één van de grootste kwekerijen in Nederland) www.lappen.de (kwekerij en groothandel, bomen met grote maten) www.willaert.be (Groothandel in alle openluchtplanten te Roeselare) www.fleur.be (Ieper) www.sylva.be (kwekerij en groothandel in bosbomen vooral jonge zaailingen) http://pieters-hortensia.tsc.be (kwekerij gespecialiseerd in hortensia’s) www.barenburg.be (graszaden) www.bolster.nl (kwekerij gespecialiseerd in biologische zaden van vooral bloemen, keukenkruiden en groenten) www.lens-roses.com (kwekerij gespecialiseerd in heester- en klimrozen) www.houtmeyers.be (Kwekerij, groothandel en tuincentrum in alle openluchtplanten) www.calleplant.be (Kwekerij en groothandel in alle openluchtplanten) -6Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


www.vanpeltnv.com (Kwekerij en groothandel in alle openluchtplanten veel fruitvariëteiten) www.letry.com (zeldzame struiken) www.wuloplant.be (kwekerij met extra groot assortiment in Rhododendrons) www.solitair.be (kwekerij van grote solitaire bomen en boomachtige heesters) www.vanacker.be(bloembollen) www.verberghe.nl (bloembollen) www.groen.net (zeer interessante informatie voor de groenliefhebber op alle gebied) www.vasteplant.be (zeer goede site voor vaste planten/ zeer veel foto’s) www.deswaef-meersman.be www.guidovandesteen.be (kwekerij en groothandel in vaste planten) www.vasteplantenverhulst.be (kwekerij en groothandel in vaste planten) www.internationalplantnames.com (officiële en exacte wetenschappelijke naam van planten) www.oprins.com (kwekerij en groothandel in bamboe en Ilexsoorten) www.epimedium.be (kwekerij van zeldzame vaste planten o. a. Epimedium, …) www.koenvanpoucke.be (kwekerij van zeldzame vaste planten o. a. Helleborus, Epimedium, …) www.oudolf.com www.hessenhof.nl (biologische vaste planten kwekerij) www.vasteplantenbruckeveld.be www.ferdinandushof.nl (vaste planten kwekerij met collectietuin) www.marnis.nl (vaste planten kwekerij met kijktuin)

1.3.3 Catalogi Diverse catalogi hanteren verschillende manieren van noteren van planten. Uitvoerige uitleg hierover volgt in OLOD: ‘Ontwerplabo beplanting 1’.

2 SITUERING VAN HET BEPLANTINGSPLAN Vooraleer een uitvoeringsgericht project binnen de tuin- en landschapsarchitectuur werkelijkheid is, gaat er heel wat voorbereidend werk aan vooraf. Volgens de complexiteit van het project en de wensen van de opdrachtgever en gebruikers kunnen bijvoorbeeld volgende stappen voorkomen: ontstaan van de opdracht terreinstudie: inventarisatie en evaluatie opstellen van de programmapunten voor het project structuurplan voorontwerp ontwerp plannen en vergunningen voor rooi- en afbraakwerken, grondverzet structuurbeplantingsplan beplantingsplan (uitvoeringsgericht) detailbeplantingsplannen (uitvoeringsgericht) beheerplannen

-7Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


technische plannen van bouwkundige elementen (uitvoeringsgericht) bestek (uitvoeringsgericht) eigenlijke uitvoering monitoring N.B.

- Regelmatig worden er contactmomenten met de opdrachtgever en of de gebruikers georganiseerd. - nodige vergunningen aanvragen (kapvergunning, omgevingsvergunning (bouwvergunning), reliÍfwijziging, bouwkundige elementen, ‌)

3 HET STRUCTUURBEPLANTINGSPLAN

Afbeelding: structuurbeplantingsplan - zonering - sfeerbeelden - bespreking van groenvormen - plantenkeuzelijsten

-8Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Afbeelding: grafisch detail van structuurbeplantingsplan

-9Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Afbeelding: tekstueel detail van het structuurbeplantingsplan - groenvorm (boomgaard): sfeer en criteria bij de plantenkeuze - plantenkeuzelijsten

3.1 Doel van het structuurbeplantingsplan: - het bestuderen van de site, haar omgeving (zie terreinstudie) en het ontwerp om de meest geschikte groenvormen te kiezen: wat bedoelt de ontwerper? Sterktes en zwaktes bij de voorziene ontwerpkundige elementen - een steengoede idee, structuur en visie door de beplanting realiseren - een vlotte, snelle en duidelijke communicatie naar de opdrachtgever en de gebruiker (zones met kernwoorden en/of sfeerbeelden duiden) - een goed gestructureerd project realiseren met een duidelijk creatief idee, structuur en visie - tijd besparen en verloren werk voorkomen (een visie bepalen gaat veel sneller dan alles tot in detail uitwerken bv. welke plantenvariÍteiten, aankoopmaten, plantenaantallen,‌)

- 10 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


3.2 Werkmethodiek bij het opstellen van een structuurbeplantingsplan - De ontwerpkundige eenheden aanduiden (zoneringsplan) en benoemen - Sfeerbepaling per ontwerpkundige eenheid a. d. h. van enkele (3-5) kernwoorden en/of sfeerbeelden - De gepaste groenvorm(en) kiezen om de gewenste sfeer bij de ontwerpkundige eenheden te realiseren - Specifieke keuzeplantenlijsten opstellen met meerdere specifieke parameters per plantenlijst - De titel van de optielijst moet sterk gedetailleerd zijn VB 1: groenblijvende haag, 1 à 2 m hoogte, zowel zon als halfschaduw, droge tot normaal vochtige zandleemgrond, pH licht zuur tot neutraal Ideale planten: Taxus baccata Ilex aquifolia Prunus laurocerasus Thuja plicata ‘Atrovirens’ … VB 2: keukenkruiden: volle zon, 15 à 40 cm hoogte, droge tot normale grond, pH neutraal tot alkalisch en doorlevend Ideale planten: Allium schoenophrasum Asperula odorata Lavendula officinalis Rumex acetosa var. Hortensis Thymus vulgaris VB 3 Vaste planten, in maart en/of april bloeiend met gele bloemen; 0 à 40 cm hoog; volle zon; normale vochthoudende zandleemgrond met neutrale pH Ideale planten:

4. HET BEPLANTINGSPLAN 4.1 Doel van het beplantingsplan: Ontwerpmatig: Realiseren van het gewenste eindbeeld op basis van volgende criteria. Vertaling van de ontwerpvisie. Wensen van de opdrachtgever (inhoudelijk, beheersmatig en budgettair). Gebiedsgebonden eisen. Dus kiezen van soorten die beantwoorden aan terreingebonden eisen en voorwaarden (‘randvoorwaarden’). Aan de opdrachtgever en tuinaannemer op een uniforme manier duidelijk maken: van de plantenkeuze, aankoopmaat en locatie,…

- 11 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voor de ontwerper: Als archiefdocument om het project na verloop van jaren te evalueren Als controlemiddel tijdens de uitvoering van de beplantingswerken Als basis om een nauwkeurige raming van de beplantingswerken te kunnen opmaken. Voor de opdrachtgever: Als gespreksmiddel om de gemaakte keuzes te verantwoorden, te verduidelijken en te laten goedkeuren. Als gelijkwaardig vergelijkingsmiddel naar de interessantste prijsbieding Naar uitvoering toe: De uitvoerder alle informatie bieden Voor prijsofferte Voor uitvoering Belang van het beplantingsplan: Voor de uitvoerder: Als basis om een prijsofferte op te maken en als gelijkwaardige vergelijking Als werkdocument om de uitvoering van de beplantingswerken op te volgen Voor de beheerder: Als referentiedocument om de voorziene beheersmaatregelen te organiseren, uit te voeren en te evalueren; Conclusie: Het beplantingsplan heeft verschillende gevolgen voor het project: FinanciĂŤle Uitvoeringstechnisch (eventueel) juridisch Daarom moet het plan met de nodige aandacht en nauwkeurigheid (correctheid) worden opgemaakt. Daarom is het beplantingsplan inhoudelijk, technisch en grafisch niet dubbelzinnig, professioneel, gebruiksvriendelijk en NIET interpreteerbaar. Net zoals de andere uitvoeringsplannen, heeft het beplantingsplan in de verschillende deelstappen van het ontwerpproces zijn betekenis. Deze is: - het beplantingsplan is uitgewerkt tot de volledige samenstelling van de beplanting, verdergaand op het algemeen ontwerp. Alle planten worden op naam gekozen; - tijdens de opmaak van het beplantingsplan kan er een toetsing gebeuren of de ontwerpen daadwerkelijk technisch uitvoerbaar zijn. Indien een ontwerp tot op uitvoeringsniveau kan worden uitgewerkt, wordt aangetoond dat dit realistisch is; - het beplantingsplan reikt d.m.v. de plantenlijst alle informatie aan om het overzicht van alle uit te voeren werkzaamheden op te maken; - aan de hand van het overzicht van alle uit te voeren werkzaamheden, kan een correcte prijsopgave worden gedaan door de geĂŻnteresseerde uitvoerders; - het beplantingsplan dient als leidend document tijdens de werken; - het beplantingsplan is het basisdocument om op het einde van de werken controle op de weken uit te voeren; - het beplantingsplan dient als basis voor het beheerplan. - 12 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


4.2 De inhoud van het beplantingsplan Elementen van het beplantingsplan: - planhoofd (uniform met de andere (uitvoerings-)plannen): projectnaam; gegevens opdrachtgever; gegevens ontwerper; gegevens project (ligging) plantitel, volgnr. administratieve gegevens (datum, goedkeuringen, aanpassingen,‌)

Voorbeeld ingevulde planhoofding

- 13 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


-grondplan van het beplantingsplan: basisgegevens vanuit het ontwerp als referentie qua inplanting: gebouwen, bestaande en ondertussen uitgevoerde werken zoals verhardingen, muren, afsluitingen,.. noordpijl; schaal (numeriek en lijnschaal); alle aan te planten beplantingen: bomen, hagen, plantvakken,‌; de naam of verwijzingscode van de plantensoort; het plaatselijke plantenaantal; situering van de in detail uitgewerkte delen; bemating van de inplanting en tussenafstanden van bomen, afplantrijen/plantrijen, hagen, ‌

Planfragment 1: grondplan met plaatsgebonden aanduiding

- 14 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 2: grondplan met plaatsgebonden aanduiding a. d. h. een verzamelstaat

- 15 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 3.1: grondplan met plaatsgebonden aanduiding a. d. h. een verzamelstaat

- 16 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 3.2: verzamelstaat

- 17 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 4 (details met aanduiding van afplantrijen (= eerste plantrij), plantlijnen, plantpunten,‌)

- 18 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 5.1 (details met aanduiding van afplantrijen (= eerste plantrij), planlijnen, plantpunten,‌) Inclusief doorsnede

- 19 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 5.2 (details met aanduiding van afplantrijen, plantlijnen, plantpunten, steunmateriaal,‌) Inclusief doorsnede

- 20 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 6: de plantencode zijn de eerste 2 letters van de plantennaam

- 21 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 7 (details met afplantrijen, planlijnen, plantpunten, plantverband,‌) - 22 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 8 (details met aanduiding van afplantrijen, plantlijnen, plantpunten, plantverband, ‌)

- 23 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 9

- 24 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 10 (student 1 BLTA)

- 25 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Planfragment 11 (student 3 BLTA; detail met aanduiding van plantraster 1m50 op 1m50, plantlijnen, plantzones,‌)

Planfragment 12 (student 3 BLTA met plantrasteraanduiding) - 26 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


-verklaring van de gebruikte symbolen en codes.

Voorbeeld Legende

4.3 verzamelstaat of plantenlijst (in de meetstaat van het bestek te voegen): eventueel opdeling per ontwerpzone of uitvoeringsfase verdere opdeling per plantengroep (zie hierna). Soms kan één plantengroep opgedeeld worden per ontwerpzone, bijv. sommige vaste planten die in verschillende borders worden toegepast. verwijzingscode of vaknr.; wetenschappelijke naam, evt. Nederlandse naam; “maat”: verkoopshoedanigheid, omvang, kweekmethode, wortelverpakking, kwaliteit,… totaal plantenaantal van dezelfde plantenmaat (= som van de plaatselijke aantallen);

4.3.1 plantafstand (afplantrij, in de rechte lijn, in de rij en tussen de rijen, of als gemiddelde bij willekeurig plantverband) plantverband (driehoeksverband,…); Opmerkingen of bijzonderheden (bijv. type onderstam, vermenigvuldigingsmethode, herkomst (autochtoon), lei-omvang, … …

- 27 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van verzamelstaat - 28 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld volledige verzamelstaat deel 1

- 29 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld volledige verzamelstaat deel 2 let op de groepsindeling van groot naar klein: loofbomen, coniferen, bosplantsoen, ‌

- 30 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld verzamelstaat 3.1 met een volgnummer. per plantengroep. Voordeel? - 31 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld verzamelstaat 3.2 Voordeel van de groepsnummering? Bij het later toevoegen of verwijderen van een plantensoort of plantenmaat behoeven enkel de volgnummers in de groep gewijzigd te worden. Alle volgende plantennummers moeten niet gewijzigen.

- 32 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld verzamelstaat 4 (met afkortingen van plantennamen)

- 33 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


5. DE STAPPEN VOOR DE OPMAAK VAN HET BEPLANTNGSPLAN 5.1. Bij nieuwe beplantingen Het structuurbeplantingsplan strikt volgen! 1. Onderzoek van de groeiplaatsfactoren 2. nagaan van de functies (+waarom) en de hieraan verbonden eisen die het groen heeft (1 of meerdere, kunnen verschillend zijn binnen hetzelfde projectgebied) en welke planten hiervoor in aanmerking komen 3. nagaan welk gebruik het groen zal kennen en welke planten hiervoor in aanmerking komen 4. vastleggen onder welke vorm en uitzicht de beplanting zich zal voordoen: vastleggen van het eindbeeld/streefbeeld en de bijhorende natuurlijkheidsgraad (zie structuurbeplantingsplan!) 5. vastleggen van de soorten, die het best voldoen aan de punten 1., 2., en 3. (integratie van de beplanting binnen de ontwerpopdracht (indicatieve aanduiding van beplanting als toets voor ontwerp). M.a.w. diverse planten kunnen aanwenden binnen de groeiplaatscondities (plantenlijsten opstellen) 6. opmaken van het beplantingsplan (soorten en aantallen (per plant, per gelijksoortig vak, mengsoorten mengvorm per vak), verkoopshoedanigheid, aanplantsysteem,‌) 7. opmaken van het beheerplan: het project opdelen in zones met specifiek karakter en eigenheid. Deze beschrijven volgens de voorziene beplantingsvorm en volgens het beheer. Onder andere de te nemen maatregelen om in te spelen op de ontwikkeling van de aangeplante beplanting en de integratie van de bestaande beplantingen.

5.2. Bij integratie van bestaande beplantingen 1. Onderzoek van de groeiplaatsfactoren 2. onderzoek van de bestaande vegetatie (soorten, opbouw, leeftijd, mengvorm, gezondheidstoestand, eerder gevoerd beheer,‌) huidige samenstelling en het toekomstige beeld volgens het beheer dat zal gevoerd worden 3. nagaan of voldaan wordt aan de functies (+waarom) en de hieraan verbonden eisen van het bestaande groen 4. toetsing of de bestaande begroeiing voldoet aan functie en gebruik en of deze kan ingepast worden in de nieuwe situatie. Zo niet vastleggen van de veranderingen die dienen te gebeuren 5. nagaan welk gebruik het groen zal kennen en welke planten hiervoor in aanmerking komen 6. vastleggen onder welke vorm en uitzicht de beplanting zich zal voordoen: vastleggen van het eindbeeld/streefbeeld en vastleggen van de soorten, die het best voldoen aan de punten 1., 2., en 3. (integratie van de beplanting binnen de ontwerpopdracht (indicatieve aanduiding van beplanting als toets voor ontwerp)) 7. opmaken van het beplantingsplan (soorten en aantallen (per plant, per gelijksoortig vak, mengsoorten mengvorm per vak), verkoopshoedanigheid, plantsysteem,‌) met onderscheid van de nieuwe, bestaande om te vormen, bestaande te behouden of bestaande te verwijderen en te vervangen - 34 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


8. opmaken van het beheerplan o.a. het project opdelen in zones met specifiek karakter en eigenheden (terreineenheden) (zie beheer)

- 35 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


6. DE PLANTAFSTAND EN PLANTDICHTHEID De plantafstand en plantdichtheid zijn twee begrippen die in rekenkundig opzicht aan elkaar gerelateerd zijn. Plantafstand is de afstand waarmee planten uit elkaar worden geplant en wordt uitgedrukt in m. tot 2 cijfers na de komma. Deze afstand wordt de definitieve inplantingsplaats van het hart van de plant of het centrum waaruit de plant uitgroeit in alle richtingen. Deze afstand dient voldoende te zijn zodat de plant zich normaal kan ontwikkelen tot de omvang om gezond te blijven. Deze informatie is noodzakelijk voor degene die de beplantingswerken uitvoert en wordt daarom op het beplantingsplan vermeld! De plantdichtheid is het aantal planten, uitgedrukt in st. (stuk) dat voorkomt op een vaste oppervlakte-eenheid, uitgedrukt in m², are of ha, of over een vaste lengte-eenheid, uitgedrukt in m. of lm (lopende meter of strekkende meter). De plantdichtheid wordt uitgedrukt in st/m, st/m² of st/ha. De plantdichtheid is nodig voor het berekenen van het aantal planten.

6.1. De plantafstand in verhouding met de plantbreedte 6.1.1. VOOR EEN VLAKVORMIGE TOEPASSING Planten kunnen op vele manieren worden aangewend in de ontwerpcompositie: solitair, in een groep of een volledig beplant vak. Wanneer het gaat om een beplanting waarbij planten van dezelfde soort in een vak worden geplant. Wanneer verschillende plantensoorten (met dezelfde groeikracht) in vakken naast elkaar worden voorzien, kan de plantafstand afgeleid worden uit de volwassen omvang van de planten. M.a.w. het gaat om een toepassing waarbij de planten groeien tot ze elkaar raken en aldus een aaneengesloten geheel vormen. Om de plantafstand te kennen, wordt waargenomen tot welke breedte een vrijstaande plant in dezelfde situatie uitgroeit. Deze breedte wordt genomen als de onderlinge plantafstand maar aangepast met de factor 0,8 om een gesloten geheel te krijgen met een uniforme hoogte gelijk aan de planthoogte, binnen een aanvaardbare termijn na de aanplant. Immers een vrijstaande plant kan breder uitgroeien omwille van de grotere beschikbaarheid van ruimte. Bij de aanwending van planten in vakken is het niet de bedoeling de individuele plant waar te nemen maar het geheel van alle planten samen. Bijgevolg: de onderlinge plantafstand tussen de planten van dezelfde soort en tussen de planten van een verschillende soort met dezelfde groeikracht = de breedte van de plant x 0,8. Bij deze methode wordt geen rekening gehouden met de algemene regel om de hoogte in rekening te brengen met de plantafstand. Omwille van de vele verschillen in groeivormen (de verhouding tussen hoogte en breedte: smal opgaand, breed uitgroeiend, bolvormig,…) dienen te veel variabele aanpassingen te gebeuren. Vakliteratuur maakt vooral melding van de hoogte en niet van de volwassen breedte van de planten. Een aaneengesloten beplanting wordt immers bepaald door de breedte en niet door de hoogte. De volwassen breedte van de plant kan bekomen worden door eigen waarneming bij bezoek aan arboreta, tuinen, openbaar en landschappelijk - 36 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


groen, kwekerijen, … Adequate literatuur over de breedte van planten is zeldzaam. Deze is echter terug te vinden via : -http://www.bruns.de /4_57.php (doorklikken via de plantennaam – matchcode – details der pflanze zeigen. terug te vinden onder het item: Größe) van boomkwekerij Bruns -http://davesgarden.com/guides/pf/search.php?Search=Searc%20h+plants -bijlagen: “bijlage X[03.b] - pdb -coniferen”, “bijlage X[03.d] - pdb heesters&bomen”, “bijlage X[03.e] - pdb - klimplanten” en “bijlage X[03.g] pdb - rozen” van handelskwekerij Ploeger De Bilt, het item diam. en plantdichtheid. De leeftijd van de planten om als volwassen te worden beschouwd, moet gezien worden in de groeiontwikkeling van de plant. Bij planten die een vitale jeugdgroei kennen met daarna een afnemende groei in de volwassen fase, wordt het begin van deze volwassen fase genomen. Bij planten die gestaag groeien in hoogte en breedte, wordt individueel een moment vastgelegd waarbij een aanvaardbare plantafstand kan uit afgeleid worden, zonder dat de plant schade ondervind in zijn verdere ontwikkeling, of schade toebrengt aan andere planten. Bij lang groeiende planten, zoals bijv. bij bomen, kan tijdelijk een bijkomende beplanting voorzien worden die weggenomen wordt of die mag verdwijnen om plaats te maken voor de verdere ontwikkeling van de blijvende plantensoorten. Het spreekt voor zich dat om de breedte van de planten te meten, men uitgaat van planten die op geen enkele wijze in hun groei zijn beïnvloed door: snoeien, lichtgebrek, ruimtegebrek, voedselgebrek,.... Volgende regel kan gehanteerd worden om de leeftijd te nemen waarop de breedte kan bepaald worden: - kruidachtigen: 3 jaar - lage heesters en snelgroeiende hoge heesters, klimplanten, rozen,.: 5 jaar; - traaggroeiende hoge heesters: 7 à 10 jaar - meerstammigen: 12 à 15 jaar - snelgroeiende coniferen, lichthout bomen en kleine loofbomen: 20 à 30 jaar - grote bomen en hardhout soorten: 40 à 50 jaar.

6.1.2. VOOR EEN LIJNVORMIGE TOEPASSING Voor planten toegepast in een lijnvormige groenvorm, bijv. als haag, bomenrij, dreef, boomkwadranten… geldt de bovengenoemde werkwijze niet. De keuze in het ontwerp is er te kiezen om de kruinen van de bomen of de volumes van de planten, al of niet in elkaar te laten groeien. Hierdoor kan er voor O.a. een haag gekozen worden voor een dichtere plantafstand. Andersom kan gekozen worden voor een open bomenrij met een ruimere plantafstand.

6.1.3. VOOR EEN PUNTVORMIGE TOEPASSING Indien planten gebruikt worden als individueel beeld, m.a.w. als solitair, moet de plantafstand gerelateerd worden aan het vrijwaren van de solitair van aangrenzende planten die minstens evenwaardig zijn. - 37 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Om de solitair tot zijn recht te laten komen, mogen geen visueel-concurrende planten in zijn buurt staan. De afstand die als minimum telt om nevenstaande planten behorende tot dezelfde basisgroenvorm of een hogere groenvorm is de breedte van de plant x 5. Tot op deze afstand mogen geen gelijkwaardige of hogere planten geplaatst worden.

6.2. De omzetting van plantafstand naar plantdichtheid De plantafstand is de afstand waarmee de planten uit elkaar worden geplant. Deze informatie wordt op het beplantingsplan vermeld als nodige informatie om de werken conform te kunnen uitvoeren. Om tijdens de opmaak van het beplantingsplan het benodigde aantal te kunnen berekenen, is de plantdichtheid nodig. De plantdichtheid staat in relatie tot de plantafstand en valt te berekenen indien de plantafstand bekend is. Ze wordt uitgedrukt in st/m voor lijnvormige toepassing, in st/m² voor vlakvormige toepassing. Bij ondergedoken, zwevende waterplanten, bijv. waterpest, wordt de benodigde hoeveelheid berekend naar st/m³ water. VOOR EEN VLAKVORMIGE TOEPASSING Plantdichtheid = (1m / plantafstand in de rij (uitgedrukt in m)) x (1m / plantafstand tussen de rijen(uitgedrukt in m) bijv. plantafstand in de rij= 0,40m en tussen de rijen 0,40m (1m / 0,40m) x (1m/ 0,40m) = 6,25 st/m². Bij de verschillende plantverbanden is de afstand in de rij niet steeds gelijk aan de afstand tussen de rijen. Dit verschil wordt in de toegepaste formule ondervangen. De resultaten hiervan kunnen in tabel worden geplaatst die dienen als basis om iedere berekening van de benodigde hoeveelheid uit te voeren. Bij vierkantsverband en gelijkbenig driehoeksverband: Plantafstand in de rij (in m); plantafstand tussen de rijen (in m) en plantdichtheid (in st/m²) Plantafstand in de rij / tussen de rijen / plantenaantal/m² 0,15 0,15 44,44 0,20 0,20 25 0,25 0,25 16 0,30 0,30 11,11 0,35 0,35 8,16 0,40 0,40 6,25 0,50 0,50 4 0,75 0,75 1,77 1,00 1,00 1 1,25 1,25 0,64 1,50 1,50 0,44 2,00 2,00 0,25 - 38 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


2,50 3,00

2,50 3,00

0,16 0,11

Om de plantdichtheid per ha te kennen voor bijv. bosaanplant, wordt de dichtheid per m² vermenigvuldigd met de factor 10.000. Plantdichtheden met gehele getallen geven plantafstand cijfer na de komma. Nu enkel rekenkundig cijfer na de komma. Resultaat na de komma: afronden tot geheel getal als benodigd aantal.

6.3. De plantafstanden van verschillende plantgroepen de plantafstanden van fruitgewassen De plantafstand en plantdichtheid zijn twee begrippen die in rekenkundig opzicht aan elkaar gerelateerd zijn. Plantafstand is de afstand waarmee planten uit elkaar worden geplant en wordt uitgedrukt in m. tot 2 cijfers na de komma. Deze afstand wordt de definitieve inplantingsplaats van het hart van de plant of het centrum waaruit de plant uitgroeit in alle richtingen. Deze afstand dient voldoende te zijn zodat de plant zich kan ontwikkelen tot die omvang om gezond te blijven, voldoende bladoppervlak kan ontwikkelen om te voorzien in zijn voedselproductie. Deze informatie is noodzakelijk voor degene die de beplantingswerken uitvoert De plantafstanden zijn zeer uiteenlopend naargelang de grondsoort, de variĂŤteit, de onderstam en het aanplantsysteem (plantschema). In de onderstaande kader ziet u de plantafstanden gesorteerd staan per soort en op basis van laagstam, halfstam en hoogstam.

Soort

Laagstam

Appel

(stam 50cm) 1. 2x4m

Peer

1. 2x3m 2. 2x3m

Halfstam (stam 1,20m)

Hoogstam (stam 2m)

1. 8m (in de rij)x10m (tussen de rij) (vruchtbare grond) 2. 6x8m (matig vruchtbare grond) 3. 4x6m (weinig vruchtbare grond)

1. 10x10m (vruchtbare grond) 2. 8mx10m (matig vruchtbare grond 3. 8x8m (weinig vruchtbare grond)

1. 6x8m

1. 8x8m 2. 6x8m 3. 6x6m

- 39 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Pruim

1. 2x3m 2. 4x5m

1. 6x7m

1. 8x8m 2. 6x8m 3. 6x6m

Kers

1. 2x3m

1. 5x5m 2. 4x3m

1. 12x12m 2. 10mx12m 3. 10mx10m

Perzik

1. 2x3m 2. 3x4m

1. 3X4m

1. 8x8m 2. 6x8m 3. 6x6m

Kriek

1. 2x3m 2. 3x5m 3. 4x5m

1. 4x5m

1. 12x12m 2. 10x12m 3. 10x10m

Kweepeer

1. 2x3m 2. 3x31/2m

1. 3x4m

1. 8x8m 2. 6x8m 3. 6x6m

Amandel

1. 2x3m

1. 5x6m

1. 6x8m 2. 6x6m 3. 8x8m

Abrikoos

1. 2x3m 2. 3x4m

1. 5x6m

1. 8x8m 2. 6x8m 3. 6x6m

Peerlijsterbes

1. 2x3m

1. 6x7m

1. 8x8m 2. 6x8m 3. 6x6m

Mispel

1. 2x3m

1. 5x6m

1. 8x8m 2. 6x8m 3. 6x6m

Vijg

1. 2x3m

///

///

Tamme kastanje

///

///

1. 12x12m 2. 10mx12m 3. 10x10m

Walnoot

///

///

1. 12x12m 2. 10mx12m 3. 10x10m

Moerbei

1. 2x3m

1. 6x7m

1. 8x8m 2. 6x8m 3. 6x6m

Nectarine

1. 2x3m

1. 5x6m

1. 8x8m 2. 6x8m - 40 -

Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


2. 3x4m Hazelnoot

Leisoort Leidruif Moerbei

1. 8mx10m 2. 6x8m 3. 4x6m

3. 6x6m ///

///

Leiafstanden Volgens de teeltwijze bv. 1m in de rij, 2 of 3m tussen de rij Volgens de teeltwijze bv. 1m in de rij, 2 of 3m tussen de rij

Nota: bessen: volgens de soort en de teeltwijze (aalbes, stekelbes, braambes, framboos, vossebes, Amerikaanse blauwe bosbes). Soms worden ze in lijnvorm geplant op de rand van een boomgaard of in kleine groepjes, maar niet als boomgaard. Plantafstand voor rozen: De aanbevolen plantafstanden van de rozen zijn 20 tot 35 cm voor miniatuur rozen, 40 tot 50 cm voor de meeste struikrozen, 90 cm of meer voor stamrozen. De meeste heesterrozen, klimrozen en botanische rozen op 2 meter of meer volgens hun groeikracht. Plantafstand voor hagen: De plantafstand van planten varieert tussen 15 en 75 cm, afhankelijk van de soort. Bijgaande lijst geeft de plantafstand voor de meest gebruikte haagplanten weer. Deze plantafstand houdt rekening met de specifieke voedsel-, licht- en luchtbehoeften van elke soort. Plant je de haagplanten dichter bij elkaar, dan krijgen ze na verloop van tijd een belemmerde groei en uiteindelijk een kortere levensduur. Zet je ze daarentegen verder van elkaar, dan bekom je geen gesloten haag. We geven telkens een minimum en maximum plantafstand. De plantafstand die je kiest hangt af van hoe vlug je een dichte haag wilt en ook van de grootte van het plantgoed. Neem je grote planten en de minimale plantafstand, dan zal je snel een gesloten haag hebben. Neem je kleine planten en de maximale plantafstand, dan zal het enkele jaren duren voor de haag mooi dicht staat.

Soort Acer campestre Veldesdoorn Berberis thunbergii Zuurbes Buxus - palm - Buksboom

plantafstand 25 à 20 cm

plantdichtheid of st/lm 4à5

75 à 50 cm.

1,3 à 2

15 à 20 cm.

5à7 - 41 -

Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Carpinus betulus Haagbeuk Chamaecyparis - Cipres Crataegus monogyna Meidoorn Cupressocyparis leylandii Elaeagnus ebbingei Olijfwilg Fagus sylvatica , - Beuk Ilex aquifolium - Hulst Ligustrum ovalifolium Liguster Photinia fraseri ‘Red Robin’ Prunus laur. Otto Luyken laurierkers Prunus laur. Rotundifilia Paplaurier Prunus lusitanica Portugese laurierkers Taxus baccata Venijnboom Thuja plicata ‘Atrovirens’ Levensboom Tsuga - Hemlockden

25 à 20 cm.

4à5

75 à 50 cm. 25 à 20 cm.

1,3 à 2 4à5

75 à 50 cm. 75 à 50 cm.

1,3 à 2 1,3 à 2

25 à 20 cm. 75 à 50 cm. 25 à 20 cm.

4à5 1,3 à 2 4à5

75 à 50 cm. 75 à 50 cm.

1,3 à 2 1,3 à 2

75 à 50 cm.

1,3 à 2

75 à 50 cm.

1,3 à 2

50 à 35 cm.

2à3

75 à 50 cm.

1,3 à 2

75 à 50 cm.

1,3 à 2

Hoe het juiste plantenaantal berekenen? Voorbeeld 1: een Beukenhaag van 50 m lengte - 4 planten per lopende meter = 4 pl/lm x 50 lm = 200 stuks. Voorbeeld 2: een Chamaecyparishaag van 50 m lengte - Plantafstand van 50 cm (= 2 per lopende meter) = 2 pl/lm x 50 m = 100 stuks. - Plantafstand van 75 cm (= 1.3 per lopende meter) = 1.3 pl/lm x 50 m = 65 stuks. Plantafstand voor leibomen Deze bomen worden best 3 à 5 m uit elkaar gezet. Dit naargelang de plantensoort, de te verwachten groeikracht en de afstand die beplant moet worden. In het midden tussen de bomen komt er telkens een steunpaal te staan. LET OP: op beide uiteinden een paal op 1,5 à 2m. Hierna wordt het latwerk (of spandraad) bevestigd aan de palen. De hoogte waarop je begint te leiden kies je zelf: 1,80m: Hierdoor belet je inkijk (vb. van de buren). Je kijkt eigenlijk op de kroon van de boom waardoor het zicht beperkt wordt. 2m à 2,20m: Je hebt nog doorkijk. Op deze manier zit je niet ingesloten. (minder privacy)

- 42 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Het leiden van de takken gebeurt om de 40 à 50 cm, deze worden aangebonden met binddraad. Je kan al naargelang (3), 4 of 5 niveaus of gestellen maken. Enkel de takken de je nodig hebt en die zich links of rechts het dichtst bij het latwerk (draad) bevinden worden gebruikt om te leiden. De toekomstige gesteltakken die naar voor of achter gericht zijn worden samen met alle andere takken weggesnoeid. Soms kan het zijn dat er op een bepaald niveau geen enkele tak voldoet om te leiden. Maak dan gewoon met een mes een slipje in het hout. Zo wordt de sapstroom onderbroken en stapelt de voeding zich plaatselijk op. Op deze manier wordt de aanmaak van knoppen (en takken) beïnvloed. De meeste leibomen worden voorgevormd met 2,3, 4, … gestellen. Oorspronkelijk werden de takken geweven en als zwevende haag geschoren. Meest gebruikte leibomen: Tilia europaea ‘Pallida’ (leilinde) Platanus x acerifolia (plataan) Carpinus betulus (haagbeuk) Deze bomen hebben zeer soepele (plooibare) takken en laten zich daardoor gemakkelijk leiden. Plantafstanden bij bosaanleg De gewenste plantafstand van bosaanplant valt te herleiden tot de volgende vraag: ‘wil ik planten of snoeien?’. Veel boompjes planten betekent immers een kleine plantafstand (dicht plantverband) en resulteert in een goede natuurlijke snoei, waardoor de eigenaar zelf weinig tijd moet investeren in het snoeien van de jonge bomen. Wil je liever minder geld uitgeven aan plantsoen, dan kun je de bomen iets wijder planten, en zelf een handje toesteken bij het snoeien. Om recht te hebben op de subsidie voor bebossing/herbebossing zijn er echter wel minimale stamtallen vastgelegd. Het minimale stamtal per hectare voor eik bedraagt 2000, dit komt overeen met een plantafstand van 2m x 2,5m. Dit stamtal is voldoende om tot een ‘gezond’ bos te komen, maar zal nog wat werk vragen om te snoeien als de beheerder streeft naar een kwaliteitsopbrengst. . Om maximaal gebruik te maken van natuurlijke snoei wordt het beste een plantafstand van 1,5m x 1,5m aangehouden, of 4500 boompjes/ha.

Plantafstanden bij aanleg van kleine landschapselementen hagen enkel bestaande uit meidoorn en/of sleedoorn : 4 stuks/lm, met bosplantsoen 40-60cm hoog hagen of haagkanten bestaande uit andere soorten of een mengeling van soorten : 3 stuks/lm, bosplantsoen 40-60cm hoog, taluds, graften, houtkanten : 3 stuks/lm, bosplantsoen 40-60cm hoog houtwallen met min. 2 rijen met tussenafstand 1,5m : per rij 2stuks/lm, bosplantsoen 40-60cm hoog bomenrij : plantafstand : 8-12 m, minimumomtrek 8-10cm hoogstamboomgaarden : plantafstand : 8-12 m, minimum stamomtrek 810cm - 43 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


A. HAAG Algemeen : een haag wordt op minimim 50 cm van de perceelsgrens geplant een haag op de scheidingslijn valt onder de verantwoordelijkheid van beide eigenaars. Tussen de woningen (met beperkte afstanden) zijn sparren en dennen uit den boze. Het zijn wegens hun veel drooghout, naalden en harsen brandversterkers. A.1 Type laag geschoren zonder doornen - Wilde Liguster (Ligustrum vulgare) - Rode kornoelje (Cornus sanguinea) - Gele Kornoelje (Cornus mas) - Kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) - Veldesdoorn (Acer campestre) - Haagbeuk (Carpinus betulus) - sporkehout (Frangula alnus) - Hulst (Ilex aquifolium) Tips : -

aantrekkelijk voor vogels en vlinders veel snoei verhindert bloei terugsnoeien om 3 à 5 jaar onderlinge plantafstand : 0,5 m in los verband, 4 planten per meter in gesloten verband laaggeschoren ongeveer 1 m hoog, onderhoudssnoei meestal 2 x per jaar vóór en na de zomer.

met doornen - Meidoorn (Crataegus monogyna) - Sleedoorn (Prunus spinosa) - Rosa multiflora Tips : -

A.2 Type -

aantrekkelijk voor vogels en vlinders veel snoei verhindert bloei verdragen uitstekend snoei terugsnoeien om 3 à 5 jaar onderlinge plantafstand : 0,5 m in los verband, 4 planten per meter in gesloten verband gevoelig voor bacterievuur : bij het vaststellen van bruinzwart verkleuren, verdorren en verschrompelen van bloesems, bladeren en twijgen (alsof ze verschroeid werden) de aangetaste plantdelen afzetten en verbranden. middelhoog tot hoog geschoren Hazelaar (Corylus avellana) Inheemse vogelkers (Prunus padus) Gelderse roos (Viburnum opulus) Hondsroos (Rosa canina) de planten vermeld onder A.1 komen ook hiervoor in aanmerking

- 44 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Tips : -

Gelderse roos verdraagt geen droge grond Gebruik diverse bloesem- en bessen planten

B. HOUTKANTEN/WALLEN/HEG B.1 Brede (kunnen hoog uitgroeien) houtkant/wal/heg - Es (Fraxinus exelsior) - Inheems vogelkers (Prunus padus) - Kleinbladige linde (Tilia cordata) - planten vermeld onder A - Zoete kers (Prunus avium) - Zomereik (Quercus robur) Tips : -

kan als gesloten groenscherm mits snoeien, plantafstand 0,5 m plantafstand voor een bosje, 1 tot 2 m onderhoudssnoei om de 5 Ă 10 jaar afzetten( een kapbeurt tot boven de grond).

B.2 Middelhoge houtkant/wal/heg - Haagbeuk (Carpinus betulus) - Veldesdoorn (Acer campestre) - Wilde Lijsterbes (Sorbus aucuparia) - Zwarte els (Alnus glutinosa) Tips : -

verdragen zeer goed snoeien voor groenscherm op 0,5 m, voor een bosje op max. 2 m onderhoudsnoei om de 5 jaar.

C. SPECIAAL VOOR NATTE GRONDEN, WATERKANTEN -

Zwarte els (Alnus glutinosa) Waterwilg (Salix caprea) Schietwilg (Salix alba) Es (Fraxinus exelsior)

-

te beheren als hakhout, volwaardige boom of knotbomen aangewezen plantafstanden 1 m voor houtkant, 2 m als bosje of 5 tot 9 m als bomenrij.

Tips :

Plantafstand van rhododendron De plantafstand is afhankelijk van de soort en de grootte van de plant, als men direct grote planten aanschaft, moeten deze zo geplant worden dat ze elkaar net niet raken, bij klein plantgoed van zo’n 30-40 cm hoogte houden we de volgende plantafstand aan: R. dwerg en kleinbloemig 20-30 cm R. yakushimanum 40-50 cm - 45 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Azalea japonica 30-40 cm Azalea bladverliezend 60-70 cm R. hybriden tot 200 cm hoogte 60-70cm R. hybriden hoger dan 200 cm 80-100 cm Plantafstand van kruiden zie :

http://bolster.eu/?cat=13 http:/www.vasteplant.be Plantafstand van ĂŠĂŠnjarigen

zie :

http://bolster.eu/?cat=14 Plantafstand van vaste planten

zie: http://www.vasteplant.be/catalog/index.cfm?fuseaction=cat (jan spruyt) waarbij omvang van de soorten ook wordt vermeld: 1e getal = minimum aantal planten per m2 2e getal = maximum aantal planten per m2 (sneller resultaat) De letter die er achter staat, geeft weer hoe de soort meestal aangeplant wordt : A: planten die alleen willen staan of in kleine toefen B: deze planten komen het best tot hun recht in kleine groepjes van 3 tot 10 planten C: groepen van 10 tot 20 planten, zelfs meer D: grotere kolonies in lage beplanting E: werkelijk zeer grote vlakken. zie : http://bolster.eu/?cat=15 Plantafstand voor bol- en knolgewassen Te vinden onder de beschrijving van bloebollen bij: http://www.prod.bulbsonline.org/ibc/nl/publiek/collection.jsf/Informatie/index.jsf

- 46 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


7. HET BEREKENEN VAN DE HOEVEELHEDEN De berekening van de benodigde hoeveelheden van de planten is verschillende volgens de manier van aanduiding van de groenelementen. Deze worden verderop in het punt 9. “grafische lay-out van het beplantingsplan” besproken De beschrijving van het berekenen volgt dan ook de manieren van grafiek. De manieren tot het verkrijgen van de hoeveelheden zijn: -bij een individuele voorstelling van de contour van groenelementen: het aantal is af te lezen en te tellen vanuit het beplantingsplan. De individuele planten worden geteld; -hetzelfde geldt bij een samengevoegde contour van de individuele planten: de planten in de groep zijn afzonderlijk te tellen, tenminste indien ze onderscheiden en zichtbaar zijn getekend; -indien een symbool of een plusteken wordt gebruikt voor de precieze inplantingsplaats van de individuele planten binnen een plantvak, zijn deze in het plan op te tellen; -indien 1 plantvak éénzelfde plantensoort bevat: de oppervlakte (m²) van het plantvak x de plantdichtheid (st/m²); -de vakken ontstaan uit de onderverdeling van een plantvak met een groepsgewijze menging, 1 soort per vak: de oppervlakte van het vak (m²) x de plantdichtheid (st/m²); -bij een plantvak met een individuele menging of zeer varabele groepsgewijze menging waarvan de plantafstanden verschillend zijn (bijv. bloemenborder) gebeurt de berekening als volgt: bereken de totale oppervlakte van het te beplanten plantvak (m²); bepaal de soorten die worden gemengd in het plantvak; bepaal de procentuele oppervlakteverhouding per plantensoort (%), eventueel verafgegaan door de procentuele oppervlakteverhouding per plantengroep indien deze gemengd voorkomen (bijv. een menging van rozen met vaste planten en grassen; bereken de oppervlakte per plantensoort volgens de procentuele verhouding (m²): totale plantvakoppervlakte (m²) x % van de oppervlakte; bereken het aantal planten per soort (st): de oppervlakte van het deelvak (m²) x de plantdichtheid (st/m²). In dit geval wordt enkel de contour van het plantvak getekend met de vermelding in het vak van een vaknummer of vakletter. In de plantenlijst op het beplantingsplan wordt dan in de kolom “code” voor de plantennaam dit vaknummer genoteerd; -bij een plantvak met een individuele menging of zeer varabele groepsgewijze menging waarvan de plantafstanden gelijk zijn (bijv. bosaanplant) gebeurt de berekening als volgt: bereken de totale oppervlakte van het te beplanten plantvak (m²); - 47 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


bereken het aantal benodigde planten overheen de verschillende plantensoorten (st): de oppervlakte van het gehele plantvak (m²) x de plantdichtheid (st/m²); bepaal de procentuele aantallenverhouding per plantensoort (%); bereken het aantal planten per soort (st): totaal aantal benodigd (st) x % van de plantensoort. In dit geval wordt enkel de contour van het plantvak getekend met in het vak de vermelding van een vaknummer of vakletter. In de plantenlijst op het beplantingsplan wordt dan in de kolom “code” voor de plantennaam dit vakidentificatie genoteerd; - voor planten lineair geplant op rij (hagen): het aantal lopende of strekkende meter (m) x de plantdichtheid (st/m); Het berekende aantal voor een oppervlakte wordt berekend in st/m², voor planten in de rij in st/m of st/strekkende meter.

8. DE PLANTMAAT Om de verkoop en de prijsbieding van planten op een uniforme manier te laten gebeuren zijn coderingen vastgelegd. Aangezien bijv. een grotere plant een hogere opkweekkost betekent, zal dit ook zijn financieel gevolg hebben voor de kostprijs van de beplantingswerken. Om de hoogte van de plant en de stamomtrek bij bomen, met zijn bijhorende kostprijs op een éénduidige en objectieve manier te beschrijven en voor te schrijven in het beplantingsplan, zijn hiervoor algemeen geldende beschrijvingen vastgelegd. In de plantenlijst (verzamelstaat) op het beplantingsplan en in de meetstaat bij het bestek wordt deze maatvoering vermeldt in de aparte kolom “maat”. Andere verkoopshoedanigheden liggen ook vast en worden vemeld in de kolom “specificaties”. Het gaat over de wortel, potmaat, groeiwijze, kweekwijze, … Planten worden verhandeld als verkoopbare plant of als verder op te kweken plant. Bij de laatste groep gaat het om planten die op dat ogenblik nog klein zijn en hebben een aparte aanwending van de verkoopshoedanigheid of passen een coderingswijze (technische omschrijving en specificatie) specifiek toe. Planten toegepast in de tuin- en landschapsarchitectuur zijn van een verkoopbare omvang. Mogelijkheden van maatvoering bij planten bestemd voor de verkoop met het doel van verder opkweken worden hier niet aangehaald. HET GEBRUIK VAN “/ ” OM DE MINIMUM EN MAXIMUM HOOGTEMAAT VAN PLANTEN OF STAMOMTREK BIJ BOMEN VAN ELKAAR TE SCHEIDEN (ZOALS VOORGESCHREVEN IN HET STANDAARDBESTEK 250 VERSIE 2.1.), MAG VERVANGEN WORDEN DOOR “-“. GEBRUIK EEN ONDERSCHEIDEND TEKEN WANNEER OP HET BEPLANTINGSPLAN HET AANTAL PLANTEN WORDT VOORAFGEGAN DOOR DE PLANTMAAT. DIT WORDT GEBRUIKT WANNEER DEZELFDE PLANTENSOORT IN HETZELFDE PLAN MET TWEE VERSCHILLENDE PLANTMATEN VOORKOMT. BIJV. : Taba 60/80 – 120st Taba 80-100 / 120st - 48 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


De hoedanigheden verschillen naargelang het planttype en zien er als volgt uit: -BOMEN EN FRUITBOMEN: . maat: stamomtrek: de 2 uiterste grenzen van de stamomtrek opgegeven, gemeten op 1 meter boven de wortelhals (overgang tussen ondergronds en bovengronds gedeelte) en uitgedrukt in cm. De schrijfwijze en gangbaar voorkomende klassen zijn: 6/8 8/10 12/14 16/18

10/12 20/25

14/16 30/40

18/20 40/50

25/30

. wortels: de toestand van de wortels en de omringende teelaarde: .blote wortel: de teelaarde is grotendeels verwijderd. Wordt toegepast bij kleinere plantmaten en gemakkelijk her groeibare boomsoorten. Indien geen verdere specificaties wordt gegeven betreffende de wortel, wordt aangenomen dat het gaat om een verhandeling met blote wortel; .doel of motte: met omhullende aarde zonder middel om de aarde bijeen te houden indien de wortels alle aarde kunnen vasthouden. Wordt toegepast bij planten met zeer fijne haarwortels ofwel vlezige wortels die gemakkelijk uitdrogen; .kluit: de omhullende teelaarde is bijeengehouden door een verpakkingsmiddel zoals jute, kokosweefsel of ander materiaal. Wordt toegepast bij de planten met een middelmatige omvang; .draadkluit: een kluit die extra versterkt is met een draadnet van onbehandelde staaldraad, bij bomen, veren, meerstammigen, solitairen met grote maat, bijv. vanaf 18/20) in combinatie met juteweefsel; .container: plastiek pot of doorgroeipot waarin de plant is opgekweekt, wordt mee verhandeld. Potinhoud in L (liter) aanduiden “C” of “Co” en inhoud. Dit in relatie tot de soort en de stamomtrek van de hoogstam. Jonge bomen en niet droogtegevoelige wortels kunnen met naakte wortel. Bij grotere hoogstammen is het aan te bevelen deze te verhandelen met draadkluit. . plantvorm: bij bomen en fruitbomen kan het algemene uitzicht van de plant gespecificeerd worden: .HS (hoogstam): een takvrije stam met een lengte tussen 1.90 en 2.20m .HA (halfstam): een takvrije stam met een lengte tussen 1.50 en 1.90m .veer: meestal gezaaide houtachtige, de stam is tot onderaan bezet met zijtakken en kan gaandeweg opgesnoeid worden zodat een takvrije stam wordt verkregen. Als maat wordt dan de hoogte aanduiding in cm gebruikt, zoals bij heesters vanaf 150/175 t.e.m. 300/400 . spil: is steeds aan de voet veredeld en tot onderaan vertakt net zoals de veren. Soms is er onderaan een stammetje van 50 cm aanwezig zijn.

- 49 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


. vermenigvuldigingsmethode: . sommige variëteiten van bomen zijn wortelecht en bijgevolg gekweekt op eigen wortel en niet op een onderstam omwille van het vermijden van hinderlijke wortelopslag. Dit wordt apart vermeldt; “eigen wortel” . sommige variëteiten van bomen zijn geënt: zie bij heesters en struiken; naam onderstam en/of naam tussenstam, “bovenaan geënt”, “onderaan geënt” . bij grote maten: aangeven hoeveel maal de bomen verplant zijn op de kwekerij. Voorbeeld en notatie: “3x verplant”. Dit in relatie tot de maat van de plant: zwaardere planten zijn meerdere malen verplant. . leivormen: vorm van de plant, maatvoering zoals bij hoogstammen al of niet voorzien van een geleidesteun. Ook het aantal gestellen vermelden! . dakvormen: vorm van de plant, de afmetingen, al of niet voorzien van een geleidesteun. - NAALDBOMEN (CONIFEREN): . hoogtemaat: de 2 uiterste grenzen van hun hoogte opgegeven, gemeten vanaf de wortelhals en uitgedrukt in cm. De schrijfwijze en de voorkomende klassen hiervoor zijn: 30/40 40/50 50/60 60/80

80/100 175/200 400/500 100/125 200/250 125/150 250/300 150/175 300/400

Vanaf maat 30/40 worden planten toegepast in de tuin- en landschapsarchitectuur. Het zijn jonge aanwendbare planten. Vanaf 80/100 wordt vlot een beeld gevormd van de gewenste hoogte. Vanaf 150/175 krijgt met direct een volgroeider beeld. . Wortels: zie bij bomen. . In de breedte groeiende coniferen is het de diameter in cm, die voor de diverse klassen gebruikt wordt.

- HEESTERS EN STRUIKEN: . hoogtemaat: de 2 uiterste grenzen van hun hoogte opgeven, gemeten vanaf de wortelhals en uitgedrukt in cm. De schrijfwijze en de voorkomende klassen hiervoor zijn (het interval tussen de minimum- en maximummaat wordt groter bij toenemende hoogte!): . In de breedte groeiende houtachtigen is het de diameter in cm, die voor de diverse klassen gebruikt wordt.

- 50 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


De volgende maten zijn standaard 10-15 30-40 15-20 40-50 20-25 50-60 25-30 60-80 80-100

100-125 125-150 150-175 175-200

200-250 250-300 300-400

. wortels: zie bij bomen. . bij planten verhandeld in container wordt de potinhoud (uitgedrukt in liter gevolgd door de hoofdletter L : 1L-2L-3L4L-5L-10L-20L of tussenmaat) genoteerd, en/of “Co” van container. . kweekwijze: voor een aantal soorten wordt vermelding gemaakt van de kweekmethode. Dit heeft zijn gevolg voor garantie op de soortechtheid van de nakomelingen, de uniformiteit van de planten, de groeigarantie en groeikwaliteit voor geënte planten,… Voorkomende voorbeelden zijn: wortelecht (wortels van dezelfde soort), gestekt, gescheurd, gezaaid, geënt met vermelding van de naam van het worteltype, onderaan geënt met vermelding van de onderstam, bovenaan geënt met vermelding van de onderstam, geënt met tussenstam met vermelding van het worteltype en de tussenstam; . in sommige gevallen is het zinvol het algemene uitzicht van de plant eveneens te vermelden. Voorkomend zijn “struik”, “zware plant”, “jonge plant”, “solitair”,… Dit in logische combinatie met de plantmaat en aantal takken bv. 3-5T, 5-8T - BOSPLANTSOEN EN HAAGPLANTEN: . hoogtemaat: de 2 uiterste grenzen van hun hoogte opgegeven, gemeten vanaf de wortelhals en uitgedrukt in cm. De schrijfwijze en de voorkomende klassen hiervoor zijn: 30/40 40/50 50/60 60/80

80/100 100/125 125/150

Veer 150/175 Veer 175/200 Veer 200/250 Veer 250/300

. kweekwijze: voor bosplantsoen wordt gebeurlijk de kweekwijze meegegeven. Deze vermeldt het aantal jaren dat ze op het veld hebben gestaan en wanneer ze verplant zijn. Het tussentijds verplanten wordt aangeduid met een schuine streep. Het verplanten heeft zijn gevolg voor het uitgebreider vertakken van de wortels waardoor de kans op het aanslaan van de planten na aanplant wordt verhoogd. Het afpennen van de wortels (wat hetzelfde effect op de wortels geeft als het verplanten) tijdens het groeiseizoen, wordt aangeduid met een “x” voor de jaarcode. Vb. x/1/2 : 3 jaar oude plant, afgepend tijdens het eerste groeiseizoen, verplant na 1 jaar

- 51 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


en daarna nog 2 jaar gegroeid op hetzelfde veld alvorens te rooien voor de verkoop; . wortels: de kleinste maten worden doorgaans met naakte wortel verhandeld. Zwaardere maten voor haagplanten worden met een kluit verhandeld. Indien aanwezig, te vermelden. -SOLITAIREN EN TOPIARY: . zie heesters: hoogtemaat, wortels en potinhoud. . bijkomend de breedte en de snoeivorm (bol, kegel, piramide, dakvorm,…) vermelden. -ROZEN: . zie heesters en struiken . aantal takken: voor rozen (tot 3-5T) en bamboes (vanaf 5-8T) worden de marges voor het aantal takken weergegeven gevolgd door de letter T. Deze zijn: 1-2T 2-3T

3-5T 5-8T

8-12T 12-15T

15-20T 20-25T

- KLIMPLANTEN: . hoogtemaat: de 2 uiterste grenzen van hun hoogte opgeven, gemeten vanaf de wortelhals en uitgedrukt in cm. De schrijfwijze en de voorkomende klassen hiervoor zijn: 40/60 80/100 125/150 175/200 250/300 60/80 100/125 150/175 200/250 . klimplanten worden steeds verhandeld in containers. De potinhoud (uitgedrukt in liter gevolgd door de hoofdletter L: 1L-2L-3L-4L-5L-10L-20L of specifiek) wordt genoteerd, of “Co” van container. - BAMBOES: . zie heesters en struiken: hoogtemaat en potinhoud . aantal takken: voor bamboes worden de marges voor het aantal takken weergegeven gevolgd door de letter T. Deze zijn: 5-8T

8-12T 12-15T

15-20T 20-25T

- KRUIDACHTIGEN vaste planten, varens, grassen, kruiden, waterplanten: . potmaat: planten verhandeld in pot wordt de potmaat (uitgedrukt in cm en voorafgegaan door de hoofdletter P: P9P10-P12, of voluit geschreven) genoteerd. P9 zijn vierkante potten, daarboven ronde potten. Omvangrijker planten die al enkele jaren oud zijn wordt beschreven als “zware plant” met vermelding van de potmaat. Bij traag ontwikkelende vaste planten wordt naast de potmaat het aantal groeischeuten (neuzen) vermeld. - 52 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Waterplanten worden soms verhandeld in speciale manden -BOL- EN KNOLGEWASSEN . boldiameter uitgedrukt in mm (20-30-40-50-60-70-80-100-150) of met de bolomvang uitgedrukt in cm (3/+ 4/+ 5/+ 6/+ 7/+ 8/+ 10/+ 12/+ 15/+ 20/+

9. DE GRAFISCHE LAYOUT VAN HET BEPLANTINGSPLAN Voor de uitvoering van de beplantings- en bezaaiingwerken zijn de volgende planelementen het voornaamste onderdeel van het beplantingsplan en worden hiernavolgend in het bijzonder beschreven: -de beplantingsonderdelen; -de plantennaam; -het aantal planten .

9.1. De aanduiding van de beplantingsonderdelen (groenelementen) Dit is op een symbolische wijze tekenen van de contouren van verschillende planten die aangeplant worden, aangevuld met de exacte inplantingsplaats (=plantplaats) van de plant. Het zijn de groenelementen die voorkomen in het ontwerpplan. De contouren worden op schaal getekend volgens het volwassen volume die de planten hebben. De contour wordt met een cirkel getekend bij los uitgroeiende planten, in zijn geometrisch grondplan bij geschoren, gesnoeide of geleide planten. Individueel per plant of het ineengegroeid geheel indien verschillende planten of plantensoorten samen voorkomen. Bij geschoren en/of gesnoeide groenelementen zoals hagen, massieven, topiary en leibomen, wordt de contour van het definitieve volume getekend. In functie van het planttype en de mengvorm kunnen de groenelementen op volgende wijze worden getekend, rekening houdend dat deze gemengd kunnen aangewend worden in het beplantingsplan: -de individuele contour van 1 plant (a) wordt aangeduid met een symbool en/of zijn volwassen contour. Dit kan gebruikt worden bij bomen, meerstammigen, solitaire planten, topiary, klimplanten individueel aangewend, ‌ Bij deze planten is de precieze locatie of inplantingsplaats belangrijk en wordt de contour aangevuld met bijv. een plusteken (het middelpunt) aangeduid. Op symbolische wijze aangeduid is de locatie de plaats van het symbool. Bemating kan in het plan gebeuren tot aan dit symbool of het plusteken. Deze manier kan uitgebreid toegepast worden voor alle planttypes indien er getekend wordt op een kleine schaal van het gehele grondplan of bij een beplantingsdetail van een grote schaal-tekening. Bij een plantvak met meerdere soorten maar die individueel gemengd zijn, kan deze manier van grafiek ook gebruikt worden. Bij een groep van verschillende houtachtige individuen die ÊÊn massief vormen zullen de individuele cirkels elkaar ongeveer 1/3 overlappen. Uitzonderlijk wordt enkel met een symbool de plant getekend op zijn inplantingsplaats (bv. bij een sterk gemengde vaste planten border). - 53 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Niet de contour van de plant want dit leidt tot een onoverzichtelijke tekening. Bij de aanwending van symbolen worden deze in een bijkomende legende verklaard; -de samengevoegde contour van planten (b) van dezelfde soort wordt getekend. Bij verschillende individuele planten bijeen, maar van dezelfde plantensoort, wordt enkel de buitenste contour (bv. houtachtigen) van het gemeenschappelijk volwassen volume getekend. De cirkelomtrekken worden met een kleine overlapping (1/3) over elkaar getekend. Toe te passen bij de hierboven genoemde planttypes, indien ze in groep worden aangewend en waarbij eveneens het loof in zijn natuurlijke vorm kan groeien. Iedere groep van planten van dezelfde plantensoort heeft zijn eigen contour. Een symbool voor de exacte inplantinglocatie verduidelijkt de tekening en geeft later tijdswinst bij het berekenen van de aantallen. In tekening kunnen de binnenste cirkelsegmenten (symbool) in potlood, lichtgrijs of afwezig, de buitenste cirkelsegmenten worden in dikkere, volle lijn getekend; -de contour van het plantvak (c) bij aanwending van 1 plantensoort per plantvak. Indien een plantvak getekend in het ontwerp uit 1 plantensoort bestaat, kan deze contour gebruikt worden als begrenzing van het plantvak in het beplantingsplan. Toe te passen bij alle planttypes indien ze samen in een plantvak voorkomen. Eveneens bij hagen en massieven aan te wenden waarbij dezelfde plantensoort wordt gebruikt om in een gezamenlijk volume te scheren. Indien de grenzen van een plantvak bestaan uit randen van gebouwen, bouwwerken, verhardingen, grasvlakken,‌ m.a.w. de basiselementen uit het ontwerpgrondplan die al getekend zijn, hoeft de contour van het plantvak niet getekend te worden. Deze nieuw te tekenen contour wordt in een onderbroken lijn getekend. Ook hier gaat het om de contourlijn van het volwassen volume die de planten zullen bereiken bij een natuurlijke groei (bv. vaste planten); of de randen tot waar geschoren wordt voor de gesnoeide volumes. -de contour van het plantvak met onderverdeling per plantensoort bij aanwending van verschillende plantensoorten per plantvak. Indien een plantvak getekend in het ontwerp uit meerdere plantensoorten bestaat met een groepsgewijze menging (d), wordt de scheiding tussen de plantensoorten getekend, eveneens in een onderbroken lijn, doch dunner of lichter t.o.v. de contourlijn van het plantvak. Deze onderverdeling zal rechtlijnig zijn bij een strakker ontwerp, golvend of gebogen bij een natuurlijker ontwerp. Indien de verschillende plantensoorten op een individuele menging worden aangewend binnen het totale plantvak, EN de gemiddelde plantafstand van alle soorten is gelijk, EN de plaats van de plant is ondergeschikt aan de soortenmenging, kan de aanduiding gebeuren: o

o

ofwel met een grafisch symbool (e) (verschillend per plantensoort waardoor de onderscheiden soorten met hun inplantingsplaats zijn af te lezen) volgens de voorgestelde menging op de voorgestelde plaats; ofwel met een notatie van de plantensoorten (f) met hun respectievelijk aantal en hun plantafstand en plantmaat per vak - 54 -

Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


met eenzelfde menging. Indien de plantafstand per soort niet gelijk is en de precieze plaats in de menging is even belangrijk als de soortenmenging, is het advies of de bijstand van de ontwerper tijdens de uitvoerig van de werken a.d.h.v. een beplantingsplan op deze wijze opgetekend, aangewezen. Bijkomende instructies kunnen dan aan de uitvoerder gegeven worden; bij zeer grote plantvakken en het beplantingsplan is getekend op een grote schaal (bv. 15 km autostradebermen), wordt een type-plantvak met vaste afmetingen (g) in detail met kleinere schaal op het beplantingsplan uitgewerkt. Dit type-plantvak wordt dan meerdere keren toegepast tijdens de beplantingswerken. Het gaat hier om een individuele menging of een groepsgewijze menging die in een repetitief patroon wordt aangewend over het totale plantvak. Het type-plantvak of schema (een geometrische basisvorm, bij voorkeur vierkant of rechthoek) wordt uitgewerkt zoals hierboven aangehaald (de contour van het plantvak met onderverdeling per plantensoort) met aanduiding van zijn afmetingen. Op het grondplan wordt het totale plantvak onderverdeeld volgens de vorm en afmetingen van het type-plantvak. Aan de randen waar het type-plantvak niet volledig past, wordt het beplantingsplan aangevuld met de wijze hoe dit in te vullen met het type-plantvak. Overzicht van de aanduidingen van de beplantingsonderdelen: (a) - individuele plantcontour; (b) - samengevoegde plantencontour; (c) - plantvak met 1 soort; (d) - plantvak met groepsgewijze mening; (e) - plantvak met individuele menging via symbool; (f) - plantvak met individuele menging via opsomming; (g) – type plantvak. De hierboven genoemde wijzen van aanduiden van groenelementen in het beplantingsplan, kunnen gezamenlijk op hetzelfde beplantingsplan worden aangewend. Bijv. bomen worden op een individuele manier getekend, het plantvak waarin de boom staat bestaat uit één soort bodembedekker en wordt enkel met zijn contour getekend. Een aansluitende heesterborder met groepsgewijze mening wordt getekend met contour en onderverdeling. Gazon, grasvlaken, weide en bloemenmengsel worden aangeduid met hun contour met aanduiding van de soorten en procentuele verhouding van de rassen en/of planten dat het zaadmengsel bevat. Indien gebruik wordt gemaakt van de methode van wijkers -en blijvers, worden de wijkende soorten die later verwijderd worden, op een bijkomende symbolische manier aangeduid. Zodoende kan het beplantingsplan tevens dienen als beheerplan tijdens het verwijderen van de wijkende soorten. Een bijkomende grafische afwerking kan gebeuren met een arcering, raster of transparante film om onderscheid tussen de groenelementen te maken, bijv hagen, massieven topiary, leibomen, wintergroene planten,…

- 55 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


9.2. De link tussen de beplantingsonderdelen en de plantennaam Nadat de beplantingsonderdelen getekend zijn, worden deze voorzien van de plantennamen. Hiermee worden de planten toegekend die aangeplant zullen worden om de groenelementen gestalte te geven. Afhankelijk van de gehanteerde schaal van het project en de wijze waarop de groenelementen zijn aangeduid (bijgevolg de beschikbare plaats op plan), kan de link tussen de beplantingsonderdelen en de plantennaam op volgende wijze aangebracht worden op het plan: -de volledige plantennaam wordt ter plaatse op het plan en voluit geschreven. Naast het symbool, in het plantvak of met een verwijzingslijn of –pijl afhankelijk van de beschikbare plaats. Deze aanduiding is toepasbaar bij de aanduidingmogelijkheden (a)-individueel plantcontour, (b)-samengevoegde plantencontour, (c)-plantvak met 1 soort, (d)-plantvak met groepsgewijze menging en (g)-typeplantvak. Bij (f)- worden alle plantennamen voor de individuele menging gebruikt. Indien er voldoende plaats is op het plan, draagt deze methode de voorkeur; -het symbool staat in de plaats van de plantennaam en wordt verklaard in een bijgevoegde legende of verklaring. De plantennaam komt niet in het grondplan maar in een afzonderlijke lijst die de symbolen verklaard. Deze aanduiding is toepasbaar wanneer het symbool wordt gebruikt voor de individuele inplantingplaats van iedere plant afzonderlijk, of is representatief voor de groep van dezelfde planten bij een groepsgewijze aanwending. Deze aanduiding is toepasbaar bij de aanduidingmogelijkheden (a)- individuele plantcontour, (b)- samengevoegde plantencontour, (e)-plantvak met individuele menging via symbool en (g)typeplantvak; -een code bestaande uit een volgnummer, letter of een combinatie van beide. Bij plaatsgebrek op het plan kan de plantensoort aangeduid worden via een volgnummer, letter of een combinatie van beide. Grafisch kan ook nog onderscheid gemaakt worden tussen hoofd- en kleine letter. De verklaring ervan gebeurt niet in een afzonderlijke legende maar direct in de plantenlijst op het beplantingsplan. Deze aanduiding is toepasbaar bij de aanduidingmogelijkheden (a)-individueel plantcontour, (b)-samengevoegde plantencontour, (c)-plantvak met 1 soort, (d)plantvak met groepsgewijze menging en (g)-typeplantvak; -een code bestaande uit de afkortingscode van de plantengroep plantenlijst met een volgnummer. De plantenlijst op het beplantingsplan wordt ingedeeld naar plantengroepen. Deze afkorting kan gebruikt worden, vervolledigd met een volgnummer per plantengroep, bijv. HE05 voor de 5°plant onder de groep van de heesters. Deze methode geeft een beeld van het aanwezige materiaal op de werf, nl. per plantengroep, en een vlot terugvinden op het plan. Deze aanduiding is toepasbaar bij de aanduidingmogelijkheden zoals hierboven vermeld; -een code bestaande uit de eerste twee letters van ieder deel van de plantennaam. Deze unieke code geeft een directe afleesbaarheid ervan en het terugvinden van de plant die achter het symbool schuilt. Indien binnen hetzelfde project dezelfde plant wordt aangewend, doch onder twee maten of plantgroottes, wordt de code aangevuld met het eerste cijfer van de maataanduiding van de - 56 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


plantenmaat, bijv. Taba80 voor een Taxus baccata in de plantmaat 80/100. Deze aanduiding is toepasbaar bij de aanduidingmogelijkheden zoals hierboven vermeld; Voorkomen van de verschillende aanduidingen van de beplantingsonderdelen met hun aangewezen link met de plantennaam: (a) - individuele plantcontour: de volledige plantennaam, een symbool, een code; (b) - samengevoegde plantencontour: de volledige plantennaam, een symbool, een code; (c) - plantvak met 1 soort: de volledige plantennaam, een code; (d) - plantvak met groepsgewijze mening: de volledige plantennaam, een code; (e) - plantvak met individuele menging via symbool: een symbool; (f) - plantvak met individuele menging via opsomming; de volledige plantennaam; (g) - typeplantvak: de volledige plantennaam, een symbool, een code. Bij de aanwending van een code volstaat het 1 code per samengevoegde plantencontour of per plantvak te gebruiken. Indien echter de exacte inplantingsplaats van iedere plant afzonderlijk getoond wordt, kan het symbool per plant gebruikt worden voor de inplanting. Een plusteken per inplantingsplaats, aangevuld met 1 symbool voor de plantensoort, is hiervoor een alternatief

9.3. Het aantal planten Bij alle beplantingsonderdelen wordt voor of na de naam of de code het afzonderlijke, plaatselijke plantenaantal genoteerd. Ze kunnen van elkaar gescheiden worden door bij voorkeur een spatie of een streepje. Indien gebruik wordt gemaakt van een symbool of een plusteken die de inplantingplaats van de individuele plant aangeeft, hoeft het plantenaantal niet vermeld omdat dit symbool of teken 1 plant voorstelt.

- 57 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


-10 HET BEHEERPLAN – 10.1. Terminologie “Groenvorm” Groenvormen zijn het concrete, driedimensionaal, levend materiaal of bouwelement aangewend in het ontwerp voor een in te richten omgeving in de landschaps- en tuinarchitectuur. Groenvormen zijn de componenten waarmee het ontwerp binnen de landschaps- en tuinarchitectuur wordt opgemaakt; ze zijn de bouwstenen van het eindbeeld/streefbeeld van de omgeving in tuin, stad en landschap. Het zijn de actieve compositie-elementen van het landschaps- en tuinontwerp en maken deel uit van architectuur in de constructieve zin. Groenvormen als bouwsteen kunnen onder veel vormen voorkomen en op vele wijzen worden georganiseerd of in compositie gebracht. De kennis van deze middelen en de wijze waarop ze toegepast kunnen worden, vormen de basis voor het ambachtelijk vermogen van de landschaps- en tuinarchitect, zijn métier. Plantensoorten worden aangewend om groenvormen te belichamen. Planten zijn de ruwe grondstof. Ze zijn als de chemische elementen in de scheikunde. Ze kunnen op zichzelf een enkelvoudige stof vormen, of onder voorwaarden en omstandigheden kunnen ze samengesteld voorkomen in weer een nieuwe stof. Groenvormen zijn de stoffen die we kunnen aanwenden onder tal van mogelijkheden. Het verschil tussen groenvormen en planten zit in de abstractie van planten tot het artistiek beschouwen van het landschaps- en tuinontwerp. Het is geen museale collectie van planten die elk op zich mooi zijn waarbij de gehele aanblik uit het oog verloren wordt. Een kunstwerk is meer dan kleur op een canvas. Groenvormen, zoals we ze kunnen definiëren en onderscheiden als een typologie, en via een classificatie op een overzichtelijke wijze ordenen, en via een nietmisverstaanbare terminologie kunnen benoemen, zijn het resultaat wat we zien als uiterlijke verschijningsvorm van een constellatie van planten gekozen en samengebracht in een ver of nabij verleden of voorzien in de toekomst voor een bepaald doel (visueel of functioneel) onder bepaalde groeiomstandigheden en op een doelgerichte wijze onder aanvaardbare omstandigheden beheerd in de tijd en waarbij het beoogde doel werd bereikt en bestendigd wordt. Groenvormen zijn de werkelijke bouwelementen voor het ontwerp van de landschaps- en tuinarchitect. Tijdens de ontwerpfase worden deze in plan gezet. Groenvormen vormen de woordenschat van de landschaps- en tuinarchitect in zijn communicatie met collega’s, opdrachtgevers, uitvoerders, beheerders en alle betrokkenen. Via de groenvormen kan er een beeld gevormd worden van datgene wat de ontwerper bedoeld met de onderdelen van zijn ontwerp.

Door analyse en studie worden (groene)terreineenheden vertaald in de “groenvormen” van het projectgebeid. Groenvormen zijn bestaande of gewenste groenelementen op terrein, die gekenmerkt worden door een andere structuur, vegetatie/beplanting, functie, uitzicht,en/of beheer. Per projectgebeid kunnen - 58 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


groenvormen worden gekozen. Deze onderscheiden zich door groepering, dichtheid, formaat,vorm en betekenis. In het projectgebeid kunnen groenvormen worden ingedeeld op basis van elementaire meetkundige concepten cf. de principes van het HPG: puntvormig (vrijstaand in de open ruimte), lijnvormig (strook, scherm, gang, erop of erdoorheen kijken) en vlakvormig (erop of erover kijken). De terreineenheden/groenvormen worden vastgesteld in het ontwerp. - In het beplantingsplan wordt de beplantingsmethode (traditioneel, integraal, mixid, prairie, mono, spontaan,...), het assortiment en de voorgestelde maat + het aantal/soort opgegeven. - In het beheerplan met beheertabel worden de beheervormen nodig voor de ontwikkeling en het behoud van de gewenste groenvormen opgegeven. In de aanleg- en beheersfase vormen zich scherpe, harde, vaak vage overgangen en overlappingen. Deze randen, boorden, stroken, snippers,... hebben al gauw een problemathiek van verwaarlozing, verwarring of verkruiding. Vanuit het integraal ontwerp en beheer met terreineenheden/groenvormen kan onmiddellijk worden ingegrepen om beheerexcessen te vermijden. ( ONTWERP VANUIT DE GROENVORM weloverwogen beplantingen samenstellen op basis van het natuurlijk proces en architecturale aspecten voordracht Geert Meysmans, Gent, KASK, 25 april 2012)

10.2. Beheer park- en groenbeheer ecologisch groenbeheer harmonisch park- en groenbeheer (HPG) Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) stelde begin 2001 een beheervisie op voor het beheer van parken en openbaar groen: het Harmonisch Park- en Groenbeheer en -beleid, afgekort HPG. Deze visie gaat uit van een evenwichtige samenhang tussen mensgerichte, natuurgerichte en milieugerichte beleids- en beheermaatregelen. Deze visie moet leiden tot een duurzaam, divers en dynamisch geheel. Het is de basis voor het eigen beheer van het ANB, maar ook voor het advies en de ondersteuning van andere groenbeheerders. Twaalf uitgangspunten liggen aan de basis van de beleidsvisie van het ANB: 1.Het beoogt een duurzame, dynamische en diverse uitbouw van het park waarbij mensgerichte, natuurgerichte, milieugerichte en organisatiegerichte facetten op een harmonische wijze samengaan. 2.Het steunt mee op een permanent en gestructureerd overleg met doelgroepen. 3.Het realiseert duurzame parken en groen waarbinnen op een dynamische manier wordt ingespeeld op een zich wijzigende maatschappelijke behoefte. 4.Het leidt tot parken en groen waarin de waargenomen maatschappelijke functies op een geĂŻntegreerde wijze aan bod komen. 5.Park- en groenbeheersystemen gebaseerd op zones met een uitgesproken hoofdfunctie kunnen weliswaar plaatselijk bepaalde functies beter vervullen, maar zijn minder aanvaardbaar op grote oppervlakten park en groen. - 59 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


6.Het behoudt en vergroot de soortendiversiteit waar dat kan. 7.Het realiseert parken en groen met een hoge structuurdiversiteit. 8.De mensgerichte maatregelen zijn gericht op een aantrekkelijk en gevarieerd park/groen waarin de gebruiker zijn gading vindt. 9.De natuurgerichte maatregelen hebben tot doel de biodiversiteit in stand te houden en/of te verhogen. 10.Door het milieugerichte karakter voldoet het park- en groenbeheer aan de algemene zorgplicht voor het milieu ingeschreven in het milieubeleidsplan. 11.De organisatiegerichte maatregelen beogen het realiseren van een optimale bedrijfscultuur gebaseerd op kwaliteit. 12.De principes van het harmonisch park- en groenbeheer zijn streefdoelen op middellange en lange termijn. Vanuit de twaalf uitgangspunten zijn zes pijlers voor het moderne park- en groenbeheer afgebakend: 1.duurzaamheid 2.dynamiek 3.diversiteit 4.mensgerichtheid 5.natuurgerichtheid 6.milieugerichtheid Deze pijlers vormen het hart van de visie. Ze vormen stuk voor stuk permanente aandachtspunten voor de beheerder en zorgen voor evenwichtige verhoudingen. Hoewel een harmonisch evenwicht doet veronderstellen dat alle pijlers in aanvang evenwaardig zijn, is de duurzaamheid van een gebied de belangrijkste. Nooit kan een ingreep, op basis van welke pijler ook ingegeven, de duurzaamheid van een gebied op het spel zetten. Om de beheerder nog meer houvast te bieden, zijn de uitgangspunten en pijlers verder vertaald in principes die richtinggevend zijn bij het formuleren van antwoorden op vragen die opduiken bij het voeren van een harmonisch beheer. De visie staat uitgebreid beschreven in de brochure ‘Harmonisch Park- en Groenbeheer’ die je kunt downloaden (pdf-document). t.o.v. traditioneel beheren (onderhoud) van Dale: “beheren”: als verantwoordelijke persoon administreren, besturen “beheer”: bestuur en toezicht “beheersen”: 1. ….is oppermachtig, heeft grote invloed, … 2. in bedwang houden of hebben, de baas zijn over “besturen”: 2. (mbt. handelingen of uitingen) een richting geven aan beheerplan (niet beheersplan)

- 60 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


10.3. Het beheerplan Het beheerplan is het traject vastleggen dat gevolgd wordt tijdens de ontwikkeling van de nieuw aangebrachte, of omgevormde bestaande beplanting. Het volgt het streefbeeld dat werd vastgelegd in het ontwerp, concreet voor uitvoering beschreven in het beplantingsplan. Het beschrijft de maatregelen en handelingen/ingrepen die daarvoor dienen te gebeuren. De tijdsduur van het traject ligt in principe niet vast maar loopt zolang de begroeiing in ontwikkeling, in groei is. Dus blijvend van aard. Er wordt een ritme van handelingen voorgeschreven dat continu wordt gevolgd. De looptijd loopt volgens de periode waarin men de groenvorm als aanwezig ziet. Voor sommige is er een korte looptijd, bijv. 1 jaar voor akkerbloemen, herhaald wanneer die nieuw wordt ingezaaid. Voor anderen is de omlooptijd enkele decennia lang, bijv. bossen. Het beheren heeft dus grote gevolgen in de tijd waarbij het belang van planning op lange termijn, en kennis van de te verwachten of mogelijke evolutie zeer fundamenteel is. Continuïteit en consequent uitvoeren van het beheer zijn even fundamenteel voor het welslagen van de opzet. Sommige ingrepen hebben een interval van enkele jaren terwijl anderen in oppervlakte worden gespreid over enkele jaren. Dit gebeurt wanneer de verandering van de ingreep te groot is en om de invloed ervan te spreiden in de tijd en plaats. Het beheerplan biedt dus antwoorden op de vragen: waar wat en hoe Naast het beheer van de vegetaties (= het groenbeheer), dienen eveneens maatregelen in de beheerplanning opgenomen te worden voor het beheren en in stand houden van de verharde oppervlakten (wegen, paden, parkings), de watervlakken en waterlopen (oeververdediging, schonen, baggeren,…), de afvalproductie, de infrastructuren en constructies. Het beheer hiervan wordt niet opgenomen binnen deze handleiding. Het beheerplan (tekst en grondplan) bevat volgende onderdelen: • De terreineenheden (grondplan): indien het projectgebied bestaat uit verschillende zones met een eigen aard, aanpak, samenstelling,… kan overwogen worden een opdeling in verschillende deelgebieden of zones te maken. • de groenvorm (of beheergroep), (grondplan): alle voorkomende groenvormen (basisvormen, mengvormen, streefbeelden) binnen het project, of indien opgesplitst binnen iedere terreineenheid, worden opgenoemd en op plan hun ligging en omvang aangeduid (zijn de groenelementen aangeduid op het ontwerpplan). Deze kunnen qua geometrie zijn: . vlakvormig, bijv. bloemenborder, sierheestermassief, bos . lijnvormig, bijv. haag, bomenrij, heg, oevervegetatie . puntvormig, bijv. solitaire struik, solitaire boom

- 61 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Deze geometrie kan gebruikt worden als opsommingsvolgorde voor de groenvormen. Eveneens dient onderscheidend te worden aangeduid of het gaat om nieuwe aanplant/inzaai (met aanleg-, ontwikkelings- en instandhoudingsbeheer) of om bestaande begroeiingen (met evt. omvormings- en ontwikkelingsbeheer en/of instandhoudingsbeheer). •de code (grondplan) van de groenvorm op het plan die verwijst naar de tekst bij de omschrijving (zie hierna). Deze kan opgebouwd zijn uit volgende gegevens met indicatie van: . het volgnummer van het deelgebied of terreineenheid; . de unieke code van de groenvorm binnen ieder project; . een apart volgnummer van iedere groenvorm (bijv. gras) indien het op een andere manier wordt beheerd (bijv. een andere maaifrequentie). • de omschrijving (tekst) van de groenvormen: per groenvorm (beheergroep) worden volgende punten besproken, in de volgorde van de geometrie, startende bij de vlakvormige groenvormen: . voorkomen: waar de groenvorm zich bevind in het projectgebied, of deze bestaat uit bestaande of nieuwe aanplant, en uit welke soorten . welke functie en betekenis de groenvorm heeft, doelstelling . welke het streefbeeld is van de groenvorm . welke de te verwachten ontwikkeling is bij geen enkele ingreep, en indien aanwezig, welke problemen zich kunnen voordoen . welke werkzaamheden (beheermaatregelen) voorzien zijn en deze nader omschrijven (sturend inspelen op de te verwachten ontwikkeling). Vermelden op welke soorten of specifieke plaatsen ze van toepassing zijn. • de beheermaatregelen (tekst) voor de groenvormen: alle werkzaamheden die dienen te gebeuren om het streefbeeld te bereiken. ingedeeld in een aantal (volgens de fase waarin de begroeiing zich bevindt t.o.v. het aanplantmoment of het eindresultaat (zie cursus groenbeheer). Hierbij wordt voor nieuwe aanplant de volgende indeling gehanteerd: . aanlegbeheer . ontwikkelingsbeheer (indien er geen directe overvloei is tussen aanlegbeheer en instandhoudingsbeheer) . instandhoudingsbeheer . indien als optie genomen: nietsdoenbeheer vanaf welk ogenblik . bewakingsbeheer (als bijkomende optie bij het nietsdoenbeheer) Indien het gaat om bestaande beplanting wordt de volgende opdeling gehanteerd: . in voorkomend geval het omvormingsbeheer of het herstelbeheer . in voorkomend geval het daarop volgend ontwikkelingsbeheer . in voorkomend geval het instandhoudingsbeheer • het overzichtsschema (tekst) van de groenvorm met de werkzaamheden: in tabelvorm wordt een overzicht gegeven van volgende informatie: . omloopperiode van het beheerplan met aanduiding van de jaren. Voor lange omloopperiodes kunnen sprongen in de jaren gemaakt worden (bv. 2; 3; 5; 10 jaar) . werkzaamheid of beheermaatregel - 62 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


. per werkzaamheid de frequentie per jaar over de verschillende jaren . per werkzaamheid de procentuele opdeling in oppervlakte voor de toepassing van de werkzaamheid (spreiding in plaats/ruimte en tijd) voorbeeld: zie bijlage Stappen voor de opmaak van het beheerplan bij nieuwe beplanting 1. vooraf werd het ontwerpplan gemaakt met aanduiding van de na te streven groenvormen; 2. daaropvolgend werd het beplantingsplan opgemaakt met alle aan te planten en te zaaien terreindelen, de planten en hun naam; 3. indien het project verschillende deelgebieden omvat: aanduiden van de begrenzing van de deelgebieden met de afzonderlijke benaming van de deelgebieden (als verwijzing naar de tekst) op het beheerplan; 4. duidelijk de contouren van de onderscheiden groenvormen tekenen met evt. kleurinvulling volgens de groenvormen (verklaring invoegen op het beheerplan); 5. plaatsen van de code per groenvorm op het beheerplan; 6. tekstueel vervolg in beheernota: overzicht maken van alle groenvormen, in voorkomend geval bundelen per terreineenheid 7. uitschrijven van de groenvormen naar (zie hierboven bij omschrijving): • voorkomen • doelstelling, functie, betekenis • streefbeeld • te verwachten ontwikkelingen • de beheersmaatregelen (werkzaamheden) ingedeeld per beheervorm • omlooptijd en jaarschema • frequentie per jaar • % van de oppervlakte van de groenvorm toe te passen 8. globale kostenraming voor het geheel der werken per jaar (zie bestek)

- 63 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


11. Beheermaatregelen “Park” en “groen”: opbouw van deel beheer in deze handleiding om toe te passen in de verschillende schaalniveaus voor de verschillende groenvormen per schaalniveau. Het beheren is het door middel van menselijke handelingen en ingrepen de natuurlijke groei, of successie te sturen en te leiden. Behalve bij het “niets doen” – beheer worden ingrepen gedaan waarbij het de bedoeling is een bepaalde groenvorm in zijn uiterlijk en soortsamenstelling te fixeren. Belagers van buitenaf worden geweerd opdat de groei van de groenvormen niet in het gedrang zou komen. Alsmede dient stelling ingenomen te worden ten aanzien van de spontane vegetatie die zich vestigt naast of rond de aangebrachte of gewenste vegetatie. -beheer gericht op het uitzicht, vorm en omvang van de groenvorm die voorzien zijn, bijv. snoeien; -beheer gericht op de spontane vegetatie die een remmende invloed kan hebben op de ontwikkeling van de voorziene beplanting, bijv. maaien; -beheer gericht op de invloed van belagers (ziekten en insecten) die een storende invloed hebben op de ontwikkeling van de voorziene beplanting, bijv. geïntegreerde bestrijding;

12. De verschillende beheervormen Vanaf het ogenblik na de aanplant zal de gedane aanplant/inzaai groeien/evolueren. De spontane uitgroei van de aanplant is niet steeds gelijk aan de nagestreefde groenvorm. Bijv. bij voldoende licht zullen bomen geen opgaande stam ontwikkelen. Daarnaast zal spontane vegetatie zich vestigen in de nieuwe aanplant. Om de aanplant te laten evolueren naar het gewenst eindbeeld zijn verschillende beheervormen mogelijk. De indeling wordt bepaald door de vorm en inhoud die een vegetatie op zeker ogenblik heeft en of dit moment al of niet wordt aangehouden. AFWEGING TEN AANZIEN VAN DE OPKOMST VAN SPONTANE VEGETATIE MET VERSCHILLENDE SUCCESSIE Volgens het ogenblik na aanplant waarin de vegetatie zich bevindt en het standpunt t.o.v. de natuurlijke ontwikkeling van de vegetatie zijn verschillende beheervormen te onderscheiden. Het effect dat de ingrepen hebben op de volgende groei of ontwikkeling leidt tot volgende indeling: -Aanlegbeheer (AAB): wordt uitgevoerd de eerste periode na de aanplant/inzaai van de gewenste vegetatie en heeft tot doel die maatregelen te treffen opdat de aanplant zou aanslaan” of de inzaai in volle groei te krijgen. Deze duurt zolang de vegetatie met zekerheid zich in zijn nieuwe groeiplaats heeft gevestigd. De tijdsduur hangt af van de soort nieuwe vegetatie: - voor inzaai is dit enkele weken (inzaai in het najaar enkele maanden), - voor kruidachtige beplantingen enkele maanden, - voor houtachtige aanplant van bomen en struiken twee à drie jaar. - 64 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Het is de enige beheervorm gekoppeld aan nieuwe beplantingen met een vastliggende omlooptijd. De maatregelen zijn herhalend en continu in die tijd. Het bestaat uit het beheren van spontane (on)kruidgroei (bijv. maaien) en het instandhouden van de aangewende aanplanttechnieken (bijv. boombindsels vervangen). Eenmaal de hergroei is gegarandeerd wordt overgegaan tot de volgende beheervorm. = fase van hergroei na aanplant, of inzaai -Ontwikkelingsbeheer (ONB): wordt aangevat na het aanlegbeheer (en na het omvormings- en herstelbeheer, zie verder) en heeft tot doel de ontwikkeling van de beplanting te sturen in de richting van het streefbeeld van de gewenste groenvorm. Na herstel en omvorming zijn ingrepen, éénmalig of voor een korte periode (in jaren), die een wijziging in de vegetatie inhouden waardoor de vegetatie zich zal ontwikkelen naar een groenvorm met andere soortsamenstelling, inhoud,… die als waardevoller wordt beschouwd (bijv. frequenter maaien om verschraling van de bodem te bekomen bij grasland opdat het zou ontwikkelen tot een bloemenrijk grasland). Het niet tijdig uitvoeren van ontwikkelingsmaatregelen kan leiden tot het niet meer kunnen bereiken van de gewenste streefbeeld (bijv. een doorgaande stam) of dit enkel via arbeidsintensiever/duurder beheer (bijv. machinale dunningen van zwaarder hout) = fase van groeien tot aan het streefbeeld van de groenvorm -Instandhoudingsbeheer (INB): wordt aangevat na het ontwikkelingsbeheer en heeft tot doel het gewenste streefbeeld van de groenvorm dat bereikt is in stand te houden. Het zijn ook handelingen van beheer die een bepaald stadium in de ontwikkeling/successie vasthouden (bijv. maaien van het bekomen bloemenrijk grasland). Het is belangrijk de maatregelen van het instandhoudingsbeheer continu in de tijd, met dezelfde frequentie en op hetzelfde tijdstip aan te houden. Wijzigingen in frequentie en tijdstip veroorzaken snel een terugval van de bereikte resultaten. = fase van het bekomen streefbeeld -Omvormingsbeheer (OMB): de bestaande vegetatie wordt grondig gewijzigd in zijn samenstelling of groeiplaats door éénmalige ingrepen (bijv. rooien dennenbos, afgravingen). Deze beheervorm heeft ingrijpende veranderingen tot gevolg waarna de vegetatie zich kan ontwikkelen tot het ingeschatte resultaat. Eénmaal omgevormd en het gewenste resultaat is bereikt, kan gekozen worden de vegetatie verder te beheren via instandhoudingsbeheer indien het gewenste resultaat meteen werd bereikt, of ontwikkelingsbeheer indien de vegetatie nog verder dient te ontwikkelen. Frequent maaien met maaiselafvoer stimuleert de grasgroei maar na enkele jaren volhouden begint uitputting bij sterkgroeiende grassen zich voor te doen. Een kruidenrijk grasland op armere grond komt in de plaats. = fase van omzetting naar het nieuwe streefbeeld

- 65 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


-Herstelbeheer(HEB): een bepaalde groenvorm is door het achterwege blijven van gepast beheer in verval geraakt (ook al is dit een vorm van ontwikkeling nb.). Herstelbeheer richt zich tot het in zijn oorspronkelijke staat herstellen van de eerdere gemanipuleerde groenvorm (bijv. hakhoutherstel) of op een de successie die door eerder gevoerd instandhoudingsbeheer werd vastgehouden (bijv. heide). Na het herstelbeheer zal een instandhoudingsbeheer nodig zijn. Het achterwege blijven van het beheer heeft vooral bij de gemanipuleerde basisvormen nefaste gevolgen. Het zijn deze basisvormen die afhankelijk waren van ingrijpende maatregelen zoals snoeien, leiden, maaien. In een niet ver gevorderd stadium van vrije ontwikkeling, zijn de gemanipuleerde basisvormen via een éénmalige herstelingreep terug te brengen tot de aanzet van hun oorspronkelijk streefbeeld (bijv. terugzetten van een opgeschoten haag). Indien te ver gevorderd zal een vervanging van de basisvorm de enige optie zijn. Herstelbeheer komt ook voor bij het achterwege blijven van het ontwikkelingsbeheer van de basisvormen 2, 3 en 4. Indien gedurende een langere periode het beheer achterwege is gebleven, blijkt het terug herstellen een moeilijke zaak. Veelal zal gezocht moeten worden naar een haalbaar streefbeeld vanuit de bestaande toestand van de vegetatie (bijv. aanplant van bosplantsoen dat nooit werd gedund en geëvolueerd is tot een stakenbegroeiing is moeilijk terug te brengen tot zijn oorspronkelijk streefbeeld, tenzij via ingrijpende maatregelen). = fase van omzetting naar vroeger streefbeeld

-Nietsdoenbeheer (NDB): dit beheer houdt in dat geen enkele ingreep plaatsvindt en dat de vegetatie zich ongemoeid kan ontwikkelen. Bij deze beheervorm kan op een spontane wijze de successie zich voltrekken en wordt maximaal gebruik gemaakt van de nog te evolueren, potentiële vegetatie. Enkel voorzorgsingrepen uit veiligheid (dode takken) en vrijwaren van paden en wegen (overgroeien) kunnen voorzien worden. Deze beheervorm kan op ieder ogenblik en na iedere andere beheervorm aangevat worden. Vanaf aanplant kan geopteerd worden voor het nietsdoenbeheer (of voor de aanplant). De plaatselijke omstandigheden, beschikbare ruimte en de randvoorwaarden (bijv. veiligheid, sociale aanvaardbaarheid) zijn bepalend om daartoe over te gaan. Via successie zal dit veelal eindigen in bos. Bij nietsdoenbeheer wordt de grootste natuurlijkheidsgraad bereikt met de laagste, soms afwezige beheerkost. Inpassing van het gebruik zal een belangrijke rol spelen in de afweging om deze beheervorm te kiezen. = tijdloze fase van continu ontwikkelen

- 66 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


-Bewakingsbeheer (BEB): is het opvolgen van de vegetatie opdat deze niet in zijn groei belemmerd of vernietigd wordt door een overheersing van overwoekerende plantensoorten of aantastingen die zware schade aanrichten aan het streefbeeld. Er wordt afgewogen tot op welk moment er maatregelen worden genomen om de overheersende planten of aantaster te elimineren. De afweging wordt genomen of de aanwezigheid ervan hoort bij een evolutie in de successie die ongemoeid wordt gelaten. Bewakingsbeheer kan zich voordoen in volgende gevallen: • overwoekering van sterke of invasieve soorten, bijv. Japanse duizendknoop, brandnetel, grote waternavel; • aantasting van ziekten, insectenschade, vraat van zoogdieren; • sterk uitzaaiende soorten, bijv. esdoorn, vogelkers, amerikaanse eik,… • wettelijk te bestrijden soorten, bijv. distel Bewakingsbeheer zal steeds dienen te gebeuren, tenzij geopteerd wordt voor nietsdoenbeheer en de opkomst van deze soorten als natuurlijke proces wordt beschouwd. = tijdloze fase van continu, beheerd ontwikkelen

13. De chronologie van de beheervormen - bij nieuwe aanplant: • aanlegbeheer • ontwikkelingsbeheer (niet nodig bij groenvormen die na de hergroeifase meteen het streefbeeld hebben bereikt, bijv. bezaaiingen, ruigten) • instandhoudingsbeheer - bij bestaande begroeiing die voldoet aan de gestelde eisen: • instandhoudingsbeheer -bij bestaande begroeiing die niet voldoet aan de gestelde eisen: • omvormingsbeheer of herstelbeheer (eventueel ook toegepast op de abiotiek) • indien omgevormd tot nieuwe aanplant: zie “bij nieuwe aanplant” • ontwikkelingsbeheer (eventueel) • instandhoudingsbeheer Betekenis van het groen in het ontwerpplan en welke eisen gesteld aan de beplanting(=basisvorm en menging, soorten)

- 67 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


14. Doelstelling, functie of betekenis van een groenvorm -visuele betekenis (groen-beleven, rust, creëren van open-geslotenheid, ruimtelijke opbouw = massa en ruimte, esthetisch mooi, versierend, waarnemen via geur, gevoel, zicht, landschapsbeeld,… -milieubetekenis: waterzuivering, buffering voor zicht, geluid, geur,… -klimaatsbetekenis: bescherming tegen zon, wind, regen -structurerende betekenis: bepalen visueel de organisatiestructuur -recreatieve betekenis: lopen, zitten, spelen, liggen (grasvlakken) -educatieve betekenis: plantensoorten, groeiprocessen, voorbeelden -ecologische betekenis: onderkomen voor inheemse planten en dieren, ecologische processen, natuurontwikkeling, vogelbosje (=graad van natuurlijkheid tegenover cultuurlijkheid) (natuurlijkheid wordt bepaald door plantensoort, verticale gelaagdheid, mengvorm en soortherkomst), natuurbeleving -historische betekenis: betekenis vanuit het verleden, gebruikt of toegepast -maatschappelijke en bestuurlijke betekenis: tendensen, visie van bevolking, gebruiker, bestuurder -praktische betekenis: afscheiding, afsluiting, beveiliging, invulling restruimte (hopelijk niet zelf gecreëerd!), bodemfixatie, begeleiding – integreren - structureren van gebouwen, wegen, infrastructuren -productieve betekenis: productie door het aanwenden van plantendelen: fruit, hak-, brand- of timmerhout, snij- of plukgroen,… De plantensoorten, hun vorm en uitzicht bepalen het al of niet voldoen aan de functies, hoofdfunctie, nevenfuncties en verwevenheid van evenwaardige functies.

15. Tijdstip voor het uitvoeren van beheerwerkzaamheden aandachtspunten inzake het bepalen van het tijdstip van beheerwerkzaamheden: -beheerwerken aan vegetaties met nestgelegenheid of nestmogelijkheid voor broedvogels (struwelen, bomen, riet,…) worden uitgevoerd buiten het broedseizoen: voor 1 maart en na 1 augustus . Hetzelfde geldt voor vegetaties in de omgeving van zoogdieren die gevoelig zijn voor veranderingen in de vegetatie; -beheerwerken aan vegetaties die een betekenis hebben voor de bloei, vrucht- of zaadvorming (voor verspreiding, voedsel,..) worden uitgevoerd voor de bloemvorming en na de zaad- of vruchtvorming. Beter is na de winter waardoor de voedselvoorraad gedurende de ganse winter kan genuttigd worden; -beheerwerken aan vegetaties die een betekenis hebben voor overwinterende fauna (insecten, zoogdieren, amfibieën,…) worden uitgevoerd na de winter (1 maart); -beheerwerken (snoeien van laanbomen, solitaire bomen, parkbomen, dreven,…) waarbij de wonden van takken en stammen snel dienen dicht te groeien of waarbij kans is op “bloeden”, gebeuren best in de zomer; -maatregelen gericht op het uitputten van ongewenste of niet-blijvende soorten is gericht op het wegnemen van de groene plantendelen en gebeurt in de groeiperiode: mei tot en met september. Herhaling in het jaar bespoedigt het resultaat; -maatregelen gericht op het verarmen van de bodem gebeurt door het maximaal wegnemen van biomassa: eind juni voor de bloei van de planten, twee à drie maal herhalen tot en met de nazomer,

- 68 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


-aanlegbeheer (hakken en frezen) gericht op het verwijderen van niet gewenste begroeiing gebeurt in de groeiperiode (voorjaar, zomer en nazomer) bij schraal weer (zonnig, droog en winderig) waarbij de plantenwortels snel uitdrogen/afsterven en er geen kans bestaat op opnieuw inwortelen, -snoeien in het groeiseizoen geeft een remmend effect op de groei met een dichte vertakking door veel, maar korte scheuten: compact uitzicht. Snoeien buiten het groeiseizoen (winter) geeft een stimulatie voor de groei met lange scheutgroei: ijl uitzicht; -Bij snoeiwerkzaamheden van zwaarder hout en bij sommige soorten (berk, esdoorn) kan bij stijgende sapstroom in de late winter (bij het op gang komen van de sapstroom) en in de lente overmatig sapverlies (“bloeden�) optreden met afsterving tot gevolg. Daarom snoeien wij die soorten in de nazomer (wonden kunnen nog grotendeels genezen).

16. Fasering voor het uitvoeren van beheerwerkzaamheden Indien de beheermaatregelen (vooral ontwikkelings- , omvormings- en herstelbeheer) te grote verandering ineens of verstoring met zich meebrengen, kan gekozen worden om gefaseerd te werken. Dit kan op twee manieren gebeuren: -fasering in tijd: de beheermaatregel wordt gespreid in het jaar uitgevoerd (indien deze niet-seizoengebonden is) of gespreid over verschillende jaren. Toe te passen bijv. bij dunning van bosplantsoen die in de loop van 10 jaar kan gebeuren, of het maaien van ruigten dat om de 5 jaar dient te gebeuren. Dit verhoogt de structuurvariatie en de negatieve invloed van de beheermaatregel; -fasering in plaats: de beheermaatregel niet in de gehele oppervlakte uitvoeren, maar in een gedeelte ervan. Bijv. maaibeheer om de 3 jaar kan jaarlijks gebeuren in een roterende systeem 1/3 van de oppervlakte.

17. Voorbeeld van opbouw van de beheernota (voor de omschrijving en beheerwerkzaamheden): DEELGEBIED 01. [MET NAAMSVERMELDING] groenvorm: bomenrij [met vermelding van de groenvormcode, bijv. BO.] knotbomenrij [met vermelding van de code, bijv. 01.BO.01] - voorkomen: - functie: - streefbeeld: - verwachte ontwikkeling: - beheermaatregelen: (vermelden welke beheervorm(en) van toepassing is voor de groenvorm met korte omschrijving van de beheerwerkzaamheden en kalenderjaar = tijdstip, evt. plantensoorten apart vermelden waarop de beheerwerkzaamheid van toepassing is): . AAB: beheerwerkzaamheid: inboet . ONB: beheerwerkzaamheid: ontwikkelingssnoei bij bomen . INB: beheerwerkzaamheid: knotten - 69 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


. OMB: omvormingsbeheer . HEB: herstelbeheer . NDB: nietsdoenbeheer . BEB: bewakingsbeheer - overzichtsschema (zie bijlage) laanbomen [met vermelding van de code, bijv. 01.BO.02] - uitwerking zie hierboven (andere beheerwerkzaamheden zijn van toepassing!) groenvorm: hagen [met vermelding van de groenvormcode, bijv. HA.] beukenhaag [met vermelding van de code, bijv. 01.HA.01] - uitwerking zie hierboven (andere beheerwerkzaamheden zijn van toepassing!) DEELGEBIED 02. [MET NAAMSVERMELDING] groenvorm: grasveld [met vermelding van de groenvormcode, bijv. GR.] gazon [met vermelding van de code, bijv. 02.GR.01] -uitwerking zie hierboven (andere beheerwerkzaamheden zijn van toepassing!) enz.

- 70 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


18. Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA):

Planfragment 1 (student 3 BLTA)

- 71 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA)

- 72 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA)

- 73 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA)

- 74 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA)

- 75 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA)

- 76 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA)

- 77 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA)

- 78 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA)

- 79 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA) - 80 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA)

- 81 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek


Voorbeeld van opbouw van de beheernota (student 3BLTA)

- 82 Inleiding beplantings- en beheerplannenmethodiek



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.