Natuur in Drenthe - zicht op biodiversiteit - deel 2

Page 1

3.2 Bossen

3.2.1 Inleiding

Figuur 3.2.1. Overgang grasland bos

grasland

Hans Dekker

In onze klimaatzone treedt, behalve vlak bij de kust, vrijwel overal spontaan bosvorming op als de vegetatie niet kort wordt gehouden door maaien of begrazing. Een volgroeid natuurlijk bos kenmerkt zich door een grote spreiding van het bomenbestand over alle leeftijdsklassen, een sterk gelaagde opbouw van de begroeiing met een mos-, kruid-, struik- en boomlaag, een gerijpte bosbodem met, al naar gelang de ondergrond, een meer of minder gelaagd bodemprofiel en een aanzienlijke hoeveelheid (staand en liggend) dood hout. Bossen die een langdurige ongestoorde ontwikkeling hebben doorgemaakt, komen in Drenthe echter niet voor. Alle oorspronkelijke natuurlijke bossen zijn verdwenen of sterk van karakter veranderd door kap, branden en (over)begrazing. Het Mantingerbos heeft weliswaar een bosbodem die al duizenden jaren nagenoeg onberoerd is gebleven, maar de samenstelling en de structuur van het bos zelf zijn sterk door mensen beïnvloed. Vrijwel alle Drentse bossen zijn minder dan 150 jaar oud en zijn aangeplant. In de meeste gevallen is dat gebeurd voor houtproductie, waartoe niet-inheemse naaldbomen werden geplant: sparren, dennen en lariksen (de officiële naam van deze soortgroep is ‘lork’, maar omwille van de leesbaarheid is in dit rapport het meer ingeburgerde ‘lariks’ gebruikt). Met het oog op de houtopbrengst zijn de meeste bossen lange tijd actief beheerd en een aanzienlijk deel wordt nog steeds mede voor dit doel gebruikt. In allerlei opzichten verschillen deze bossen sterk van het in Drenthe van nature voorkomende bos. Naaldbomen houden, met uitzondering van lariksen, het hele jaar hun naalden. Daardoor is het licht in naaldbossen jaarrond sterk getemperd. Loofbossen bestaan merendeels uit bladverliezende boomsoorten, zodat ze ’s zomers donkerder zijn dan ’s winters. Verder is de samenstelling van aangeplante boomopstanden (ook van loofhout) zowel naar leeftijd als naar soortensamenstelling eenzijdiger en zijn de lagen in de begroeiing minder ontwikkeld en minder divers. Door de slechte verteerbaarheid van afgevallen naalden en bladeren en deels ook door sterke beschaduwing vinden strooiselafbraak en humusopbouw onder de opstanden van niet-inheemse bomen sterk vertraagd plaats, waardoor kruiden struiklaag zich minder goed kunnen ontwikkelen. Ook

is de bosbodem in de jongere bossen in het algemeen nog onvoldoende gerijpt voor de vestiging van het gehele palet aan kenmerkende bosplanten. Vergeleken met lagere vegetatietypen heersen in het bos gematigde omstandigheden: beschaduwing, breking van de wind en een geringe uitstraling dempen in het bos de temperatuurschommelingen. Humusrijke oude bosbodems houden veel water vast; mede daardoor blijft het microklimaat er constant relatief vochtig. Bosranden hebben een minder getemperd microklimaat en daardoor een andere begroeiing dan meer binnen in het bos gelegen groeiplaatsen. Vegetaties van dergelijke overgangssituaties worden onderscheiden als zelfstandige levensgemeenschappen van ‘mantels’ (de buitenste

Mantingerbos

zoom

mantel

bos


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.