de gevangenis van Tielt (83) overgebracht (84). Zes dagen later (30 december 1602), dient baljuw Meganck reeds zijn schriftelijke eis in : ‘Het vooronderzoek heeft afdoende uitgewezen dat Tanneken een duivelse heks is. Uit de verklaring van Josyne Salens blijkt dat Tanneken ten minste één sabbat bij woonde. Voorts wordt zij ervan ver dacht Gérard van der Meersch en de vrouw van François de Meyere beto verd te hebben. Bovendien is haar moeder ook steeds van hekserij verdacht geweest. Voor al deze feiten moet de rechtbank Tanneken tot de vuurdood veroordelen, of minstens bij tussenvonnis tot een ondervraging op de pijn bank (85)’. Tanneken laat zich voor haar verdediging bijstaan door een procureur of advokaat. In haar schriftelijk antwoord van 20 januari 1603 (86) stelt zij vooreerst dat de purgeprocedure en de daarop gebaseerde aanhouding nie tig zijn omdat baljuw Meganck haar heeft voorgelogen omtrent de werke lijke gevolgen van de ter purgestelling en zij haar verzoek tot ter purgestelling onmiddellijk heeft ingetrokken. Bovendien is zij, zoals de gewone purgeprocedure het voorschrijft, niet onmiddellijk aangehouden. Verder zegt Tanneken in haar antwoord dat baljuw Meganck goed weet dat zij tamelijck ende naer qualiteyt ghegoet is en dat hij derhalve op haar for tuin uit is. Op 17 oktober 1602 zou hij na het voorlezen van de purgeakte hebben geroepen : ‘Nu hebben wij haar waar wij ze willen hebben. Die zaak zal mij en griffier Peers elk honderd gulden opbrengen.’. Tanneken weerlegt ook alle betichtingen die in de informatie préparatoire voorkomen. Ofwel ontkent zij de door de aanklagers naar voor gebrachte feiten, ofwel verwijst zij naar de wraak- en hebzucht van de klagers ofwel stelt zij dat de klagers oneerbare personen zijn. Dit laatste is volgens haar zeker het geval voor wat Josyne Salens of de andere toveressen hebben uit gekraamd. Aan verklaringen van dergelijke dienaressen van den duvele mag geen geloof worden gehecht. De bewering van baljuw Meganck dat haar moeder ooit van toverij werd verdacht, vindt Tanneken een persoonlijke belediging : ‘Mijn moeder was een eerbare vrouw die, gesterkt door het sacrament van de stervenden, meer dan 25 jaar geleden in gewijde grond is begraven’. Intussen is baljuw Meganck niet blijven stilzitten. Op 14 januari 1603 krijgt hij schriftelijke verklaringen binnen van Arent Willemijns, Gérard van der Meersch, Pieter van der Moere en Pieter Minnaert. Alle vier ver klaren zij dat Thomas van der Meulen samen met zijn zoon Lieven die zelfde dag een pint kwam drinken ten huize van Gérard van der Meersch (87). Op een bepaald ogenblik bekloeg Thomas zich over het feit dat zijn vrouw voor toverij in de gevangenis zat. François de Caesteker zei hierop : 'En wat zeg jij dan over het feit datje vrouw in de gevangenis regelmatig 107