TE SEXY VOOR BRUGGE
Twintig jaar geleden hield een intrigerend bouwwerk Brugge in de ban. Het paviljoen van de Japanse architect Toyo Ito moest de stad afhelpen van haar imago van duf middeleeuws themapark. Algauw werd het een twistappel in een politieke en culturele stellingenoorlog met soapallures. Vandaag staat alleen het karkas van het verguisde kunstwerk weer overeind, wegkwijnend op een haventerrein.
De Burg is “de ziel van Brugge”, zegt de website visitbruges.be. Toeristische promoteksten kijken meestal niet op een hyperbool meer of minder, maar op deze omschrijving valt weinig af te dingen. De Burg zindert van historische beteke nis. Hier stond ooit de burcht waar het plein zijn naam aan dankt en van waaruit de graven van Vlaanderen de plak zwaaiden over hun leen gebieden. Hier verrees het oudste stadhuis van de Lage Landen. Het Heilig Bloed van Christus, door graaf Diederik van de Elzas na de tweede kruistocht meegebracht uit Constantinopel, wordt hier bewaard en vereerd in de dubbel kapel naast het stadhuis. Aan de overkant, nauwelijks een meter onder de grond, zitten nog de restanten van de Sint-Donaaskathedraal en haar kapittelklooster. Niemand minder dan Jan van Eyck, grootmeester van de schilderkunst, lag daar begraven, zijn graf verdween toen de kathedraal in de Franse tijd werd gesloopt. De Burg is het soort plek dat romancier Jeroen Olyslaegers een “portaal naar andere werel den” zou noemen.
Precies daar wilde Brugge in 2002 een archi tecturaal statement neerzetten. De locatie was bewust gekozen. De gevels van de Burg vormen samen een staalkaart van de Brugse architec tuurgeschiedenis, een heerlijke mikmak van stijlen en verhoudingen die soms klinken, maar evengoed botsen: gotiek en neogotiek steken er af tegen renaissance, barok en classicisme. Dat de Brugse binnenstad een toonbeeld van architecturale harmonie zou zijn, is immers een makkelijk te weerleggen fabeltje. “Als er iets is wat het historische Brugge ons leert”, schrijft architectuurcriticus Geert Bekaert in 1999, “dan is het dat elk monument, elk gebouw, altijd zijn eigen interne logica heeft gevolgd. Door zich niets van zijn omgeving aan te trekken of ze zelfs brutaal in te palmen, heeft ieder gebouw zijn omgeving verrijkt en geschapen.”
Sinds de middeleeuwen heeft elke eeuw zo haar stempel gedrukt op het Brugse stadsbeeld. Behalve de twintigste. Naar beeldbepalende moderne architectuur was het twee decennia geleden vruchteloos zoeken, enkele bouwsels niet te na gesproken. Uiteraard zijn ze in Brugge na pakweg 1900 niet plots opgehouden met bouwen en verbouwen, maar elke nieuwe toevoeging moest zich krampachtig plooien naar een romantisch ideaalbeeld. Het feno meen kreeg zelfs een naam: invularchitectuur. “Geslachtsloze gebouwen die als enige norm hadden zich slaafs in bochten te wringen om aan het fictieve beeld van Brugge te beantwoorden”, oordeelde Bekaert.
In 1998 haalde Brugge de titel van Culturele Hoofdstad van Europa 2002 binnen. Het geknipte moment, vonden stadsbestuur en culturele wereld, om eindelijk aan te knopen bij hedendaagse evoluties in de architectuur. “Het werd tijd om een nieuwe visie op te bouwen: in Brugge de aandacht verleggen van sfeer naar cultuur, als onderdeel van een Europees toekomstproject voor de stad. Een toekomst voor ons verleden”, liet een ambitieuze burgemeester Patrick Moenaert (CD&V) optekenen in het programmaboek.
De stad kreeg er enkele fraaie nieuwe bruggen bij, maar vooral op Het Zand kreeg de nieuwe ambitie gestalte. Daar verrees in ijltempo een verbluffend Concertgebouw, een virtuoos ontwerp van architecten Paul Robbrecht en Hilde Daem dat – hoe kan het ook anders –meteen het mikpunt werd van reactionaire critici. Twintig jaar later is die kritiek helemaal verstomd. Zelfs de meest rabiate erfgoedfundamentalist lijkt het Concertgebouw in zijn hart te hebben gesloten.
Op de Burg zou het net iets anders verlopen. Architectuurvereniging Archipel kon de organi satie achter Brugge 2002 overtuigen om “een tijdelijk paviljoen op te trekken dat een auto nome architectuurconfrontatie aangaat met een van de architecturaal meest geladen sites van Brugge”. Brugge 2002 volgde ook de suggestie van Archipel om de toonaangevende Japanse architect Toyo Ito aan te trekken om vorm te geven aan dat paviljoen. “Brugge 2002 wil een tijdelijke ‘architecturale constructie’ bouwen op de beschreven historische plek tussen de bomen en boven de oude fundamenten”, schreef inten dant Hugo De Greef in de uitnodigingsbrief aan Ito. “Deze constructie dient gebouwd te worden in 2001 en moet één jaar blijven staan (op zijn minst, we hopen op een langer leven. Het ‘tijdelijke’ Atomium in Brussel is er nog steeds). Het bouwwerk heeft geen andere functie dan een architecturaal statement te zijn. Toen Mies van der Rohe werd gevraagd een paviljoen in Barcelona te ontwerpen, was de opdracht: ‘iets’ doen zonder functie. Onze vraag is dezelfde.”
Ito ontwierp een poëtisch pareltje. Een ode aan de Burg en aan Brugge, een liefdesbetuiging zelfs. Tussen de bomen, precies boven de acht hoekige kern van de verdwenen Sint-Donaas, legde hij een ondiepe, ronde vijver aan. Met de voeten in die waterpartij, in de lengterichting van het schip van de verdwenen kerk, kwam het eigenlijke paviljoen te staan. Over een drijvende
brug in kunststof kon je door de constructie heen wandelen. De innovatieve aluminium honingraatstructuur – een knipoog naar Brugs kantwerk – gaf het paviljoen een efemere lichtheid en transparantie. Het contrast met de massieve historische architectuur van de Burg kon nauwelijks groter zijn. De buitenbekleding van doorzichtig polycarbonaat vetroebelde lichtjes de blik naar buiten. Blurring architecture noemde Ito het. Het bouwwerk leek wel te zweven, geen vaste vorm te hebben, een fluïde effect dat nog werd versterkt door de spiegelin gen in het water en de subtiele verlichting. Met dat spel van licht en schaduw wilde Ito hulde brengen aan Van Eyck, het laatmiddeleeuwse genie van de optische illusie.
In de woorden van Geert Bekaert: “Het paviljoen in Brugge geeft het gevoel dat de plek waar het haast onopvallend staat een plek is die leeft, die tot nieuw leven is gewekt. Echt nieuw leven! Het paviljoen is immers het tegendeel van alles wat errond staat, een zware stenen ondoordringbare gevelarchitectuur. Het gaat er geen confrontatie mee aan, maar metamorfoseert ze, ontdoet ze van haar zwaarte en gewichtigheid, neemt ze op in de onbevangenheid van zijn spel.”
“De drijvende brug van driedimensionaal polycarbonaat was eigenlijk een plan B”, vertelt architect Hera Van Sande, die als rechterhand van Ito de bouw van het paviljoen coördineerde. Van Sande schreef een doctoraat over Japans modernisme en is vandaag docent en artistiek leider van Archipel. “Ito had eerst een vaste glazen brug in gedachten. Die zou je de sen satie geven dat je over het water zelf loopt. Zo wilde hij een gevoel van instabiliteit oproepen, je evenwicht verstoren, zodat je, doorheen de honingraat, houvast kon vinden in de historische gebouwen van de Burg. Maar we vonden geen producent die tegen de deadline zo’n groot stuk gehard en gelaagd glas kon leveren. Daarom is het een drijvende brug geworden.”
Op 20.02.2002 om 20u02 werd het cultuurjaar Brugge 2002 officieel ingeluid in het nieuwe Concertgebouw. Minstens evenveel aandacht ging naar de prelude, een uur voordien bij het paviljoen op de Burg, waar het vorstenpaar plechtig de verlichting aanknipte en in het gezelschap van de architect door het bouw werkje struinde.
In het cultuurjaar was in Brugge niks hotter te vinden dan het paviljoen van Toyo Ito. Toeristen en bezoekers waren er dol op, binnen- en buitenlandse vaktijdschriften
brachten lovende kritieken. Natuurlijk was er ook afkeuring en onbegrip. Niet elke Bruggeling had het begrepen op dit soort geraffineerde avant-gardepoëzie. Voor veel tegenstanders was het een fremdkörper, een exotische indrin ger die de pseudomiddeleeuwse idylle kwam verstoren door zich brutaal te nestelen op de heiligste plek van Brugge die scone. Het ding leek nog het meest op een carport, oordeelden sommigen. Anderen herkenden er eerder een carwash in. Een paar maand na de inhuldiging deden de eerste gevallen van vandalisme zich voor en ’s nachts reed er al eens een auto doorheen. Maar ondanks – of net dankzij? – de hoon en de controverse was het paviljoen op de Burg dé ster van Brugge 2002.
Er gingen almaar meer stemmen op om het paviljoen te behouden. Het zou er eerst maar een jaar staan, maar in de invitatiebrief aan Toyo Ito werd al gehint op een langere levensduur. Tijdens de inhuldiging verwees ook Vlaams Bouwmeester Bob Van Reeth naar het eveneens tijdelijk bedoelde Atomium. Ook de bouwvergunning, afgeleverd voor vijf jaar, liet ruimte voor een verlenging. Sommige gemeenteraadsleden wilden het paviljoen liever verkopen. Een inmiddels wereldbekend mees terwerk van een toparchitect? Dat zou wel wat kunnen opbrengen, meende Bob Vanhaverbeke (VLD), die voorstelde om het te laten veilen door Christie’s of Sotheby’s .
In oktober 2002 koos het schepencollege resoluut voor behoud. “Het is een prachtig staaltje van moderne architectuur, een statement van ons beleid en samen met het Concertgebouw hét icoon van Brugge, Culturele Hoofdstad”, motiveerde burgemeester Moenaert de beslissing.
De nieuwe hippe aanwinst voor het Brugse patrimonium ontpopte zich echter tot een lastig zorgenkind. De constructie bleef een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefenen op taggers, vandalen en dolle dan wel dronken bestuurders van auto’s en ander rijdend materieel. In 2006 zakte een heftruck door de brug. De verzekeraar kwam alleen tussen om de brokstukken te ruimen. De brug laten herstellen zou een kleine 9.000 euro kosten. Te duur, vond het stadsbestuur, dat dan maar de kapotte brug voor de helft van dat bedrag inruilde voor een metalen rooster vloer. “Niet veel later kreeg ik telefoon van de burgemeester”, vertelt Van Sande. “Of Toyo Ito het erg zou vinden mochten we het paviljoen afbreken?”
“Het was altijd al door de architect bedoeld als een tijdelijk kunstwerk. Inmiddels is na vijf jaar de rol van dat paviljoen uitgespeeld”, klonk het toen, eind 2006, bij Moenaert. Inmiddels was ook de bouwvergunning vervallen. De burgemeester kondigde meteen aan dat hij voor de Burg een internationale architectuurwedstrijd wilde uitschrijven voor “een landschappelijk project”, met water, een hedendaags kunstwerk en … een petanquepiste. Ook Hugo De Greef, die zes jaar voordien als intendant van Brugge 2002 Ito invi teerde, had geen bezwaar tegen de sloop. In een enquête van de West-Vlaamse gidsenvereniging sprak de helft zich uit voor de ontmanteling.
De afbraakplannen kregen niettemin meteen forse tegenwind. “Terwijl Brugge als geen ander middelen stopt in de restauratie van histori sche gebouwen, wordt bij de eerste de beste beschadiging van een hedendaags monument het bestaansrecht meteen in twijfel getrokken”, schreef architectuurcriticus Koen Van Synghel in een opiniestuk. Hij hekelde de “kruideniers mentaliteit” van Moenaert. Archipel ijverde met een petitie voor de integratie van het paviljoen in de nieuwe aanleg van het plein. Bob Van Reeth steunde de oproep. Ook de Orde van

Architecten schaarde zich achter het voorstel. Toyo Ito zelf liet weten dat hij zich gesteund voelde en dat hij zou weigeren in de jury te zetelen van Moenaerts wedstrijd, mocht de sloop doorgaan. Verder heeft het niet veel gescheeld of zanger en auteur Peter Slabbynck was met zijn eenmansguerrilla Brugs Actie Front (BAF) eigenhandig aan het sloopwerk begonnen, onder het moto ‘Tabula rasa met de moderne architectuur! Brugge moet Bokrijk blijven!’
In maart 2007 kwam er redding uit onverwachte hoek. Nog geen maand nadat het Brugse bestuurscollege had beslist om het paviljoen integraal te verwijderen, zette Vlaams minister van Onroerend Erfgoed Dirk Van Mechelen (VLD) de procedure in gang om het te bescher men als monument. De afbraakplannen moesten worden opgeborgen. De stad was not amused en trok – tevergeefs – naar de rechtbank. Brugs senator Pol Van Den Driessche (toen CD&V) riep de minister op om de beschermings procedure te staken, zodat het paviljoen eindelijk kon worden afgebroken. “Naar analogie met de Berlijnse Muur kunnen dan naderhand stukjes worden verkocht aan geïnteresseerden”, voegde hij er in een mercantiele bui aan toe.
Het paviljoen van Toyo Ito in 2002. (Foto: © Stad Brugge)Het amper zes jaar oude bouwwerk werd in maart 2008 het jongste beschermde monument van Vlaanderen, “wegens de artistieke, histori sche en sociaal-culturele waarde”. Dankzij die bescherming kon de stad premies krijgen voor restauratie en onderhoud. Voor even zag het er weer rooskleurig uit. Een restauratiedossier werd opgemaakt en goedgekeurd, de stad kreeg een forse premie toegezegd. Maar op de aan besteding voor de restauratiewerken reageerde maar één aannemer. Die wilde het doen voor 1,1 miljoen euro, zowat het dubbele van wat geraamd was. Veel te duur, vond het stads bestuur. Het agentschap Onroerend Erfgoed, Van Mechelens administratie, stelde nog voor om een nieuwe aanbesteding uit te schrijven. Een opgesplitst lastenboek en een langere inschrijvingsperiode zou de concurrentie onder geïnteresseerde restaurateurs bevorderen en zo de prijs drukken.
Maar Brugge hield de boot af. Intussen ging op de Burg de verloedering en verminking onverminderd verder. Nóg een heftruck botste tegen de constructie. Tot overmaat van ramp was de vijver gaan lekken. Het water sijpelde binnen in de kelders van een aanpalend hotel. “Blijkbaar had de aannemer een dunnere folie geplaatst dan voorgeschreven”, vertelt Van Sande. “Die moet toch maar een jaartje meegaan, moet hij gedacht hebben. Het water werd vervangen door keien, waardoor er geen reflectie meer was. De plek werd amper nog schoongemaakt. Het was daar een vuile boel geworden.”
Na de bescherming als monument trok de stad zich weinig aan van haar onderhoudsplicht. Brugse politici van meerderheid én oppositie hadden resoluut hun zinnen gezet op een declassering. Geert Bourgeois (N-VA), die Van Mechelen had afgelost als minister van Onroerend Erfgoed, had daar wel oren naar. Tegen de adviezen in van zowel het agent schap Onroerend Erfgoed als de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) – niet veel later zou Bourgeois de eer biedwaardige, 125 jaar oude KCML overigens helemaal afschaffen – maakte hij in juli 2013 de bescherming ongedaan. Het paviljoen was weer vogelvrij.
Vier maanden eerder had Toyo Ito de prestigieuze Pritzker Prize in de wacht gesleept. De Nobelprijs voor architectuur, zeg maar. Daarmee trad hij in de voetsporen van illustere collega’s als Oscar Niemeyer, Frank Gehry, Norman Foster, Rem Koolhaas, Zaha Hadid
en Richard Rogers. Het juryverslag van de Pritzker Prize vermeldde expliciet het Brugse paviljoen als voorbeeld van Ito’s innovatieve ontwerpersgeest.
In november 2013 demonteerden arbeiders het onbegrepen, zieltogende monument op de Burg. Met snijbranders verdeelden ze de honingraat in handelbare stukken die vervolgens netjes in een stadsdepot werden gedumpt. Uit het hart was het paviljoen al langer – nu was het eindelijk ook uit het oog.
De vergelijking met het Barcelona-paviljoen van Ludwig Mies van der Rohe in de invitatie van Brugge 2002 blijkt profetisch geweest te zijn, zij het op een verwrongen, cynische manier. Het paviljoen van Mies, tijdelijk opgericht als Duitse bijdrage aan de Wereldtentoonstelling van 1929 en meteen daarna weer afgebroken, werd in 1986 tot in de puntjes gereconstrueerd op zijn oorspronkelijke locatie op de Montjuïc. Sindsdien behoort het tot de grootste toeristische attrac ties van Barcelona.
In 2018 werd ook het paviljoen van Toyo Ito opnieuw opgebouwd. Niet op de plek waarvoor het is bedacht, de Burg, “de ziel van Brugge”, maar op een personeelsparking in de achterha ven, naast de grootste autoterminal ter wereld. Transportbedrijf ICO nam het aluminium frame in bruikleen van de stad, laste het op eigen kosten weer aaneen en pootte het neer tussen zijn kantoorgebouw, de autoweg A11 en een goederenspoor. Het zombiemonument, verweesd en beroofd van alle symboliek en betekenis, is vrij toegankelijk voor bezoekers. Het is immers openbaar kunstbezit.
Een mooie zomeravond op een parkeerterrein in Zeebrugge.
Hera Van Sande maakt voor het eerst weer kennis met het paviljoen sinds het van de Burg werd weggeplukt. “Ik was hier wel al enkele keren voorbijgereden, maar nooit gestopt.”
Het is nog volop licht. Fotograaf Peter Waterschoot schiet al wat beelden als opwarming, in afwachting van het blauwe uur, zijn geprefereerde moment.
We hebben dus alle tijd om het paviljoen te monsteren. Of wat er nog van rest, want van de poëtische installatie op de Burg blijft alleen het naakte aluminium karkas over, hier in de schaduw – letterlijk, op dit tijdstip – van een stel zwarte glazen kantoordozen.
De compositie van de gebouwen heeft wel iets, vindt de architect. “Het paviljoen is slim gepositioneerd, als een soort ‘binnenkomen’. De twee hoofdblokken van ICO tegenover het gedraaide kubistische volume van de honingraatstructuur, op zich werkt dat wel. Maar niets van Toyo Ito’s idee is meegenomen. Lichtspel, reflecties, het water, de drijvende brug, de bomen … niets van dat alles. Het is een louter vormelijk spel met één onderdeel van de installatie van 2002. Het paviljoen is gestript, ontdaan van zijn bestaansreden.”
De opstelling doet misschien nog het meest denken aan de rotondekunst die je her en der op Vlaamse gewestwegen tegenkomt. Het aluminium frame is neergepoot in een border van forse natuurstenen keien. Daarnaast een gemillimeterd gazonnetje en vlaggenstokken met de wapperende logo’s van de autoverscheper. Aan de andere kant een rij laadpalen waaraan enkele bedrijfswagens zich staan te laven.
Ondanks de mistroostige aanblik raakt Van Sande in vervoering.
“Is het geen prachtig staaltje ambacht, hoe het aluminium is geplooid en aaneen gelast tot die elegante honingraat? Die ovalen platen zijn trouwens meer dan alleen decoratie. Zonder elkaar te raken zorgen ze voor essentiële structuur, dankzij de sterktewerking van hun invloedssferen. Dit is een constructie die de eeuwigheid kan doorstaan. Alles eraan is pure essentie.”
Heel even, net voor ze in zee verdwijnt, priemt de zon om de hoek van het kantoorgebouw. En daar is de betovering weer. Gedurende enkele luttele minuten baadt het aluminium in een bronzen gloed. Dan doet het nachtelijke blauw zijn intrede, gevolgd door het scherpe wit van de parkingverlichting. De honingraat trakteert ons op een wonderlijk grafisch spel van licht en schaduw.
Keert het kunstwerk ooit in al zijn glorie terug naar de Burg, waar het thuishoort? Van Sande ziet het niet gauw gebeuren. “Door de controverse en de trieste geschiedenis op de Burg schat ik de kansen laag in. Mocht er nog een sprankeltje hoop zijn, dan zouden we daar met Archipel wel voor ijveren.”
“Ik denk dat we het verhaal van Toyo Ito te weinig hebben laten doordringen. De poëzie en de draagkracht van zijn intenties gingen verloren in bevooroordeelde negativiteit. In die zin had ik het graag een tweede leven op de Burg gegeven. Anderzijds maakte de tijdelijkheid deel uit van het ontwerp. Het paviljoen gaf een treffend commentaar op de historisch geladen plek. Het heeft zijn doel zeker niet gemist. Het zit in het collectieve geheugen van de stad.”





