Atlas van de Vecht

Page 62

3.3 Swifterbant aan de Vecht

De Swifterbantman: Het oudst bekende gezicht van een Vechtdalbewoner. Dit skelet van een volwassen man werd gevonden tijdens de opgravingen in Swifterbant. Hij werd begraven met een opvallend barnstenen hoofdsieraad, dat aantoont dat de Swifterbanters contacten onderhielden en handel dreven met andere volkeren. Rechts een gezichtsreconstructie die fysisch antropologe Maja d’Hollosy maakte op basis van de schedelkenmerken. Deze man moet veel kilometers hebben afgelegd in zijn leven. In de zomer verbleef hij op de lage gronden, stroomafwaarts van de Vecht en de IJssel. In de winter trok hij met zijn stamgenoten naar hogere gronden. Wellicht koos hij de route over de zandruggen en rivierduinen die de Vecht flankeerden.

van akkers en het zaaien en oogsten van gewassen was ten opzichte van jagen en verzamelen bovendien een tijdrovend karwei. Voor de vroege bewoners van Noorden Midden-Nederland voldoende reden om zich te houden bij hun oude leefwijze van jagen en verzamelen. Toch was er contact met de landbouwers in het zuiden. Langzamerhand namen de jagers-verzamelaars enkele agrarische gewoonten over. Dankzij opgravingen als die in Swifterbant kunnen archeologen dat proces nu volgen. Het landschap bij Swifterbant was een groot deel van het jaar onbewoond, want het gebied werd door de eeuwen heen steeds natter. Alleen op de hogere oeverwallen en rivierduinen was bewoning mogelijk en dat alleen in de zomer. Er woonde dan waarschijnlijk een groep van 20 tot 50 mensen. Uit paalsporen in de grond is af te leiden dat ze beschikking hadden over gebouwtjes. Het lijkt er dus op dat de bewoners niet meer in nomadische tenten woonden en dat is een stap in de richting van een landbouwcultuur. Ook uit afgedankte botresten blijkt de omschakeling naar de nieuwe

levenswijze. In de oudste vondstlagen liggen bijna uitsluitend resten van wilde dieren, maar de jongere vondsten bevatten steeds meer botresten van gedomesticeerde dieren zoals runderen. Daarnaast zijn kleine hoeveelheden granen gevonden en enkele jaren terug is zelfs een deel van een primitief akkertje blootgelegd. Er was echter nog geen sprake van permanente nederzettingen. In de winter zochten de Swifterbanters hogere en drogere streken op, en het is goed mogelijk dat ze langs de Vecht stroomopwaarts trokken en in het gebied van het huidige Vechtdal terecht kwamen. Er is een moment gekomen dat ze niet meer in deze streek terugkwamen. Het werd definitief te nat. Een heel landschap, met resten van skeletten, woningen en aardewerk werd in de duizenden jaren die volgden begraven – en geconserveerd – onder een vijf meter dikke laag klei en veen.

Vondsten langs de Vecht Ook het huidige Overijsselse Vechtdal moet toen al aantrekkelijk zijn geweest om te

wonen. Het Vechtdal bood een variatie aan natte, moerassige gronden, water en droge gronden waar verschillende soorten wild, vis en planten te vinden waren. Waarschijnlijk vormden de zandruggen aan weerszijden van de Vecht een belangrijke route door omliggende natte gebieden naar het achtergelegen binnenland van OostNederland12 en Duitsland. Het totaal aantal vondsten is echter zeer beperkt. Skeletten, aardewerk en huizen zijn niet geconserveerd onder een kleilaag, zoals bij Swifterbant, maar volledig vergaan. Het kleine aantal vondsten uit de tijd van de Swifterbantcultuur dat in Oost-Nederland is gedaan, lijkt gebonden te zijn aan rivier- en beekdalen, zoals de Vecht. Vondsten van stenen werktuigen – we zitten nog steeds in de Steentijd – geven zicht op het omschakelproces naar landbouw. In Holt en Gramsbergen zijn zogenaamde ‘Rössener Breitkeilen’ gevonden.13 Dat zijn doorboorde stenen werktuigen, die mogelijk als wiggen hebben gediend bij het splijten van boomstammen. Bij Varsen en Gramsbergen zijn stenen dissels, een vroeg type bijlen, gevonden.14 Zowel de wiggen als de dissels zijn importstukken, afkomstig van de landbouwende gemeenschappen die in zuidelijker gelegen gebieden woonden. De vondsten laten zien dat er, mogelijk door handel, contact was met de bevolking uit het zuiden, en dat de Swifterbanters hout kapten en bewerkten. En dat is een belangwekkende conclusie voor de landschaps-

3 De eerste mensen aan de Vecht

ontwikkeling van het Vechtdal. Voor het eerst ging de mens actief ingrijpen in het nog dicht beboste landschap.

De Trechterbekercultuur Pas vanaf ongeveer 3400 v. Chr. kunnen we spreken van echte boeren in het Vechtdal. We rekenen deze mensen tot de Trechterbekercultuur (ca. 3400-2750 v. Chr.), vernoemd naar het opvallend versierde aardewerk dat ze maakten.15 De Trechterbekerboeren zijn bekend vanwege de hunebedden die ze vooral in Drenthe voor hun doden bouwden. Ook het Vechtdal bood hen een geschikt leefgebied, zo blijkt uit vondsten. Langs de Vecht ligt een lint van Trechterbeker-vindplaatsen, vooral tussen Dalfsen en Ommen en tussen Hardenberg en Gramsbergen. De meeste vindplaatsen liggen op grote zandruggen langs de rivier. In Vilsteren en Varsen is echter ook Trechterbeker-aardewerk gevonden op kleinere zandkoppen in het rivierdal. De Trechterbekerboeren hadden andere landschappelijke voorkeuren dan de Swifterbanters, die nog vooral op zoek waren naar wild en vis. Ze vestigden zich het liefst op aaneengesloten droge gronden die geschikt waren om de toenmalige gewassen, zoals emmertarwe en gerst, te verbouwen. Langs de Vecht waren dat de zandruggen en rivierduinen die de rivier flankeerden. Daar konden ze akkers aanleggen die goed te bewerken waren met het

61

toen beschikbare gereedschap. De Trechterbekercultuur is de eerste cultuurgroep uit het Neolithicum die in het Vechtdal goed herkenbare sporen van nederzettingen en grafvelden heeft achtergelaten.16 Maar hoe hun huizen er in het Vechtdal precies uitzagen, is nog moeilijk te reconstrueren. Nog geen enkele van de gevonden nederzettingsterreinen is goed onderzocht. Huisplattegronden zijn nog niet gevonden. Waarschijnlijk leefden de Trechterbekerboeren nog voor een deel van de jacht. De rivier bood hen vis en voldoende open ruimte om wild te bejagen. Maar het is vrijwel zeker dat landbouw de belangrijkste factor was in de bestaanseconomie. Zeker is ook dat de Trechterbekerboeren voor het eerst grotere openingen maakten in het bos. Op de zandruggen en rivierduinen aan weerszijden van de Vecht verschenen open plekken, waar huizen stonden, akkers werden aangelegd en vee werd geweid. Die plekken waren echter nog miniem ten opzichte van de reusachtige wouden die Oost-Nederland bedekten.

Geen hunebedden, maar vlakgraven De Trechterbekercultuur staat vooral bekend om haar hunebedden, de meest indrukwekkende prehistorische monumenten die nog zichtbaar zijn in het Nederlandse landschap. In Overijssel zijn deze graven echter uitermate zeldzaam. Er hebben hunebedden gestaan in Steenwijk en Mander en mogelijk


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.