Natuur in Drenthe - zicht op biodiversiteit - deel 13a

Page 1

3.12 Sloten, wijken en kanalen

3.12.1 Inleiding Sloten zijn voor ontwatering gegraven watergangen. Ze zijn meestal onderling verbonden en vormen een netwerk, dat aansluit op de beken (het natuurlijke waterafvoersysteem) en het kanalenstelsel (figuur 3.12.1). Oorspronkelijk waterden gebieden via stroompjes af op de laagste plekken. De ontwatering werd bevorderd door deze stroompjes uit te diepen en recht te trekken en door, meestal loodrecht daarop, op regelmatige afstand van elkaar sloten en greppels te graven. In natte gebieden als beekdalen en laagveenontginningen was de dichtheid aan sloten groot. Bij ruilverkavelingen zijn vrijwel overal, maar vooral in deze slotenrijke gebieden, veel sloten gedempt en vervangen door een klein aantal, meestal veel diepere en bredere, leidingen. Een groot deel hiervan is in beheer bij waterschappen. Sloten dienen behalve voor waterafvoer ook als perceelsscheiding, veekering en eigendomsgrens en voor drenking van vee. In verschillende Drentse landschapstypen vormen ze kenmerkende en structuurbepalende elementen. De meeste sloten liggen tegenwoordig in graslandgebieden. Sloten die permanent water voeren liggen in de natste gebieden of staan onder invloed van kwel. In drogere gebieden voeren sloten alleen in bepaalde perioden grond- of oppervlaktewater af. Hier staan ze vaak een groot deel van de tijd droog. Wijken zijn kenmerkende landschapselementen in hoogveenontginningen. De eerste min of meer grootschalige afgravingen van hoogveen voor turfwinning begonnen rond 1612 bij Hoogeveen, de andere hoogveengebieden volgden later. Om het veen te ontwateren en om de turf per schip te kunnen afvoeren werd een uitgebreid stelsel van wijken, monden en kanalen gegraven (figuur 3.12.2). In dit stelsel vormden wijken, met een breedte van 3-7 meter, de smalste bevaarbare wateren. Ze nemen een tussenpositie in tussen de bredere vaarten (monden) en kanalen en de smallere zwetsloten. In de loop van de tijd zijn verschillende ontginningsmethoden toegepast. Daardoor verschillen het wijkenpatroon en de lengte en breedte van de wijken per gebied. Wijken zijn meestal uitgegraven tot op de zandbodem. Doordat ze oorspronkelijk een scheepvaartfunctie hadden, zijn ze voor hun huidige functie, de afvoer van water, overge-

dimensioneerd. De waterpeilen zijn nu ingesteld op de landbouwfunctie van de afgegraven (dal)gronden. De diepte bedraagt maximaal ongeveer twee meter, maar meestal veel minder. De taluds van wijken zijn doorgaans steil en het hoogteverschil tussen maaiveld en waterpeil is groot. Wijken die geen rol meer spelen in de waterhuishouding worden niet of nauwelijks meer onderhouden. Daardoor verlanden ze geleidelijk en vormt zich op de bodem een dikke laag organisch materiaal. De meeste wijken liggen in grootschalige akkerbouwgebieden, bij Alteveer en Kerkenveld grotendeels tussen graslandpercelen. Bij Hollandscheveld liggen veel wijken in een relatief kleinschalig gebied met veel houtwallen en bos. Vaarten en kanalen zijn gegraven lijnvormige wateren met een breedte van meer dan zes meter. Om afslag te voorkomen zijn de oevers van de kanalen vaak beschoeid met houten wanden of op een andere manier kunstmatig verstevigd. De diepte van kanalen is in de regel minimaal 1,5 meter. In druk bevaren routes kan de diepte van de vaargeul plaatselijk vier meter bedragen. ‘Vaart’ is een oude benaming voor een bevaarbare waterweg. Alle in dit hoofdstuk genoemde vaarten zijn destijds gegraven voor de scheepvaart. Soms werden hiervoor beken rechtgetrokken, wat de ligging in beekdalen verklaart. Kanalen zijn veelal van recenter datum en doorsnijden betrekkelijk willekeurig het landschap. Omdat vaarten en kanalen nauwelijks meer verschillen in gebruik en functie wordt in dit hoofdstuk verder alleen gesproken over ‘kanalen’. De totale lengte van de Drentse kanalen is ruim 500 kilometer. De Drentse Hoofdvaart en de (Verlengde) Hoogeveensche Vaart zijn gegraven om de turf uit de hoogveenontginningen te kunnen afvoeren naar de turfstad Meppel. Het Oranjekanaal is gegraven om de hoogveenafgravingen bij Emmen en die bij Smilde met elkaar te verbinden en om het Odoornerveen te ontginnen. Langs het Oranjekanaal komen steile taluds voor op plaatsen waar natuurlijke hoogten doorsneden worden. Op deze taluds zijn hier en daar nog de jaagpaden herkenbaar waarlangs vroeger schepen werden voortgetrokken. De functie als scheepvaartroute is inmiddels komen te vervallen. Kanalen hebben een belangrijke functie voor de aan- en afvoer van water; ze vormen samen het zogenaamde primaire stelsel


Figuur 3.12.1. Het waterlopenstelsel in Drenthe (bron: TDKadaster).

Faunaknelpunten opgelost Ja Deels Nee Natuurvriendelijke oevers

311

van de Drentse waterhuishouding (figuur 3.12.1). Dit primaire stelsel wordt voornamelijk beheerd door de provincie. Via een keten van sluizen en gemalen kan water uit het Meppelerdiep opgepompt worden naar hoger gelegen delen van Drenthe. Deze waterinlaat maakt het mogelijk in droge perioden landbouwgewassen te beregenen. Via een pompinstallatie bij de sluis in het Stieltjeskanaal kan ook water uit de Overijsselse Vecht aangevoerd worden. Dit gebeurt echter zelden. Andere wateren zoals brede waterschapsleidingen worden tot het secundaire stelsel gerekend en hebben een verzamel- en transportfunctie bij waterafvoer en een distributiefunctie bij wateraanvoer. In de Veenkoloniën, met name ten oosten van Emmen, bestaat dit stelsel uit een uitgebreid netwerk van smalle ‘kanaaltjes’. Op deze secundaire kanalen is scheepvaart onmogelijk door de aanwezigheid van dammen. Behalve voor beroepsscheepvaart en waterbeheersing zijn kanalen van toenemend belang voor pleziervaart, sportvisserij en andere vormen van recreatie. Momenteel wordt speciaal voor de recreatie een kanaal aangelegd tussen de dorpen Erica en Ter Apel, dwars door de uitloper van de Hondsrug bij Nieuw-Dordrecht en langs het Veenpark bij EmmerCompascuum. Langs de oevers van dit kanaal is natuurontwikkeling voorzien. Sloten en wijken en hun oevers en de taluds van kanalen zijn belangrijke leefgebieden voor planten en dieren. Ze vormen een toevluchtsoord (refugium) voor soorten die in hun

Figuur 3.12.2. Het veenkoloniale vaarstelsel voor ontwatering en transport in de omgeving van Nieuw-Weerdinge (bron: TDKadaster).


decennium de steile kanten vervangen door natuurvriendelijke oevers, bijvoorbeeld langs het Noord-Willemskanaal, de Hoogeveensche Vaart en verschillende kanalen in ZuidoostDrenthe (figuur 3.12.1). Deze trajecten bieden aan tal van moerasplanten een vestigingsplaats en fungeren daarmee tevens als weelderige en in de zomer vaak kleurrijke reddingsboeien voor de fauna. Voor door en langs het water trekkende organismen zijn sluizen, stuwen en bruggen meestal moeilijk neembare hindernissen. Midden jaren negentig zijn deze obstakels voor de fauna voor de hele provincie in beeld gebracht (Provincie Drenthe 1997). Sindsdien zijn bij reconstructiewerkzaamheden aan de weg of de waterloop bij een flink aantal van deze knelpunten faunapassages ingericht (‘werk met werk maken’) om dieren veilig langs Drentse oevers te loodsen (figuur 3.12.1). Ook in het kader van het realiseren van ecologische verbindingszones zijn zulke maatregelen uitgevoerd.

De oevers van het Noord-Willemskanaal zijn beschoeid met verticale stalen platen: een onneembare barrière voor veel dieren. Ter hoogte van Polder Lappenvoort is enkele jaren geleden aan de westzijde een natuurlijke oever aangelegd die inmiddels in de zomer een rijke, kleurige begroeiing heeft gekregen.

Hans Dekker

oorspronkelijk biotoop geen of weinig bestaansmogelijkheid meer hebben. Doordat in de beekdalen de oppervlakte natte biotopen zoals moerassen en halfnatuurlijke, vochtige graslanden sterk is afgenomen, zijn veel van de hieraan gebonden planten en dieren nu alleen terug te vinden in en langs sloten en wijken en langs kanalen. Daarnaast zijn sloten, wijken en kanalen belangrijk als verbindingswegen voor planten- en diersoorten. Kanalen vormen anderzijds door hun breedte en hun steile, meestal beschoeide oevers vaak barrières voor zoogdieren, amfibieën, reptielen en niet-vliegende insecten. Inmiddels zijn de meeste kanalen voorzien van uittreedplaatsen voor dieren. Langs verschillende kanalen zijn in het afgelopen

Spoorbrug over het Oude Diep: trekkende dieren zijn hier gedwongen bovenlangs te gaan.

Faunavriendelijke passage onder een brug

Waterkwaliteit en vegetatie De vegetatie in en langs sloten en wijken wordt, behalve door het beheer en het bodemtype, voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van het water. Het water van veenwijken is oorspronkelijk relatief zuur en voedselarm. In heideontginningen en in de bovenstroomse delen van beekdalen is het water in de sloten grotendeels afkomstig van oppervlakkig afstromend water. Het is vrij voedselarm. In de laagveengebieden en de benedenstroomse delen van beekdalen treedt kwelwater uit, dat langer onderweg is geweest en daardoor meer mineralen heeft kunnen opnemen. Het slootwater in deze gebieden is dan ook mineraalrijker. Sloten in beekdalen kunnen door verschillende kwelstromen gevoed worden en daardoor verschillen in waterkwaliteit. Op sommige trajecten van sloten en waterschapsleidingen in de beekdalen lijkt de vegetatie, zowel in het water als op de oevers, sterk op die van beken (zie Beken en bronnen, paragraaf 3.7.2). Dit geldt in het bijzonder voor waterschapsleidingen die beekdalen in de lengte doorsnijden en daarmee de rechtlijnige opvolgers vormen van een voormalige beek. In deze leidingen heeft zowel de bodem als het water de kenmerken van een beek. Op dezelfde wijze is te verklaren dat de vegetatie van doodlopende sloten in de beekdalen kenmerken van een brongebied kan hebben.

Aart-Jan Langbroek

Ben Hoentjen

312


3.12.2 Vegetatie en flora

De kanalen, sloten en wijken in Drenthe zijn onderling verbonden en vormen een netwerk waarmee de waterbeheersing wordt geregeld. Dit netwerk dient niet alleen voor waterafvoer, maar wordt ook gebruikt om in droge perioden water aan te voeren. Daardoor kan vrijwel overal ‑ ook in de sloten op het Drents plateau ‑ gebiedsvreemd water doordringen, dat rijk is aan voedingsstoffen (nitraat, fosfaat), kalk (bicarbonaat) en chloride. Dit heeft in de meeste gevallen een negatief effect op de oorspronkelijke levensgemeenschappen die kenmerkend waren voor het ter plaatse thuis horende watertype. De verschillen in vegetatie tussen watergangen in verschillende landschapstypen worden hierdoor genivelleerd. Om de goede waterkwaliteit ter plekke te behouden zijn enkele kwetsbare beekdalen gevrijwaard van wateraanvoer. In het verleden was het oppervlaktewater nog aanzienlijk voedselrijker dan nu. Rond 1970 bereikte de verontreiniging een dieptepunt. Daarna is er veel verbeterd, onder andere door de invoering van fosfaatvrije wasmiddelen en de aanleg van waterzuiveringsinstallaties. Waterplanten zijn uitstekende graadmeters voor de waterkwaliteit. Ze reageren snel op veranderingen en aan het verspreidingspatroon van plantensoorten en verschuivingen daarin is veel af te lezen. In Drenthe staan vooral soorten van relatief voedselarme, zachte wateren onder druk. Deze komen voor in geïsoleerd liggende wateren zoals vennen en veenputten, maar ook in veenwijken en in delen van de beekdalen. Toenemende voedselrijkdom (eutrofiëring) door de aanvoer van gebiedsvreemd water uit zich in een verschuiving in de vegetatie, waarbij soorten van voedselarm water het veld ruimen en soorten van voedselrijk water hun plaats innemen. Wanneer de voedselrijkdom nog verder toeneemt kan een explosieve algengroei optreden, die het water vertroebelt. Er ontstaat concurrentie tussen algen en waterplanten om voedsel en licht. Door de vertroebeling dringt zelfs op geringe diepte al weinig licht meer door. Permanent onder water levende planten verdwijnen dan het eerst. Waterplanten met drijvende bladen en planten die aan het oppervlak zweven houden het veel langer vol, maar verdwijnen bij een doorgaande voedselverrijking uiteindelijk ook. In hun plaats verschijnen kroossoorten en Grote kroosvaren. Die kunnen zich explosief uitbreiden en zo een verstikkende deken over het wateroppervlak leggen.

Hans Dekker Geert de Vries

Verstikkende deken van Grote kroosvaren

Watervegetaties In brede waterschapssloten zijn Gele plomp en enkele grootbladige fonteinkruiden de meest opvallende soorten. Plaatselijk, zoals in de hoogveenontginningen, komt in dit biotoop ook Witte waterlelie voor. In de beschutting van forse waterplanten en in de smallere waterschapsleidingen groeien allerlei kleinere soorten zoals Smalle waterpest, Tenger fonteinkruid en Haarfonteinkruid. Drijvend fonteinkruid treedt soms dominant op en kan plaatselijk het hele wateroppervlak bedekken. Waterschapsleidingen worden regelmatig geschoond, zodat de waterafvoer niet wordt belemmerd. Een aantal soorten waterplanten heeft daar baat bij. Losgeraakte stengeldelen van Smalle waterpest lopen gemakkelijk weer uit. Zwevende waterplanten, die geen wortels hebben waarmee ze voedsel uit de bodem kunnen opnemen, profiteren van de tijdelijke voedselverrijking die optreedt tijdens het schonen. Voorbeelden zijn Groot blaasjeskruid en Grof hoornblad.

Drijvend fonteinkruid kan soms dominant optreden.

Rossig fonteinkruid groeit ook dikwijls in sloten, maar is nog meer een soort van gekanaliseerde beken, vrijwel altijd in situaties met ijzerrijke kwel (zie Beken en bronnen, paragraaf 3.7.2). Ze is niet zo concurrentiekrachtig en in het gezelschap van andere grootbladige fonteinkruiden kan ze zich alleen handhaven als er regelmatig geschoond wordt. Kleine egelskop en Pijlkruid kunnen zich ook snel uitbreiden in geschoonde sloten. Deze moerasplanten vormen in stromend water vaak geen rechtopstaande bloeistengels maar uitsluitend zwevende en drijvende bladen. In geschoonde sloten met een goede waterkwaliteit kunnen ook regelmatig kranswieren opduiken (zie kader). Bij toenemende waterverharding ontstaan soortenarmere vegetaties met slechts enkele soorten als Grof hoornblad, Aarvederkruid, Schedefonteinkruid en de inmiddels sterk toegenomen Stijve waterranonkel (figuur 3.12.3). In de drijflaag verschijnen Grote kroosvaren en kroossoorten zoals het Wortelloos kroos. Laatstgenoemde soort, het kleinste plantje van Europa, was in Drenthe zeldzaam maar neemt snel toe.

313


Knolrus

=

Puntdragend glanswier

+

Doorgroeid fonteinkruid

=

Drijvend fonteinkruid

=

Kwetsbaar

=

Gekroesd fonteinkruid

=

Kwetsbaar

--

Gele plomp

=

=

Gewoon watervorkje

Kwetsbaar

+

--

Glanzig fonteinkruid

=

Grof hoornblad

=

--

Groot blaasjeskruid

=

=

Grote kroosvaren

=

Grote waternavel

+

=

Haarfonteinkruid

=

=

Kikkerbeet

Pilvaren

?

Getand vlotgras Haaksterrenkroos

+

Kranswieren Loos blaasjeskruid Stomp fonteinkruid

Kwetsbaar

Krabbenscheer

Gevoelig

++

Breekbaar kransblad

Langstengelig fonteinkruid

Bedreigd

++

Kwetsbaar

Duizendknoopfonteinkruid

3

-=

+

Gewoon kransblad Teer vederkruid

Ongelijkbladig vederkruid

+

Pijlkruid

+

Plat fonteinkruid

Naaldwaterbies Bedreigd

Kwetsbaar

+

=

Puntkroos

=

=

Schedefonteinkruid

=

Smalle waterpest

=

waterplanten: kwelindicatoren Grote boterbloem

-

Veelwortelig kroos

++

Holpijp

=

Watergentiaan

-

Klein fonteinkruid

--

Waterscheerling

--

Lidrus

=

Witte waterlelie

++

Rode waterereprijs

=

Wortelloos kroos

Kleine watereppe

=

Zwanenbloem

Lidsteng

-

natte pioniers en soorten van overstromingsgraslanden

Waterviolier

=

Beekpunge

=

Kransvederkruid

-

Blaartrekkende boterbloem

=

Rossig fonteinkruid

=

Borstelbies

++

Bronkruid

?

waterplanten van hard en/ of voedselrijk water

++ 1

+

Stijve waterranonkel

++

Egelboterbloem

=

Watergras

-

Fioringras

=

-

Geknikte vossenstaart

=

-

Gewone waternavel

-

Greppelrus

=

Knikkend tandzaad

-

Kruipende boterbloem

=

Mannagras

=

Moerasdroogbloem

=

Moerasmuur

=

Moeraszoutgras

--

Brede waterpest

Gevoelig

Bultkroos Draadwier Fijne waterranonkel

-

Gewoon sterrenkroos

?

Grote watereppe

=

Grote waterweegbree

=

Hoge cyperzegge

=

Klein kroos

=

+ +

Mattenbies

-

Ruw beemdgras

=

Puntig fonteinkruid

-

Smal tandzaad

+

Pijptorkruid

--

Veerdelig tandzaad

=

=

Waterpeper

=

Waterpostelein

=

Spits fonteinkruid

Kwetsbaar

Sterrenkroos

+

sloten en greppels

waterschapsleidingen 249

+

+

+

Veenmos Drijvende waterweegbree

249

Dwergkroos

Draadzegge Klimopwaterranonkel

314

aantal vegetatieopnamen

Vlottende bies Grote waterranonkel

+

Trend

249

Bijlage Flora- en faunawet

249

waterplanten van relatief zacht voedselarm water

Status Rode Lijst

waterschapsleidingen

aantal vegetatieopnamen

sloten en greppels

Trend

Bijlage Flora- en faunawet

Status Rode Lijst

Tabel 3.12.1. Plantensoorten van sloten en waterschapsleidingen in Drenthe (bron: Natuurinformatie provincie Drenthe).

Stomphoekig sterrenkroos

+

Zilverschoon

=

Tenger fonteinkruid

--

Zomprus

=

Watertorkruid

-

Zwart tandzaad

++

Aarvederkruid

=

+


Gevleugeld hertshooi

=

Blauw glidkruid

=

Kruipend zenegroen

=

Gele lis

+

Moerasrolklaver

=

Gele waterkers

=

Moeraszegge

=

Grote egelskop

++

Tweerijige zegge

-

Grote lisdodde

=

Waterkruiskruid

-

Kleine egelskop

=

soorten van heiden en heischrale graslanden

Kleine lisdodde

-

Gewone dophei

Liesgras

=

Kleine zonnedauw

Melkeppe

=

Struikhei

Moerasandoorn

=

+

Blauwe knoop

Gevoelig

+

Klokjesgentiaan

Gevoelig

2

Gevlekte orchis

Kwetsbaar

2

2

= --

=

Moeraswalstro

=

Oeverzegge

=

-

Pluimzegge

=

Poelruit

-

Riet

=

Moerasbasterdwederik

Rietzwenkgras

=

Slanke waterkers

-

Scherpe zegge

=

Zeegroene muur

-

Stijve zegge

-

+

Biezenknoppen

=

--

+

Blauwe zegge

=

Pijpenstrootje

=

+

Tormentil

=

Veenpluis

=

+

soorten van kleine zeggenmoerassen Gevoelig

315 +

=

Waterbies

=

Geelgroene zegge

=

Watermunt

=

Moerasstruisgras

-

Waterzuring

=

Moerasviooltje

--

Wolfspoot

=

Moeraswederik

=

Schildereprijs

=

soorten van natte strooiselruigtes

249

+

Moerasbeemdgras

Kwetsbaar

249

Gevoelig

Moerasvergeet-mij-nietje

Veenreukgras

waterschapsleidingen

aantal vegetatieopnamen

sloten en greppels

Trend

249

Bijlage Flora- en faunawet

waterschapsleidingen

249

soorten van laagveenmoerassen

Status Rode Lijst

sloten en greppels

Trend

Bijlage Flora- en faunawet

Status Rode Lijst aantal vegetatieopnamen

Akkermunt

-

Snavelzegge

=

Bitterzoet

=

Sterzegge

=

Echte valeriaan

=

Veldrus

Gewone smeerwortel

+

Wateraardbei

Grote kattenstaart

=

Wilde bertram

-

Grote wederik

=

IJle zegge

+

Haagwinde

+

Zompzegge

=

Harig wilgenroosje

=

Zwarte zegge

=

Hennegras

=

Koninginnenkruid

+

Moerasspirea

=

Penningkruid

=

Rietgras

=

Viltige basterdwederik

++

Wilgenroosje

=

= Gevoelig

-

+

soorten van dotterbloemhooilanden Adderwortel

+

Grote ratelaar

+

Kale vrouwenmantel

Kwetsbaar

Noordse zegge

Kwetsbaar

= -

Beemdlangbloem

-

Dotterbloem

-

Echte koekoeksbloem

=

Presentie in opnamen + = kenmerkende soort, niet in opnamen

1–10 %

11–25 %

26–50 %

51–75 %

> 75 %


Figuur 3.12.3

Stijve waterranonkel

Stomphoekig sterrenkroos was in Drenthe lange tijd eveneens zeldzaam maar heeft ook geprofiteerd van de waterverharding. Ze is na 2000 sterk toegenomen (zie ook Beken en bronnen, paragraaf 3.7.2) en onder andere aangetroffen in enkele brede waterschapsleidingen in het Hunzedal ten oosten van Gieten. In 2008 is ze gevonden in een waterschapssloot bij Geeuwenbrug, samen met het zeer zeldzame Wilgfonteinkruid, een kruising tussen Doorgroeid en Glanzig fonteinkruid. Deze was sinds 1955 niet meer aangetroffen in Drenthe. In veel sloten in beekdalen en andere gebieden met kwel wordt de watervegetatie gekenmerkt door soorten van relatief zachte wateren. In waterschapsleidingen met enige kwelinvloed en in kleine heldere kwelslootjes spelen Gewoon sterrenkroos, Waterviolier en Grote waterranonkel vaak een hoofdrol. Hier groeien ook enkele smalbladige (‘grasbladige’) fonteinkruiden zoals Klein (figuur 3.12.4), Tenger en Stomp fonteinkruid. Beide eerstgenoemde soorten zijn soms lastig van elkaar te onderscheiden. Tenger fonteinkruid is de minst kieskeurige en komt ook voor in harder water. Beide soorten zijn de laatste jaren sterk achteruitgegaan, Klein fonteinkruid nog het meest. Met het vrij zeldzame Stomp fonteinkruid, dat op de Rode Lijst is beland, lijkt het na een periode van afname de laatste jaren beter te gaan. Enkele andere soorten die bij voorkeur in zacht water groeien zijn Haaksterrenkroos en de zeldzame soorten Loos blaasjeskruid en Klimopwaterranonkel. De laatste komt voornamelijk voor in sloten en waterschapsleidingen in het stroomgebied van de Drentsche Aa en plaatselijk aan de voet van de Hondsrug, voornamelijk op plaatsen die onder invloed van ondiep grondwater staan. Op veel van haar vroegere groeiplaatsen is ze inmiddels verdwenen (figuur 3.12.5). In systemen die grotendeels buiten de invloed van (aangevoerd) voedselrijk water liggen komen plaatselijk bijzondere vertegenwoordigers van de Oeverkruidklasse voor. Deze klasse is kenmerkend voor voedselarm tot matig voedselrijk water met een regelmatige aanvoer van zacht water. Bijzondere soorten zijn Duizendknoopfonteinkruid en Drijvende waterweegbree (zie Beken en bronnen, paragraaf 3.7.2). Dit milieu telt verder enkele pioniers die worden bevoordeeld door periodieke schoning, zoals de zeldzame Vlottende bies. Andere

1990 - 2008 (225) 1970 - 1996 (125)

316 Figuur 3.12.4

Klein fonteinkruid 1990 - 2008 (359) 1970 - 1996 (257)

Klimopwaterranonkel 1990 - 2008 (32) 1970 - 1996 (42)

Ron Soenveld

Figuur 3.12.5

Klimopwaterranonkel


ging van soorten van het Dwergbiezenverbond, planten van dwergformaat die alleen maar kunnen groeien op plaatsen met een voedselarme ondergrond en een iets verrijkt bovenlaagje. Zij benutten met hun ondiepe wortels de voedingsstoffen uit dit bovenste laagje. Moerasmuur, Moerasdroogbloem, Greppelrus en Klein bronkruid zijn algemene vertegenwoordigers; in meer voedselarme omstandigheden verschijnen ook Knolrus en de inmiddels sterk toegenomen Borstelbies. Een in Drenthe relatief veel voorkomende soort van droogvallende watergangen is Waterpostelein, die regelmatig samen met de landvorm van Haaksterrenkroos wordt gevonden. Haaksterrenkroos is in Drenthe nog vrij algemeen, onder andere in sloten en waterschapsleidingen op de overgang van de hogere gronden naar de beekdalen.

Bert Lanjouw

Duizendknoopfonteinkruid en Vlottende bies groeien in voedselarm water.

Watervegetaties in veenwijken worden veelal gedomineerd door soorten van voedselrijk tot zeer voedselrijk water. Vaak komen dezelfde soorten voor als in niet bevaren kanalen en brede waterschapsleidingen. Ook hier vallen vooral waterplanten met drijfbladeren op zoals Gele plomp, Drijvend Figuur 3.12.6

voorbeelden zijn Naaldwaterbies en de eveneens zeldzame Pilvaren. Beide zijn fragiel met lange smalle bladeren, maar kunnen door middel van een uitgebreid wortelstelsel met uitlopers bodembedekkende vegetatiematten vormen. In grote delen van de beekdalen en de heideontginningen is de ontwatering zo ver doorgevoerd dat zich geen duurzame waterplantenvegetaties kunnen ontwikkelen. Ook moerasvegetaties hebben onder deze waterbeheersing te lijden. In heideontginningen komt wel een vegetatie van pioniersoorten tot ontwikkeling op droogvallende slootbodems. In voedselrijke omstandigheden zijn dit voornamelijk enkele dominant optredende soorten, zoals Waterpeper, Blaartrekkende boterbloem en soorten van het geslacht Tandzaad. Interessanter is de vesti-

Witte waterlelie 1990 - 2008 (217) 1970 - 1996 (251)

Bert Oving

Kranswieren  Kranswieren behoren niet tot de vaatplanten. Het zijn hoog ontwikkelde groenwieren met een ondergedoken levenswijze, die door hun vorm en grootte wel op waterplanten lijken. In Nederland komt een twintigtal soorten voor, waarvan er zes met zekerheid in Drenthe zijn gevonden. Ze groeien voornamelijk in stilstaande wateren, maar een paar soorten worden ook in sloten aangetroffen. Kranswieren groeien bij voorkeur in helder, relatief voedselarm water en worden als indicatoren voor een goede waterkwaliteit beschouwd. Als echte pioniers kunnen ze plotseling verschijnen in allerlei recent gegraven of gebaggerde wateren. Ze vermeerderen zich snel en kunnen in korte tijd grote oppervlakten innemen. Bodembedekkende kranswiervelden komen voor in helder water en spelen een belangrijke rol in de stabilisatie van het milieu. Ze lijken de algengroei te remmen; ook verhinderen ze de vertroebeling van het water door golfslag en de omwoeling van de bodem door azende karperachtigen. Daarnaast bieden ze voedsel voor watervogels en schuilmogelijkheden voor jonge visjes en allerlei ongewervelde dieren. Gewoon kransblad en Buigzaam glanswier kunnen verspreid over de hele provincie worden aangetroffen. In de waterrijke delen van Drenthe zijn kranswieren algemener en worden ook soorten gevonden die kieskeuriger zijn wat betreft de waterkwaliteit. Zo is het zeldzame Kleinhoofdig glanswier gevonden op diverse plaatsen in Noord-Drenthe en in een helder ondiep waterschapsslootje in de omgeving van Wezup. Witte waterlelie

317


Figuur 3.12.7

Groot blaasjeskruid kan hele wijken domineren.

Watergentiaan

Veenkoloniën belangrijk. De laatste drie soorten zijn kenmerkend voor het gebied tussen Gasselternijveen en NieuwWeerdinge. Hier domineert regelmatig één van deze soorten in een veenwijk. De wijken waarin zij groeien staan onder invloed van voedselarm, gebiedseigen water of zijn door een geïsoleerde ligging geheel of gedeeltelijk gevrijwaard van de aanvoer van voedselrijk gebiedsvreemd water. In andere veenkoloniale gebieden zijn deze soorten veel zeldzamer. Er zijn soms wel andere bijzonderheden te vinden: zo groeit de in Drenthe vrij zeldzame Krabbenscheer in wijken bij Hoogeveen en Dalerpeel (zie figuur 3.12.24). Krabbenscheer treedt vaak massaal op en vormt hele velden, die een belangrijke rol spelen in de verlanding. Goed ontwikkelde Krabbenscheervegetaties komen voor in schoon, hard en voedselrijk water, vooral op plaatsen waar water van verschillende herkomst met elkaar in contact komt. Ze zijn kwetsbaar voor veranderingen in zowel waterkwaliteit als beheer. De forse landelijke achteruitgang van Krabbenscheer die zich tussen 1970 en 1990 voltrok, lijkt zich niet verder door te

1990 - 2008 (148) 1970 - 1996 (272)

fonteinkruid en Kikkerbeet. De Witte waterlelie prefereert wat minder voedselrijke omstandigheden en duikt slechts hier en daar op in wijken. Haar prachtige bloemen zijn overigens wel op steeds meer plaatsen in Drenthe te bewonderen (figuur 3.12.6). In de Veenkoloniën is de Watergentiaan plaatselijk een opvallende verschijning. Daarnaast komt ze voor in enkele stroomdalen in het zuidwesten van de provincie en in en aan de rand van het laagveengebied van Nijeveen (figuur 3.12.7). De laatste jaren laat deze soort in Drenthe een duidelijke afname zien. Tussen de bladen van deze waterplanten drijven meestal kleinere soorten zoals Klein en Veelwortelig kroos. Bij toenemende voedselrijkdom vermeerderen deze zich snel en kunnen ze gaan domineren. Op plaatsen waar voedsel- en chloriderijk water wordt ingelaten kan de vervuilingindicator Grote kroosvaren massaal optreden. Ze komt vooral voor in wijken bij Smilde, ten zuiden van Hoogeveen en plaatselijk in Zuidoost-Drenthe. Voor vegetaties van matig voedselrijk water met soorten als Brede waterpest, Waterviolier, Stomp fonteinkruid, Kransvederkruid en Groot blaasjeskruid zijn de wijken in de

Loos blaasjeskruid

Bert Lanjouw

Bert Lanjouw

Veenwijk met Gele plomp en Kleine egelskop.

Joop Smittenberg

318


fonteinkruid. Soms is zelfs Krabbenscheer van de partij, onder andere in het Oranjekanaal tussen Hijken en Schoonoord. Rond 1970 was het water hier in de zomer nog een groene algensoep. Nu zijn er prachtige vegetaties met Witte waterlelie, Gele plomp en allerlei fonteinkruiden die in het heldere water zweven, en is het bijna niet meer voor te stellen dat het er ooit zo slecht uitzag. Eveneens gesloten voor de scheepvaart is het Kanaal Buinen-Schoonoord. Dat heeft enige faam verworven vanwege de bestendige groeiplaats van het zeer zeldzame Langstengelig fonteinkruid. Deze soort is recent ook op andere plaatsen aangetroffen (zie Beken en bronnen, paragraaf 3.7.2).

zetten. In Drenthe neemt de soort inmiddels toe (zie Meren en moerassen, paragraaf 3.12.10). In wijken komen ook enkele zeldzame soorten van voedselarm water voor, zoals Ondergedoken moerasscherm, Drijvende waterweegbree en Loos blaasjeskruid. De laatste soort groeit dikwijls in gezelschap van planten van voedselrijkere situaties. De verspreiding van deze soort in Drenthe is nog niet goed bekend. De soort lijkt sterk op Groot blaasjeskruid en wordt daarmee vermoedelijk regelmatig verward.

Watergentiaan

Hans Dekker

Scheepvaart en waterbeheersing zijn van grote invloed op de flora en vegetatie in kanalen. Door aanvoer van gebiedsvreemd, voedselrijk water kan algenbloei het water zodanig vertroebelen dat plantengroei nagenoeg onmogelijk is. Kanalen zoals het Noord-Willemskanaal en de Hoogeveensche Vaart zijn relatief diep en strak beschoeid. De diepte van het water, en de golfslag, waterverplaatsing (zuiging) en vertroebeling die passerende schepen veroorzaken (zelfs bij pleziervaartuigen is de golfslag al groot), belemmeren de vestiging en groei van waterplanten. De periodieke lichte stroming die ontstaat bij de aan- en afvoer van water heeft weinig invloed. Plantengroei is in diepe, druk bevaren routes afwezig of beperkt tot luwe plekken en (relatief) ondiepe oeverzones. Daar groeien voornamelijk waterplanten die zich met hun wortels goed verankeren in de bodem en daardoor bestand zijn tegen enige waterbeweging. De bebladerde stengels van Doorgroeid fonteinkruid zweven als lange slierten in het water en bewegen soepel met waterbewegingen mee. De forse bladen van Glanzig fonteinkruid zweven grotendeels vlak onder de waterspiegel. De robuuste bladeren van Gele plomp en Witte waterlelie zijn voornamelijk te zien in kanalen die voor de scheepvaart zijn afgesloten. Plaatselijk, en niet alleen in hun gezelschap, groeit Drijvend fonteinkruid. Hier en daar komt ook de zeer fraaie Watergentiaan voor, onder andere op enkele plaatsen in het Oranjekanaal en in de Beilervaart. Naast deze soorten groeien in niet bevaren kanalen Gewoon sterrenkroos, Smalle waterpest, Grof hoornblad en verschillende smalbladige fonteinkruiden. Plaatselijk is de invloed van schoon, gebiedseigen, minder voedselrijk water zichtbaar in het verschijnen van soorten als Groot blaasjeskruid, Kransvederkruid en Stomp

Oevervegetaties De meeste moerasplanten in sloten, wijken en kanalen behoren tot de Rietklasse (tabel 3.12.2). Het zijn soorten van voedselrijke omstandigheden die van nature voorkomen in verlandingsgemeenschappen van moerassen (zie Meren en moerassen, paragraaf 3.8.2). De soortenrijkste gebieden liggen van oudsher in de laagveengebieden in het noorden en het zuidwesten van de provincie en in de benedenlopen van beekdalen. Door voedselverrijking van het oppervlaktewater hebben veel soorten zich uitgebreid langs kanalen en zijn ze ook doorgedrongen tot in de hoogveenontginningen. Plaatselijk wordt daar de soortenrijkdom van laagveengebieden benaderd. De opvallendste vertegenwoordigers van de Rietklasse zijn forse planten met lange, smalle bladeren zoals Riet, Grote lisdodde, Gele lis en Grote egelskop. Met name Riet is plaatselijk dominant in sloten en wijken. Daarnaast valt een aantal forse soorten van de Schermbloemenfamilie zoals Waterscheerling en Watertorkruid en een aantal grote zeggen op. Oeverzegge en Stijve zegge zijn in het bezit van wortelstokken en vormen daarmee opvallende haarden. Soorten als Pluimzegge en Stijve zegge vallen vooral op door hun grote horsten. Typische verlandingspioniers van laagveenmoerassen zoals Kleine lisdodde en Mattenbies worden langs kanalen en in sloten minder vaak gevonden en komen in veenwijken zelfs opvallend weinig voor. In tegenstelling tot de meeste andere soorten van de Rietklasse vertonen beide soorten een duidelijke afname. Een aantal kleinere vertegenwoordigers van de Rietklasse is algemeen in Drenthe. Sommige van deze soorten, zoals Moeraswalstro, Wolfspoot, Moerasvergeet-mij-nietje en Blauw glidkruid, hebben zich de laatste decennia vooral uitgebreid in de hoogveenontginningen. De meeste vertegenwoordigers van de Rietklasse worden niet bedreigd. Ze zijn minder afhankelijk van de waterkwaliteit dan waterplanten. De benodigde voedingsstoffen halen ze uit de bodem en voor hun fotosynthese halen ze zuurstof en kooldioxide uit de lucht. Veel soorten hebben geprofiteerd van de toegenomen voedselrijkdom in het oppervlaktewater en hun leefgebied uitgebreid. Zorgelijk is dat ze daarmee zijn doorgedrongen in de van oorsprong voedselarmere systemen en plaatselijk de oorspronkelijke vegetatie hebben verdrongen. Bij nog verdere voedselverrijking verarmt de vegetatie en gaan soorten met een hoge tolerantie voor voedingsstoffen zoals Mannagras en Rietgras overheersen. Van voedselverrijking profiteren ook planten van natte strooiselruigten. Sommige daarvan, zoals Harig wilgenroosje, Grote kattenstaart, Echte valeriaan, Koninginnenkruid, Moerasspirea, Gewone engelwortel en Moerasandoorn, vallen

319


Tabel 3.12.2. Plantensoorten van wijken en kanalen in Drenthe (bron: Natuurinformatie provincie Drenthe). Status Rode Lijst

Bijlage Flora- en faunawet

Trend

aantal vegetatieopnamen

veenwijken

kanalen en vaarten

36

26

waterplanten van relatief zacht voedselarm water Grote waterranonkel

=

Naaldwaterbies

=

waterplanten: kwelindicatoren Waterviolier

=

Kleine watereppe

=

Kransvederkruid

-

Rossig fonteinkruid

=

+

waterplanten van hard voedselrijk water Watergentiaan

-

+

Draadwier Drijvend fonteinkruid

=

Gekroesd fonteinkruid

=

Gele plomp

=

Gewoon sterrenkroos

?

Sterrenkroos

320

Haarfonteinkruid

=

Kikkerbeet

+

Klein kroos Krabbenscheer

= Gevoelig

++

Aarvederkruid

=

Puntkroos

=

Smalle waterpest

=

Veelwortelig kroos

++

Waterscheerling

--

Watertorkruid

-

Witte waterlelie

++

Doorgroeid fonteinkruid

=

Fijne waterranonkel

-

Glanzig fonteinkruid

=

Grof hoornblad

=

Groot blaasjeskruid

=

Grote kroosvaren

=

Grote waterweegbree

=

Langstengelig fonteinkruid

Bedreigd

++

Pijptorkruid Plat fonteinkruid

+ +

+ +

-Kwetsbaar

+

Pijlkruid Stomp fonteinkruid

+

+ Kwetsbaar

=

Stijve waterranonkel

++

Tenger fonteinkruid

--

Zwanenbloem

1

+

natte pioniers en soorten van overstromingsgraslanden Blaartrekkende boterbloem

=

Fioringras

=

Geknikte vossenstaart

=

Gewone waternavel

-

Mannagras

=

Ruw beemdgras

=

Veerdelig tandzaad

=

Waterpeper

=

Zomprus

=

Greppelrus

=

Moeraszoutgras

--

Smal tandzaad

+

Zilverschoon

=

+


Status Rode Lijst

Bijlage Flora- en faunawet

Trend

veenwijken

kanalen en vaarten

36

26

aantal vegetatieopnamen Zwart tandzaad

++

soorten van laagveenmoerassen Grote lisdodde

=

Hoge cyperzegge

=

Gele lis

+

Gele waterkers

=

Grote egelskop

++

Liesgras

=

Melkeppe

=

Pluimzegge

=

Blauw glidkruid

=

Holpijp

=

Kalmoes

=

Kleine egelskop

=

Moerasandoorn

=

+ +

Moerasvergeet-mij-nietje Riet

=

Rietzwenkgras

=

Stijve zegge

321

-

Veenreukgras

Kwetsbaar

+

--

Waterbies

=

Watermunt

=

Waterzuring

=

Wolfspoot

=

+

soorten van natte strooiselruigtes Bitterzoet

=

Harig wilgenroosje

=

Wilgenroosje

=

Gewone smeerwortel

+

Grote wederik

=

Hennegras

=

Rietgras

=

Echte valeriaan

=

Grote kattenstaart

=

Haagwinde

+

Moerasspirea

=

Penningkruid

=

soorten van dotterbloemhooilanden Beemdlangbloem

-

Dotterbloem

-

Noordse zegge

Kwetsbaar

-

Tweerijige zegge

-

Veldrus

=

soorten van kleine zeggenmoerassen Moerasbasterdwederik

Gevoelig

=

IJle zegge

+

Moeraswederik

=

Snavelzegge

=

Wilde bertram

-

Zompzegge

=

Zwarte zegge

=

Presentie in opnamen + = kenmerkende soort, niet in opnamen

1–10 %

11–25 %

26–50 %

51–75 %

> 75 %


kleintjes worden geen grote problemen verwacht. Invasieve exoten vermeerderen zich in Nederland voornamelijk vegetatief door opnieuw uitlopende stengelfragmenten (Smalle waterpest, Grote waternavel en Watercrassula) of uitlopers waaraan nieuwe planten groeien (Watersla). Deze worden met de stroming meegevoerd en verspreiden zich via het uitgebreide stelsel van waterwegen. Sommige recent aangetroffen exoten zullen zich ongetwijfeld permanent vestigen in het Drentse oppervlaktewater. Dit kan leiden tot problemen voor de afwatering, hinder voor de scheepvaart en overlast voor hengelaars en kanoërs. Uitbreiding van exoten kan ook schade aan de natuur veroorzaken in de vorm van verdringing van de inheemse flora en problemen voor de fauna, bijvoorbeeld wanneer het water zuurstofloos wordt door afsluiting van het wateroppervlak. Onlangs hebben het ministerie van LNV, de Unie van Waterschappen en het bedrijfsleven afspraken over exotische waterplanten vastgelegd in het convenant waterplanten (zie www.minlnv.nl/invasieve-waterplanten). Hierbij is onder andere afgesproken dat een deel van de soorten niet meer zal worden verkocht. Van andere soorten zal de verkoop vergezeld gaan van een waarschuwing aan de consument.

Figuur 3.12.8

Grote waternavel

Joop Smittenberg

2005 - 2008 (53) 2000 - 2004 (23) 2000 - 2008 (70)

Brede waterpest pers. Deze Zuid-Amerikaanse soort verscheen in 1993 en komt inmiddels in het hele land voor. In Drenthe heeft ze zich snel verspreid in kanalen die voor de scheepvaart zijn afgesloten, maar wel functioneel zijn voor de aan- en afvoer van water (figuur 3.12.8). Ook in 1993 verscheen Watercrassula (uit Australië) op het toneel, een succulente plant die zich opvallend vaak in natuurontwikkelingprojecten in de omgeving van bebouwd gebied manifesteert. Net als Grote waternavel vormt ze ondoordringbare matten (15-30 cm dik!). In Drenthe is ze in 2009 aangetroffen in een vijvertje en een moerassige slootbedding aan de oostrand van Annen en daarnaast in het Molenveld bij Norg. In 2001 werd Watersla, een tropische plant, in het Meppelerdiep en de Wold Aa opgemerkt; in 2008 werden zelfs duizenden drijvende rozetten in de Beilervaart gesignaleerd. In tegenstelling tot de overige genoemde soorten overleeft zij vorstperioden niet. In het Oranjekanaal vormen de Zuid-Amerikaanse soorten Waterwaaier, Parelvederkruid en Egeria een internationaal onderonsje met het massaal aanwezige, uit Afrika afkomstige Ongelijkbladig vederkruid. Een andere Afrikaanse soort, Verspreidbladige waterpest, komt voor in een troebel afwateringskanaal in Erfscheidenveen. Als laatste in dit rijtje kunnen de recent gevonden soorten Dwergkroos en Knopkroos worden genoemd. Beide waren mogelijk al langer in Drenthe aanwezig zonder te worden herkend. Van deze

Wim Rubers

322

Invasieve exoten in het oppervlaktewater Al geruime tijd komen in het Nederlandse oppervlaktewater exoten voor: soorten die hier van nature niet aanwezig zijn maar zijn geïmporteerd vanuit andere werelddelen. Wanneer ze zich explosief vermeerderen en verspreiden worden ze ‘invasief’ genoemd. De eerste exoten kwamen uit Noord-Amerika. Al omstreeks 1860 dook de bekende Brede waterpest op, toen nog gewoon waterpest geheten. Die naam dankt de plant aan de enorme groeikracht waarmee ze zich zodanig uitbreidde dat watergangen ermee verstopt raakten. Bijna een eeuw later dook een verwant op, die vanwege zijn smallere bladen de naam Smalle waterpest kreeg. Deze soort is nog steeds een van de algemeenste waterplanten. Brede waterpest daarentegen is sterk afgenomen en prijkt nu, anderhalf eeuw later, op de Rode Lijst. Tussen 1850 en 1900 meldden Grote en Kleine kroosvaren zich als nieuwelingen. De laatste is na 1920 niet meer met zekerheid waargenomen en wordt als uitgestorven beschouwd. Grote kroosvaren is tot nu toe een succesvolle blijver. Zij vermeerdert zich explosief bij toenemende voedselrijkdom (eutrofiëring) waardoor een verstikkend, in de herfst steenrood verkleurend kroosdek ontstaat. Na 1990 dienen zich steeds vaker nieuwe soorten aan. Ze worden in de handel als vijverplant of aquariumplant verkocht en belanden daarna - al dan niet opzettelijk - in het oppervlaktewater. Grote waternavel haalt regelmatig de

Grote waternavel


De bloemen van Harig wilgenroosje worden vaak door insecten bezocht. Figuur 3.12.9

Moerasspirea

Geert de Vries

1990 - 2008 (1083) 1970 - 1996 (1229)

Moerasspirea

Bert Oving

op door hun uitbundige bloei en worden druk bezocht door allerlei insecten. Van dit rijtje soorten is Koninginnenkruid in Drenthe het minst algemeen. Zij neemt er duidelijk toe maar haar voorkomen in de hoogveenontginningen blijft beperkt. Vermoedelijk is het milieu hier net wat te zuur. Moerasspirea is in Drenthe algemeen maar komt ook opvallend weinig in de hoogveenontginningen voor (figuur 3.12.9). Zij groeit op natte, zwak zure, humeuze bodems die tamelijk rijk zijn aan stikstof maar relatief arm aan fosfaat. Mogelijk verklaart dat het ontbreken in bepaalde delen van de hoogveenontginningen waar de andere soorten het wel goed doen. De soort groeit weliswaar vaak in natte ruigtes, maar op fosfaatrijke plaatsen kan zij de concurrentie met andere, hoog opschietende soorten niet aan. Voor Viltige basterdwederik geldt mogelijk hetzelfde. Zij is een pionier van natte, open en vrij voedselrijke plaatsen. Ze kent een grote variatie aan standplaatsen en komt veel voor langs sloten in de beekdalen. In Drenthe neemt ze toe. De moerasvegetatie in en langs sloten kan divers zijn, maar wanneer forse soorten als Riet en Grote lisdodde gaan overheersen blijft er weinig ruimte voor andere, minder concurrentiekrachtige soorten. In zeer voedselrijke situaties bestaat de vegetatie dikwijls uit een rompgemeenschap met zomen van Mannagras. Vrijwel alle vertegenwoordigers van de Rietklasse komen wel voor in sloten, maar vooral pioniers als Grote en Kleine egelskop, Pijlkruid en Grote waterweegbree zijn alom vertegenwoordigd. In waterschapsleidingen en schouwsloten heerst door het regelmatig schonen een min of meer permanente pioniersituatie die hun optreden sterk bevoordeelt. Daarbij profiteren ze ook nog eens van de inlaat van voedselrijk water en net als sommige waterplanten kunnen ze periodiek of permanent domineren. Het zijn typische planten van open vegetaties; door hun geringe concurrentievermogen ruimen ze al snel het veld als de vegetatie dichter wordt. Zwanenbloem is minder wijd verbreid, maar kan vooral na rigoureuze schoning massaal optreden. Haar meeste vindplaatsen liggen in de laagveengebieden (figuur 3.12.10). Ze is kenmerkend voor neutraal tot basisch, carbonaat- en voedselrijk water. Ze is schaars in de jongere hoogveenontginningen, waar het water nog te zuur is door de restanten onverteerd veen. In de oudere hoogveenontginningen staat zij zowel in sloten als in veenwijken. Een andere, in Drenthe zeldzame pionier is Slanke waterweegbree. Zij komt vooral voor in de Peizermaden en aan de rand van het potkleigebied in Noord-Drenthe. Het aantal meldingen van deze soort neemt toe. Een soort die opvallend veel in sloten voorkomt is Holpijp. In Drenthe groeit ze vooral in de laagveengebieden en de beekdalen; evenals de waterplant Waterviolier is zij een kwelindicator bij uitstek. Ondanks haar fragiele habitus van dunne stengeltjes kan ze vaak dominant optreden. Langs sloten staan dikwijls zeggen, met Scherpe zegge, Moeraszegge en Oeverzegge als de meest forse vertegenwoordigers. Zij kunnen zich sterk uitbreiden door middel van wortelstokken en plaatselijk dominant optreden. Oeverzegge is in Drenthe matig algemeen en vooral geconcentreerd in de laagveengebieden in het noorden en zuidwesten van de provincie. Ook Noordse zegge wordt regelmatig aangetroffen langs sloten. Binnen Nederland ligt de hoofdverspreiding van deze soort in Drenthe (zie Graslanden, paragraaf 3.9.2).

323


Figuur 3.12.11

Zompzegge 1990 - 2008 (1035) 1970 - 1996 (1453)

Zwanenbloem

Een groep minder opvallende planten hoort thuis in de kleine zeggenvegetaties. De meeste vertegenwoordigers hiervan zijn weinig concurrentiekrachtig en kunnen alleen maar bestaan in lage vegetaties op relatief voedselarme bodem. Ze zijn karakteristiek voor humeuze tot venige, matig zure tot zwak zure bodems, op plaatsen waar regenwater in contact komt met grond- of oppervlaktewater. De soortenrijkste kleine zeggenvegetaties zijn te vinden in moerassen langs de middenloop van beken en op de flanken van beekdalen. Verschillende soorten worden vooral aangetroffen langs sloten en waterschapsleidingen. Snavelzegge staat meestal met zijn ‘voeten’ in de ondiepe oeverzone, Zwarte zegge meestal op het onderste deel van het talud. Net als de eerder genoemde forse zeggensoorten vormen ze uitlopers. In de onderrand van taluds staan dikwijls enkele zeggen die kleine polletjes vormen, zoals Zompzegge en wat minder vaak Sterzegge en Geelgroene zegge. De laatste is vooral een pionier die bij voorkeur op opengevallen plaatsen groeit. Ook pioniers als Gewone waternavel en Egelboterbloem behoren tot de kleine zeggenvegetaties.

Hans Dekker

Hans Dekker

324

Zompzegge

Voedselverrijking benadeelt met name de soorten van deze laagblijvende vegetaties. Verschillende kenmerkende soorten van kleine zeggenvegetaties gaan in Drenthe dan ook duidelijk achteruit, zoals Moerasstruisgras, Moerasviooltje, Wateraardbei en Zeegroene muur. Mogelijk verklaart voedselverrijking voor een deel ook het gegeven dat soorten van kleine zeggenvegetaties in de hoogveenontginningen schaars zijn, ondanks het van oorsprong zure en tamelijk voedselarme karakter van deze gebieden. Zompzegge bijvoorbeeld komt algemeen voor in Drenthe maar vertoont binnen de VeenkoloniĂŤn een tamelijk verbrokkelde verspreiding (figuur 3.12.11). Zij handhaaft zich daar nog het beste langs wateren met goed onderhouden taluds zoals waterschapsleidingen. Een aantal soorten hoort thuis in de rubriek opmerkelijke vondsten. In 2005 werd Rijstgras gemeld in een waterschapssloot bij Meppel. In Drenthe was zij daarvoor vijftien jaar niet meer gemeld. Bruin cypergras werd in 2005 voor het eerst in Drenthe gevonden, op vochtig zand van een dichtgeschoven sloot in de omgeving van Zuidlaren. Een jaar later werd de


Bert Oving

het beeld. Ze groeien vaak in elkaars gezelschap. Gele waterkers is een uitbundige voorzomerbloeier, die vanaf de oever dichte aaneengesloten matten vormt en zo veel veenwijken een ‘feestelijk’ aanzien geeft. Zij is zeer algemeen in heel Drenthe, de hoge zandgronden uitgezonderd. Veel wijken worden niet meer opgeschoond zodat er een ongestoorde ontwikkeling mogelijk is van verlandingsvegetaties (zie Meren en moerassen, paragrafen 3.8.1 en 3.8.2) waarbij de genoemde soorten een hoofdrol vervullen. Dit vindt overal in de hoogveenontginningen plaats, maar mooie voorbeelden zijn onder andere te zien in enkele veenwijken ten oosten van Emmen. Hoge cyperzegge en Waterscheerling, een fors lid van de Schermbloemigenfamilie, vestigen zich hier op een dikke drijvende mat van Gele waterkers en laten op ‘bescheiden schaal’ zien hoe ze een belangrijke rol spelen in het proces van verlanding in laagveenmoerassen. Pluimzegge draagt een steentje bij door hier en daar voor een extra versteviging te zorgen. Omdat de veenkoloniale wijken zijn gegraven voor scheepvaart (afvoer van turf) zijn ze vaak overgedimensioneerd voor de waterbeheersing. Deze wijken worden slechts incidenteel geschoond, waardoor er in geschikte omstandigheden zelfs weer veenvorming plaats vindt. Onderlangs de taluds worden hier en daar veenmosvegetaties aangetroffen en soms zijn doodlopende gedeelten dichtgegroeid, eerst met soorten van voedselrijk milieu, waarna zich op een drijvende mat van afgestorven plantenresten veenmossen kunnen vestigen.

Rood cypergras

soort opnieuw gesignaleerd, ditmaal in de oever van een nieuw gegraven sloot in de omgeving van Zuidlaarderveen. Ten oosten van Sleen groeit in de oeverzone van waterschapsleidingen Zwaardrus, een als vijversierplant gekweekte soort uit Japan en Noord-Amerika. Zij staat hier zeker al vanaf 1974 (WFD 1999) en lijkt zich iets in noordelijke richting uit te breiden. Enkele andere exoten hebben zich inmiddels in ook Drenthe gevestigd. In 2007 werd het uit subtropisch Amerika afkomstige Bleek cypergras gemeld uit de omgeving van Zwinderen en Meppel. In 2009 werd Rood cypergras aangetroffen op een talud van een veenwijk in BargerErfscheidenveen. De plant staat er kennelijk al een aantal jaren en heeft zich inmiddels met haar wortelstokken stevig verankerd.

Scheepvaartkanalen hebben beschoeide oevers die de ontwikkeling van moerasvegetaties belemmeren. Achter een lage walversteviging kan dankzij het spatwater een smalle moerassige zone aanwezig zijn. Een bredere zone kan zich vormen in de kanaalverbredingen die zich bij sluizen en bruggen vaak bevinden. De voor scheepvaart afgesloten kanalen hebben minder strakke oevers en zijn minder diep, waardoor zich hier een meer gevarieerde vegetatie met moerasplanten kan ontwikkelen. In de oeverzone van kanalen staan regelmatig soorten die min of meer kenmerkend zijn voor het landschapstype waar het kanaal doorheen loopt. In beekdalen zijn dit bijvoorbeeld soorten uit Dotterbloemhooilanden zoals Echte koekoeks-

De oeverbegroeiing van veenwijken bestaat vooral uit hoogopschietende planten die karakteristiek zijn voor laagveenverlanding in voedselrijk milieu. Riet en Grote lisdodde zijn soms dominant, maar in veel veenwijken bepalen Liesgras, Rietgras, Waterzuring en Gele waterkers Kalmoes 1990 - 2008 (192) 1970 - 1996 (433)

Geert de Vries

Figuur 3.12.12

Kalmoes

325


Figuur 3.12.13

Zwart tandzaad

pioniers die niet beperkt zijn tot moeraszones maar op allerlei natte, voedsel- en stikstofrijke plaatsen groeien. In Drenthe komen vier soorten voor. Zwart en Smal tandzaad zijn beide afkomstig uit Noord-Amerika en breiden zich sterk uit. Zwart tandzaad groeit in Drenthe op allerlei ruderale plaatsen, daarnaast vooral langs kanaaloevers en gekanaliseerde beken (figuur 3.12.13). Knikkend en Veerdelig tandzaad zijn inheems; de eerste vertoont een duidelijke afname, van de laatste is het voorkomen stabiel.

1990 - 2008 (461) 1970 - 1996 (524)

Zwart tandzaad in moerasvegetatie langs Noord-Willemskanaal

bloem, Grote ratelaar en Kale jonker. In het algemeen is de moerassige strook echter begroeid met plantensoorten van laagveenmoerassen en natte strooiselruigtes (tabel 3.12.2). In van oorsprong relatief voedselarme gebieden hebben veel van deze soorten geprofiteerd van de inlaat van voedselrijk water. Zo zijn in het verspreidingsbeeld van Kalmoes (figuur 3.12.12), Waterzuring en Pluimzegge duidelijk de kanalen te herkennen waarlangs deze soorten zich hebben verbreid. Langs kanalen in de voormalige hoogveengebieden komen verlandingstypen voor met Melkeppe, Hennegras, Watermunt, Blauw glidkruid, Moeraswederik en verschillende zeggensoorten. Vooral de indrukwekkende horsten van Pluimzegge vallen op en ook Hoge cyperzegge komt hier regelmatig voor. Hier en daar ontwikkelen zich moerasvegetaties onder invloed van enigszins zuur en voedselarm, gebiedseigen water, bijvoorbeeld in het Scholtenskanaal en het Kanaal CoevordenZwinderen. Kenmerkende soorten zijn hier Zwarte zegge, Zompzegge en Egelboterbloem. Verder worden langs kanalen (en andere lijnvormige wateren) soorten van het geslacht Tandzaad aangetroffen. Dit zijn

Ben Hoentjen

326

Taludvegetaties Afhankelijk van de onderhoudsfrequentie zijn de taluds van veel sloten in het agrarische gebied begroeid met een grazige of een ruigtevegetatie. Wanneer de taluds meerdere jaren niet gemaaid worden ontwikkelt zich struweel, dikwijls met bramen. In akkerbouwgebieden zijn er veel taluds met ‘rompvegetaties’, waarin slechts enkele plantensoorten domineren. Bij regelmatig onderhouden taluds kunnen er grote verschillen in de soortensamenstelling van de vegetatie optreden tussen de boven- en de onderkant van het talud. Aan de voet groeien voornamelijk soorten van vochtige en voedselrijke bodem, terwijl op het bovenste drogere deel vaker een schrale vegetatie voorkomt. Vooral bij waterschapsleidingen en sloten langs wegbermen ontstaat deze gradiënt. De vegetatie van het rijpad waarop het maaisel wordt gedeponeerd is meestal ruig, met forse grassen en kruiden. Afhankelijk van de hoogte van het talud, de maaifrequentie en het omringende landschapstype kunnen er moerasvegetaties, vegetaties van vochtige en droge graslanden en een enkele keer heidevegetaties worden aangetroffen. In de beekdalen en op de grens van de hogere gronden en de laagveenontginningen groeien soorten van dotterbloemhooilanden en andere beekbegeleidende graslanden (zie Graslanden, paragraaf 3.9.2) met kenmerkende soorten als Gewone dotterbloem, Tweerijige zegge, Echte koekoeksbloem, Kruipend zenegroen en Gevleugeld hertshooi. In deze vegetatietypen worden plaatselijk ook soorten van het geslacht Vrouwenmantel aangetroffen. Drenthe heeft een belangrijk aandeel in hun landelijke verspreiding (zie kader). Figuur 3.12.14

Oranje havikskruid 1990 - 2008 (369) 1970 - 1996 (304)


Vrouwenmantels  Soorten van het geslacht Vrouwenmantel zijn bijzondere planten. De meeste brengen geen stuifmeel voort; de vruchten ontwikkelen zich zonder dat ooit bevruchting plaatsvindt. Men neemt aan dat de soorten zijn ontstaan door bastaardering, waarbij de voorouders met ‘normale’ voortplanting zijn uitgestorven. In Europa zijn ze wijdverbreid, in de Alpen zelfs met meer dan 150 soorten (FrĂśhner 1995). In Nederland komen ‘slechts’ acht soorten voor. Fraaie vrouwenmantel is een bekende tuinplant, afkomstig uit de Karpaten. Ze verwildert gemakkelijk maar blijft voornamelijk in de omgeving van de bebouwde kom. De overige ‑ meest zeer zeldzame â€‘ soorten zijn inheems en staan alle op de Rode Lijst. Fraaie vrouwenmantel en Kale vrouwenmantel zijn goed herkenbaar. De overige ‘behaarde’ soorten vertonen weliswaar constante maar slechts minimale verschillen. De determinatie van deze soorten is meestal voorbehouden aan specialisten, maar kan achteraf wel veel verrassingen opleveren (Oving 2003). Drenthe is een bolwerk voor vrouwenmantels. Ze zijn aangetroffen in de beekdalen van de Drentsche Aa, het Peizerdiep en de Hunze en de beekdalen in Zuidwest-Drenthe tussen Ruinen en Meppel. Ze groeien daar vooral op grazige, matig voedselrijke, meestal vochtige plaatsen. De meeste vindplaatsen liggen

Vanwege hun zeldzaamheid en de lastige determinatie is weinig bekend over de voor- of achteruitgang van vrouwenmantels. Alle soorten zijn echter gevoelig voor sterke ontwatering en bemesting. Ze kunnen zich snel vestigen na beschadigingen aan het talud en ook jarenlang standhouden. Op voedselrijke plaatsen worden ze echter na verloop van tijd overgroeid door hoger opschietende planten.

327

op taluds van sloten en waterschapsleidingen. In de hoogveenontginningen zijn geen vrouwenmantels gevonden. Dit is opmerkelijk omdat in de Groningse VeenkoloniĂŤn wel verschillende soorten voorkomen op taluds van veenwijken en waterschapsleidingen. Landelijk komt Kale vrouwenmantel het meest voor, zij het vrij zeldzaam. In Drenthe is de soort zeldzaam met concentraties groeiplaatsen in de dalen van de Hunze en de Reest (figuur 3.12.15). Van de overige inheemse (behaarde) soorten is Bergvrouwenmantel in Drenthe het minst zeldzaam (figuur 3.12.15). In Nederland zijn geaccepteerde vondsten na 1975 van slechts 28 kilometerhokken bekend (bron: Landelijke Floradatabank FlorBase). Het overgrote deel daarvan ligt in Drenthe. Van de andere soorten zijn zowel landelijk als in Drenthe slechts weinig waarnemingen na 1975 bekend. Slanke vrouwenmantel komt binnen Nederland vooral voor in het noordoosten. In Drenthe is ze in 2002 nog met zekerheid vastgesteld op vier groeiplaatsen in het Hunzedal. In dat jaar zijn in deze omgeving ook Geplooide en Spitslobbige vrouwenmantel aangetroffen. De vondst van Geplooide vrouwenmantel is de enige geaccepteerde in Nederland na 1975. Die van Spitslobbige vrouwenmantel is de eerste voor Drenthe.

Hans Dekker

Bergvrouwenmantel op vochtig sloottalud


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.