Atlas van de Vecht

Page 117

5.3

Buurschappen, kerspelen, marken en de adel

Dankzij leenrelaties met de adel, Statenvergaderingen en een bestuurlijke indeling in drost- en schoutambten, was de bisschop van Utrecht erin geslaagd om een redelijk functionerende bestuursstructuur over het Vechtdal en het hele Oversticht te leggen. Bisschop, adel en steden regelden samen overheidstaken als rechtspraak, belastingheffing en defensie. Maar daarnaast was er ook op lokaal niveau bestuur en afstemming nodig. Het ging om afspraken tussen de boeren in de buurschappen of om rechten op het gebruik van de heide en het veen. Dergelijke afspraken bestonden waarschijnlijk al vele eeuwen, in de vorm van ongeschreven regels, maar vanaf de dertiende eeuw werden ze geformaliseerd. Er ontstonden bestuurlijke organisaties op lokaal niveau en de regels werden op schrift gesteld. In deze plaatselijke boerenorganisaties had de adel de beslissende stem. Buurschappen De oudste lokale organisatievorm is de buurschap.14 Buurschappen zijn de kleine kernen die zich in de loop van de Middeleeuwen op de hogere zandruggen langs de Vecht ontwikkelden. Binnen zo’n kern bestond een sterk ontwikkeld gemeenschapsgevoel. Deze band tussen buren wordt nog steeds wel aangeduid als ‘noaberschap’. Men bood elkaar bijstand bij gebeurtenissen als geboorte, huwelijk, ziekte en dood, maar

Cultuurhistorische Atlas van de Vecht

ook praktisch op de boerderij schoot men elkaar te hulp: bij de oogst of bij schade.15 Aanvankelijk ging het om ongeschreven regels en gewoonten. In de loop van de tijd werd de organisatie echter strakker en nauwkeuriger. Uiteindelijk werden in veel buurschappen zogenaamde buurwillekeuren opgemaakt, waarin de regels, gewoonten en afspraken schriftelijk werden vastgelegd. Hoewel de gemeenten de formele taken hebben overgenomen, bestaan buurschappen nog steeds. De oude buurschapsnaam

116

is nog steeds verbonden aan een kleine kern of een aantal verspreid staande boerderijen en de inwoners voelen zich bewoner van die buurschap.

Kerspelen of parochies Deventer, waar al in 770 een kerkje stond, speelde een belangrijke rol in de kerstening van Oost-Nederland. Door missionarissen als Lebuïnus werd vanuit deze plaats een begin gemaakt met bekering in het rijk van de Saksen (zie thema 4.2). Later zetelde hier ook het aartsdiaconaat van geheel Salland.16 Gezien de grote hoeveelheid vroegmiddeleeuwse bisschoppelijke goederen moet ook het Vechtdal al vroeg zijn gekerstend. De parochies of kerspelen langs de Vecht kregen hun vorm tussen de tiende en de dertiende eeuw. Een kerspel bestond uit een buurt of dorp waar een kerk stond met de omliggende buurschappen die door die kerk bediend werden. De eerste kerken zullen gesticht zijn op plaatsen waar de bevolking in relatief grote dichtheid bij elkaar woonde. In Zwolle werd in 1040 een parochiekerk vermeld. De andere kerken langs de Vecht verschijnen pas in dertiende-eeuwse schenkingsdocumenten. Zo schenkt de bisschop in 1231 de kerk van Dalfsen aan het Domkapittel en de kerk van Ommen in 1238 aan de proosdij van het kapittel van Sint Pieter geschonken. Andere data zijn 1240 (Heemse en Nijenstede), 1382 (Hardenberg) en 1395 (Gramsbergen).17 Het is aannemelijk

De eerste kerken in het Vechtdal hadden mogelijk gelijkenis met de Romaanse kerk in het ten westen van Zwolle gelegen Wilsum, die in het midden van de elfde eeuw is gebouwd. Het hierbij gebruikte bouwmateriaal was tufsteen.

dat de stichtingsdata van de kerken veel eerder liggen dan deze schenkingen. Er wordt wel gesteld dat de parochies in eerste aanleg al in de tiende eeuw bestonden.18 In 1240 lagen langs de Vecht vier kerspelen (Zwolle niet meegerekend): Dalfsen, Ommen, Heemse en Nijenstede. De kerk in Hardenberg nam de functie over van kerspelkerk van de kapel in Nijenstede en de kerk in Gramsbergen is ergens in de veertiende eeuw afgesplitst van Hardenberg en een zelfstandig kerspel geworden. Aan het eind van de Middeleeuwen was het

Vechtdal dus opgedeeld in de kerspelen Zwolle, Dalfsen, Ommen, Hardenberg, Heemse en Gramsbergen. De Frankische koningen hadden al een plan bedacht om ervoor te zorgen dat de kerken en pastoors zelf in hun inkomsten konden voorzien. Elke boer moest voortaan een tiende deel van zijn inkomsten afstaan aan de kerk. De tienden werden geïnd door het kerspelbestuur die de opbrengst besteedde aan het levensonderhoud van de geestelijke, het onderhoud aan de kerk en aan armenzorg. Alleen erfgenamen of geërfden,


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.