
6 minute read
Het Egelsysteem 1
Binnen het schaakspel kennen we verwijzingen naar dieren. Waarschijnlijk klinkt u bijvoorbeeld de term ‘octopus’ bekend in de oren. Kasparov refereerde hiermee aan zijn fantastische zwarte paard op d3 in de 16de matchpartij van de WK-tweekamp in 1985 tegen Karpov. De octopus sloeg zijn tentakels uit in de witte regionen…
Een klein diertje, maar met akelige stekels, is de egel: een soort metafoor voor de volgende pionnenstructuur:
Advertisement
Karakteristieke pionnenstructuur
Egel 1 als hij zich bedreigd voelt, zich oprolt met zijn stekels naar buiten, zodat zijn belager hem niet te pakken kan nemen. Dat zien we hier eigenlijk ook. Wit mag met zijn sterke pionnen op c4 en e4 over een aanzienlijk ruimtevoordeel beschikken, maar om de egel te grazen te nemen, moet hij van goeden huize komen.
Deze pionnenstructuur zien we vanuit verschillende openingsvarianten in veel partijen op het bord komen. We onderscheiden een aantal veel beproefde plannen voor wit en zwart. Eerst maar voor wit:
1) Afruilen van een ‘stekel’ met: a) het plan a2–a4–a5xb6 b) het plan e4–e5. Dit komt voornamelijk voor uit openingsvarianten waarin wit g2–g3 en Lf1–g2 heeft gespeeld. c) het plan b3–b4 gevolgd door c4–c5
De ‘Egel’ komt niet zomaar aan zijn naam. De vergelijking met dit kleine diertje heeft te maken met deze pionnenstructuur. Aan de hand van deze basisopstelling, die in veel partijen op het bord komt, kunnen we zien waarom deze parallel getrokken is. Als we in de diagramstelling naar de zwarte pionnen kijken, valt op dat er maar liefst vier pionnen op de zesde rij staan. Dat kunnen er zelfs meer worden als zwart ook nog ...g7–g6 en ...h7–h6 speelt, hetgeen ook regelmatig gebeurt. De pionnen op de zesde rij kunnen gezien worden als de stekels van de egel. Deze ‘stekels’ zorgen er namelijk voor dat er geen wit stuk op de vijfde rij de zwarte stelling kan benaderen. Net als de egel in de natuur die,
2) Het provoceren tot een verzwakking met het plan f3–f4–f5 om druk te zetten op pion e6. Als zwart genoodzaakt is tot ...e6–e5 krijgt wit veld d5 in handen en/of kan hij gebruikmaken van veld f5 voor zijn paard van d4.
3) Een flankactie met g2–g4–g5, h2–h4–h5 die tot de ‘bajonetstoot’ g5–g6 moet leiden.
Stereotiepe plannen voor zwart:
1) Acties met een pionopmars: a) met ... b6–b5 b) met ...d6–d5 c) met eerst ...b6–b5 gevolgd door ...d6–d5 d) met ...h7–h5–h4–h3 om de witte koningsstelling te verzwakken
2) Hergroeperen van de zwartveldige loper met Le7–d8–c7 om (met een dame op b8) de dreiging ...d6–d5 en ...Lc7xh2 gevolgd door Pf6–h5 in de stelling te brengen.
3) Het Fischerplan met ...g7–g5, torens achter deze pion (Tf8–g8–g6, andere toren naar g8). Vaak gaat deze actie gepaard met het plan onder 2).
Als we het kenmerk van de witte pionnen op c4 en e4 nemen, dan wordt dat in de literatuur kortweg de Maroczy genoemd. Hoe zit dat precies? Vanuit de opening krijgen we na
1.e4 c5 2.Pf3 Pc6 3.d4 cxd4 4.Pxd4 g6 5.c4 Lg7 6.Le3 Pf6 7.Pc3 d6 de volgende diagramstelling:
Hier zien we een type stelling waarin zwart geen ...e7–e6 maar ...g7–g6 heeft gespeeld. Dat geeft toch andere stellingsbeelden te zien dan bij de ‘Egel’. Wit kan namelijk makkelijker een paard op d5 posteren en als dat geruild wordt, neemt hij met de pion terug waarna veld c6 een lelijk ‘gat’ in de zwarte stelling wordt. Het paard op d5 kan zwart daar niet dulden, maar verjagen met ...e7–e6 kan ervoor zorgen dat pion d6 een zorgenkindje wordt omdat de zwarte loper op g7 staat. Een ander, veel voorkomend idee voor wit, is dat de witte dame van d4 naar h4 gaat waarna er met Lh6 op de zwarte velden gespeeld kan worden. Als hij ook nog de gelegenheid krijgt tot Pf3–g5 staat zwart toch wel onder een onaangename druk.
Keren we terug tot onze ‘echte’ Egelopstelling.
Dit staat bekend als de Versnelde Draak, maar de opstelling van de witte pionnen op e4 en c4 wordt in het Engels ‘The Maroczy Bind’ genoemd, uiteraard verbonden met de naamgever, Géza Maróczy (1870–1951). Sommige vooraanstaande spelers uit die tijd, dachten dat wit strategisch gezien al bijna gewonnen staat hier. Hoe bedrieglijk blijkt dat oordeel nu anno 2020 te zijn… Als we puur naar de pionnenstructuur kijken, ziet die er ook vaak zo uit:
-+r+r+k+ +lwqnvlpzpp pzp-zppsn-+ +-+-+-+-+PsNP+-+ +-sN-vLP+PzP-wQL+PzP +-tRR+-mK-
Deze stukkenopstelling komt in de praktijk veel voor. Als zwart alleen maar op de laatste drie rijen blijft staan (dus niets zou doen), zal wit langzaam zijn stelling kunnen verbeteren. Maar dat is zwart meestal niet van plan! Hij zal erop gespitst zijn om met bepaalde acties voor de dag te komen. De zwarte dame heeft in de diagramstelling nog niet haar juiste plek bereikt, zij gaat bijna altijd terug naar b8 (uit de c-lijn) en in sommige gevallen nog verder naar a8 (om de actie met ...d5 te ondersteunen). We zien hier ook waarom het zwarte damepaard beter niet naar c6 ontwikkeld kan worden maar juist op het ogenschijnlijk bescheiden veld d7. Met een paard op c6, dame op c7 en witte toren op c1, zit er bijna altijd Pc3–d5! in de stelling hetgeen zou leiden tot een voordelige ruil voor wit. Verder heeft de zwartveldige loper nog de keus wat hij gaat doen. Aan de ene kant bestaat het idee om hem via d8 naar c7 om te spelen (zoals eerder aangegeven), aangezien er dan dreigingen ontstaan op de koningsvleugel na de actie met ...d6–d5. Aan de andere kant is er het idee om hem via f8 uiteindelijk naar g7 om te spelen en zo tactische wendingen over de lange diagonaal in de stelling te brengen. Een lastige kwestie is vaak ook waar de zwarte torens moeten staan. Grootmeesters kiezen meestal voor de velden c8 en e8 omdat ze daar – na bepaalde afwikkelingen – de meest actieve rol vervullen en ook blijkt dat ze op deze velden het meest flexibel staan aangezien ze andere stukken niet in de weg lopen.
Iets anders dat nog belangrijk is om in gedachten te houden, is dat zwart zoveel mogelijk lichte stukken op het bord wil houden. Dat klinkt in eerste instantie paradoxaal. Een speler met weinig ruimte wil in principe juist wél (lichte) stukken ruilen. Maar zwart kan toch heel harmonieus manoeuvreren, zoals specialisten als bijvoorbeeld Ulf Andersson hebben laten zien. We moeten het nog sterker formuleren: zwart wil juist zoveel stukken op het bord houden omdat hij na het openen van de stelling veel mogelijkheden tot het counteren in de stelling kan vlechten. Een belangrijk gegeven is overigens dat als wit f2–f3 heeft gespeeld (hetgeen bijna altijd moet om pion e4 te dekken) hij de zwarte velden (vooral veld e3!) heeft verzwakt. Dat kan voor zwart ook een reden zijn om met ...d6–d5 het centrum te openen om te kijken of hij gebruik kan maken van de zwakte van veld e3 als alle centrumpionnen (c4, e4, d6 en e6) zijn opgeruimd.
Zoals we al eerder hebben aangegeven, heeft wit niet altijd een pion op e4. Vanuit de flankspelen (Engelse opening of Reti) is het type stelling dat we in onderstaand diagram zien, een regelmatig terugkerend spelpatroon.
Pionnenstructuur Egel 2
Het wordt tijd om naar een partij(fragment) te kijken.
Byrne – Andersson, Amsterdam 1979
-+-trr+k+ +lwq-+pvlp pzp-zppsnp+ +-+-sn-+-+PsNP+-+ +PsN-+P+PvL-+-wQPzP +-tR-tRLmK-
Stelling na 17.Tc1
17...d5!!
Andersson laat zien dat er geen dogma's bestaan. Hij opent het centrum (en dus ook vrijwillig de c-lijn) om gebruik te kunnen maken van de defecten in de witte stelling. Het motief waar alles om draait is het matbeeld op h2 en het wankele paard op d4 dat slechts eenmaal gedekt is.
18.exd5
Wat opvalt in vergelijking met de vorige opstelling is dat wit zonder pion op e4 nu de beschikking heeft over heel andere plannen. Om te beginnen is er een grote kans dat de witveldige lopers geruild gaan worden. Bovendien kan wit veld e4 voor een licht stuk (meestal een paard) benutten. Een essentieel plan voor wit dat door topgrootmeesters is ontwikkeld, is dat wit zelfs met Lc1–g5 gevolgd door Lg5xf6 zijn mooie loper voor een paard geeft. Maar omdat de andere lopers worden geruild en hij veld e4 voor een paard kan benutten, dwingt hij de loper van f6 weer terug naar e7 om pion d6 gedekt te houden. Zo is wit erin geslaagd om twee lichte stukken te ruilen en komt hij misschien eerder bij een andere doelstelling: namelijk een stelling met louter zware stukken, zoals Genna Sosonko dat ooit geformuleerd heeft. Want de egel begint te kraken als er geen lichte stukken meer zijn. Pion d6 wordt dan daadwerkelijk een aanvalsdoel.
Wit heeft zich ervan overtuigd dat het alternatief 18.cxd5 slechter is dan de partijvoortzetting eveneens vanwege 18...
Pfg4!
18...Pfg4!
De pointe van de combinatie.
19.Dg3
Wit verzoent zich met (een klein) materieel verlies. Als de dame het paard blijft dekken met 19. Dd2 wordt wit als volgt opgebracht na 19...Pxc4!
20.Lxc4 Dxh2+ 21.Kf1 Dh1+ 22. Ke2 exd5+ 23.Kd3 en zwart wint al het materiaal met rente terug.
Aanname van het stukoffer met
19.fxg4 leidt zowel na 19...Pxg4
20.Dg3 Lxd4+ 21.Kh1 Pf2+ 22. Kg1 Pe4+ als na 20.Dh4 Lxd4+
21.Kh1 Df4! voor wit tot onoverkomelijke problemen.
19...Pxf3+! 20.gxf3
Nu faalt 20.Dxf3 op 20...Dxh2 mat, terwijl na 20.Pxf3 Dc5+
21.Kh1 Pf2+ 22.Kg1 Pe4+ de witte dame verloren gaat.
20...Lxd4+ 21.Kh1
Op 21.Kg2 volgt 21...Pe3+ 22.
Kh1 Dxg3 (Of 22...Le5 23.Df2 Pxf1) 23.hxg3 exd5 ook met winst van een pion. 21...Dxg3 22.hxg3 Pe3
-+-trr+k+ +l+-+p+p pzp-+p+p+ +-+P+-+-+Pvl-+-+ +PsN-snPzPPvL-+-+-+ +-tR-tRL+K
23.Ld3
Essentieel is dat wit geen 23. dxe6 kan spelen wegens 23... Lxf3+.
23...exd5 24.cxd5 Pxd5
Daarmee heeft zwart een pionnetje weten te winnen waarna de partij in technisch vaarwater terecht is gekomen.
25.Txe8+ Txe8
Geraadpleegde bronnen: Schach für Igel van Magnus Georg Grabitz
Megadatabase van Chessbase
Eerdere afleveringen van deze rubriek, waarbij u de illustratieve partijen interactief kunt naspelen en downloaden, treft u aan op www.schaaksite.nl/2013/05/03/ overzicht-begrijp-wat-u-doet/
Reageren? Stuur een e-mail naar hgrooten@xs4all.nl