6 minute read

STRAFSCHOP 1925 - TONNY NIJBOER

Next Article
PRESESPROAT

PRESESPROAT

STRAFSCHOP 1924

DOOR TONNY NIJBOER

Laatst vond ik een mooi artikeltje in het Overijsselsch dagblad uit 1924, met de vraag: bestond Rohda Raalte toen al? Want de oprichtingsdatum van het huidige Rohda Raalte is toch van mei 1929, maar er is al eerder een voetbalclub geweest die de naam Rohda droeg, ook werd het toen al in de kranten van die tijd Rohda verkeerd geschreven, zoals Roda, Rhoda. Maar ondergetekende vond het een leuk verhaal en die wil ik de lezers niet onthouden, ook ben ik erg benieuwd wie de schrijver eigenlijk was, en wat hij deed. Want hij heeft meerdere mooie en kritische verhalen geschreven onder de naam Punt. Ik ben erg benieuwd op jullie reacties.

“Wat me nu overkómen is, is me in geen jaren gebeurd. Ik ben naar de voetbal geweest. „Naar de voetbal’ wil zeggen: naar het voetbalterrein om een voetbalmatch te zien. Wij gingen samen, m’n vriend en ik. ‘T was op den laatsten dag van November en zo’n verrukkelijk Oktober weer, dat we d’r uit moesten, de lucht in! Waarheen, dat was minder. Je zoekt maar ’n doel en je neemt, wat je invalt. En we besloten plechtig, m’n vriend en ik, naar de voetbal te gaan.

We wandelden den Zwolschen weg op, den wandelweg voor ieder rasechte Raaltenaar, die Zondags d’r is uit wil. We kwamen langs ons toekomstig gemeentehuis, waarin nog maar één ruit stuk is. Een boomtak, losgewrikt door een najaarsstorm is er waarschijnlijk debet aan, want van gebrek aan eerbied van leegstaande huizen is in ons dorp geen sprake. We lieten evenals de boeren uit de Raalte de Landbouwschool links liggen en kwamen op de plaats waar we steeds met weemoed aan herinnerd aan den voor-oorlogstijd toen heerlijk, hoog-opgaand geboomte hiér den weg overschaduwde.

Opeens brak de mooie najaarszon door en plots was alles gloed en licht! Dat doet je deugd, dat haalt je uit je trieste najaar stemming en voor dat kwartiertje zonneschijn in ’t late najaar ben je dankbaarder dan voor een helen dag van gloeiende laaiende zonnebrand in den midzomer! Maar mijn vriend voelt dat zoo niet, hij is altijd zo prozaïsch en bij Tivoli wilde hij met alle geweld van ’t wandelpad af, schuins de weg oversteken en op den ingang afstevenen. Maar ik neem hem bij zijn mouw en zeg neen, dat gaat niet, we hebben afgesproken dat we naar den voetbal gaan, en dan gaan we naar den voetbal. Half mokkend, ik meende zelfs het woord gekkenwerk tussen zijn gemopper te horen, ging hij met mee en zonder ongelukken passeerden we den onbewaakte overweg van de lijn Raalte - Deventer, daar toevallig geen trein voorbijkwam. Toen rechts af den matigen entreeprijs betaald en we stonden in ons watervrij stadion, het heilige, waar koning voetbal regeert en waar je alles vergevend en vergetend de grillige vlucht volgt van ’t leder in zin ongewisse banen. We gingen netjes in de rij staan, achter de lijn, tussen een dienstmeid die met d’r vrijer uit was en een opgeschoten boerenjongen, die zich niets aantrek van ’t zonnige zoele weer, en de handen diep in zijn broekzakken begraven. De match was begonnen en nu nam het spel onze gehele aandacht in beslag. We bewonderden ze: van die hoge ballen recht de lucht in, waar je de nekkramp van krijgt als je ze nakijkt. Of van die geniepige schuivers, zoo stiekem tussen de benen door, ’t halve veld over. Of van die tussensoort, die op je bril of je dophoedje begrepen hebben. Koud en koel als we anders zijn, we worden meegesleept door het spel, we werden enthousiast. De mooie najaarszon zag ik al lang niet meer. Ik zag de twee elftallen, in bont gewirwar, de goal, de keepers en als middelpunt waarom heen alles zich concentreerde: alle in de week opgespaarde energie, alle hartstocht, alle verstand en alle aandacht: Z.M. de voetbal. Drie keer ging mijn sigaar uit, niet vanwege haar kwaliteit want het was beste (ik had ze gekregen) maar puur omdat ik uit en-

thousiasme en belangstelling vergat te trekken. Vier keer tikt mijn vriend met zijn wandelstok op mijn likdoorn, die ik sinds onheuglijke tijden op mijn linker kleine teen meedroeg door ’t leven. Ik zei hem zou tussen een paar geestvervoeringen door: Zeg zou je je stok niet in de linkerhand nemen. Of ie ‘t gedaan heeft weet ik niet eens. Ik denk van niet, want hij was ook weg, van Tivolibezoeker door Z. M. omgeschapen in een voetbal enthousiast van 18 karaat.

Maar aan alle glorie komt een einde er kwam een inzinking in het spel zoo noemen ze dat, geloof. ’t Werd prutsen van weerskanten, zoiets als bij een schooljongens-match tussen de Trappers en de Schoppers op de Zwanenwoerd. Geleidelijk kwamen mijn vriend en ik dan ook als met een parachute uit hogere regionen naar de aarde terug en het eerste, wat ik van de bewoonde wereld opving, was een krachtterm van een der tweeëntwintig, omdat z’n makker een prachtkans verknoeide. Enkele minuten later waren we zelfs weer in staat te spreken en m’n vriend, die een tikje nuchterder is dan ik begon: Tegen welke club speelt Rohda nou eigenlijk! Speelt Rohda, speelt Rohda? Rohda speelt niet meer, man! Rohda bestaat niet meer! R.F.C. speelt tegen Wijhe 2 geloof ik. Ja maar…. eh ….eh we zijn toch op het terrein van Rohda? Kan wel maar het terrein van Rohda wordt tegenwoordig bespeeld door R.F.C., R.F.C. heeft het gehuurd???? Toen had je zijn gezicht moeten zien: mijn vriend ziet er in normalen toestand al niet bepaald snugger uit, maar zo schaapachtige als hij toe keek! Hoe zit dat dan?

Nee ik zal proberen of ik het je duidelijk kan maken. Heel precies weet ik het niet. Ik heb een paar maal geluisterd bij Jorink aan het raam, toen ze erover vergaderen. Dat luisteren is nou wel niet netjes en niet fair en niet sportief, maar enfin, je bent journalist he. Kijk dat zit zoo… Verder kwam ik niet. ’t Schemerde plotseling voor m’n ogen, ik voelde een hevige schok en een verdovende pijn tussen mijn ogen. Mijn lorgnet ondernam een luchtreis, m’n dophoedje rolde enige meters achteruit en bleef rechtop staan tegen een paal van de omheining. Lauw bloed voelde ik vloeien langs mijn gladgeschoren Zondagsgezicht. Als in de verte hoorde ik ’t gejuich van ’t publiek, een gejuich, dat nog sterker opklonk dan dat R. F. C. een reuzegoal gemaakt had. Als in een mist zag ik, hoe m’n vriend door de omheining kroop en afdaalde naar de spoorsloot om zijn zakdoek te bevochtigen, blijkbaar me een doel m’n neusbloeding te stelpen. Ik had kennis gemaakt met zo’n tussensoort bal, geen schuiver en geen hoge Een verdwaalde hoekschop zei mijn vriend, toen ik weer zoo ongeveer tot mezelf gekomen was. Neen. zei ik, een strafschop, omdat ik jou wilde vertellen, hoe het komt dat R.F.C. speelt op het Rohda-terrein. Maar ik heb genoeg van de voetbal, ze zien me hier niet weer en ik zeg er geen woord meer over. Nadat we de diverse onderdelen, waarin ik door de strafschop verdeeld was, verzameld hadden, stapten we, zoo dicht mogelijk langs de omheining, het terrein af. Juist, toen we door de grootte’ poort het rijk van Koning Voetbal verlieten, hoorden we halftime fluiten. Op onze lamentabéle terugreis gingen we Tivoli niet voorbij. Totaal in de war viel ik neer op een stoel in de veranda en had nog juist voldoende helderheid van geest om een grootte …. (wat, behoeft mijn jongere broer in Deventer niet te weten) te bestellen. Hij smaakte best, ik knapte er heus van op en ik heb het heilig voornemen gemaakt mijn Zondagse wandelingen voortaan niet verder meer uit te strekken dan tot Tivoli.”

PUNT.

This article is from: