De Vluchtelingenjackpot

Page 1

De Vluchtelingenjackpot Karijn Kakebeeke Eefje Blankevoort



De Vluchtelingenjackpot Karijn Kakebeeke Eefje Blankevoort

post editions, Rotterdam 2011



Why


Voorwoord // december 2010

De vreemdelingenwetten van Europese landen worden steeds strenger, integratievraagstukken bepalen de politieke agenda en de strijd om de kiezer. ‘Gelukszoekers’ worden tegengehouden bij de poort. Toch heeft de ‘echte’ vluchteling nog altijd recht op verblijf in Europa. Sterker nog, er worden zelfs vluchtelingen uitgenodigd. Nederland speelt daarin een voortrekkersrol en doet sinds 1984 mee aan het hervestigingbeleid van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR). De vluchtelingenorganisatie draagt zaken voor, Nederland beslist wie ze toelaat, per jaar zo’n vijfhonderd personen. Het doel van hervestiging, zoals omschreven door de UNHCR, is drieledig. Het biedt internationale bescherming aan vluchtelingen, draagt bij aan een duurzame oplossing voor het vluchtelingenprobleem en geeft uiting aan solidariteit tussen landen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) organiseert vier keer per jaar selectiemissies naar plaatsen waar vluchtelingen worden opgevangen. Enkele maanden later volgt de Culturele Oriëntatie Training van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) die de uitgenodigde vluchtelingen voorbereidt op wat zij in hun gastland mogen verwachten. Een paar maanden later wonen ze in een asielzoekerscentrum (azc) in Amersfoort en worden ze klaargestoomd voor de Nederlandse maatschappij. Ze leren hoe een pinautomaat werkt, worden wegwijs gemaakt in het verkeer en onderwezen in onze omgangsvormen. Zo’n vijf maanden later worden zij (groepsgewijs) ‘uitgeplaatst’ in verschillende Nederlandse gemeenten. Hiermee houdt de rol van het COA op en komt een einde aan de uitverkoren status van deze vluchtelingen. Ze hebben nu dezelfde plichten als elke andere nieuwkomer. Vanaf dat moment begint de taak van de gemeenten. De sociale dienst regelt de uitkering, het kindgebonden budget en de zorgverzekering. Hier beginnen de vluchtelingen ook met hun inburgering. VluchtelingenWerk is de intermediair tussen gemeente en vluchteling en helpt vluchtelingen met het wegwijs worden in de Nederlandse samenleving: van het inrichten van hun huis en het lezen van de post tot het betalen van de rekeningen. Wat betekent het om een uitgenodigde vluchteling te zijn, vroegen we ons af. Hoe komt de UNHCR tot zijn selectie en hoe maakt Nederland vervolgens zijn keuze? Maar vooral; waar lopen nieuwkomers in Nederland allemaal tegenaan? Wat betekent het voor de vluchtelingen zelf om hervestigd te worden? Welke verwachtingen hebben zij en komen die uit? Veel Nederlanders hebben tegenwoordig buren die van oorsprong niet uit Nederland komen, die gevlucht zijn uit hun eigen land. Hoewel er vaak een


goede verstandhouding is, is er ook onbegrip. We weten niet goed waarom vluchtelingen naar Nederland zijn gekomen, waar ze vandaan komen, welk leven ze leidden voordat ze vluchteling werden en tegen welke obstakels ze aanlopen in hun poging hier een nieuw leven op te bouwen. Met De vluchtelingenjackpot willen we hun verhalen inzichtelijk maken. Maar de verhalen geven ook nieuw inzicht in onze eigen samenleving. 8QVVMV ÅM\[MV VIIZ [KPWWT OIIV JMTI[\QVOIIVOQN\M PM\ Q[ ^WWZ WV[ ITTMUIIT even vanzelfsprekend. Voor vluchtelingen is het een nieuwe, onbekende wereld. De kennismaking leidt tot verwarring, soms frustratie, maar ook tot ontwapende momenten. Neem het voorbeeld van Ayub, de zevenjarige zoon van Hamida, een Somalische alleenstaande moeder van vijf kinderen. Hij kon zijn ogen niet geloven toen hij een hond zijn baasje een pootje zag geven. ‘Iedereen is hier zo beleefd mama, zelfs een hond geeft een hand!’ Anderhalf jaar lang volgden we twee groepen uitgenodigde vluchtelingen. Vanaf het moment van selectie in het buitenland tot het punt dat ze enkele maanden in hun nieuwe thuisgemeente wonen en de eerste nieuwigheid eraf is. Eén groep komt uit Kakuma, een vluchtelingenkamp in Noord-Kenia, de andere is een groep Irakezen uit Syrië. De mensen uit Kenia zijn Ethiopische, Somalische en Rwandese vluchtelingen, die destijds voor oorlog in eigen land naar Kenia zijn gevlucht en vaak al tientallen jaren in Kakuma leven. De Irakezen zijn kortgeleden vluchteling geworden. Zij zijn vaak hoger opgeleid en kennen dezelfde voorzieningen als in het Westen. Het merendeel van deze Iraakse vluchtelingen heeft al familie in Nederland. We spraken de vluchtelingen in het opvangland, volgden hen tijdens hun intakegesprek met de IND, de trainingen van het COA, de aankomst op Schiphol en de eerste maanden in het azc. We hoorden over hun verwachtingen en toekomstidealen, waren getuigen van de eerste teleurstellingen, misverstanden en Babylonische spraakverwarringen. We waren te gast op verjaardagspartijen, gingen mee op ziekenhuisbezoek en waren getuige van echtelijke ruzies. We vergezelden de vluchtelingen bij de bezichtiging van hun huis in de gemeente en gingen mee naar de eerste taallessen. Sommigen bloeiden direct op, anderen hadden meer moeite om te wennen. De een verstond na drie maanden al aardig Nederlands, de ander komt na anderhalf jaar niet verder dan ‘gaat goed?’ Terwijl de een de dagen op het azc sleet met niets doen, afwachten op wat komen ging, stortte een ander zich op slecht betaalde baantjes of vrijwilligerswerk om iets om handen te hebben. Waar de ene vluchteling zich na anderhalf jaar helemaal thuis voelt


Voorwoord // december 2010

in de Nederlandse samenleving, kan de ander moeilijk aarden. Er zijn ook vluchtelingen die kampen met ernstige psychische problemen en het verleden niet zo maar achter zich kunnen laten. Het is van te voren moeilijk in te schatten wie het makkelijkst een nieuw leven opbouwt; vluchtelingen die op papier het kwetsbaarst leken, weten zich in de praktijk vaak goed staande te houden. Hoe een nieuw leven in een onbekend land vorm krijgt, heeft net zoveel te maken met de inzet en weerbaarheid van de vluchtelingen zelf als met kansen en geluk, leerden we. Van Nederlandse zijde is er de welwillendheid om nieuwkomers goed te begeleiden. Aan de inzet van de betrokken organisaties, individuele werknemers en vrijwilligers ligt het niet, en toch komen de vluchtelingen soms in de knel. Regels zijn noodzakelijk om beleid voor een groep mensen te maken en uit te voeren, maar soms wringt het in de praktijk tussen de regels en individuele wensen en noden, zoals de problemen rond huisvesting laten zien. Ondanks de cursussen van het COA bestaat er bovendien een diepe kloof tussen de wensen en verwachtingen van de uitgenodigde vluchtelingen en dat wat de Nederlandse overheid hen kan en wil bieden. De vluchtelingen willen zo snel mogelijk een nieuw leven opbouwen. Maar dat kan niet op stel en sprong. Nederland is een land van talloze voorzieningen, maar ook van regels en procedures. Huisvesting, taalcursussen, opleidingen; het wordt allemaal geregeld, maar het kost tijd. De kennismaking met de Nederlandse bureaucratie is voor veel van de nieuwkomers lastig en frustrerend; zij hebben al jaren gewacht om verder te kunnen met hun leven. Natuurlijk is ook het contact met de Nederlanders zelf van groot belang. Een aantal van de mensen die we de afgelopen anderhalf jaar volgden, kreeg te maken met vooroordelen, racisme en zelfs fysiek geweld. Maar zij ontmoetten ook aardige vrijwilligers, lieve buren, leraren en klasgenoten die zich inzetten om hen wegwijs te maken in de Nederlandse samenleving. Wereldwijd zijn er miljoenen vluchtelingen. Opvang in de regio en terugkeer naar eigen land als de veiligheidssituatie dat toelaat is een mooi ideaal, maar is in de praktijk lang niet haalbaar voor iedereen. Vluchtelingen asiel verlenen moet naar ons idee dan ook politiek gemeengoed blijven. Hervestiging is daarbij een belangrijk instrument. ‘Uitgenodigd worden’ oftewel hervestigd worden in een ander land is voor veel vluchtelingen als het winnen van de jackpot. Zij krijgen de kans een nieuw leven op te bouwen, hun leven als vluchteling achter zich te laten. Maar een nieuw leven beginnen in een vreemd land is een moeizaam proces van vallen en opstaan, teleurstellingen en bijgestelde verwachtingen.


Wij hebben een realistisch beeld van de eerste periode in Nederland willen schetsen. Dat die realiteit soms weerbarstig is, betekent niet dat het beter zou zijn om mensen dan maar niet uit te nodigen. Het betekent dat wij, de Nederlandse overheid, maar ook de burgers, nieuwkomers zoveel mogelijk moeten helpen hun weg te vinden in de Nederlandse samenleving. Op het moment dat wij dit boek afrondden, is voor velen het nieuwe leven in de gemeente nog maar net begonnen. Sommigen wonen pas enkele maanden in hun nieuwe huis en beginnen net buurt en taal te verkennen. Het ĂŠchte inburgeren gaat nu beginnen. Tijd is een belangrijke factor in het aarden in een nieuw land. De eerste periode is voor alle vluchtelingen zwaar. Hoe het deze uitgenodigde vluchtelingen vergaat in de Nederlandse samenleving zal zich over een paar jaar uitwijzen. Wij kunnen alleen maar hopen dat er na de eerste periode van euforie, teleurstellingen en bijgestelde verwachtingen, een tijd van evenwicht volgt en dat zij zich hier thuis zullen voelen. December 2010 Eefje Blankevoort & Karijn Kakebeeke



Who





Hamida


H

amida is een alleenstaande moeder van vijf kinderen in de leeftijd tussen anderhalf en tien jaar. Ze spreekt Somalisch, Amhaars, Swahili, Arabisch en een beetje Engels dat ze heeft opgepikt in Nairobi en het vluchtelingenkamp Kakuma. Hamida groeide op in een rijke, vooraanstaande familie in Baidoa, een plaats in het midzuiden van Somalië. In 1995 ontvluchtte ze samen met haar familie het aanhoudend geweld van de burgeroorlog (1986 - heden) en vestigde zich, net als tienduizenden andere Somaliërs in de wijk Eastleigh – ook wel Little Mogadishu genoemd –, in Nairobi. In 1998 trouwde Hamida tegen de zin van haar familie met een Ethiopische man met wie ze drie zoons kreeg; Faisal, Ayub en Zakaria. Uit angst voor wraak van haar familie liet haar echtgenoot Hamida na een paar jaar in de steek. Door haar eigen familie werd ze verstoten. Drie jaar lang woonde ze alleen in Nairobi. Op aanraden van een kennis meldde ze zich bij de UNHCR die haar hielp met een tijdelijke verblijfsvergunning, eten en medische hulp. Enkele maanden later vertrok ze naar het kamp Kakuma, waar ze in een ‘protection area’ voor vrouwen vlakbij de politiepost werd gehuisvest. In het immense kamp, waar veel meer mannen dan vrouwen wonen, lopen alleenstaande vrouwen het risico ontvoerd of verkracht te worden. Najib en Zahra werden in Kakuma geboren. Om in haar levensonderhoud te voorzien bewerkte ze het stukje land voor haar huis; plantte okra, spinazie en bonen. Van de opbrengst voedde ze haar gezin, wat overbleef, verkocht ze op de markt. Met de bijverdiensten kon ze kleding en schoenen kopen. Hamida hoorde voor het eerst over Nederland van een Somalisch meisje dat in Nederland woonde en op familiebezoek in het kamp was. ‘Het leven daar klonk goed. Ik heb daarna God gevraagd om me naar Nederland te brengen.’ Haar gebeden werden verhoord. Op een zondag kwam ze terug van de markt toen ze bij toeval haar naam op het hervestigingsbord van de UNHCR zag staan. ‘Sommige mensen zaten al achttien jaar in het kamp, ik had niet verwacht dat ik zou worden uitgekozen. Toen ik het zag geloofde ik mijn ogen niet. Een kennis vertelde me dat mijn naam er al een dag stond. De volgende ochtend moest ik me om zeven uur melden. Ik heb enorm geluk gehad; dat ik ben uitgekozen maar ook dat ik het op tijd zag.’ Toen ze zich de volOMVLM WKP\MVL JQR LM »ZM[M\\TMUMV\ WNÅKMZ¼ UMTLLM JTMMS XI[ MKP\ hoeveel geluk ze had gehad. ‘Ze hadden mijn naam al drie keer eerder op het bord gezet, maar ik had het niet gezien. “Dit was je laatste keer”, zei de vrouw. “We dachten dat je niet meer in het kamp was”.’ Er volgden twee interviews; een over haar leven in Somalië, een over haar gezin in Kenia. Een maand later kwam het verlossende antwoord: ze mocht naar Nederland.

Hamida // 01-01-1979 // Somalië Faisal // 17-11-1999 // Kenia Ayub // 09-01-2001 // Kenia Zakaria // 20-11-2003 // Kenia Najib // 18-11-2006 // Kenia Zahra // 08-01-2009 // Kenia






Shewangizah


S

hewangizah is geboren en getogen in Debre Birhan, een middelgrote stad niet ver van de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba. Zijn vader was gouverneur van de staat, zijn moeder runde een winkeltje. In 1991 ontvluchtte Shewangizah op achttienjarig leeftijd zijn geboortedorp. Zijn vader werd na de machtswisseling in datzelfde jaar tot vijand van het nieuwe regime verklaard en in de gevangenis gegooid. Omdat Shewangizah de oudste van het gezin was, werd ook hij een week vastgehouden. Na zijn vrijlating sloeg hij op de vlucht, eerst naar een streek verderop, daarna naar het zuiden van Ethiopië. Toen hij ook daar door de overheid werd lastig gevallen vluchtte hij in 1993 de grens met Kenia over en kwam hij terecht in het vluchtelingenkamp Walden. Hij was niet de enige. Na de omverwerping van de regeringMengistu hadden zo’n vijfduizend Ethiopiërs hun toevlucht naar Walden genomen. Maar ook daar bleek het niet veilig. Met grote regelmaat staken regeringsmilities de grens over op zoek naar politieke rivalen. In 1993 besloot de Keniaanse regering de inmiddels achtduizend Ethiopische vluchtelingen uit veiligheidsoverwegingen te verplaatsen naar Kakuma, het kamp in het noorden van het land. In Kakuma kreeg Shewangizah een baan als bewaker bij de World Lutheran Organisation. Later werkte hij ook als masseur bij een non-gouvermentele organisatie (NGO). In het kamp ontmoette hij Aynalem. ‘Ik had werk, een inkomen. Zij was een alleenstaande moeder. We hebben kennis gemaakt en zijn kort daarna getrouwd.’ Aynalem is in Fica geboren, een dorp op zo’n honderdtwintig kilometer afstand van Adis Abeba. Ze was al in 1992 in Kakuma aangekomen, haar dochter Aster werd in het kamp geboren. Hoe Aynalem in Kakuma terechtkwam weet Shewangizah niet. ‘We zijn allemaal om politieke redenen gevlucht. Eenmaal in het kamp aangekomen ga je niet aan elkaar vragen waarom en wanneer je bent gekomen. Je bent vluchteling, klaar.’ ‘Het leven in Kakuma is niet te beschrijven, het was erg zwaar,’ vertelt Aynalem. ‘Er was geen medische zorg. We kregen weinig eten; drie kilo bloem per persoon per twee weken. Shewangizah werkte elke dag van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. Ik zorgde voor de kinderen, soms verkocht ik thee. Maar de shilling was zo weinig waard, dat het heel moeilijk was om rond te komen.’ Lange tijd was hervestiging alleen bestemd voor Somalische vluchtelingen, vertelt Shewangizah. ‘Ethiopië werd beschouwd als een veilig land. Er werd ons verteld dat we konden terugkeren. Maar voor ons was dat geen optie, het was nog steeds gevaarlijk. We hadden de hoop al opgegeven om ooit naar een ander land te gaan, toen er op een gegeven moment een man van de UNHCR langskwam. Hij beloofde ons dat ook wij naar andere landen konden emigreren. Wij mochten naar Nederland.’

Shewangizah // 12-01-1970 // Ethiopië Aynalem // 01-01-1971 // Ethiopië Aster // 13-08-1993 // Kenia Estifanose // 27-10-2000 // Kenia Menale // 18-04-2003 // Kenia






Nameer


K

lara Klothilde Altena, nationaliteit Nederlandse, woonplaats Bagdad. Trots toont Nameer het Nederlandse paspoort van zijn moeder. Op tafel ligt een stapel documenten en foto’s; het bewijs van zijn afkomst. In 1959 kwam Nameers vader Edward als medewerker van het Iraaks ministerie van Justitie naar Nederland. Daar ontmoette hij Klara in een dansclub, volgens Nameer was het liefde op het eerste gezicht. Een jaar later vertrok de toen 24-jarige Klara met haar aanstaande echtgenoot naar Bagdad. Ze kregen drie kinderen. Zwart-witfoto’s tonen het Iraakse huwelijksfeest, Nameer als baby en kleuter, Nameer voor een immense afbeelding van Saddam Hussein. Nameer kent Nederland alleen van de foto’s en de verhalen van zijn moeder. Ze bracht hem een paar woorden Nederlands bij en leerde hem kroketten bakken. In 1990, aan de vooravond van de Golfoorlog, maakte NOVA een reportage over ‘de enige Nederlandse vrouw in Irak’. De dvd met de uitzending die het gezin van het actualiteitenprogramma opgestuurd kreeg, is een van Nameers kostbaarste bezittingen. Nameer en gezin zijn Chaldeïsche christenen, met een geschat aantal van 500.000 de grootste christelijke gemeenschap van Irak. Tot de val van Saddam Hussein leefden de Chaldeeërs, net als de andere Christelijke minderheden, vreedzaam in de overwegend islamitische Iraakse samenleving. Veel Chaldeeërs werkten als zakenmensen en in overheidsdienst. De bekendste Chaldeïsche Irakees is Tariq Aziz, voormalig vicepremier en persvoorlichter. Tot hun vlucht woonde Nameer met echtgenote Ahlam en hun vier zonen Sarmad, Zaid, Fadi en Rami in een gemengde wijk van Bagdad. In de explosie van sektarisch geweld werd ook de Chaldeïsche minderheid een belangrijk doelwit. Kerken werden opgeblazen, priesters vermoord, wijken ‘gezuiverd’. Nameer vreesde – ook vanwege zijn half-Nederlandse afkomst – een belangrijk doelwit voor kidnapping te zijn en ondernam verwoede pogingen om naar Nederland te komen: via het Rode Kruis, de Nederlandse ambassade, de UNHCR. Toen het geweld te dicht bij kwam – zoon Sarmmad raakte gewond bij een bomaanslag – vluchtte de familie naar Jordanië. Na anderhalf jaar werden ze gedwongen het land te verlaten en zochten ze hun toevlucht in Syrië. Ook daar klopte Nameer aan bij de Nederlandse ambassade, maar vond wederom geen gehoor. ‘Ik was enorm teleurgesteld. Ik ben half Nederlands, dan moeten ze mij toch helpen?’ Uiteindelijk werden Nameer en gezin voorjaar 2010 door de UNHCR voor hervestiging voorgedragen en door de IND geselecteerd. Vijftig jaar na het vertrek van Klara uit Nederland, vertrekt Nameer naar het geboorteland van zijn moeder.

Nameer // 30-07-1968 // Irak Ahlam // 22-12-1972 // Irak Sarmad // 12-02-1992 // Irak Zaid // 07-01-1996 // Irak Fadi // 20-09-1997 // Irak Rami // 09-04-2004 // Irak






Samer


M

et zijn kaalgeschoren hoofd, donkere wenkbrauwen, imposante lichaamsbouw en tatoeages is Samer een opvallende verschijning. Hij is fervent bodybuilder en maakte vroeger met zijn vrienden de straten van Bagdad onveilig op zijn motor. Maar Samer heeft ook een zachte kant, hij studeerde Engelse literatuur aan de universiteit van Bagdad, schrijft gedichten en speelt luit. Samer is Mandeeër, een oude godsdienst met als belangrijkste profeet Johannes de Doper. De Mandeeërs leefden eeuwenlang in relatieve rust in Irak. Maar met de val van Saddam Hussein na de Amerikaanse invasie en de oplopende sektarische spanningen kwam de minderheid steeds meer in het nauw. Bekeren, vermoord worden of vertrekken, was de keuze die moslimextremisten de Mandeeërs voorhielden. ‘Iedereen in Irak liep gevaar om vermoord of gekidnapt te worden, maar wij meer dan anderen,’ zegt Samer. ‘Moslims haten ons, ze zien ons als ongelovigen. Voor de oorlog konden we onze doop openlijk in de Tigris midden in Bagdad houden, maar na de invasie werden we vanaf de bruggen bekogeld. Daarna werd het steeds erger.’ Het aantal Mandeeërs in Irak is inmiddels teruggelopen van ongeveer 60.000 tot rond de 5000. Samer is de oudste in een gezin van oorspronkelijk vijf kinderen. Op zijn rechter bovenarm draagt hij het portret van zijn broer Samih, die in 2006 overleed aan een hartaandoening. Sindsdien is zijn vader geveld door verdriet en niet langer in staat in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. In 2006 vertrok Samer voor vijf maanden naar Syrië om geld te verdienen. ‘Mijn familie is een paar maanden later naar Syrië gevlucht. Een soennitische militie had onze buurt overgenomen, ons huis in de brand gestoken. Mijn ouders hebben alles achtergelaten, we hadden niets meer. Toen ben ik teruggegaan naar Irak om voor de Amerikanen te werken.’ Met grote tegenzin werkte Samer een aantal maanden als tolk voor het Amerikaanse leger. ‘Sommige soldaten waren best OK, maar de meeste waren barbaren. Ze hadden geen idee waar ze terecht waren gekomen en hoe ze zich moesten gedragen. Ik heb ze verschrikkelijke dingen zien doen.’ Terwijl Samer in Bagdad was, werd zijn familie voorgedragen voor hervestiging. ‘Ze hadden geluk, ze woonden nog maar tien maanden in Syrië. Mijn vader zei dat ik niet meer terug naar Irak hoefde. Toen heb ik me ook aangemeld voor hervestiging.’ Samer had de hoop al bijna opgegeven toen hij een gesprek met de UNHCR kreeg. ‘Mijn situatie in Syrië was zo slecht en ik wachtte al zo lang, dat ik op het punt stond terug naar Irak te gaan. ‘Krijg me gewoon weg uit Syrië, het maakt me niet uit waarheen,’ vertelde ik de medewerker. Zij beloofde me dat de IND snel zou komen en dat ze ervoor zou zorgen dat ik een interview met hen zou krijgen. Toen ik hoorde dat ik naar Nederland zou gaan was ik niet gelukkig, wel opgelucht, maar dat is heel wat anders.’

Samer // 11-02-1983 // Irak






Amel


A

an de muur van het kleine appartement in Jaramana, de Iraakse wijk van Damascus, hangen foto’s van Mandeese geestelijken, religieuze ceremonies en gebedsprenten. In de hoek van de kamer liggen stapels boeken. ‘Boeken zijn mijn leven. Van alle spullen die ik heb moeten achterlaten vind ik mijn boeken het ergst.’ De Mandeese Amel is geboren en getogen in Bagdad. Ze komt uit een welgesteld gezin van negen kinderen. Haar vader was Shaikh, een gerespecteerde wijze in de Mandeese gemeenschap. De zachtaardige Amel spreekt redelijk Engels en heeft zichzelf al enkele Nederlandse woorden aangeleerd. Haar notitieboekje met woorden en zinnetjes draagt ze altijd bij zich. Aan het begin van de oorlog met Iran (1980-1988) trouwde ze met Karim, een Mandeeër uit Basra. In 1985 werd hun tweeling geboren, zoon Firaz en dochter Nawraz. Een jaar later sloeg het noodlot toe; Karim werd opgeroepen als soldaat en sneuvelde aan het front. Amel keerde met haar kinderen terug naar Bagdad. Terwijl haar zussen een voor een naar het buitenland vluchtten – zij werden wegens politieke activiteiten vervolgd – bleef Amel in Irak om voor haar oude vader en moeder te zorgen. Na het begin van de oorlog vluchtte Amel met haar kinderen en een zus naar Jordanië. Na anderhalf jaar uitzichtloos wachten op hervestiging keerde ze terug naar Bagdad. In 2006 raakte ze daar bij een bomaanslag ernstig gewond aan haar knie. In Syrië onderging ze een operatie, maar niet alle scherven werden verwijderd. Sindsdien loopt ze met een stok. Amel woont drie jaar in Syrië. Haar familie is verspreid over de hele wereld. Zoon Firaz is in 2007 via een mensensmokkelaar naar Europa gegaan. Dochter Nawraz is met haar echtgenoot en kind via hervestiging naar Finland vertrokken. Een oudere zus is vanuit Syrië hervestigd in Groot-Brittanië, twee zussen wonen in Zweden, twee zussen in Nederland, een broer wacht in Syrië op hervestiging, één zus woont nog in Irak. Haar dochter en kleinkind zijn in de oorlog omgekomen en zij weigert hun graven achter te laten. Het is het tragische lot van de vluchteling. Maar de optimistische Amel weet er toch een positieve draai aan te geven. ‘Ik zeg altijd; we hebben veel mooie plekken om op vakantie naartoe te gaan.’ Amel kreeg zelf eerder het aanbod om in Amerika hervestigd te worden, maar weigerde. ‘Al mijn familie woont in Europa, ik heb daar niemand.’ Amerika is voor veel uitgenodigde vluchtelingen een weinig geliefde bestemming. De voorzieningen voor uitgenodigde vluchtelingen zijn minder goed dan in de meeste Europese landen; al na acht maanden worden zij geacht voor zichzelf te zorgen. Dat is wellicht te doen voor jonge vluchtelingen, maar voor de oudere Amel, die bovendien gehandicapt is, zou dat een onhaalbaar streven zijn. In Nederland heeft ze twee zussen die al jaren in Nederlandwonen. ‘We hebben elkaar al heel lang niet gezien, terwijl we heel hecht zijn. Ik kan niet wachten hen eindelijk weer te zien.’

Amel // 01-07-1952 // Irak



Marc and Mectilda lost their family XPW\WOZIXP[ L]ZQVO \PMQZ ÆQOP\ <PMa don’t have any pictures from their time in Kakuma.




Jean Marie


J

ean Marie heeft het geboorteland van zijn ouders nooit gezien. Hij kwam ter wereld in een kamp in Tanzania en groeide op in het vluchtelingenkamp Kakuma. Jean Marie ging als enige van zijn familie naar de middelbare school. Eerst in het kamp zelf, later mocht hij samen met een andere veelbelovende student uit Kakuma naar een Keniaanse kostschool. Zijn diploma haalde hij op een jaar na net niet. Nu wil hij in Nederland maar één ding; doorleren om piloot te worden, of iets met computers. Jean Maries oudere broer Fidele kreeg op vierjarige leeftijd hersenvliesontsteking en werd doof. Hij kon daarom niet naar school en leerde alleen de basis van Amerikaanse gebarentaal. De enige met wie hij kan communiceren is zijn broer, zijn ouders zijn de gebarentaal niet machtig. In het kamp bracht hij zijn dagen door met wandelen en voetballen. Mede door Fidele’s aandoening werd het gezin voor hervestiging geselecteerd. De ouders, Marc en Mectilda, ontmoetten elkaar in een vluchtelingenkamp in Tanzania. Beiden waren de etnische geweldsuitbarstingen in hun respectievelijke geboortelanden Burundi en Rwanda ontvlucht. Marc en Mectilda hebben alleen de lager school afgerond, ze hebben nooit de kans gehad een vak te leren. Om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien werkte Marc in de verschillende vluchtelingenkampen onder andere als automonteur. Dertig jaar lang leidden Marc en Mectilda een leven als vluchteling. Ze zijn niet gewend aan westerse voorzieningen en hebben geen enkel beeld bij hun nieuwe thuisland. Hun vertrek zien ze met een mengeling van angst en voorzichtig optimisme tegemoet. Mectilda vraagt zich af of ze op haar leeftijd nog iets kan leren. ‘Nederlands is zo moeilijk,’ zegt ze na een eerste Nederlandse les tijdens de COA-training in Kakuma. ‘Pole, pole, stap voor stap, leren we misschien wel iets’ , probeert Marc haar een hart onder de riem te steken. ‘We zullen Kakuma missen’, vervolgt Mectilda. ‘We zullen niet missen wat we hier hebben doorstaan, maar het blijft de plek waar we gewoond hebben en vrienden hebben gemaakt.’ Terwijl zijn ouders de verhuizing naar Nederland met gemengde gevoelens tegemoet zien is het voor Jean Marie een groot avontuur. ‘Natuurlijk zal ik Kakuma missen. Het is geen leuke plek om te wonen, maar ik ben hier opgegroeid. In Nederland krijg ik veel meer kansen dan ik hier ooit zou krijgen. Er zijn al zoveel vrienden naar het buitenland vertrokken, van hen hoor ik allemaal goede verhalen. Ze vinden het geweldig in hun nieuwe land’, vertelt hij enthousiast. ‘Ze gaan allemaal naar school. Ik wil piloot worden, of computerdeskundige. Dat kan ik hier nooit leren, maar in Nederland wel. En met de mensen die achterblijven hou ik contact via Facebook, ik bid voor hen dat ook zij snel een nieuw leven krijgen.’

Jean Marie // 01-01-1991 // Tanzania Marc // 01-01-1952 // Burundi Mectilda // 01-01-1955 // Rwanda Fidele // 06-09-1983 // Rwanda




There


Kakuma



Damascus



Kakuma



Damascus



Kakuma



Damascus // Wardiyya



Kakuma



Jaramana, Damascus



Kakuma



Damascus // IND-intake



Kakuma // COA-training



Damascus // COA-training




IND-missie // SyriĂŤ // mei 2009 COA-missie // Kenia // mei 2009


IND-missie // Syrië // mei 2009

Wachtkamer naar een beter leven De afstand van Bagdad naar Damascus is 750 kilometer, een reis van slechts zeven uur. Maar het zijn uren die kunnen aanvoelen als een eeuwigheid, weet Sermed. Twee jaar geleden ontvluchtte hij samen met zijn broer Sam en moeder Nawal Irak, nadat hij een week ontvoerd was. Zijn vader wordt nog altijd vermist. Nu wonen ze al twee jaar in een voormalig winkelpand in Jaramana, een buitenwijk van Damascus. Ze wonen, slapen en eten in dezelfde kale ruimte. De verf bladdert van de muren, een kampeergasstel doet dienst als fornuis. Na twee jaar is het spaargeld op, een betere woning kunnen ze niet betalen. ;IU MV ;MZUML ! OIIV VQM\ VIIZ [KPWWT UWOMV WNÅKQMMT VQM\ _MZSMV en veel kans op zwart bijklussen is er niet. Om de verveling te bestrijden kijken ze veel televisie, wandelen in de buurt of gaan op bezoek bij hun neef en tantes die ook naar Damascus zijn gevlucht. ‘Ik kan pas weer aan leven denken als we uit Syrië weg zijn. Hier zijn we ook niet veilig.’ Sermed knippert onophoudelijk met zijn ogen, zijn handen trillen. ‘Elke nacht heb ik nachtmerries, ben ik weer ontvoerd,’ vertelt hij. ‘We hebben geen verblijfsvergunning, dus we kunnen elk moment naar Irak teruggestuurd worden. Zolang onze toekomst onzeker is, kan ik het verleden niet vergeten.’ Rond de anderhalf miljoen Irakezen, exacte cijfers zijn er niet, bevinden zich in een soortgelijke situatie. Sinds het begin van de oorlog heeft Syrië honderdduizenden Irakezen toegelaten. Ze hebben toegang tot onderwijs en medische zorg, maar daar houden hun rechten op. Ze verblijven zonder registratie in Syrië, hebben geen recht om te werken, geen recht om zich blijvend te vestigen en weinig tot geen kans op terugkeer. Centrale opvang voor Irakezen is er niet. Velen hebben zich in de arme buitenwijken van de stad gevestigd. De UNHCR probeert te helpen, maar de middelen zijn beperkt. Alleen kwetsbare groepen, zoals alleenstaande vrouwen, ouderen, kinderen MV bQMSMV S]VVMV IIVSTWXXMV ^WWZ ÅVIVKQxTM WVLMZ[\M]VQVO MV ^WML[MThulp. Slechts een enkeling maakt kans op hervestiging. Het is nog geen negen uur ‘s ochtends, maar voor de ijzeren schuifdeur staan al honderden mensen te wachten. De rij voor het hoofdgebouw van de UNHCR in het centrum van Damascus strekt zich zover het oog reikt uit. Eén keer per maand is er een ‘resettlement counseling day’. Iraakse vluchtelingen melden zich dan in de hoop elders een nieuw leven te kunnen beginnen. De


criteria zijn strikt, de plaatsen schaars. Minstens zestigduizend hervestigingsplekken zijn er volgens de UNHCR nodig voor de Iraakse vluchtelingen in de regio, die zich met name in Syrië en Jordanië ophouden. In 2008 verhuisden bijna zeventienduizend Irakezen naar een nieuw thuisland. Dat lijkt een druppel op een gloeiende plaat, maar voor Syrië zijn alle vluchtelingen die vertrekken en daarmee de druk op voorzieningen ontlasten, een vooruitgang. Opvang in de regio lijkt een mooi ideaal, maar de instroom van honderdduizenden vluchtelingen trekt een zware wissel op de kwetsbare Syrische economie en samenleving. ‘Het merendeel van de Iraakse vluchtelingen leeft in onzekerheid. De meesten van hen hebben een verblijfsvergunning, maar die moet iedere drie maanden worden verlengd. Sommigen zijn bang om naar de autoriteiten te gaan om die te verlengen, want de ene keer krijgen ze die wel, de andere niet en wordt ze gevraagd Syrië te verlaten. Het enige wat hen dan rest is om vanuit Irak opnieuw Syrië binnen te gaan,’ vertelt Philippe Leclerc, hoofd van de UNHCR-missie in Damascus in mei 2009. Volgens Leclerc heeft Syrië zich de afgelopen jaren buitengewoon behulpzaam opgesteld door honderdduizenden Irakezen toe te laten en hen via de UNHCR toegang te geven tot het onderwijs en de gezondheidszorg. Maar voor velen is de situatie niet langer houdbaar. Zwaar getraumatiseerde vluchtelingen krijgen niet genoeg hulp, hun spaargeld raakt op en hun toekomst is onzeker. ‘Veel vluchtelingen werken illegaal en daardoor zijn ze kwetsbaar. Veel van hen worden uitgebuit; ze krijgen een laag salaris, sommige meisjes belanden in de prostitutie. Hoewel de UNHCR zo’n zestienduizend kwetsbare families UIIVLMTQRS[ ÅVIVKQMMT WVLMZ[\M]V\ Q[ LI\ VQM\ ^WTLWMVLM WU ITTM SW[\MV \M dekken. Velen van hen moeten dringend hervestigd worden.’ Vluchtelingen naar Irak terugsturen is voor de UNHCR geen optie, zegt Leclerc. ‘Daar is het nog te vroeg voor. Voor mensen die vrijwillig willen terugkeren hebben we programma’s in samenwerking met IOM (Internationale Organisatie voor Migratie), maar we promoten het niet, en mensen dwingen terug te gaan, daar werken we absoluut niet aan mee. De situatie in Irak is nog veel te instabiel. Bovendien kan een deel van de vluchtelingen nooit meer terug: ze zijn te ernstig getraumatiseerd. En er zijn groepen die wegens hun religieuze achtergrond direct gevaar lopen.’ De UNHCR hoopt dan ook dat meer landen zich bereid tonen vluchtelingen te hervestigen. Al jarenlang zijn de Verenigde Staten, Canada, Australië, Zweden, Noorwegen, Finland, Nieuw Zeeland, Denemarken en Nederland de koplopers op het gebied van hervestiging. Maar er komen ook landen


IND-missie // Syrië // mei 2009

bij, soms uit onverwachte hoek. De afgelopen jaren vonden vluchtelingen een nieuw thuisland in Chili, Benin, Burkina Faso, Brazilië en IJsland. Ook Soedan, bMTN OM\MZOL LWWZ KWVÆQK\MV MV MVWZUM IIV\ITTMV WV\PMMULMV JWWL IIV Palestijnse vluchtelingen uit Irak op te nemen. Ze sloegen het aanbod af. Geconfronteerd met de oorlogssituatie in Irak en de immense vluchtelingenstroom besloot de EU in het najaar van 2008 de tienduizend kwetsbaarste vluchtelingen uit Irak te hervestigen. Ze riep de lidstaten op bestaande hervestigingactiviteiten uit te breiden en nieuwe projecten op te starten. Italië, Frankrijk, België, Hongarije, Polen en de Baltische Staten zijn gestart met pilotprojecten en hebben de eerste tientallen Iraakse vluchtelingen opgenomen. Nederland behoort sinds de jaren tachtig tot een van de belangrijkste hervestigingslanden. Vier keer per jaar organiseert de Nederlandse overheid speciale missies naar vluchtelingenkampen, waar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) mensen selecteert die volgens de Nederlandse vreemdelingenwet ons land binnen mogen. Daarbij wordt een quotum van vijfhonderd per jaar gehanteerd, in 2009 bestond ruim een kwart daarvan uit Iraakse vluchtelingen uit Syrië. De Nederlandse missie heeft haar kamp opgeslagen in het hoofdkantoor van de UNHCR. De delegatie bestaat uit twee interviewers van de IND, een vertegenwoordiger van het ministerie van Buitenlandse Zaken, twee medewerkers van het COA, een medewerker van de medische dienst van de IND en missieleider van de IND Jan Kleinsma. Aan de wanden van de wachtkamer hangen foto’s van vluchtelingenkampen overal ter wereld. Ondervoede kinderen kijken met een doodse blik in de camera, op de achtergrond prijken tenten met het UNHCR-logo. Al het witte tuinmeubilair in de wachtruimte is bezet. Gespannen wachten de Iraakse vluchtelingen tot ze een van de kleine interviewkamers binnen worden geroepen. Vijfendertig zaken bekijkt de IND tijdens deze missie. Alle uitverkorenen moeten de zogeheten ‘carrousel’ doorlopen, de papierwinkel om een eventuele verhuizing naar Nederland voor te bereiden. De medewerker van BuitenTIVL[M BISMV ^MZQÅMMZ\ LM XMZ[WWV[OMOM^MV[ MV UIIS\ LQM STIIZ ^WWZ LM OM̉ meentelijke basisadministratie. Namen worden gestandaardiseerd en ‘vernederlands’. Bij aankomst in Nederland zal voor eens en voor altijd worden vastgesteld wat in Nederland de voor- en achternaam van de nieuwkomer is. De medewerkers van het COA vragen de geïnterviewden naar hun verwachtingen en vragen over Nederland. Ze gebruiken de informatie voor de training die enkele maanden later zal plaatsvinden. ‘Integreerbaarheid’ speelt


ook een kleine rol. Maar een voorgedragen vluchteling kan alleen worden afgewezen wanneer deze expliciet aangeeft dat hij of zij niet wil integreren in de Nederlandse maatschappij. Een inmiddels beroemd voorbeeld is dat van een Tibetaanse monnik die alleen wilde bedelen. Bij het loket van Bureau Medische Advisering, een IND-afdeling, worden de zaken medisch getoetst. In het geval van de zogenaamde ‘medical cases’ wordt er gekeken of er in Nederland toereikende medische zorg beschikbaar is. Maar het belangrijkste gesprek vindt plaats met de interviewers van de IND. ‘Het gaat om een uitnodigingsprocedure, dus de keuze ligt bij ons. Niets meer, niets minder’, zegt missieleider Jan Kleinsma. De UNHCR heeft weliswaar de eerste selectie gemaakt en dossiers voorbereid, de IND toetst de dossiers nog eens in individuele gesprekken. Het is dan ook niet vreemd dat de geïnterviewden in de verhoorkamer zenuwachtig op hun stoel schuiven. IND-interviewers Martin en Marcus nemen het dossier van Sam, Sermed en moeder Nawal door. Het verhaal lijkt glashelder en is onderbouwd met confronterende foto’s van Sermeds verwondingen die zijn gijzelnemers hem toebrachten. Martin en Marcus doorlopen het dossier zonder bijzonder onder de indruk te zijn. Met hun jarenlange ervaring hebben ze de verschrikkelijkste verhalen gehoord. Alleen als het gesprek op Nawals echtgenoot komt, spreken ze het gezin streng toe. Nawal en haar zoons komen onder meer voor hervestiging in aanmerking omdat ze een alleenstaande moeder is. Haar echtgenoot is als vermist opgegeven. ‘In Nederland kun je niet opeens met een echtgenoot op de proppen komen’, benadrukt Martin. ‘We zijn heel erg streng geworden met die manier van gezinshereniging. Het klinkt nogal cru, maar de IND is al te vaak bedonderd’, legt hij uit. ‘We hebben vaak meegemaakt dat een doodgewaande of vermiste echtgenoot op wonderbaarlijke wijze opdook, vlak na hervestiging van het gezin in Nederland. Daar trappen we niet in.’ Nawal knikt begrijpend. Ze heeft haar lippen tot dunne streepjes geperst. Het gesprek met Ekram en haar moeder loopt minder soepel. Hoe lang was ze met haar verloofde samen? Als ze van plan waren om te trouwen, waarom weet Ekram dan niet op welke dag haar verloofde precies gestorven is? Of was er helemaal geen verloofde? En waarom heeft ze een visum voor Thailand in haar paspoort? Ekram schuift ongemakkelijk heen en weer en struikelt over haar woorden. Marcus betwijfelt of ze overal de waarheid heeft gesproken, maar in dit geval doet het niet eens zo ter zake, vertelt hij. ‘Als Mandeeërs hebben ze toch automatisch recht op opvang in Nederland.’ De missie naar Syrië is uitzonderlijk. Het merendeel van de voorgeselec-


IND-missie // Syrië // mei 2009

teerde vluchtelingen behoort tot een religieuze minderheid. De Chaldeïsche christenen en Mandeeërs zijn sinds het begin van het sektarische geweld in Irak in toenemende mate doelwit van terroristische aanslagen. De bedreigde minderheden genieten daarom extra bescherming en staan bovenaan de lijst voor hervestiging. Maar de groep is ook om een andere reden speciaal: de meeste geïnterviewden hebben al familie in Nederland, van wie velen al jarenlang. Zo ook Wardiyya en Petros wier dochter al negen jaar in Nederland woont. Ook zij wonen al twee jaar in Syrië, zonder familie of vrienden. Twee zoons wonen in Zweden, een andere dochter is samen met haar gezin ontvoerd en wordt al jaren vermist. ‘We hebben het losgeld betaald, maar we hebben nooit meer iets van hen vernomen. Maandenlang hebben we naar ze gezocht, maar we hebben ze nooit gevonden,’ vertelt Wardiyya, een vrome Chaldeïsche christenvrouw van begin zestig. Ook haar echtgenoot Petros is pas begin zestig maar lijkt jaren ouder. Hij heeft suikerziekte, ziet en hoort slecht en heeft psychische problemen. Terwijl Wardiyya honderduit praat, staart Petros afwezig voor zich uit. ‘Mijn man heeft een zuster verloren bij een bomaanslag’, vertelt Wardiyya. ‘Ze hebben alleen haar sjaal teruggevonden.’ Geëmotioneerd laat Wardiyya een familieportret zien, van voor het begin van de oorlog toen het gezin nog bij elkaar in de buurt woonde. ‘Eén van onze zonen is ook ontvoerd,’ vertelt Wardiyya. ‘Ook daar hebben we losgeld voor betaald. Mijn man moest het geld brengen en is toen op zijn oor geslagen. Daardoor is hij doof geworden. Ze hebben mijn man en zoon toen wel vrijgelaten.’ Direct daarna is het echtpaar naar Syrië gevlucht. Wat ze van Nederland moeten verwachten weten ze niet. Het echtpaar kan maar aan één ding denken: herenigd worden met hun dochter. ‘We hebben zoveel meegemaakt, het enige wat we willen is bij onze familie zijn en ons veilig voelen.’ Of Wardiyya en Petros hun dochter snel zullen zien is nog onduidelijk. De geïnterviewden moeten nog even geduld hebben. ‘s Avonds zal de Nederlandse delegatie overleggen en besluiten wie er geselecteerd worden.


COA-missie // Kenia // mei 2009

TELETIJDMACHINE Duizenden kilometers verderop wachten ze ook. In Kakuma, (‘Nergens’ in het Swahili) een vluchtelingenkamp in het noordwesten van Kenia, hopen zo’n vijftigduizend mensen al jaren op een oplossing voor hun uitzichtloze situatie. Het kamp, in 1992 opgericht om op de vlucht geslagen Soedanezen bescherming te bieden, is uitgegroeid tot verzamelplaats van alle geteisterde volken van oostelijk Afrika. Je vindt er Somaliërs, Soedanezen, Ethiopiërs, Rwandezen, Burundezen, Oegandezen en een enkele Congolees. Sommige families wonen hier al zo lang dat hun in het kamp geboren kinderen inmiddels meerderjarig zijn. Het kamp Kakuma is uitgegroeid tot een middelgrote stad. Op de markt zijn naast sandalen en pollepels ook videorecorders en FC Barcelona-shirts te vinden. Er zijn biljartlokalen, restaurantjes waar het bier koud staat en OM|UXZW^Q[MMZLM JQW[KWXMV _IIZ ÅTU[ ^IV QTTMOITM ,>,¼[ _WZLMV ^MZ\WWVL met welluidende namen als ‘Obama’, en ‘Yes, we can’. Maar veel kan er niet in Kakuma. Vast werk is er niet, adequate medische zorg ontbreekt, voedsel en water zijn schaars en doorstuderen na de middelbare school is niet mogelijk. Ook de veiligheid van de kampbewoners is niet gegarandeerd. Kakuma ligt middenin het leefgebied van de Turkana-stam. Zij voelen zich in hun bestaan bedreigd en voeren regelmatig gewapende aanvallen uit op het kamp. ‘Het leven is hier moeilijk’, zucht Haimanot, een Ethiopische vrouw van 32. ‘De temperaturen lopen op tot veertig graden en het is heel onveilig. Er zijn al zoveel mensen gestorven.’ Haimanot is een van de eenendertig deelnemers aan de culturele-oriëntatietraining die het COA hier geeft. De groep, eerder geïnterviewd en geselecteerd door de IND, wordt nu voorbereid op wat hen in Nederland te wachten staat. Het gezelschap weerspiegelt de diversiteit van het kamp: de uitverkorenen komen uit vier verschillende landen en spreken een veelvoud aan talen: uit Somalië (Somalisch, Arabisch), Rwanda (Kinyarwanda) en Ethiopië (Oromo en Amhaars), veel van de kinderen die geboren en getogen zijn in het Keniaanse kamp spreken alleen Swahili. Terwijl de kinderen in het vluchtelingenkamp naar school gaan en zodoende kunnen lezen en schrijven en een beetje Engels leren, zijn veel van de ouders analfabeet. De vluchtelingen zitten op houten bankjes wat onwennig naast elkaar. Aan de muren hangen foto’s van een goed gevulde koelkast, Nederlandse rijtjeshuizen en de multiculturele samenstelling van de bevolking. In het


IND-missie // Syrië // mei 2009

midden prijkt een landkaart van Nederland. Nederland is een klein maar divers land, legt trainer Annemiek uit. Veel dingen zijn hetzelfde als hier, maar veel is ook heel anders. Wat weten ze eigenlijk van Nederland en welke verwachtingen hebben ze van hun nieuwe leven, wil Annemiek weten. De Ethiopische Shewangizah, Miteku en Zelalem ontpoppen zich direct tot de wijze mannen van de groep. Nederland is het land van bloemen, weet Miteku. Er wonen veel christenen, maar ook moslims, doceert Zelalem. Shewangizah weet te vertellen dat Nederland een koningin heeft. De rest van de groep heeft vooral veel vragen. ‘Hoe koud is het?’ wil Haimanot weten. ‘Zijn de scholen goed?’ vraagt de Somalische Hamida. ‘Hebben ze in Nederland een schoolbus?’ wil de jonge John weten. Met engelengeduld beantwoordt trainer Annemiek de ene na de andere vraag. Aandachtig luisteren haar pupillen naar de uitleg over hun nieuwe thuisland. De verwachtingen over hun nieuwe leven lopen nogal uiteen. Shewangizah weet zeker dat hij snel een goede baan zal vinden, Hamida wil maar een ding: goed onderwijs voor haar kinderen. De Rwandese Mectilda vindt het vooral eng; hoe gaat ze ooit de Nederlandse taal leren? En voor sommigen is een leven in een onbekend land gewoon niet voor te stellen. De stille Mumina en Khadija giechelen alleen wat ongemakkelijk als Annemiek hen naar hun toekomstverwachtingen vraagt. ‘Ik ben gewoon blij dat we hier weg kunnen’, zegt Mumina na lang aandringen. Vanochtend laat Annemiek de groep ook kennismaken met de meest tastbare verschillen tussen het leven in Kakuma en Nederland: de luxe. Ze is languit in een ligbad gaan liggen, dat in de hoek van het lokaal staat opgesteld. ‘We hebben douches en ligbaden in Nederland, de meesten mensen wassen zich één keer per dag’, legt ze uit, ze klimt het bad uit en verplaatst zich naar de ^WTOMVLM [\]LQMWJRMK\MV" LM _K̉XW\ MV _K̉JWZ[\MT BM OQM\ MMV ÆQVSM [KPM]\ Glorix in de pot en schrobt een paar keer stevig. ‘Zo houden we de boel schoon.’ Vervolgens is het de beurt aan het gasfornuis. Trainer Ellen neemt de tijd om de gemakken maar ook de gevaren van het apparaat uit te leggen. Het klinkt misschien kinderachtig, maar bijna niemand uit de groep, jong of oud, kent moderne westerse voorzieningen. ‘Als we heel erge honger hebben, mogen we dan ook alleen met een lepel eten?’ vraagt de Rwandese Marc. Trainer Nicolien heeft net de uitleg over bestek en Hollandse tafelmanieren afgerond. ‘Natuurlijk’, stelt ze Marc gerust. Marcs zoon, Jean Marie lacht een beetje gegeneerd om zijn vader. Hij is duidelijk een stuk wereldwijzer en verveelt zich zichtbaar.


‘Lunch time!’ Als trainer Annemiek enthousiast naar de klok wijst, haasten de leerlingen zich het lokaal uit. Het is half één en de mensen hebben honger. Een tweetal brave studenten blijft zitten. De veertienjarige John maakt naarstig zijn notities af. Eén, twee, drie, vier, schrijft hij in keurig schoonschrift op. John heeft zijn eerste Nederlandse les achter de rug en heeft net tot tien leren tellen. Zachtjes murmelt hij geconcentreerd voor zich uit; één, swee, die, vie. De uitspraak kost hem moeite, zijn tong raakt verstrikt bij de ‘dr’ van drie. John is, net als zijn broer en zus, in het kamp geboren. Ze komen uit Ethiopië, al hebben ze hun thuisland nog nooit gezien. ‘Ik ben zo blij dat ik in Nederland naar school zal gaan’, zegt John serieus. ‘Ik weet zeker dat de leraren daar beter zijn dan hier en dat er geen lesmaterialen zullen ontbreken. Dat is het enige wat ik belangrijk vind.’ Aster kijkt verlegen van haar schoolschrift op. ‘Ik vind het ongelofelijk dat ik later een vak kan leren en de mogelijkheid zal hebben om een beroep uit te oefenen,’ vertelt ze in vlot Engels. Ook Aster is geboren in Kakuma. Ze is een van de beste leerlingen van haar klas, vertelt ze trots. Dat ze haar klasgenoten achterlaat, valt haar zwaar. ‘Ik weet dat mijn leven volstrekt anders wordt en dat ik mijn vrienden misschien nooit meer zal zien. Dat voelt een beetje als doodgaan. Het zijn toch de mensen met wie ik al mijn hele leven bevriend ben. Ik hoop maar dat zij ook snel weg kunnen .’ ‘Nederland ligt onder zeeniveau. Als er een overstroming komt, verdwijnt de helft van het land onder water.’ Een animatie van een blauwe vloedgolf verzwelgt de randstad. De groep kijkt gebiologeerd naar het televisiescherm. Na de pauze is het tijd om ook de minder rooskleurige kanten van Nederland te TI\MV bQMV ,M ÅTU Q[ \QRLMV[ PM\ UQVQ[\MZ[KPIX ^IV :Q\I >MZLWVS OMUIIS\ MV is bedoeld om mensen die van plan zijn in het kader van gezinshereniging naar Nederland te komen, hun keuze nog eens goed te laten overwegen. Na de vloedgolf die Nederland bedreigt, komt de miserabele woningbouw IIV JWL 1V MMV IN\IVL[M ÆI\ ^MZ\MT\ MMV <]ZS[M UIV W^MZ LM \ITTWbM OMJZMSMV van zijn huis. De schimmel springt van de muren. ‘Als je denkt hier naar toe te komen zou ik er goed over nadenken. Ik zou het niet nog een keer doen.’ *MOMTMQL LWWZ JMMTLMV ^IV INOMZIOLM _QRSMV MV LQKP\ WX MTSIIZ OMXIS\M ÆI\[ vertelt de voice-over: ‘In Nederland is er veel sociale woningbouw, dat zijn woningen die snel zijn gebouwd, maar ook snel gebreken vertonen. Met een laag inkomen is de kans groot dat je in zo’n soort woning terecht komt. Er zijn veel buitenlanders in deze wijken gaan wonen, Nederlanders zijn er


IND-missie // Syrië // mei 2009

weggetrokken. In deze wijken zijn veel problemen omdat mensen elkaars taal en cultuur niet begrijpen.’ ,M +7)̉\ZIQVMZ[ TI\MV LM ÅTU MMV JMM\RM JM[U]QS\ bQMV BM bQRV ITTM[JMPIT^M JTQR UM\ LM \WWVbM\\QVO UIIZ PM\ Q[ LM MVQOM ^WWZTQKP\QVO[ÅTU LQM ^WWZPIVLMV is en het is belangrijk een reëel beeld van Nederland te geven. ‘De training is niet alleen bedoeld om mensen over Nederland te leren, maar ook om hun verwachtingen bij te stellen. Ze moeten weten wat hen te wachten staat, zich realiseren dat ze als uitgenodigde vluchteling niet te gast zijn in ons land,’ zegt Annemiek. En dus hameren Annemiek en Ellen op eigen initiatief en verantwoordelijkheid, op de noodzaak een baan te vinden en op de ik-maatschappij die Nederland is. De informatie tornt in niets aan Haimanots rotsvaste vertrouwen op een betere toekomst. ‘In Nederland is het koeler en zijn de huizen beter gebouwd. We kunnen er in een bed slapen in plaats van op een matras op de grond’, vertelt ze lachend. Haimanot wil een baan vinden, en is bereid alles aan te nemen. Ook Hamida wil Nederlands leren en hoopt op een baan daarna. Als alleenstaande moeder van vijf kinderen is ze een ‘woman at risk’, een van de speciale aandachtsgroepen van de UNHCR. Al jaren woont ze in een beschermd gedeelte van het kamp. ‘De gedachte dat ik mijn oude leven achter mij kan laten en mijn kinderen onderwijs kan bieden, heeft iets in mij veranderd. Ik kon niet meer, was bijna op. Maar nu heb ik weer zin in het leven’, zegt Hamida met vurige ogen. Bang voor de toekomst is ze niet. ‘Ik heb een diploma in het planten van okra en spinazie, ik kan goed koken, voor kinderen zorgen en in een kapsalon werken.’ Om haar betoog extra kracht bij te zetten klikt ze luid met haar tong. ‘Ik kan alles.’




Not There Not Here


‘Kakuma 1’, Schiphol, Amsterdam



azc Amersfoort // Rami



azc Amersfoort



azc Amersfoort // Haimanot, Bethlehem, Flori, Zelalem



Amersfoort // Quirine & Kakuma I



azc Amersfoort



azc Amersfoort



azc Amersfoort // Fam. Jansen, Hamida, Zahra



azc Amersfoort // Jean Marie



azc Amersfoort // Haimanot & Alemtsehay



azc Amersfoort // Anab, Khadija & Eyne, Mumina, Galane, trainer Annemiek



azc Amersfoort // Marc



azc Amersfoort // Amel



Zaandam // Samer



Amersfoort // Hamida



Amersfoort // Fadi, Nameer, Rami



Utrecht // Shewangizah, Aster, Aynalem



azc Amersfoort // Aynalem



azc Amersfoort // Zaid, Sandra, Fadi



Kollum // Hamida



Zaandam // Samer




Schiphol // juni en september 2009 Amersfoort // juni 2009 - januari 2010 Zaandam // oktober 2009 Buitenpost en Kollum // oktober 2009


Aankomst // juni en september 2009

WELKOM Maandagochtend 15 juni 2009, 16.30 uur, luchthaven Schiphol, gate drie. De aankomsthal is bijna leeg als een groep van zo’n veertig Ethiopiërs, Somaliërs en Rwandezen door de poort komt. Ze gaan gekleed in identieke blauwe joggingbroeken, witte sneakers en bijpassende wit plastic tasjes met blauw IOM-logo. Medewerkers van het COA en de IND lopen op hen af. Er wordt omhelsd, zelfs gezoend. De groep uitgenodigde vluchtelingen ‘Kakuma I’ is in Nederland. Na hun selectie en voorbereidende training door het COA in Kenia heeft het IOM (Internationale Organisatie voor Migratie) de benodigde reisdocumenten en tickets in orde gemaakt. Twee maanden na hun eerste kennismaking met Nederland zijn ze in hun nieuwe thuisland aangekomen. COA-medewerker Nicolien probeert de groep bijeen te houden en via het uitgestrekte Schiphol Plaza naar buiten te leiden. Daar staat de touringcar die hen naar het asielzoekerscentrum in Amersfoort brengt. Hier zullen ze de eerste vier tot vijf maanden wonen, in afwachting van hun ‘uitplaatsing’ naar een gemeente. Het azc in Amersfoort is geheel in gebruik voor de opvang van groepen uitgenodigde vluchtelingen. ‘Vroeger zaten asielzoekers, die in verschillende fases van de procedure verkeerden, en uitgenodigde vluchtelingen bij elkaar, maar dat leidde soms tot spanningen,’ vertelt Nicolien. ‘Er deden zich soms vreemde situaties voor waarin een vluchteling uit Somalië te horen kreeg dat zijn asielaanvraag was afgewezen, terwijl een andere Somaliër juist uitgenodigd was. Dat was heel moeilijk uit te leggen.’ ,QZMK\ VI IIVSWU[\ WX PM\ IbK ^WTO\ LM WNÅKQxTM QV\ISM LWWZ LM 16, ,M LW̉ cumenten worden in orde gemaakt en de aanvraag voor de verblijfsvergunning ingediend. Als de laatste handtekening is gezet, wordt de groep naar het tijdelijk onderkomen gebracht. Medewerker Sonja loopt voor de groep uit over het terrein. Zij is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op het centrum. Zij regelt de logistiek, maakt de planning en treedt op als MZ KWVÆQK\MV \][[MV JM_WVMZ[ bQRV -MV LMMT ^IV LM OZWMX SWU\ \MZMKP\ WX LM zolder van het oude gebouw, het andere deel neemt zijn intrek in de nieuwbouw. De woonunits bestaan uit een woonkamer, keuken, badkamer en vier kamers. Grote gezinnen krijgen een eigen woonunit, anderen moeten hun ruimte delen. Op de kamers staan ontvangstpakketten met levensmiddelen voor de eerste dagen op het azc.


Tweeënhalve maand later, op woensdagochtend 30 september, is het de beurt aan de ‘Syrië I- groep’. Voor de glazen wand staan tientallen Irakezen op hun tenen te balanceren om een glimp van de reizigers bij de bagageband op te vangen. Terwijl de groep uit Kakuma werd ontvangen door medewerkers van het COA en de IND staan dit keer ook tientallen familieleden de vluchtelingen uit Irak op te wachten. Voor veel van hen is het jaren, soms decennia geleden dat ze hun familieleden voor het laatst hebben gezien. Het liefst willen zij hun familieleden direct mee naar huis nemen, maar eerst zullen ook zij naar het azc moeten voor de intake.


azc // Amersfoort // juni-september 2009

ZELFS HONDEN GEVEN HIER EEN HAND »<PQ[ Q[ I \ZINÅK TQOP\ aW] X][P \PM J]\\WV PMZM ?IQ\ NWZ \PM OZMMV UIV \PIV cross.’ Tolken zijn er niet bij en dus spreekt vrijwilligster Quirine extra luid en duidelijk en zet ze haar uitleg met grootse armgebaren kracht bij. De boomlange Mectilda kijkt fronsend van de vrijwilligster naar het rode mannetje aan de overkant. Ze torent ver boven het groepje mannen en vrouwen uit dat op een kluitje bij elkaar aan de rand van het zebrapad staat. Als het stoplicht op groen springt, loopt de groep in ganzenpas achter de vrijwilligster aan, langs vrijstaande villa’s aan lommerrijke lanen richting het centrum van Amersfoort. Het is de eerste keer dat de groep zich buiten de poorten van het azc begeeft en een verkeersles blijkt niet overbodig. Zelalem wordt bijna van zijn sokken OMZMLMV IT[ PQR JZMML]Q\ WX PM\ ÅM\[XIL TWWX\ 9]QZQVM _QR[\ PMU WX LM ZWLM [\ZWWS MV _Q\\M [KPQTLMZQVO ^IV MMV ÅM\[ »,I\ Q[ ^WWZ ÅM\[MV TWXMV LWM RM WX LM stoep’, zegt ze nadrukkelijk. In slakkengang sjokt het groepje voort. ‘Mooie huizen hier’, merkt Jean Marie op. ‘Krijgen wij ook zo’n huis of wonen hier de rijke mensen?’ Zulke grote huizen en groene omgeving heeft hij nog nooit gezien. Kamp Kakuma ligt midden in een uitgestrekte zandvlakte, zijn huis was een lemen hut met golfplaten dak. Kakuma heeft weliswaar de omvang van een middelgrote stad, maar het kamp ademt de sfeer van het platteland. ,Z]S ^MZSMMZ [\WXTQKP\MV ÅM\[XILMV JM[\ZI\M _MOMV bQRV MZ VQM\ -V MMV \ZMQV heeft bijna niemand van de groep ooit gezien. ‘This is the train station. You can go anywhere in the country from here.’ Onderzoekend kijkt de groep naar de NS-automaat. ‘You can buy a ticket here with a card like this,’ vertelt Quirine en houdt haar bankpas omhoog. ‘But that is very complicated.’ En dus neemt ze de groep mee naar de kaartverkoop in de stationshal, legt uit wat het verschil is tussen een enkeltje en retour, vertelt over de voordelen van de NS kortingskaart en begint dan aan de uitleg over de gele borden met vertrektijden. Terwijl Zelalem alles driftig in zijn notitieboekje neerpent, kijkt Mectilda glazig naar de wirwar van lijnen die de kaart van Nederland bedekt. De meesten lijken de informatie nauwelijks in zich op te nemen. Quirine wijst de groep de weg naar het openbaar toilet – 50 cent – en gaat hen dan voor naar de perrons. ‘Willen ze met de trap, roltrap of de lift?’ Hier splitst de groep zich in de avontuurlijken en behoedzamen. De mannen Zelalem, Miteku en Shewangizah twijfelen geen moment en drukken op het knopje


van de lift. Ook Hamida en Mectilda durven het aan. Khadija en Mumina kiezen liever de bekende weg en nemen de trap. Op de roltrap gaat het bijna mis; Hassan twijfelt en schrikt zich kapot als de treden onder zijn voeten verschuiven. Wankelend bereikt hij het perron, waar de groep nog net hun eerste trein ziet vertrekken. Tijdens hun tweede dag in Nederland neemt vrijwilliger Ide de groep mee uit winkelen. De uitgenodigde vluchtelingen krijgen van het COA een wekelijkse toelage. Op het azc delen de bewoners de keukens en toiletten. Kookgerei en schoonmaakspullen zijn voorhanden, de bewoners moeten zelf voor de overige spullen zorgen: voedsel, kleding, babyproducten. De bankpasjes zijn nog niet geactiveerd en dus hebben ze hun eerste geld contant gekregen. De net uitgedeelde euro’s branden in de zakken, er worden zoveel spullen nodig geacht. In het ontvangstpakket van het COA zitten basisingrediënten ^WWZ MMV XIIZ _MSMV IT[ []QSMZ bW]\ SWNÅM \PMM MV JZWWL 5IIZ LM ^T]KP\M̉ lingen snakken nu al naar een echte maaltijd; een gerecht dat ze kennen en zelf kunnen klaarmaken. De groep is nog geen vijf minuten in de Dirk van de Broek of de winkelmandjes worden ingeruild voor wagens. Als speurhonden gaan de vrouwen in het gezelschap op zoek naar bruikbare producten. ‘Ide, waar liggen de uien?’ ‘En de bruine bonen?’ ‘Wat, bruine bonen in blik?’ ‘Wat is dit Ide?’ vraagt een ander en houdt een krop sla omhoog. ‘Dus toch geen kool, maar waar ligt die dan?’ Doelgericht en geconcentreerd gaan ze te werk. Verbaasd over de hoeveelheid producten lijken ze niet. Drie kwartier later loopt de groep naar buiten met zeven winkelwagens, afgeladen met melk, brood, pasta, rijst, tomaten, kool, eieren, paprika, appels, boter, popcorn, douchegel, scheermesjes, bruine bonen, een wok, en aardappelen. Maar, tot hun grote spijt, zonder verse hete pepers en de kruiden die ze nodig hebben voor hun gerechten. ‘Hoe kun je samenwonen en kinderen hebben zonder getrouwd te zijn?’ Miteku kijkt trainer Annemiek met grote ogen aan. Inmiddels is ook de KNS (Kennismaking Nederlandse Samenleving) begonnen, een serie lessen over de Nederlandse maatschappij. Op het programma staan de toekomstige huisvesting, het onderwijssysteem, belastingen en andere praktische zaken, maar ook de Nederlandse normen en waarden. Vandaag komt het onderwerp ‘diverse samenlevingsvormen’ aan bod. Ongehuwd samenwonen, buitenechtelijke kinderen, homoseksualiteit en homoseksuele koppels met kinderen, in Nederland kan het allemaal. De groep kan het maar moeilijk bevatten. Als


azc // Amersfoort // juni-september 2009

Annemiek over homoseksualiteit begint, reageert ook de tolk lacherig, tot ergernis van Annemiek die hem er op wijst alleen te vertalen wat zij zegt en niet zijn eigen mening te ventileren. Ondanks Annemieks uitleg blijft het onbegrip in de groep groot. Alleen Hassan lijkt iets te begrijpen van de gelijke behandeling die homo’s in Nederland genieten. ‘In Afrika word je voor dat soort gedrag gedood. Het is wel goed dat dit in Nederland niet gebeurt’, zegt hij op gedempte toon. Miteku en Shewangizah schudden afkeurend hun hoofd. Annemiek laat het onderwerp voor nu los, er staan nog andere zaken op de agenda. Over een aantal weken wil ze beginnen met de weerbaarheidstraining en ze wil de groep vast voorbereiden. ‘Ik ga jullie leren voor je eigen veiligheid en die van je familie te zorgen’, legt ze uit. ‘Helaas hebben we nu alleen trainers voor vrouwen, niet voor mannen. Dus in eerste instantie krijgen alleen de vrouwen les. Dinsdag over drie weken worden jullie in comfortabele kleding in de les verwacht dames’, zegt Annemiek. Ze wijst de vrouwen in de groep een voor een aan. ‘Waarom krijgen we niet tegelijk les?’ wil Hassan weten. De lessen gaan over ‘empowerment’, legt Annemiek uit. ‘Zowel mentaal, maar ook fysiek. Omdat we veel lichamelijke oefeningen zullen doen is het beter om de groep te splitsen.’ ‘Jullie gaan toch niet onze vrouwen leren vechten?’ vraagt Hussein lachend. ‘Ook. Maar maak je maar geen zorgen Hussein, het gaat om zelfverdediging, niet om jullie vrouwen jullie te laten slaan.’ De groep barst in lachen uit. Jean Marie wijst op Husseins vrouw, niemand kan zich voorstellen dat de kleine, timide Khadija leert vechten. ‘Leren wij hetzelfde als de vrouwen?’ wil Hussein weten. ‘Nee’, zegt Annemiek. ‘Want mannen en vrouwen zijn niet hetzelfde. Of vind je van wel Hussein?’ Marc steekt verbaasd zijn vinger op. ‘Maar in een vorige les vertelde je dat mannen en vrouwen in Nederland gelijk zijn.’ Hij wijst op een poster aan de muur: les 5, gelijkheid tussen man en vrouw. Annemiek schudt lachend haar hoofd. ‘Heel goed Marc. Mannen en vrouwen zijn inderdaad gelijk, maar dat betekent niet dat ze hetzelfde zijn. Gelijkheid betekent dat we dezelfde rechten en plichten hebben, maar natuurlijk zijn er verschillen. Dat is overal ter wereld zo, dus ook in Nederland. Hebben jullie wel eens gehoord van een man die een kind heeft gebaard?’ Hussein proest het uit van het lachen. Hij slaat met zijn hand op tafel. ‘Een man die een kind baart!’ herhaalt hij en veegt de tranen uit zijn ogen. ‘En mannen zijn fysiek sterker,’ gaat Annemiek verder als de rust in de groep is weergekeerd. ‘Daarom krijgen jullie apart weerbaarheidstraining.’ Helemaal overtuigd van het nut van de training zijn de


meesten uit de groep nog niet. Maar ze wil het best proberen, zegt Mectilda. Ook Hamida wil graag komen, alleen zit ze met de opvang van haar kinderen. De scholen zijn nog niet begonnen en de kinderopvang op het azc is vaak gesloten. Mumina en Khadija hebben hetzelfde probleem. Annemiek belooft hen voor opvang te zorgen. ‘Want leren vechten, dat kan niet met een dreinend kind aan je been’, zegt ze en springt met een knipoog in een vechthouding. Ook buiten de lessen leren de nieuwkomers langzamerhand de zeden van de Nederlanders kennen. Vaak tot grote verbazing en hilariteit. Hamida’s zevenjarig zoon Ayub kon zijn ogen niet geloven toen hij een hond zijn baasje een pootje zag geven. ‘Iedereen is hier zo beleefd mama, zelfs een hond geeft een hand!’ De tranen van het lachen biggelen weer over haar wangen als Hamida het verhaal navertelt. Voor sommigen komen de andere zeden wel heel rauw op hun dak. ‘Hoe kan het dat een vrouw hier zo maar kan scheiden van haar man?’ Zelalem staart COA-medewerker Astrid vol ongeloof aan. Zijn vrouw Haimanot heeft aangegeven niet meer met Zelalem onder één dak te willen wonen. Ze wil een scheiding aanvragen, woont met haar twee zoons per direct in een andere woonunit van het azc en heeft Astrid gevraagd naar een huis uit de buurt van Zelalem te zoeken. Hun dochter Betty blijft bij Zelalem wonen. ‘Ik wil niet scheiden. Ik heb Haimanot al vier keer gevraagd bij me te blijven, anderen hebben op haar ingepraat, maar ze weigert. Kun jij niet met haar praten?’ vraagt hij Astrid met een wanhopige blik. Er is geen tolk aanwezig, Zelalem probeert zijn zorgen met zijn beperkte Engelse woordenschat te verwoorden. Hij komt een heel eind, maar veel is onduidelijk. Hij heeft het gevoel dat zijn vrouw wordt gestimuleerd om te scheiden, maar door wie wordt niet duidelijk. ‘Mensen hier’, zegt Zelalem en wijst in het niets. ‘Ze denkt dat ze meer hulp krijgt als ze alleen is. Alleenstaande vrouwen worden voorgetrokken, krijgen meer geld en hulp.’ Astrid probeert Zelalem te kalmeren. ‘Als jullie uit elkaar gaan en Betty bij jou blijft wonen, word jij ook alleenstaande ouder. Dan krijg je net zoveel hulp en geld als Haimanot.’ BMTITMU UIIS\ bQKP bWZOMV W^MZ MMV WNÅKQxTM [KPMQLQVO# UIO PQR bQRV SQVLMZMV wel blijven zien, en wat gebeurt er als ze over een paar maanden naar de gemeente verhuizen? ‘Als ze echt niet wil, accepteer ik het. Ik weet dat vrouwen in Nederland niet tegen hun zin bij hun man moeten blijven. Maar dan wil ik wel in een huis bij haar in de buurt komen wonen.’ Astrid probeert hem duidelijk te maken dat hij voor vragen over de scheiding bij zijn advocaat moet zijn. ‘Daar kan VluchtelingenWerk je bij helpen,’ legt ze uit. ‘En ik kan je niet


azc // Amersfoort // juni-september 2009

beloven dat je in dezelfde plaats komt te wonen als Haimanot, dat kan alleen als zij dat ook wil.’ Zelalem lijkt niet helemaal gerustgesteld. ‘Kun je dan in ieder geval zorgen dat we een huis in Amersfoort krijgen?’ vraagt hij Astrid. ‘Mijn dochter doet het goed op school en vindt het hier leuk. Ik ga elke zondag naar de kerk, heb hier vrienden gemaakt. We zouden graag blijven.’ Astrid schudt haar hoofd. Vriendelijk, maar resoluut legt ze hem nogmaals uit dat het COA bezig is geschikte woonruimte te vinden voor de hele groep. ‘Dat kan in het hele land zijn. We gaan niet voor jou individueel een huis zoeken. Je kunt alleen aangeven of jij of Haimanot met de groep meegaat. Daar moeten jullie het samen over hebben.’ Teleurgesteld slaat Zelalem zijn notitieboekje dicht staat op, mompelt een bedankje en loopt dan de kamer uit.


azc // Amersfoort //oktober 2009

WERELDWIJZER ‘En wat is dit?’ De kring van acht leerlingen tussen de vijf en tien jaar kijkt aandachtig naar de juf. ‘Laars’, antwoordt de groep in koor. Raam, sok, paraplu, alle voorwerpen die de juf omhoog houdt, weten de leerlingen te benoemen. Aan de wanden van het kleurrijk ingerichte klaslokaal hangen foto’s van kinderen uit alle hoeken van de wereld: Zakaria, Juan, John, Abebe, Aisha en Shivan. Iedereen tussen de vijf en achttien jaar in Nederland is verplicht onderwijs te volgen, dus ook de kinderen van uitgenodigde vluchtelingen. Ze kunnen terecht op de speciale dependance De Wereldwijzer van basisschool De Wiekslag, gehuisvest op een voormalig kloosterterrein op loopafstand van het azc. De leerlingen zijn per leeftijd verdeeld over vier groepen. ‘Wat zien jullie hier?’ De juf wijst op prenten op het schoolbord. ‘Regen?’ antwoordt een meisje aarzelend. ‘Goed zo’, zegt de juf en gaat verder met het verhaal van Brahim en Samira, een broertje en zusje die buiten hebben gespeeld en kletsnat thuiskomen. Om haar verhaal te illustreren laat de juf een sok de kring rond gaan. ‘Is de sok nat?’ ‘Nee!’ een meisjes met vlechtjes schudt overtuigd haar hoofd. ‘Maak de sok dan maar nat’, zegt de juf. Het meisje kijkt haar met grote ogen aan. Giechelend loopt ze naar de wasbak en houdt de sok onder de kraan. De rondgang van de natte sok leidt tot grote hilariteit in de kring. ‘Is de sok droog?’ ‘Nee, nee, nat!’ roepen de kinderen en geven de sok snel door aan hun buurman of buurvrouw. Een deel van de kinderen heeft nog nooit onderwijs gehad. De kinderen op hun gemak stellen, veel laten doen, voorzeggen en napraten, dat is de beste aanpak. ‘Kinderen pikken de taal razendsnel op, binnen twee weken begrijpen ze al aardig wat Nederlands’, vertelt Marleen Weijzen, coördinator van De Wereldwijzer. Het onderwijsprogramma is bedoeld om de kinderen klaar te stomen ^WWZ PM\ ZMO]TQMZM WVLMZ_QR[ 7NÅKQMMT Q[ LI\ \][[MV LM ^QMZ MV bM[ UIIVLMV in de praktijk is die periode regelmatig langer. ‘Dat kan problemen opleveren,’ zegt Marleen. ‘We zijn niet toegerust op lange-termijn-onderwijs. Omdat er in het azc en op school steeds nieuwe kinderen komen die geen Nederlands spreken, krijgen de kinderen de Nederlandse taal niet goed onder de knie. Om echt Nederlands te leren moeten ze zo snel mogelijk naar een reguliere basisschool, waar ze van Nederlandse kinderen kunnen leren.’ Omdat de meeste uitgenodigde vluchtelingen als groep verhuizen, stromen ook de leerlingen als groep uit. De Wereldwijzer legt het contact met de toe-


azc // Amersfoort //oktober 2009

komstige school en stuurt een rapport mee zodat leraren op de hoogte zijn van het niveau, persoonlijke omstandigheden en eventuele psychische klachten van de leerlingen. Daarbij sturen ze ook een enquêteformulier mee om te horen wat er aan hun lesprogramma verbeterd kan worden. ‘Die krijgen we alleen bijna nooit teruggestuurd’, vertelt Marleen. ‘Dat is jammer, want we hebben nu geen idee hoe het de kinderen na hun vertrek vergaat, of we sommige dingen anders hadden moeten aanpakken. Het is een ongeschreven regel dat wij geen contact meer opnemen met de leerlingen en zij niet met ons. Dat is beter voor beide kanten, want ze moeten in de nieuwe gemeente een nieuw leven opbouwen, vaak ver weg van Amersfoort. Soms is dat best lastig, kinderen hechten zich snel aan ons. Wij ook aan hen trouwens.’ Ieder afscheid is moeilijk, maar bij sommige groepen valt het extra zwaar. Sommige vluchtelingen zijn getraumatiseerd en hebben intensieve begeleiding nodig. De Wereldwijzer krijgt dagelijks te maken met opvoedings- en verzorgingsproblemen. Vooral kinderen van alleenstaande moeders zijn kwetsbaar. ‘Ik heb echt bewondering voor een vrouw als Hamida die alleen met vijf kinderen in een vreemd land is komen te wonen’, zegt Marleen. ‘Maar niet iedereen is in staat zo goed voor hun kinderen te zorgen. We hadden laatst een groep uit Tanzania, waarvan een groot aantal kinderen psychische problemen had. Ze kwamen verwaarloosd op school, waren agressief en hadden concentratieproblemen’. De leerkrachten van Wereldwijzer zijn niet voor dergelijke problemen opgeleid. De helft van het onderwijzend personeel heeft de Pabo afgerond, de andere helft is onderwijsassistent, niemand heeft een opleiding voor traumahulpverlening gevolgd. Om de problemen op school en thuis in het azc op te lossen schakelde een medewerker van Jeugdgezondheidszorg van het COA Families First in. Twee weken lang werden de probleemgezinnen vierentwintig uur, zeven dagen per week begeleid om uithuisplaatsing te voorkomen. ‘Naar aanleiding van deze problemen zijn we gaan zoeken of we meer hulp voor de kinderen in de school konden krijgen. Iedereen erkent dat er meer hulp zou moeten zijn. Maar er is geen geld. Er is nooit geld.’ Ook voor een zomerschool is geen geld. In de zomermaanden is de basisschool zes weken dicht. Kinderen die in die periode op het azc aankomen, zoals de Kakuma-groep, krijgen daardoor wekenlang geen onderwijs. Verspilde tijd, vindt Marleen. ‘Natuurlijk is het beter als ze direct aan de slag gaan. Wekenlang niets doen op het azc, daar wordt niemand gelukkig van.’ Maar een nog groter probleem vindt ze de achterstand die de ouders oplopen. Een aantal jaren geleden kregen de ouders nog gelijktijdig les in het aangrenzende


gebouw. Na een zoveelste bezuinigingsronde is dat afgeschaft. Op het azc worden wel taallessen aangeboden, maar die paar uur per week zetten geen zoden aan de dijk. ‘Volwassenen leren sowieso moeilijker een taal dan kinderen. Als ze dan ook nog eens een fractie van de lessen krijgen die hun kinderen volgen, is het niet zo vreemd dat kinderen sneller en beter Nederlands spreken dan hun ouders. Dat is heel kwalijk, je creëert er een vreemde afhankelijkheidssituatie mee. Dat is nooit meer in te halen.’ De vriendelijke kinderjuf windt zich er zichtbaar over op. ‘Ken je die reclame: het begint met taal? Daar kan ik me zo kwaad om maken! Nieuwkomers worden geacht perfect Nederlands te spreken. Maar help ze daar dan ook bij, niet een beetje, maar echt. Dat geldt al helemaal voor deze groep, lijkt me. Waarom nodig je mensen uit als je ze niet de allerbeste zorg kunt, of beter gezegd, wil bieden?’ Marleen haalt haar schouders op. ‘Soms vraag ik me eerlijk gezegd wel eens af of we mensen echt een plezier doen ze hierheen te halen. Het klimaat is de laatste jaren wel heel erg verhard, er staan nog maar weinig Nederlanders positief tegenover vluchtelingen.’ Collega’s van Marleen merken het ook in hun eigen omgeving. Als ze op feestjes vertellen dat ze les geven aan uitgenodigde vluchtelingen stuiten ze vaak op onbegrip. “Worden ze nu ook al uitgenodigd?” wordt er dan gevraagd. Niemand die weet dat het vluchtelingenbeleid daar ooit mee is begonnen. Ook scholen reageren vaak weinig enthousiast. Veel leerlingen gaan het eerste jaar naar een schakelklas, waar ze alleen Nederlands krijgen en stromen daarna door naar het reguliere onderwijs. Maar in dorpsgemeenten, waar veel groepen uitgenodigde vluchtelingen terecht komen, bestaan schakelklassen niet. ‘In de twee jaar dat ik dit werk doe ben ik welgeteld één keer een school tegengekomen die ze hartelijk welkom heette. Ik snap het ergens wel, veel scholen hebben geen idee wat ze met de leerlingen aan moeten, hebben geen enkele expertise in huis. Zeker in kleine gemeenten is dat een probleem. En in sommige provincies zit je met nog een probleem: dialect. Denken kinderen dat ze een beetje Nederlands spreken, verstaan ze opeens niemand meer.’


azc // Amersfoort //oktober 2009

ZOETIGHEID EN FAMILIEBEZOEK De groep uit Syrië is hecht en komt veel bij elkaar over de vloer. De ouderen, Amel, Zameel, Wardiyya en Petros, Ekram en haar moeder Zakiya wonen bij elkaar in een appartement en beheren samen een grote voorraad Iraakse zoetigheden voor de gasten. Ze brengen ook veel tijd door met familie elders in Nederland. Alleen Nameer heeft zijn (Nederlandse) familie nog niet ontmoet. Op een vergeeld papiertje heeft hij een adres in Enschede, een telefoonnummer heeft hij niet. ‘We hebben geprobeerd contact met ze op te nemen, maar we hebben alleen het oude adres.’ Toen het adres niet meer bleek te kloppen, heeft Nameer het Rode Kruis ingeschakeld. Die wist zijn familie te traceren, maar moest hem teleurstellen: ze wilde geen contact met hun Iraakse familielid. ‘Ik denk dat het Rode Kruis mijn verzoek niet duidelijk heeft overgebracht. Ze denken vast dat ik geld of hulp van ze wil, maar ik wil ze alleen ontmoeten.’ Het Rode Kruis kon geen reden van weigering geven, maar de medewerker drukte Nameer op het hart dat hij zijn boodschap wel degelijk goed had overgebracht. Nameer legt zich er niet bij neer. ‘Ik ga nu kijken of mijn vrienden van de kerk mij kunnen helpen. Ik weet van de Nederlanders dat ze aardig zijn, van mensen houden. Dat weet ik al van mijn moeder, en dat heb ik hier ook meegemaakt. Ik hoop dat ze mij op een dag wel willen ontmoeten.’ Ahlam zit in haar joggingpak aan tafel achter een kopje sterke Turkse kofÅM 7X LM IKP\MZOZWVL [XMMT\ MMV ,>, UM\ 1ZIIS[M U]bQMS BM UWM\ MQOMVTQRS bij de les Kennismaking Nederlandse Samenleving zijn, maar ze voelt zich VQM\ TMSSMZ )PTIU OII\ _MT ^ISMZ VQM\ VIIZ LM WNÅKQMMT ^MZXTQKP\M TM[[MV BM mist haar familie in Irak en maakt zich zorgen. ‘Elke dag komen er berichten over aanslagen uit Irak’, vertaalt zoon Sarmad voor zijn moeder. ‘Ik wil graag dat mijn familie ook hierheen komt; daar zijn ze niet veilig. Maar ik weet niet hoe we ze kunnen helpen.’ Terwijl Ahlam maar moeilijk kan aarden in Nederland, grijpt Nameer alles aan om zichzelf bezig te houden en hun nieuwe leven vorm te geven. Hij heeft ervoor gezorgd dat zijn zoons direct bij een voetbalclub zijn gegaan en gaat vaak kijken. Sinds ze in Nederland zijn, gaat hij elke zondag naar de kerk. Daar zet hij zich ook in bij de kringloopwinkel. ‘Ik heb nog geen dienst gemist’, vertelt hij trots.


azc // Amersfoort //oktober 2009

WEERBAARHEIDSTRAINING ‘Adem diep in, voel je buik opzwellen, en adem rustig uit.’ Trainer Annemiek houdt haar handen losjes op haar buik. ‘Voel je kracht, voel hoe sterk je bent,’ gaat Annemiek met gesloten ogen verder. Het is de vijfde les van de weerbaarheidstraining. Waren de vrouwen in het begin nogal verlegen en giechelig, inmiddels voelen ze zich op hun gemak en volgen ze Annemieks voorbeeld. Niemand heeft een joggingbroek aan, alle vrouwen gaan gekleed in traditionele jurken. De hele groep is er, behalve Hamida. Dat is vreemd want de opgewekte Somalische mist geen les en is een van de fanatiekste van het stel. ‘OK en nu gaan we schreeuwen’, gaat Annemiek verder. ‘Diep inademen en dan: Whaaahaaa.’ Annemiek laat een woeste schreeuw horen. De groep vrouwen zet zich schrap en schreeuwt zich dan ook de longen uit het lijf. Zelfs de timide Khadija doet mee. Dan zwaait de deur open en komt Hamida overstuur binnenvallen. ‘Ik wilde wel komen, maar Lula valt me weer lastig’, vertelt ze in tranen aan Annemiek. Die slaat een arm om haar schouder en troont haar mee naar buiten. Hamida huilt met lange halen. Ze deelt haar woonunit met de Somalische Lula en haar kind. Lula heeft psychische problemen en heeft Hamida al meerdere malen bedreigd. Dit keer heeft ze een mes naar haar uitgestoken. ‘Ik wil niet meer met haar wonen, anders doe ik haar wat’, waarschuwt Hamida tussen het snikken door. ‘Ze is gevaarlijk, dadelijk doet ze mij of mijn kinderen iets aan.’ Met zoveel getraumatiseerde bewoners op het kleine leefoppervlak van het centrum is het niet vreemd dat de spanningen soms hoog oplopen. Annemiek heeft er duidelijk ervaring mee. Ze luistert geduldig naar Hamida’s verhaal, probeert haar te troosten en de boel te sussen. ‘Je weet dat ze moeilijkheden heeft, laat het aan je voorbijgaan. Wees jij de sterkste.’ Na tien minuten laat Hamida zich kalmeren en overhalen toch aan de les mee te doen. Even later staat Hamida tegenover Mectilda in het sportzaaltje. Tot grote hilariteit moet de kleine Somalische haar zelfverdedigingstechnieken op de boomlange Rwandese oefenen. Met een luide schreeuw weert ze de grote hand van Mectilda af. ‘Pas maar op, ik kan je makkelijk aan!’ waarschuwt ze Mectilda die lachend boven haar uittorent.


Zaandam //oktober 2009

NEDERLAND PAPIERLAND ‘Ik wil zo snel mogelijk mijn nieuwe leven beginnen, maar het duurt allemaal veel langer dan ik had verwacht’, zegt Samer. Hij zit op de bank in de woonkamer van zijn broertje Ahmed. ‘Ik wilde meteen werk zoeken, ik vind het maar niets om mijn hand op te houden. Dat heb ik nog nooit gedaan, het geeft me een rotgevoel. Het maakt me niet uit wat, hamburgers bakken bij McDonalds, prima, schoonmaken vind ik ook best. Maar ik moet eerst mijn deÅVQ\QM^M ^MZJTQRN[^MZO]VVQVO PMJJMV LIV SIV QS XI[ _MZS bWMSMV 5M\ UQRV 6MLMZTIVL[M TM[ SIV QS XI[ JMOQVVMV IT[ QS WNÅKQMMT QV LM OMUMMV\M _WWV -V om door te kunnen studeren heb ik mijn diploma uit Irak nodig. Nederland is één groot papierland.’ Een week na aankomst vertrok Samer al van het azc. Wat had hij er te doen, behalve wachten op zijn papieren? Een kamer delen met drie andere jongens die hij niet kende vond hij maar niets. ‘Ik vertrouwde ze niet en ze maakten er een rotzooi van’, legt hij kort en krachtig uit. Contact met de rest van de groep vermeed hij als het even kon. In Syrië schoot Samer tijdens de COAtraining vaak te hulp als tolk, ook in Nederland werd hij het eerste aanspreekpunt voor de groep als ze iets niet begrepen. ‘Ik wil mensen best helpen, dat doe ik ook altijd. Maar ik ben hier in de eerste plaats om mijn eigen leven op te bouwen.’ Ook de kennismakingslessen met de Nederlandse samenleving vond hij maar onzin, dat kon hij beter in de praktijk leren. En dus trok Samer in bij zijn jongere broertje Ahmed, die al anderhalf jaar in Zaandam woont. Alleen op dinsdagochtend is Samer nog op het azc. Om aanspraak te maken op de wekelijkse toelage van het COA moet hij zich aan de balie melden voor een stempel. Ook kan hij dan zijn case-manager spreken over de voortgang van zijn huisvesting. Drie maanden wacht hij nu op bericht dat hij kan verhuizen. ‘Dat lijkt niet lang, maar ik ben ongeduldig. Ik heb aan mijn ouders en Ahmed gezien hoe lang het kan duren. Ze hebben anderhalf jaar in het azc gewoond. Ahmed spreekt nog steeds geen vloeiend Nederlands, hij krijgt ook maar twee keer drie uur les per week. Dat gaat mij te langzaam.’ Samer heeft daarom contact gezocht met UAF (Stichting voor Vluchteling Studenten) dat hoger opgeleide vluchtelingen begeleidt bij hun vervolgstuLQM QV 6MLMZTIVL MV ÅVIVKQxTM WVLMZ[\M]VQVO JQML\ ^WWZ M`\ZI \IITK]Z[][[MV Na een jaar intensieve taallessen zou hij dan met een vervolgopleiding kunnen beginnen. Samer denkt aan fysiotherapie. Hoewel, hij twijfelt nog. Zijn diploma Engelse literatuur wil hij ook niet onbenut laten, en de International Business School ziet hij ook wel zitten. Maar zolang hij zijn papieren niet heeft, kunnen


ze niets voor hem doen. ‘Ik kan natuurlijk niet even naar Bagdad op en neer om mijn diploma bij de universiteit op te halen.’ Hij lacht schamper. ‘Anders had ik hier ook niet naar toe hoeven komen. Ik probeer het nu te regelen via kennissen van mijn vader, maar dat kan nog wel even duren.’ Zelf beginnen met Nederlands is geen oplossing, zegt Samer. ‘Ik wil best zelf studeren, maar ik moet eerst een basis hebben. Waar moet ik beginnen? Bovendien red ik me prima in het Engels, dus voor mij is het niet noodzakelijk om een paar woordjes te leren om boodschappen te kunnen doen. Ik wil direct goed onderwijs krijgen, grammatica; zinsopbouw, niet een paar woordjes hier en daar.’ Zijn broertje Ahmed is al een stuk verder. Hij hoopt volgend jaar aan een sport lerarenopleiding te beginnen, maar daarvoor moet hij eerst zijn inburgeringsexamen halen, dat bestaat uit drie centraal afgenomen examens en een praktijkexamen. Ahmed pakt zijn portfoliomap erbij. Hij moet twintig bewijzen van gesprekken en teksten in het Nederlands verzamelen over de deelonderwerpen Werk, OGO (Opvoeding, Gezondheidszorg en Onderwijs), Maatschappelijke Participatie en Ondernemerschap. ‘Het gaat best goed’, zegt Ahmed terwijl hij door de stapels formulieren bladert. ‘Ik heb al bewijzen van gesprekjes met de gemeente, de groenteboer en politie. Soms voelt het raar om mensen een handtekening te vragen, maar de meeste zijn heel aardig.’ Ahmed is vierentwintig en kon daarom kiezen of hij bij zijn ouders in Asten of zelfstandig wilde wonen. De keuze was snel gemaakt. ‘Alleen wonen is veel ÅRVMZ QS JMV WWS W]L OMVWMO -V )[\MV Q[ MMV STMQV LWZX MZ Q[ VQM\[ \M JMTM^MV Zaandam is leuk, er wonen veel jonge mensen. Ik woon vlakbij het centrum L][ QS SIV W^MZIT TWXMVL WN WX LM ÅM\[ VIIZ \WM ¼ 0]V RWVOMZM JZWMZ[ MV b][ bQRV nog leerplichtig en konden direct naar de schakelklas in Asten. ‘Zij spreken veel beter Nederlands dan ik’, zegt Ahmed. ‘Maar ja, zij hebben ook elke dag les. Mijn ouders krijgen net als ik een paar uur les per week, zij leren veel langzamer, dus Nederlands spreken ze nog nauwelijks.’ Oma is niet inburgeringsplichtig. ‘Gelukkig maar, die zou het nooit leren.’ De broers gaan een paar keer per maand op familiebezoek. ‘Het liefst willen mijn ouders ons elk weekend bij zich hebben’, zegt Samer. ‘Maar het is bijna drie uur reizen en de treinkaartjes zijn duur. Bovendien heb ik ook tijd voor mezelf nodig.’ En voor zijn vriendin Lina, die hij direct bij aankomst in Nederland ontmoet heeft. Ze is het nichtje van Ekram, een van de vrouwen uit de groep waarmee Samer naar Nederland kwam. Lina, die al veertien jaar in Nederland woont, was met haar vader naar het azc gekomen om haar tante en oma te verwelkomen.


Zaandam //oktober 2009

Was het liefde op het eerste gezicht? Samer trekt zijn donkere wenkbrauwen op. ‘We raakten aan de praat en we zijn elkaar blijven zien.’ Hij is een man van weinig woorden. ‘Ik ga vaak naar Rotterdam om haar te zien en ze komt wel eens hier,’ wil hij er nog wel aan toevoegen. ‘Ze is heel leuk, maar ik merk wel dat er cultuurverschillen zijn.’ Cultuurverschillen? Ze zijn toch beiden Iraaks en Mandeeër? Samer denkt even na. ‘Bij ons komt je vriendje op de eerste plaats. Maar hier zijn vriendinnen blijkbaar ook heel belangrijk.’ Terwijl Samer wacht op zijn huis en de start van de inburgeringscursus concentreert hij zich op zijn grote passie; bodybuilden. Op tafel staan grote bussen vitamines en voedingsupplementen. Hij eet geen koolhydraten, alleen veel vlees, melk en proteïneshakes. Dagelijks gaat hij naar de sportschool om een vast trainingsschema van een uur af te werken. Ook Ahmed doet aan bodybuilden. Of we misschien weten waar ze de nationale bodybuildingfederatie kunnen vinden? Een toekomst als professioneel bodybuilder zien de broers ook wel voor zich.


Buitenpost en Kollum //oktober 2009

HET SIBERIË VAN NEDERLAND De stemming in de boemel van Groningen naar Buitenpost is bedompt. She_IVOQbIP SQRS\ [\]]Z[ ^WWZ bQKP ]Q\ 0][[MQV PMMN\ TI[\ ^IV PM\ ÆQSSMZMVLM licht en houdt zijn ogen stijf gesloten. Er wordt nauwelijks gepraat. Alleen Hamida is zoals altijd opgewekt. Ze wijst haar zoontjes enthousiast op de groene weiden en grazende koeien. Maar de rest van het gezelschap heeft _MQVQO ÅL]KQM QV PM\ LWMT ^IV LM \ZMQVZMQ[ Alle Nederlandse gemeenten zijn verplicht een evenredig aantal vluchtelingen onderdak te bieden. Het COA heeft de gemeentes Buitenpost, Kollum en Kollumerveen bereid gevonden de groep uitgenodigde vluchtelingen uit Kakuma op te nemen. Vandaag kunnen de gezinnen voor het eerst hun nieuwe woonplaats en huis bezichtigen. ‘We zullen er allemaal doodvriezen.’ Shewangizah heeft zijn muts demonstratief ver over zijn oren getrokken. Zijn bijpassende sjaal zit dichtgeknoopt tot net onder zijn snor. ‘Er is daar niets, geen scholen, ziekenhuis, geen kerk. En het is er altijd tien graden kouder. Ze verbannen ons naar het Siberië van Nederland.’ De ochtend was al slecht begonnen. De helft van de groep kwam te laat voor de trein en is achtergebleven in Amersfoort. Ze moeten nu zelf van Amersfoort via Groningen naar Buitenpost zien te komen. En dat terwijl het voor de meesten het eerste uitstapje buiten de stad is. COA medewerker Astrid is zichtbaar geïrriteerd. De reis van Amersfoort naar Buitenpost duurt tweeënhalf uur heen en tweeënhalf uur terug. Door de vertraging is er nog minder tijd voor de bezichtiging en overleg met de gemeente, want om uiterlijk vijf uur moet de groep weer terug zijn op het azc. Op het winderige perron van station Buitenpost staan twee medewerkers van VluchtelingenWerk en een ambtenaar van de gemeente de groep op te wachten. ‘Welcome in Buitenpost.’ Enthousiast schudt de ambtenaar de handen van de nieuwkomers. ‘Exciting hè, to see your new house?’ Kouwolkjes ontsnappen aan zijn mond. De groep knikt beleefd. Na overleg wordt besloten dat Astrid met de ambtenaar op de achterblijvers blijft wachten, de rest van de groep wordt verdeeld. Over anderhalf uur zien ze elkaar weer bij Kringloopwinkel Raderwerk. Hamida en gezin en Zelalem gaan met het hoofd van VluchtelingenWerk Noord mee. Wij rijden met vrijwilliger Marit achter hen aan. ‘Spannend hoor, voor die mensen, dat ze hier komen wonen’, zegt Marit. ‘Contact maken is niet echt makkelijk voor buitenstaanders, Friezen zijn nogal stug.’ Dat heeft


Buitenpost en Kollum //oktober 2009

ze zelf als niet-Fries ook ervaren. ‘Het is natuurlijk ook wat vreemd dat mensen die Nederlands moeten leren naar Friesland worden gestuurd. Ze kunnen wel Nederlands hoor, maar iedereen spreekt hier Fries.’ We rijden Buitenpost uit en slaan op de provinciale weg af naar Kollum. Aan weerszijden strekken de weilanden zich uit. ‘En echt gek zijn mensen hier niet op buitenlanders,’ zegt Marit. ‘Je hebt die hele geschiedenis van Marianne Vaatstra gehad, dat was hier vlakbij.’ Mei 1999 werd het lichaam van de zestienjarige Marianne Vaatstra in Veenklooster gevonden. De inwoners van Kollum wisten het zeker: de dader kwam van het nabijgelegen asielzoekerscentrum. De spanningen liepen hoog op in de kleine dorpsgemeenschap: de burgemeester werd bekogeld met eieren, de ME moest asielzoekers beschermen tegen wraakzuchtige buurtgenoten. Kollum kreeg er landelijke bekendheid mee en groeide uit tot het symbool van vreemdelingenangst. De beschuldigingen werden niet hard gemaakt; tot een veroordeling is het nooit gekomen. ‘Maar er is ook een deel van de bevolking dat wel openstaat voor opvang. Zeker van uitgenodigde vluchtelingen’, benadrukt Marit. ‘Mensen moesten gewoon wennen aan al die vreemdelingen. Die hadden nog nooit een buitenlander in het echt gezien.’ Volgens Marit vergaat het een groep Congolezen die hier twee jaar geleden is komen wonen best goed. ‘Ze kunnen hier in alle rust wennen aan hun nieuwe leven in Nederland. Er is niet veel werk, maar de eerste jaren moeten ze toch zoveel andere dingen leren, dat kan hier prima. Sommige Ethiopiërs die hier ooit zijn begonnen en naar de grote stad zijn verhuisd willen nu zelfs terugkomen. Het is toch een stuk gemoedelijker op het platteland dan in de stad.’ Zacharia en Ayub rennen opgewonden de trap op van hun nieuwe huis. De doorzonwoning is ruim opgezet; beneden een grote woonkamer, een keuken, bijkeuken, schuur en tuin. Boven zijn er drie slaapkamers. ‘De vloer wordt nog gemaakt, de muren nog geverfd, maar verder is het hartstikke mooi toch?’ zegt Marit enthousiast. Hamida kijkt keurend in het rond, helemaal overtuigd lijkt ze niet. ‘De keuken is gevaarlijk, er zit geen deur in. Dat kan niet met Najib, die brandt zich aan het fornuis.’ Als Hamida de tuin heeft geïnspecteerd weet ze het zeker: dit huis is niet geschikt. ‘Er is water achter het huis, zonder hek. Najib is zo roekeloos, die verdrinkt.’ De geruststellende woorden van de dames van VluchtelingenWerk – er kan een hek worden neergezet, een deur in de keuken geplaatst – vallen op dovemansoren. Hoofdschuddend verlaat Hamida het huis.


Ook Zelalem is niet te spreken over zijn toekomstige woonplek. Er valt weinig aan te merken op het huis: er zijn drie kamers, een grote woonkamer met open keuken en een balkon. Groot genoeg voor Zelalem en zijn dochter. ‘Het huis is niet slecht’, geeft Zelalem toe. ‘Maar er is hier niets! Hoe kan ik hier ooit werk vinden?’ vraagt Zelalem zich af terwijl we door de rustige straat terug naar de auto lopen. De rondleiding zit er alweer op. We krijgen niets van het dorp en faciliteiten te zien en gaan direct naar de kringloopwinkel. Ontevreden stappen Zelalem en Hamida in de auto. 1V LM SWNÅMSIUMZ ^IV SZQVOTWWX_QVSMT :ILMZ_MZS Q[ LM [\MUUQVO VQM\ ^MMT beter. Wat precies de bedoeling is van de bijeenkomst is onduidelijk. De laatkomers zijn pas nu hun huis aan het bekijken, de andere helft is al klaar en bQ\ b_QROMVL IKP\MZ P]V XTI[\QK JMSMZ\RM[ SWNÅM »2]TTQM S]VVMV IT^I[\ QV LM winkel rondkijken of er iets bij zit voor jullie nieuwe huis,’ probeert de medewerkster van VluchtelingenWerk nog. Alleen Hamida gaat de winkel in en komt terug met een winterjasje voor dochter Zahra. Maar een interieur uitzoeken voor een huis dat ze niet willen, daarvan ziet niemand in de groep het nut. Als de groep na een half uur compleet is neemt Astrid het woord. De ambtenaar heeft de huurcontracten al bij zich, wie wil kan direct tekenen. Verwarring alom, was dit het? Er is vandaag een Somalische tolk bij, die alleen Hamida verstaat. Ze probeert de mededelingen zo goed mogelijk voor de rest van de groep in het Swahili te vertalen. Miteku protesteert: ze hebben een boel vragen, dit gaat over hun toekomst, waarom is er geen tolk bij die iedereen verstaat? Shewangizah ontpopt zich tot leider van de groep. ‘Niemand wil tekenen’, begint hij stellig in gebroken Engels. Zijn ogen staan donker. ‘Ik heb vijf vragen die ik graag beantwoord zie.’ Hij staat op en recht zijn rug. ‘Waar is de kerk? Waar zijn de supermarkten? Waar is de school en het ziekenhuis? Waar is hier werk? Voor mijn religie moet ik dichtbij een orthodoxe kerk wonen, mijn vrouw is ziek en moet in de buurt van een ziekenhuis wonen, maar dat is hier allemaal niet. Ik kan hier niet wonen.’ ‘Dat is hier allemaal aanwezig’, zegt Astrid. ‘Maar het gaat er alleen om of het huis geschikt is, andere argumenten tellen niet. Dat is jullie allemaal al heel vaak uitgelegd. We gaan hier nu niet over in discussie.’ Daarmee is de bijeenkomst afgerond. Niemand gunt de huurcontracten een blik waardig, de ambtenaar stopt ze geschrokken terug in zijn aktetas. Mopperend vertrekt de groep weer richting het station. Astrid loopt voor het gezelschap uit. ‘Ze kunnen de woning accepteren of


Buitenpost en Kollum //oktober 2009

weigeren. Niemand heeft gegronde redenen, behalve Hussein vanwege zijn handicap en misschien Hamida vanwege het water achter haar huis. Als de rest toch weigert zullen ze zelf een huis moeten zoeken. De taak van het COA houdt hier op.’ Maar was het niet beter om de groep door het dorp rond te leiden, te laten zien dat er wel degelijk scholen, supermarkten en een ziekenhuis zijn? Dan voorkom je toch een hoop gedoe? ‘Het is aan de gemeenten om de bezichtingsdag te regelen, dat is niet onze taak. Sommige gemeenten trekken alles uit de kast om uitgenodigde vluchtelingen te onthalen. Ze organiseren een uitgebreide ontvangst op het stadhuis, trekken een dag uit om ze alles te laten zien. En nog zijn er woningweigeringen.’ Astrid slaakt een diepe zucht. ‘Ze komen hier al met de vaste overtuiging dat het niet goed is. Via de Ethiopische tamtam horen ze dat ze niet in het Noorden terecht moeten komen. Daar kunnen wij niet tegen opboksen. Bovendien is dat niet onze taak. Wij houden ons aan de regels, het is aan hen om te bepalen hoe ze daarmee omgaan.’


azc //Amersfoort //januari 2010

PILOOT, VOETBALLER OF SCHOONMAKER ‘Ik wil piloot worden, of computerspecialist.’ Zeven maanden geleden had de Rwandese Jean Marie er alle vertrouwen in. Hij was net op het azc aangekomen en wilde direct aan een opleiding beginnen om zo snel mogelijk zijn droom te verwezenlijken. Inmiddels is er weinig meer over van het enthousiasme van de goedlachse jongen. Praatte hij eerst honderduit, nu kost het moeite ook maar een paar woorden aan hem te ontfutselen. Jean Marie heeft net de wc’s en douches van het azc schoongemaakt en leunt op de steel van zijn schrobber. ‘Ik verveel me. Natuurlijk ben ik down.’ Hij haalt zijn schouders WX MV OTQUTIKP\ ÆI]_\RM[ »5IIZ RI LI\ Q[ PM\ TM^MV# _IKP\MV _IKP\MV _IKP\MV ¼ De leerplicht in Nederland geldt van de vijfde tot de achttiende verjaardag, met zijn achttien jaar valt Jean Marie net buiten de boot. Elke dag ziet hij zijn vrienden naar school vertrekken en pas aan het eind van de dag weer terugkeren. Wie ouder is dan achttien jaar, is aangewezen op het volwassenenonderwijs dat pas wordt aangeboden in de gemeenten wanneer de verplichte inburgeringscursus van start gaat. Op het COA wordt slechts vier uur per week taalonderwijs aangeboden. Volgens Jean Marie steekt hij er maar weinig van op. ‘Mijn ouders en de andere volwassenen in de klas vergeten de hele tijd wat ze hebben geleerd. Doordat zij niet verder komen, blijf ik ook achter’, vertelt hij. ‘Ik probeer zelf wel meer te leren met een CD-ROM, maar na een paar uur heb je daar genoeg van. Een taal leer je door hem te spreken, niet door naar een computerscherm te kijken.’ Nu ook de kennismakingslessen over Nederland zijn afgelopen is er weinig IÆMQLQVO WX PM\ IbK 7U LM \QRL \M LWLMV MV MMV bISKMV\RM \M ^MZLQMVMV PMMN\ Jean Marie zich aangemeld als schoonmaker. Als hij niet bezig is de gangen te schrobben, is hij te vinden in de computerruimte. Uren brengt hij door op Facebook, chattend met zijn vrienden uit Kenia. Hoe lang hij en zijn familie nog in Amersfoort blijven, weet hij niet. Omdat zijn broer Fidele naar speciale lessen voor allochtonen in Ede gaat, wordt het gezin niet met de groep ‘uitgeplaatst’ in een gemeente, maar wordt gezocht naar woonruimte in de omgeving. ‘De case-manager is ermee bezig, meer weten we niet.’ In welke gemeente hij komt te wonen of in wat voor huis maakt hem niets uit. ‘Ik wil hier gewoon weg. Op het azc is niets voor mij te doen. Ik kan niet wachten om mijn echte leven te beginnen.’ Toen bleek dat hij niet naar het reguliere onderwijs kon, meldde Jean Marie


azc //Amersfoort //januari 2010

zich aan bij het UAF. In het vluchtelingenkamp in Kenia heeft Jean Marie zijn middelbare school net niet kunnen afronden, maar zijn niveau is hoog genoeg om hulp van UAF te ontvangen. Zijn aanmelding is goedgekeurd en deze maand heeft hij zijn eerste gesprek met zijn begeleider. ‘Ik hoop dat ik met hun hulp snel aan een studie kan beginnen.’ ‘A, B, en dan komt?’ Geconcentreerd volgt het groepje leerlingen de hand van de lerares. Fidele buigt de toppen van zijn vingers en drukt zijn duim naar de palm van zijn hand. ‘Heel goed Fidele: C’. Terwijl Jean Marie steeds mismoediger wordt, bloeit zijn broer Fidele juist op. Door zijn doofheid miste hij het contact met de groep en gingen de introductielessen over Nederland grotendeels aan hem voorbij. Lange dagen bracht Fidele in zijn eentje buiten door, wandelend op en rond het terrein van het azc. Nog steeds is hij het grootste deel van de tijd alleen. Wie het het azc oploopt, kan hem niet missen; hij lijkt altijd op de uitkijk te zitten op het lage stenen muurtje naast de ingang. Maar nu heeft hij de benodigde medische en intelligentietests ondergaan en gaat hij twee dagen in de week naar een speciaal programma voor dove allochtonen in Ede. Daar bevindt zich de afdeling Doven en Slechthorenden van GGZ-instelling De Gelderse Roos. In de nok van villa Prisma van De Gelderse Roos in Ede oefent Fidele met de Afghaanse Ahmad en Hashem en Eddy uit de Dominicaanse Republiek het handalfabet. Fidele heeft in Kenia alleen de basis van de Amerikaanse gebarentaal geleerd, die afwijkt van de Nederlandse gebarentaal. Hij heeft nooit onderwijs gehad en is dan ook analfabeet. Om de Nederlandse gebarentaal te leren moet hij op het laagste niveau beginnen. En dan is het nog de vraag of hij ooit volledig leert communiceren, vertelt docent John Peters. ‘Hij heeft nooit een taal geleerd, dus het hele idee van taal is nieuw voor hem. We proberen hem zoveel mogelijk bij te brengen, zodat hij enigszins zelfstandig kan zijn.’ Duizenden mensen per jaar krijgen Nederlands als tweede taal aan ROC’s, maar lange tijd was er geen programma voor dove allochtonen. Dat terwijl de taal leren, integreren, voorwaarden zijn die aan alle immigranten en vluchtelingen worden gesteld. ‘In veel van de landen waar de vluchtelingen vandaan komen, Somalië, Afghanistan, hebben doven nooit onderwijs gevolgd. Als dove wordt je daar als gehandicapt beschouwd en afgeschreven’, vertelt John. ‘Ook in Nederland was er niets. Mijn collega, een dove maatschappelijk werker, kreeg vijftien jaar geleden in korte tijd dove cliënten uit Bosnië, Iran, Sri Lanka, Rusland en Oekraïne. Voor hen is hij toen een speciaal programma gaan ontwikkelen.’


Fidele zit geconcentreerd over zijn tafel gebogen. Voor hem liggen strookjes papier met korte zinnen. Hij heeft zichtbaar moeite wijs te worden uit de opdracht; de juiste stukken zinnen aan elkaar plakken. ‘Fidele verwachtte dat ik net als hij Amerikaanse gebarentaal zou kennen, maar hier moet hij Nederlandse gebarentaal leren. Dat is lastig voor hem’, vertelt John. ‘De doventalen lijken wel een beetje op elkaar, met veel moeite kan ik een dove uit Spanje best begrijpen, maar er zijn grote verschillen. Neem het gebaar voor ‘water’: in Nederland is dat een wijds gebaar omdat er veel water is, in Frankrijk gebaar je dat het uit de kraan komt en in Afrika is het een heel zuinig gebaar.’ John vouwt zijn handen tot een kommetje en doet alsof hij voorzichtig uit een kommetje drinkt. Het lijkt haast een onmogelijke taak: een jongen van achter in de twintig die nooit echt een taal heeft geleerd, Nederlands te leren. ‘Voor een horende is Nederlands leren al moeilijk, maar die heeft vaker les, hoort overal om zich heen Nederlands en pikt het op van televisie. Fidele heeft maar een paar uur per week les en op andere manieren kan hij niets bijleren; geen televisie, geen communicatie met familie, het gaat heel langzaam’, beaamt John. ‘Ahmed, de man uit Afghanistan met wie Fidele goed contact heeft, heeft net als Fidele in het verleden nauwelijks onderwijs gehad, maar hij heeft in zijn geboorteland goed met zijn familie en vrienden kunnen communiceren. Je kunt bij hem zien dat hij aardig in staat is om zich uit te drukken. Bij Fidele ligt dat anders, hij kan niet altijd goed duidelijk maken wat hij wil zeggen of vragen. Bij hem kan ik ook niet goed zien of hij me goed heeft begrepen of niet. Maar ik merk wel dat hij erg visueel is ingesteld en empathisch is. We hopen dat Fidele zich kan ontwikkelen om in de maatschappij te integreren, maar we hebben daar geen hoge verwachtingen van. Waarschijnlijk heeft hij zijn hele leven goede begeleiding op allerlei gebied nodig. We proberen nu bij hem uit te zoeken wat hij leuk vindt, zodat hij thuis iets te doen heeft. Misschien krijgt hij in de toekomst een baan bij een sociale werkplaats in Ede.’ ‘Hallo, hoe gaat het met jullie? Hebben jullie een leuke dag gehad?’ Accentloos is het niet, maar verder rollen de zinnen perfect uit zijn mond. Hoe belangrijk intensief taalonderwijs is voor de snelle integratie en gemoedstoestand van de vluchteling blijkt wel uit de gesprekken met de Iraakse Sarmad, een van Nameers zonen. Hij is een half jaar jonger dan de Rwandese Jean Marie en gaat wel elke dag naar school. Na drie maanden kan hij al hele gesprekken in het Nederlands voeren. Uitgenodigde vluchtelingen tussen de dertien en zeventien jaar volgen


azc //Amersfoort //januari 2010

voortgezet onderwijs in de schakelklas van het Prisma College. Het COV (Centrale Opvangvoorziening voor Anderstaligen) is een school voor eersteopvangonderwijs in Amersfoort. Alle leerplichtige uitgenodigde vluchtelingen tussen de twaalf en achttien jaar volgen hier hun eerste taallessen, verdeeld naar leeftijd en niveau. Is het taalniveau op peil, dan stromen ze door naar het reguliere onderwijs. Maar Sarmad pikt het Nederlands niet alleen op school op. Al na een paar weken meldde hij zich aan bij de plaatselijke voetbalclub. In Irak speelde Sarmad op hoog niveau voetbal, tot hij bij een bomexplosie ernstig gewond raakte aan zijn voet. Na jaren revalideren kan hij inmiddels weer spelen, maar de kans om profvoetballer te worden is verkeken. ‘Nu speel ik voor de lol. Het is een goede manier om vrienden te maken. Ik moet wel Nederlands praten, anders snappen ze me niet, en dat gaat steeds beter.’


Almost Here


Amersfoort-Kollum // Najib, Faisal, Ayub, Zakaria



Kollum // Zakaria



Kollum // Zahra, Najib, Hamida



Kollum // Zakaria, Ayub, Najib, Hamida, Zahra



Kollum // Hamida



Amersfoort



Amersfoort // Stephan Bakker, Shewangizah, Aster



Zaandam



Zaandam // Samer



Zaandam // Nameer



Zaandam // Ahlam, Rami



Zaandam // Faris, Rami, Zaid



Zaandam // Nameer




Amersfoort // januari - februari 2010 Kollum // februari - maart 2010 Zaandam // februari - april 2010


Amersfoort // januari 2010

DE KONINGIN ZAL ONS HELPEN ‘Waar moeten we heen?’ Aynalem zit snikkend in de hoek van de kamer. ‘Ze zetten ons op straat, middenin de winter. Wie gaat ons helpen?’ Gelaten vertaalt Aster voor haar moeder. Shewangizah staart wezenloos voor zich uit. Sinds het bezoek aan Buitenpost zijn de verhoudingen op het azc in rap tempo veranderd. Alleen Hamida, Hassan en Mumina hebben een woning in Kollum geaccepteerd, de rest heeft geweigerd. Na hun eerste nee is de groep weigeraars de ‘24- uursprocedure’ ingegaan. In een brief van het COA is de gezinnen nogmaals uitgelegd wat de gevolgen van woningweigering zijn en is PMV WNÅKQMMT ]]Z JMLMVS\QRL OMOM^MV 5IIZ VQMUIVL PMMN\ bQKP JMLIKP\ En dus hebben ze allemaal een volgende brief van het COA gekregen waarin bM \M ^MZ[\IIV Q[ OMOM^MV LI\ LM ÅVIVKQxTM P]TX XMZ LQZMK\ [\WX\ bM OMMV OM̉ bruik meer mogen maken van de faciliteiten en ze binnen enkele weken het azc zullen moeten verlaten. ‘Ik ben nog nooit in mijn leven zo behandeld,’ zegt Shewangizah die zichtbaar overstuur is. ‘Ik heb oorlog meegemaakt, heb achttien jaar in een vluchtelingenkamp gezeten, maar zo bang en onzeker over mijn toekomst ben ik nog nooit geweest. Ik heb altijd gezorgd dat mijn gezin een dak boven het hoofd had, maar nu worden we op straat gezet.’ Het COA heeft de taak gepaste huisvesting voor de uitgenodigde vluchtelingen te vinden. Daarbij wordt niet gekeken naar individuele wensen maar wordt een groep in de regel als geheel ‘uitgeplaatst’ naar een nieuwe gemeente. Over waar ze komen te wonen hebben de vluchtelingen dan ook geen enkele zeggenschap. Alleen duidelijk omschreven criteria vormen de uitzondering op de regel. Het COA moet een woning in een straal van 50 kilometer van een [XMKQÅMSM _WWVXTII\[ bWMSMV QV PM\ OM^IT LI\ MMV MMZ[\MOZIIL[ NIUQTQMTQL daar woont, medische hulp alleen daar voorhanden is of als een vluchteling alleen daar een opleiding kan volgen of een baan heeft. Voor de Kakumagroep gelden de uitzonderingsregels alleen voor het gezin van Marc, Mectilda, Jean Marie en Fidele. Vanwege zijn handicap kan Fidele alleen naar de speciale dovenschool in Ede. Ook voor de blinde Hussein en zijn vrouw en kind wordt op individuele basis een geschikte woning gezocht. De strikte criteria zijn begrijpelijk; het woningaanbod in Nederland is schaars en hulp bij inburgering is eenvoudiger te bieden aan een groep dan aan individuen verspreid over het land. De groep lijkt nu pas te beseffen dat zij maar _MQVQO QV[XZIIS QV P]V VQM]_M TM^MV PMJJMV 7NÅKQMMT S]VVMV LM VQM]_SWmers een woning weigeren, de consequentie daarvan is dat ze zelf een woning


moeten zoeken. Een lastige opgave voor mensen die de weg niet kennen en het Nederlands niet machtig zijn. In de praktijk horen de vluchtelingen de woning die ze toegewezen krijgen dan ook te accepteren. Doen ze dat niet, dan start het COA een weigeringsprocedure via de rechtbank. De kans is zeer klein dat de groep weigeraars alsnog door de rechter in het gelijk gesteld zal worden. Verliezen ze, dan moeten ze het azc verlaten en de juridische kosten betalen. ‘Ik laat het er niet bij zitten,’ zegt Shewangizah. ‘Ik ga naar de regering.’ Maar het COA is de regering werpen we tegen. Shewangizah kijkt ons ongelovig aan. ‘Dat kan niet, de regering heeft me uitgenodigd om hierheen te komen. De Nederlandse staat zou me nooit op straat zetten.’ Waarom het gezin überhaupt heeft geweigerd blijft onduidelijk. Shewangizah hamert erop dat hij voor zijn geloof bij een orthodoxe kerk in de buurt moet wonen, dat zijn vrouw ziek is en een ziekenhuis om de hoek nodig heeft. Aynalem begint over de veronderstelde extreme weersomstandigheden waar Afrikanen niet tegen bestand zouden zijn en dochter Aster wil niet van school wisselen. Maar volgens de COA-regels zijn dat geen legitieme argumenten, dat wist Shewangizah toch? En heeft hij zich wel gerealiseerd wat de gevolgen zijn? ‘Waarom moeten we weg uit Amersfoort?’ vraagt hij. ‘We kennen de buurt net, hebben hier een kerk, sociale contacten. Mijn familie is doodsbang om weer te moeten verhuizen.’ Hij wijst op zijn dochter Aster. ‘Ze heeft hier vrienden gemaakt. Moet ze die achterlaten?’ Maar hij wist toch dat hij na vijf maanden weer zou verhuizen? Proberen we het nog eens. Shewangizah negeert onze vraag en schudt zijn hoofd. ‘We zijn hier door de Nederlandse regering heen gehaald, die moet ook voor ons zorgen. Als COA ons niet helpt, stuur ik een brief aan de Koningin. Ik weet zeker dat die ons wel zal helpen.’ Het is een lastige situatie. Eigen schuld dikke bult, kun je zeggen, hadden de gezinnen de woningen maar moeten accepteren. Maar uitgenodigde vluchtelingen op straat zetten? Dat kan ook niet de bedoeling zijn. ‘We staan in principe achter het COA.’ zegt Wilma van de afdeling van VluchtelingenWerk op het azc. ‘Dat mensen een prima woning weigeren is natuurlijk niet de bedoeling. Het komt ook nogal verwend over; ze worden naar Nederland overgebracht, krijgen een mooi huis aangeboden en willen het dan niet. Maar we laten het niet zover komen dat mensen op straat komen te staan’, voegt ze er stellig aan toe. ‘Het is een rare patstelling.


Amersfoort // januari 2010

Natuurlijk hebben ze geen goede reden om te weigeren. Maar er gaat blijkbaar iets grondig mis in de voorlichting. Het is de taak van COA om er zeker van te zijn dat mensen begrijpen wat er gebeurt. Leg ze nog beter uit wat ze te wachten staat, laat ze zien wat er in de buurt is, dan voorkom je dit soort akelige situaties.’ Collega Petra schudt ontstemd haar hoofd. ‘Wij worden er veel te laat bij betrokken. De vluchtelingen komen nu doodsbang naar ons toe. Ze hebben de 24-uurs procedure achter de rug en zitten al in de ontruimingsprocedure. De juridische rompslomp en de kosten die daarmee gepaard gaan, zijn niet meer te vermijden. Waarom worden we niet eerder op de hoogte gesteld? Dan hadden we de boel misschien nog kunnen redden.’ COA-medewerker Astrid is juist van mening dat het COA alles heeft gedaan om de huisvestiging goed te laten verlopen. ‘We zijn heel duidelijk geweest over de procedure, hebben ze het zo vaak uitgelegd. En toch zijn er woningweigeraars, er zijn altijd woningweigeraars. Daar kunnen we niets aan doen.’ Maar de weigeraars dreigen nu wel op straat te komen te staan. Astrid haalt haar schouders op. ‘We hebben vaak met woningweigering te maken, maar tot ontruiming komt het nooit. Er is altijd wel iemand die te hulp schiet, de gemeente Amersfoort of een kerk. Eigenlijk hoop ik dat dat nu eens niet het geval is. Anders leren ze het nooit. Als er telkens een oplossing komt, houden de woningweigeringen nooit op.’


Kollum // februari 2010

REIGERSHOF Het is zes uur ‘s ochtends als de wekker gaat. Terwijl de kinderen zich rond de wasbak verzamelen, netjes hun gezicht wassen en tanden poetsen, draait de eerste was al. Hamida bakt ondertussen pannenkoeken. De schooltasjes van de drie oudste jongens – gevuld met schriften, potloden en boterhammen – staan al klaar in de gang. Hamida is de eerste van de groep uit Kakuma die is verhuisd naar de gemeente. Na haar klacht over de eerste aangeboden woning heeft ze een ander huis gekregen in Kollum dat ze zonder aarzeling heeft geaccepteerd. De doorzonwoning van drie verdiepingen staat in het rustige Reigershof, een arbeiderswijk van Kollum. Voor de deur ligt een voetbalveldje met speelattributen, ze heeft een ruime achtertuin. De vloer is gelegd, de muren zijn gesaust, zelfs de Somalische gordijnen, die ze speciaal uit Leeuwarden heeft laten brengen, hangen al. Ook de jongens hebben hun kamers al helemaal eigen gemaakt, met posters van voetbalclubs en zelfgemaakte tekeningen. ‘Het is een heel goed huis. In Somalië hadden we ook wel mooie huizen, maar nooit met drie verdiepingen,’ vertelt Hamida en schenkt een kop zoete thee in. Ze giet beslag in de sissende pan, zet het vuur laag, loopt naar de woonkamer om de schoenen van de kinderen uit alle hoeken bij elkaar te rapen en zet ze netjes op een rij onderaan de trap. Ze begint langzamerhand haar weg te vinden in Kollum, vertelt ze. De oudste kinderen gaan naar school, ze heeft een paar aardige buren en de kinderen hebben al vriendjes in de buurt gemaakt. ‘Toen we hier net woonden wist ik niet wat ik moest doen, ik wist niet eens waar de winkel was. Ayub was buiten in de sneeuw aan het spelen en begon een sneeuwballengevecht met een van de buurjongens. Ik ben toen naar buiten gegaan en heb hem gevraagd of hij me de supermarkt kon wijzen. Dat deed hij meteen, en hielp me zelfs met spullen naar huis brengen. Martin en zijn broer Dennis komen nu heel vaak bij ons langs.’ Maar de enorme hoeveelheid nieuwe dingen die op haar afkomt valt Hamida ook zwaar. ‘Ik krijg allemaal post, maar ik heb geen idee wat er allemaal in staat. Ik dacht dat ik meer geld zou hebben om van te leven, maar ik krijg maar zestig euro in de week. Daarvan kunnen we nauwelijks eten kopen,’ vertelt ze. ‘De mensen van de gemeente en VluchtelingenWerk zijn heel aardig, maar ik heb meer hulp nodig.’ Vanaf het moment dat de uitgenodigde vluchtelingen in de gemeenten wonen, houdt de taak van het COA op en begint die van de gemeente. De Sociale Dienst regelt de uitkering, het kindgebonden budget, de zorgverze-


Kollum // februari 2010

kering. Hamida heeft twee contactpersonen bij de gemeente, een daarvan gaat over de WWB, Wet Werk en Bijstand, de ander houdt zich bezig met de WI, Wet Inburgering. VluchtelingenWerk is de intermediair tussen gemeente en vluchteling. Fauke, het hoofd van VluchtelingenWerk, en vrijwilligers hebben Hamida geholpen bij het inrichten van haar huis, helpen haar bij het maken van haar afspraken met de gemeente, en vertalen en leggen de inhoud van de post aan haar uit. Maar het is allemaal zoveel dat Hamida het niet lijkt te bevatten. En dan zijn er nog buurtbewoners die zich met haar denken te moeten bemoeien. ‘Laatst belde Fauke me om te vragen waarom er ‘s avonds twee zwarte mannen bij mij op bezoek waren. Toen ik vroeg van wie ze dat had gehoord, wilde ze me dat niet vertellen. Maar het moet een van de buren zijn geweest. Die mannen waren Hassan en een vriend van hem. Waarom mogen die niet langs komen? Waarom word ik gecontroleerd?’ Hamida is er nog steeds boos over. Maar nog kwader wordt ze als ze vertelt dat er laatst ook een gerucht ging dat ze haar kinderen zou slaan. ‘Dat zou ik nooit doen! Natuurlijk ben ik wel eens boos, of zet ik ze in de hoek, maar mijn eigen bloed zou ik met geen vinger aanraken.’ Van wie het gerucht kwam weet ze niet. ‘Fauke zei tegen me dat mensen zich zorgen maakten. Meer kreeg ik niet te horen.’ Ze haalt de koekenpan van het vuur, schudt de laatste pannenkoek op het bord en zet de pan met een klap op het aanrecht. ‘Ik kan overal tegen, behalve mensen die leugens vertellen’, zegt ze en loopt dan met ferme tred naar de trap. ‘NU naar beneden komen!’ Binnen een paar minuten dribbelen Faisal, Ayub en Zakaria achter elkaar de trap af. In het voorbijgaan trekt Hamida een trui recht, strikt drie paar veters, haalt nog een kam door het haar en zet dan een dampend bord pannenkoeken op tafel. ‘Eet!’ beveelt ze Zakaria die staat te treuzelen. Terwijl hij met lange tanden aan zijn pannenkoek begint, snelt Hamida alweer omhoog om Najib en Zahra uit bed te halen, aan te kleden, en eten te geven. Om exact vijf minuten voor acht trekt Hamida haar jas aan en sommeert de jongens hetzelfde te doen. Acht uur precies vertrekt de hele familie richting basisschool; Hamida achter de kinderwagen met Zahra, de oudste drie op de ÅM\[ MV 6IRQJ MZ WXOM_WVLMV IKP\MZIIV P]XXMTMVL )T[ _M LM PWMS WUOIIV horen we in een van de huizen geschreeuw en gehuil. Hamida schudt haar hoofd: ‘Iedereen heeft iets over mij te zeggen. Ik word ervan beschuldigd van mijn kinderen slaan, maar misschien moeten mensen eerst naar zichzelf kijken.’ Ze knikt in de richting van het huis. ‘Ik ben niet dom. Ik zie heus wel wat er hier allemaal gebeurt.’


Kollum // maart 2010

DIT IS GEEN AFRIKA ‘Ik wil hier weg!’ zegt Hamida met overslaande stem. Ze is haast onverstaanbaar aan de telefoon, met moeite is te ontcijferen wat ze zegt. ‘Ik ben aangevallen op straat!’ Als we Hamida enkele weken later in Kollum opzoeken wordt pas echt duidelijk wat er is gebeurd. Begin maart was ze op weg naar school om haar kinderen op te halen toen ze door een jongen op straat werd aangevallen. Ze werd geschopt, geslagen en bespuugd. ‘Dit is geen Afrika,’ riep de jongen \MOMV 0IUQLI MV ÅM\[\M _MO ‘Hij schopte me zo hard dat ik op de grond viel. Toen een vrouw me omhoog PQMTX bIO QS LI\ LM RWVOMV \MZ]O S_IU ÅM\[MV ¼ 0IUQLI [\II\ WX MV PIIT\ PIIZ ^QVOMZ TIVO[ PIIZ SMMT »0QR OMJIIZLM LI\ PQR UQRV SMMT bW] LWWZ[VQRLMV MV ÅM\[̉ te toen weer weg. Ik was doodsbang.’ Nu is ze vooral kwaad. ‘Wat is dat voor jongen?’ zegt ze woedend. ‘De eerste dagen nadat het was gebeurd durfde ik niet alleen over straat. Ik begrijp niet dat dit kan gebeuren in Nederland.’ Samen met haar buurvrouw Jackelien heeft Hamida aangifte gedaan bij de politie. Maar dat heeft haar angst niet weggenomen. ‘Misschien komt hij terug, doet hij mij of mijn kinderen iets aan’, zegt Hamida. ‘Ik ben gevlucht uit mijn eigen land omdat ik bang was. Nu gebeurt dit, terwijl ik dacht dat het hier in Nederland veilig zou zijn.’ Het ergste vindt Hamida nog de reactie van een buurvrouw. ‘Vlak nadat het was gebeurd kwam ik haar tegen op straat. “Ik weet wel waarom die jongen jou hier weg wil hebben; want Nederland is maar heel klein en Nederland is vol,” zei ze tegen mij.’ Hamida schudt haar hoofd. ‘Waarom doen mensen zo? Ik wou dat er meer donkere mensen in Kollum woonden, dan zou dit vast niet gebeuren.’ ‘Veel mensen op de buurt moesten nogal wennen, die zijn donkere mensen niet gewend,’ vertelt buurvrouw Jackelien. Ze woont met haar echtgenoot Henk schuin tegenover in het Reigershof, samen met hun twee pleegkinderen, Naomi van anderhalf en de tienjarige Jason. Haar kinderen zijn vaste gast bij Hamida en andersom. Terwijl Hamida de kinderen van school haalt, OIIV _QR WX LM SWNÅM JQR 2IKSMTQMV Ze schotelt senseo voor, draait moeizaam een sjekkie – ze heeft net haar schouder gebroken met een ongelukkige val – en steekt van wal: ‘Niemand op de buurt wist dat er een vluchteling zou komen wonen. Trudy, de buurvrouw,


Kollum // maart 2010

had alleen gehoord dat er een alleenstaande vrouw met vijf kinderen zou komen. Nou toen hadden we wel zoiets van: poe heftig. Toen de buurvouw verderop hoorde dat het donkere mensen waren, was de reactie: “nou dat kan wat worden”. Trudy en ik dachten toen alletwee: hoezo dat kan nog wat worden? Laten we nou maar gewoon afwachten. Jason, mijn pleegzoon is ook donker, dus de mensen zijn wel wat gewend. Maar zo’n buitenlands gezin vonden veel mensen toch spannend. Ik was ook nieuwsgierig van mijn kant. Normaal gesproken ben je niet zo met vluchtelingen bezig. Voor ons Nederlanders is het vaak; ze hebben oorlog, ze vluchten, ze proberen op eigen kracht hier te komen, in het hele negatieve geval proberen ze hier de welvaart mee te pikken. Maar meer weet je niet. Ik vond het mooi om te horen dat de regering mensen uitnodigt, ze helpt om een nieuw leven te beginnen.’ Toen Hamida was verhuisd werd Jackelien direct blij verrast. Ze woonde er nog maar net, toen ze zich kwam voorstellen, vertelt Jackelien. ‘Ik zei tegen Trudy; daar kunnen een hoop Nederlanders een voorbeeld aan nemen. Je kan soms al weet ik niet hoe lang naast iemand wonen zonder dat je weet wie het is. Trudy was er ook meteen heel positief over; “ik hoor die kinderen niet”, zei ze.’ Jackelien en Trudy helpen Hamida zoveel ze kunnen. ‘Door haar ben ik gaan nadenken: een vrouw hier alleen met vijf kinderen in Nederland, jeetjemina, ik zag mezelf al in Afrika zitten met vijf kinderen,’ zegt Jackelien. ‘Allemaal buitenlanders om je heen, je spreekt de taal niet; de schrik sloeg me om het hart. Het is toch meer dan logisch om iemand dan te helpen?’ Maar van een afhankelijkheidsrelatie is geen sprake, benadrukt ze. ‘Hamida helpt mij ook heel vaak, zeker nu ik mijn schouder heb gebroken. Bovendien, het klikt gewoon. Ze is vrolijk, de kinderen zijn hartstikke leuk samen. We zijn de afgelopen maanden echt vriendinnen geworden.’ Dat Hamida is aangevallen vindt Jackelien onverteerbaar. ‘Dat iemand haar het gevoel geeft dat ze niet welkom is, kan gewoon niet. Op de buurt was er in het begin ook best een vooroordeel. Als er iets gebeurde was het van: oh, dat zullen die zwartjes wel gedaan hebben. Maar nadat Hamida werd aangevallen zeiden veel mensen: laat die jongen zich hier maar niet zien, anders leren we hem een lesje.’ Volgens Jackelien gaat het steeds beter. Gaandeweg leren mensen in de buurt Hamida kennen, en andersom. ‘Het heeft tijd nodig, maar ik denk dat ze het hier heel goed zal hebben.’


Amersfoort // februari 2010

HEB VERTROUWEN IN DE HEER Het is zondagochtend half tien. Terwijl de koster een zangerig gebed inzet, druppelen de eerste bezoekers de schaars verlichte kapel binnen. De vlammen ^IV LM TIVOM ZIVSM SIIZ[RM[ _MZXMV MMV ÆQSSMZMVL TQKP\ WX LM QSWVMV -MV jonge vrouw staat stil voor een afbeelding van een heilige, slaat twee keer het kruisteken, buigt naar voren en kust het portret. In de hoek van de kapel [\II\ LM IIZ\[XZQM[\MZ ^WWZW^MZOMJWOMV MMV XIZWKPQIIV Æ]Q[\MZ\ QV bQRV WWZ De Orthodoxe Parochie Amersfoort heeft geen eigen kerk en houdt haar dienst daarom in de kapel van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland. Het is een gemêleerd gezelschap dat hier de Goddelijke Liturgie bijwoont; Eritreeërs, Georgiërs, Abchazen, Russen, Bulgaren. De Ethiopiërs van het azc ontbreken, dat terwijl Shewangizah er telkens op hamert dat hij dichtbij een Orthodoxe Kerk moet wonen om elke zondag zijn religieuze verplichtingen na te komen. »,QM bQRV UMM[\IT \M TII\¼ Æ]Q[\MZ\ »UI\RWM[RSI¼ 0MTMMV ^ZW]_ ^IV LM IIZ\[̉ priester. ‘Ze hebben niet hetzelfde besef van tijd als wij. En met dit koude weer is het maar de vraag of ze komen.’ Pas tegen elf uur, als de aartspriester halverwege de preek is, komen Miteku, Alemtsehay, Shewangizah, Aynalem, Menale en Aster een voor een binnen. Ze blijven op een kluitje achterin het kapelletje staan. Bij de aanvang van de eucharistie sluiten ze met gebogen hoofd achterin de rij om het lichaam en bloed van Jezus te ontvangen. 1V LM SWNÅMSIUMZ OIIV OZW\M [KPITMV UM\ XTISRM[ KISM MV [\]SSMV IXXMT\IIZ\ rond. Op tafel staan dampende schalen met kruidige Ethiopische schotels. Er klinkt Georgisch, Amhaars, Engels en Nederlands in talloze accenten. Stephan Bakker heeft zijn goudkleurige priesterkleed verwisseld voor een zwart gewaad. Op zijn borst onder zijn witte baard bungelt een fors kruis. ‘De meeste orthodoxe kerken zijn etnische kerken, maar wij staan open voor iedereen. Op volle sterkte hebben we hier 38 verschillende nationaliteiten’, vertelt hij niet zonder trots. Veel van zijn parochianen komen van het azc of zijn voormalige asielzoekers uit omringende gemeentes. Als priester is hij voor velen de belangrijkste vertrouwenspersoon. Vader Stephan is dan ook goed bekend met de problemen waar veel nieuwkomers in Nederland voor komen te staan. ‘De integratie van moslims in Nederland is volstrekt mislukt, overal zijn getto’s ontstaan. Ik wil onze mensen daarvoor behoeden. Wij zeggen: je bent welkom, maar nu begint het moeizame proces om Nederlander te worden’, zegt hij met zachte, vriendelijke stem. ‘Mensen komen hier met hun eigen tradities en gewoontes, die hoeven ze niet bij de grens achter te laten, maar


Amersfoort // februari 2010

ze moeten zich wel aanpassen. Dat kunnen ze niet alleen, hier in de kerk proberen we ze daarbij te helpen.’ Maar de priester doet meer voor zijn parochianen. Hij slaat Shewangizah uitbundig op zijn schouder. Hij heeft goed nieuws: hij heeft een huis gevonden in Leusden. Op straat zullen ze niet komen te staan. Shewangizah lacht breeduit, maar lijkt nog niet helemaal te begrijpen wat de priester hem zojuist heeft verteld. Als de priester nogmaals herhaalt dat zijn problemen opgelost zijn en hij een dak boven zijn hoofd heeft, kust Shewangizah uitbundig zijn hand. Na de negatieve uitspraak van de rechter hebben de Ethiopische gezinnen aangeklopt bij hun priester. De kerk zou hen toch wel helpen? ‘Ik heb dit niet eerder meegemaakt. Dat mensen op straat komen te staan, die hier nota bene zijn uitgenodigd door de Nederlandse staat, dat kan niet.’ Vader Stephan schudt zijn hoofd. ‘Toen zij bij mij aanklopten, snapte ik de situatie in eerste instantie niet goed. Je zit toch met een taalbarrière, en zij leken zelf ook niet goed te snappen in welke situatie ze precies beland waren.’ Hij wijst richting het groepje Ethiopiërs. ‘De eerlijkheid gebiedt me overigens te zeggen dat ik ze ook niet zo goed ken. Zo vaak komen ze hier niet.’ Toen hij eenmaal begreep waar de Ethiopiërs zich zorgen om maakten, beloofde hij hen te helpen. Hij zet zich niet alleen in voor de orthodoxe Shewangizah en Miteku, maar zoekt ook een oplossing voor Zelalem, die protestants is. ‘Daarin maak ik geen onderscheid. Als mensen dreigen op straat te komen te staan, dan help je die’, zegt hij resoluut. ‘Er zijn fouten gemaakt bij het COA. Er is de mensen niet duidelijk genoeg gemaakt hoe het hier werkt, en wat de consequenties van hun keuzes zijn. Je moet rekening houden met culturele verschillen, als Afrikanen een aanbod krijgen, zeggen ze eerst nee. Dan pas begint het onderhandelen. Ze hebben niet begrepen dat nee hier nee is.’ De priester neemt een hapje van de pittige Ethiopische vleesschotel en veegt een druppel saus uit zijn baard. ‘Waarom de gang naar de rechter? Waarom dreigen met ontruiming, middenin de winter? Die mensen zijn doodsbang geworden. Dat kan nooit de bedoeling zijn geweest.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Maar de mensen zelf zijn ook koppig hoor. De ene groep is koppiger dan de andere en de Ethiopiërs staan bekend om hun starheid. Bovendien zijn er wel degelijk orthodoxe kerken in de buurt van Groningen, dus daar hadden ze prima kunnen gaan wonen. Dat heb ik ook tegen ze gezegd: reden tot weigeren hadden ze niet. Maar het gaat ons niet om wie er fout zit en wie gelijk heeft, mensen zitten klem. Er is een onaanvaardbare situatie ontstaan en iemand moet het oplossen.’


En dus belde Vader Stephan met het COA, zocht contact met de gemeente Amersfoort en omringende gemeentes en belde met woningcorporaties. Voor Shewangizahs gezin is het bijna rond: ze kunnen terecht in de gemeente Leusden. De woningcorporatie is al begonnen met de renovatie van hun toekomstige woning. Voor de andere gezinnen moet nog een oplossing komen, maar het verloopt traag. ‘Van sommige gemeentes krijg ik gewoon geen antwoord, buitengewoon vervelend’, zegt hij. ‘Gelukkig heeft het COA inmiddels laten weten dat de gezinnen langer op het azc mogen blijven. Zo zie je maar weer dat mensen geen kwaad in de zin hebben.’ Vader Stephan is van plan zich in de toekomst vanaf het begin met uitgenodigde vluchtelingen te bemoeien.’ Uiteindelijk komt het allemaal neer op goede communicatie. Ik snap dat het COA een ambtelijke organisatie is, dat die zich aan bepaalde afspraken houdt. Maar de uitleg die zij biedt blijkt niet genoeg. Ik wil daarbij helpen, mensen begeleiden bij hun integratie, helpen te begrijpen wat er gebeurt. Als we daardoor in de toekomst deze malheur voor nieuwe invités en het COA kunnen voorkomen is dat een win-win situatie.’


Zaandam // februari 2010

HIER WONEN ALLEEN MAAR MOSLIMS ‘Ik spreek Nederlands.’ Nameer lacht de medewerker van VluchtelingenWerk Zaandam vriendelijk toe. ‘Heel goed, wat kan ik voor u doen?’ Nameer kijkt haar niet begrijpend aan: ‘No, no Nederlands, geen Nederlands, verontschuldigt hij zich. De Iraakse Nameer heeft de afgelopen maanden aardig wat Nederlandse woorden geleerd, maar een conversatie voeren zoals zijn zoon Sarmad dat kan, dat lukt nog niet. En dus legt Nameer in gebroken Engels de vrijwilliger uit wat hij komt doen. In zijn hand houdt hij een printje van 9292ov.nl met de routebeschrijving van Amersfoort naar Zaandam, volgeplakt met gele post-its met de namen en contactgegevens van COA-medewerkers, de gemeente Zaandam en VluchtelingenWerk. Hij maakt zich zorgen. Het COA heeft hem een huis aangeboden in Zaandam, maar het appartement is veel te klein voor zijn zeskoppig gezin. Terwijl veel van de uitgenodigde vluchtelingen afwachten WX _I\ SWUMV OII\ VMMU\ 6IUMMZ TQM^MZ bMTN PM\ PMN\ QV PIVLMV ,M WNÅKQxTM bezichtiging moet nog plaatsvinden, maar daar heeft Nameer niet op willen wachten. Hij is op eigen houtje naar het appartement gegaan, heeft door het raam gekeken en mocht van een vriendelijke buurvrouw kijken hoe haar identieke appartement was opgezet. Nameer schrok zich kapot: drie kleine slaapkamers en een woonkamer, hoe kon hij daar wonen met zijn vrouw, en vier zoons van vijf, twaalf, vijftien en achttien? ‘Eigenlijk loopt de huisbezichtiging via het COA’, legt de vrijwilliger Nameer uit. ‘Maar nu u er toch bent kunt u misschien wel de sleutel ophalen en zelf gaan kijken.’ Aan een groter huis kan zij hem niet helpen, dat moet Nameer met COA en de gemeente overleggen. Hij kan zich wel voor de kop slaan. ‘Ik heb een grote fout gemaakt.’ Sarmad, zijn oudste zoon, is net achttien geworden en heeft daarom recht op een eigen woning. Maar van dat recht heeft hij maanden geleden afstand gedaan. ‘Toen onze case-manager hem vroeg of hij een eigen huis wilde heeft hij nee gezegd’, vertelt Nameer terwijl de vrijwilliger probeert de woningcorporatie te bereiken. Sarmad wilde bij ons wonen, niet op zichzelf. Ik dacht dat het COA daarom zou zoeken naar een woning die voor ons hele gezin geschikt is. Maar in dit huis passen we nooit.’ Nameer heeft geluk, de woningcorporatie heeft de sleutels klaarliggen, hij kan ze ophalen. ‘We raden vluchtelingen af om op eigen houtje de bezichtiging te doen, want ze krijgen maar voor drie treinreizen hun kosten vergoed’,


vertelt de vrijwilliger er nog wel even bij. ‘Hij is hier nu al voor de tweede keer, dus heeft hij voor de verhuizing nog maar één vergoeding te goed.’ Nameer is allang blij dat hij zelf op pad is gegaan. Hij lijkt zich zeer bewust van de lastige situatie waarin hij terecht is gekomen. Hij vindt het huis ongeschikt, maar hij weet ook wat de consequenties van woningweigering zijn; zelf een huis zoeken. ‘Ik moet proberen mijn fout te herstellen, voor het te laat is.’ In de Pinksterbloemstraat, aan de rand van Zaandam, staan de identieke ÆI\[ QV ZQRMV VII[\ MTSIIZ ,M OM^MT[ bQRV W^MZ_WMSMZL LWWZ [KPW\MTIV\MVVM[ PM\ OZI[^MTL \][[MV LM ÆI\[ TQO\ JMbIIQL UM\ IN^IT ,M _WVQVOKWZXWZI\QM PMMN\ LM ^QMZ ^MZLQMXQVOMV PWOM ÆI\[ WWQ\ XZWJMZMV WX \M ^ZWTQRSMV UM\ NMTTM STM]ZMV na jaren van verwaarlozing is er nog een zweem pasteltint van over. Het miezerige weer lijkt de troosteloze uitstraling van de buurt nog eens te willen benadrukken. 6IUMMZ TWWX\ UWV\MZ TIVO[ LM ÆI\[ QV bQRV PIVL MMV MVWZUM [TM]\MTJW[ ‘Daar is mijn huis.’ Opgewekt wijst hij richting de galerij op de tweede verdieping. ‘Het is schoon en er is zelfs een lift.’ Goedkeurend laat hij ons voor gaan, de entree in. Maar als hij de deur van het appartement opent, is Nameer zichtbaar ontdaan. De woning ruikt muf, het behang is vergeeld, de paars, turquoise en groene verf bladdert van de muren, er ligt alleen een ondervloer. ‘In Irak zou ik nooit zo’n huis huren’, mompelt hij. De woonkamer is redelijk ruim opgezet, met een balkon dat doorloopt tot de zijkamer. De keuken is benauwd en smerig, net als de badkamer. De twee kamertjes die aan de galerij grenzen zijn piepklein en donker. Tsja, dat is sociale woningbouw, leggen we Nameer uit. Het is toch maar een begin? Nameer schudt zijn hoofd. ‘Hier kan ik thuis niet mee aankomen.’ Even verderop in de stad, in de wijk Poelenburg, is Samer al een stadium verder. Trots laat hij zijn nieuwe vloerbedekking zien, zeil met houtprint, dat hij zelf heeft gelegd. De muren zijn allemaal gesaust, alleen het houtwerk moet nog gebeuren. Op een splinternieuw TV-meubel staat een joekel van een breedbeeldtelevisie. De rest van de kamer is nog leeg. Samer kreeg als eerste van de groep Irakezen een huis toegewezen. Maar vlekkeloos verliep zijn verhuizing niet. Drie maanden geleden tekende hij zijn huurcontract en viel de eerste rekening op de mat. Dat terwijl er nog geen keuken was geplaatst en de woning onbewoonbaar was. Van de gemeente krijgen de uitgenodigde vluchtelingen een lening om hun huis op te knappen en in te richten. Maar Samers uitkering en lening zijn nog niet gestort. Om


Zaandam // februari 2010

toch vast te beginnen met opknappen en inrichten heeft hij geld van zijn broertje geleend. Met drie kamers is het een ruim optrekje voor een alleenstaande jongen. Een prima huis, vindt hij ook zelf, maar over de buurt is hij minder te spreken. Vanuit de grote ramen kijkt hij recht uit op de Sultan Ahmet moskee, (vooralsnog) de grootste moskee van Nederland. ‘Ik ben heel dankbaar dat het COA een huis voor me heeft gevonden. Maar er wonen hier alleen maar buitenlanders.’ Meer dan zevenenvijftig procent van de bewoners van Poelenburg zijn niet-westerse allochtonen en dat is te zien in het straatbeeld. Op de hoek zit een Turkse bakker, verderop een traditioneel theehuis, de kapper adverteert in het Arabisch. Samer wijst met zijn kwast in de hand op de straat voor zijn huis. Een echtpaar van middelbare leeftijd – hij gekleed in djellaba met puntmuts, zij in lange jas en hoofddoek – loopt langs. Maar wat maakt het uit, zoveel Arabisch sprekende buurtbewoners, dat kan voor hem immers ook een voordeel zijn, nu hij nog geen Nederlands spreekt? ‘Dit is een echte moslimwijk’, zegt Samer fel. ‘Ik heb slechte ervaringen met moslims. Als ze weten dat ik Mandeeër ben en voor de Amerikanen heb gewerkt zullen ze me het leven zuur maken. Toen mijn case-manager een appartement voor me had gevonden, heb ik het meteen aangenomen. Maar nadat ik het appartement had bezichtigd en de moskee had gezien, ben ik naar hem teruggegaan en heb hem uitgelegd dat het voor mij riskant is om in een moslimbuurt te wonen. Hij zei; het is maar een begin. Toen heb ik maar ja gezegd, het is niet aardig om iets te weigeren als iemand je probeert te helpen. Contact met zijn buren heeft Samer niet. ‘Ik ken die mensen niet, dus waarom zou ik ze vertrouwen? Toen ik hier voor het eerst kwam om te schilderen, vroeg mijn buurman waar ik vandaan kom en of ik ook moslim ben. Ik heb gezegd dat ik uit Irak kom maar op zijn tweede vraag heb ik geen antwoord gegeven. Sindsdien heb ik hem gelukkig niet meer gezien.’ Stelt hij zich niet een beetje paranoïde op? De situatie in Poelenburg is toch niet te vergelijken met Bagdad? Samer ziet het anders. ‘Nederland moet uitkijken voor moslims, ze zijn gevaarlijk. En als je niet uitkijkt zijn het er straks veel meer dan Nederlanders.’


Zaandam // april 2010

DONKER OF LICHT LAMINAAT ‘Wat vind je mooier, het donkere of het lichte laminaat?’ Nameer staat al anderhalf uur in de Kwantum. ‘Het donkere is veel goedkoper, maar Ahlam vindt het lichte mooier.’ In zijn hand heeft hij een lijstje materialen en afmetingen. ‘Ik moet nog verf, meubels, een TV, en de vloer. Ik heb nooit genoeg geld.’ De verkoper ruikt zijn kans. Hij heeft een mooie aanbieding voor meneer. Als hij nu het goedkope laminaat koopt, krijgt hij er een DVD-speler bij. Ondanks zijn twijfels over het huis heeft Nameer toch het aanbod van COA aangenomen. ‘Ik wilde geen problemen, dus we moeten het er maar mee doen.’ Sarmad heeft een eigen studentenwoning gekregen, vlakbij het station van Zaandam. ‘Ik wilde liever dat Sarmad bij ons bleef, daarom hebben we eerst geweigerd. We hoopten een vierkamerwoning te krijgen waar we allemaal konden wonen. Maar ik heb geleerd dat hier een woningprobleem bestaat. Dus toen hebben we het toch geaccepteerd. De woningcorporatie vond ook dat het huis niet geschikt voor ons hele gezin was, en heeft voor Sarmad een eigen huis geregeld. Het is niet gezellig, maar hij woont vlakbij, maar vijftien UQV]\MV UM\ LM ÅM\[ ¼ Nu Nameer het huis heeft geaccepteerd moet hij het zo snel mogelijk bewoonbaar maken. Op het azc zijn nieuwe groepen uitgenodigde vluchtelingen aangekomen, veel langer kan hij daar niet blijven. In het huis staan alleen nog klusspullen en een bank. Toch blijft Nameer er regelmatig slapen, elke keer op en neer naar Amersfoort is te duur. Hij heeft inmiddels goed contact met de buren en heeft ook al een kerk gevonden. ‘Het is belangrijk om snel mensen te ontmoeten,’ zegt Nameer. ‘Anders is het leven maar eenzaam. Bovendien heb ik hulp nodig, alleen red ik het nog niet zonder dat ik Nederlands spreek.’ Terwijl veel van de uitgenodigde vluchtelingen passief afwachten op wat komen gaat, laat Nameer de dingen niet op hun beloop. Hij belt bijna dagelijks met zijn contactpersoon bij VluchtelingenWerk; om de school van zijn zoons te regelen, met vragen over zijn uitkering, de beste plek om witgoed te kopen. Dat is prijzenswaardig, maar kan ook wrevel opwekken. ‘Meneer is erg veeleisend en heeft geen geduld’, vertelt zijn contactpersoon van VluchtelingenWerk. ‘We zijn er om hem te helpen, maar we kunnen niet op stel en sprong klaar staan om alles voor hem te doen. Hij belt me zelfs op zondagavond om iets voor hem op te halen. Dat kan natuurlijk niet.’ Nameer begrijpt de reactie van VluchtelingenWerk niet. ‘Er is me de hele tijd verteld dat ik met vragen naar hen en de gemeente kan, maar nu willen ze me niet helpen. Bij wie moet ik


Zaandam // april 2010

dan terecht? Ik krijg nu al stapels post van de gemeente, energiebedrijf, verzekeringen. Ik snap niet wat er staat. Dat moet iemand me toch uitleggen?’ Net als de andere uitgenodigde vluchtelingen vindt Nameer de start in de gemeente zwaarder dan gedacht. ‘Ik wist niet dat we zelf het huis moesten opknappen, we krijgen minder geld dan ik dacht. Sarmad krijgt nog minder, die heeft niet eens geld voor een wasmachine.’ Als we hem uitleggen dat in Nederland bijna geen enkele student een eigen wasmachine heeft kijkt Nameer ons verbaasd aan. ‘Maar iedereen heeft hier toch alles?’


Here


Ede // Mectilda



Haarlem // Amel



Leusden //Aynalem, Estifanose, Menale



Leusden // Estifanose, Menale, Aynalem



Leusden // Shewangizah



Zaandam // Samer



Asten // Samer, Kareem, Sarwan



Kollum // Ayub, Hamida, Silke, Zahra, Najib



Kollum // Zahra, Jackelien, Naomi



Lauwersmeer // Zahra, Hamida, Najib, Ayub



Kollum // Najib, Hamida




Leusden // juni-september 2010 Kollum // mei - september 2010 Haarlem // september 2010 Ede // september 2010 Zaandam // september - oktober 2010


Leusden // juni-september 2010

ALLES KOMT GOED Op 21 april 2010 komt alles dan toch nog goed; Shewangizah en Aynalem krijgen de sleutel van hun huis in Leusden. Priester Stephan Bakker heeft hen voor de gelegenheid naar de woningbouwcorporatie gereden. Ze hebben OMT]S OMPIL# PM\ Q[ MMV ÆQVSM LWWZbWV_WVQVO ^IV LZQM ^MZLQMXQVOMV UM\ JQR̉ SM]SMV MV \]QV >IV 4M][LMV Q[ PM\ UIIZ MMV PITN ]]Z ÅM\[MV VIIZ )UMZ[NWWZ\ en dus kan Aster voorlopig op het Prisma College blijven. Shewangizah is opgelucht maar ziet ook direct beren op de weg: hoe gaat hij dit huis in korte tijd opknappen? Waar haalt hij de verf vandaan, moet hij alles zelf doen? Priester Stephan spreekt hem vermanend toe. ‘Shewangizah, het is ook aan jezelf om dingen te doen. De gemeente zal je helpen, maar je moet ook zelf de handen uit de mouwen steken.’ Vier maanden later is de woonkamer paasgeel geverfd. Aan de muur hangen kleurrijke Ethiopische prenten, een kingsize breedbeeldtelevisie schalt op vol volume. ‘Het huis is bijna klaar, alleen de zolder nog’, vertelt Shewangizah trots. Met het geld van de gemeente hebben ze meubilair bij de kringloopwinkel gekocht, een vloer gelegd en de muren gesaust. Een vrijwilliger van VluchtelingenWerk heeft hem geholpen met spullen halen, maar hij heeft zelf geverfd, benadrukt Shewangizah. Langzamerhand raken ze gewend aan hun nieuwe woonplaats en leven. De jongste kinderen, Estifanose en Menale gaan naar de lokale basisschool, )[\MZ OII\ MTSM LIO WX LM ÅM\[ VIIZ )UMZ[NWWZ\ 7WS ;PM_IVOQbIP MV )aVITMU zijn inmiddels begonnen met Nederlandse les. ‘We hebben nu twee keer per week les. De kinderen spreken al bijna vloeiend Nederlands, maar wij leren VQM\ bW [VMT¼ ^MZ\MT\ )aVITMU ,M ÅVIVKQxV _WZLMV OMZMOMTL LWWZ LM OMUMMV\M ze moeten zich redden met een maandelijkse toelage. ‘We krijgen vierhonderd euro om van te leven. Dat is niet veel, want vooral Aster heeft veel nodig. Soms komen we dingen tekort, maar het gaat wel’, vertelt Aynalem. Het liefst gaat Shewangizah zo snel mogelijk aan de slag als fysiotherapeut. Maar ook een carrière als hardloper ziet hij wel zitten. ‘Toen ik in Ethiopië woonde, was ik een goede hardloper, op het hoogste niveau. In Kakuma heb ik ook aan wedstrijden meegedaan die werden georganiseerd door de World Lutheran Organisation. Hier ben ik weer begonnen met hardlopen. Ik hoop dat ik sponsors kan vinden zodat ik professioneel kan gaan hardlopen.’ De ambtenaar van het leer-werk-traject van de gemeente schotelde Shewangizah echter een realistischer beeld van zijn toekomst voor. ‘Heb je timmer-


ervaring, of gewerkt met mechanica?’ vroeg die aan Shewangizah. ‘Fysiotherapie is een stap te ver. Daar zijn zoveel diploma’s voor nodig. Maar masseur is ook lastig. Dat is een vrij beroep zonder vast inkomen’, hield de ambtenaar hem voor. De gemeente zou hem liever als timmerman zien of in opleiding bij een bedrijf. Maar eerst moeten beiden gealfabetiseerd worden. Pas daarna kijkt de gemeente weer verder. Shewangizah en Aynalem hebben geen contact meer met de groep met wie ze naar Nederland zijn gekomen. ‘De andere groep uit Kakuma is heel hecht. BQR bQMV MTSIIZ VWO [\MML[ ^MMT 5IIZ _QR PILLMV ^MMT KWVÆQK\MV QV LM OZWMX vooral over de woningen’, vertelt Shewangizah. ‘We kenden elkaar in Kakuma niet, hier werden we tot een groep gevormd, maar we konden het gewoon niet goed met elkaar vinden.’ Bovendien, hij wil vrienden worden met Nederlanders, niet met Ethiopiërs omgaan, zegt Shewangizah. Veel mensen kent hij nog niet, maar met de buren hebben ze goed contact. ‘Vooral de kleintjes spelen vaak met de buurtkinderen. Soms spelen ze bij hun vriendjes thuis, dan eten ze daar boterhammen. We hebben ook een hele aardige buurman die ons soms helpt en ergens heen brengt.’ Sinds zijn vlucht ruim twintig jaar geleden heeft Shewangizah zijn familie niet meer gezien of gesproken. In Nederland heeft hij via het Rode Kruis zijn moeder weten te traceren. Toen hij haar voor het eerst over de telefoon sprak, geloofde ze niet dat het dat het haar zoon was. ‘Ze dacht dat ik dood was. Toen ik haar vertelde dat ik getrouwd ben en met mijn gezin in Nederland woon, moest ze heel erg huilen. Ze was zo blij dat ik nog leef en het goed maak. Van Nederland had ze nog nooit gehoord. Maar toen ik haar vertelde over alle mooie bloemen hier, was ze heel gelukkig.’


Kollum // mei 2010

WIJ ZIJN TOCH UITGENODIGD? ‘Radijs, wortels, sla, tomaten, aardappelen. En bloemen natuurlijk, maar die zie je nog niet.’ Trots gaat Hamida een voor een de gewassen in haar net aangelegde voortuin langs. ‘En hadden jullie die al gezien?’ Hamida wijst op de enorme satellietschotel aan de voorgevel. ‘Net geïnstalleerd.’ Ze kan de hele wereld in haar huiskamer ontvangen. Maar van Somalië wil ze niets meer weten. ‘Ik haat Somalië. Alle leiders zijn domme mannen, dieven. Ze doen niets om de problemen op te lossen, ze maken alleen problemen. De Somalische leiders zijn als vechtende kinderen. Ze doen niets voor het land, alleen voor zichzelf. Elke dag zie je alleen maar vechtende mensen, dode mensen. Ik heb de Somalische stations van de satelliet verwijderd.’ Hamida’s moeder is in 1998 samen met twee zoons en een dochter teruggegaan naar Baidoa in Somalië. Een paar weken geleden kreeg Hamida te horen dat haar broer van achttien vermoord is. ‘Mijn moeder ging naar buiten om boodschappen te doen en zag mijn broer neervallen, hij zat onder het bloed, even later was hij dood. We weten niet wie het heeft gedaan. Als ik de macht zou hebben, zou ik wat voor Somalië doen, maar ik heb geen macht. Het komt daar nooit goed.’ Over skateboards en speelgoedauto’s stappend gaat Hamida ons voor naar de achtertuin. Achterin staat een grote trampoline die ze in de aanbieding bij de Aldi heeft gekocht, vooral voor de drukke Najib een goede uitlaatklep voor zijn overtollige energie. Daarnaast staat een opblaasbad met zeedierenpatroon. Nu Hamida ruim acht maanden in Kollum woont, heeft ze haar huis helemaal zoals ze het hebben wil. ‘Ik moet alleen nog een computer’, vertelt Hamida in het Engels. ‘En een grasmaaier, want die leen ik nu altijd van de buren.’ Ze zegt ons plaats te nemen aan de tuintafel en snelt zelf de keuken QV WU SWNÅM \M bM\\MV -^MV TI\MZ SWU\ bM VIIZ J]Q\MV UM\ MMV LQMVJTIL UM\ kopjes Senseo, kuipjes melk en voor ieder een koekje. Hollandser kan bijna niet. ‘Najib, niet doen. Zahra, zit en af!’ roept Hamida in het Nederlands naar de andere kant van de tuin. Najib kijkt schuldbewust van zijn zusje naar zijn moeder. Hij heeft Zahra net iets te hardhandig op de trampoline geduwd. Nu liggen ze allebei tussen de veren. ‘Dat heb ik van Jackelien geleerd, die zegt altijd “Boike af!” tegen de hond’, vervolgt Hamida in het Engels terwijl ze naar Zahra snelt. ‘Niet huilen.’ Ze tilt Zahra hoog in de lucht. ‘Mooie meisje, mooie meisje.’ Zahra kirt van plezier. Als Najib een draai om zijn oren krijgt, loopt hij stampvoetend naar binnen. ‘Stomme Hamida, stom,’ schreeuwt hij nog naar zijn moeder. ‘Wat is stomme?’ wil Hamida weten. Als we haar in het Engels vertellen wat het betekent, haalt ze lachend haar schouders op. ‘Hij is zelf een stomme.’


In de omgang met haar kinderen gebruikt Hamida steeds meer Nederlandse woorden. Die heeft ze vooral van haar buurvrouwen en de kinderen geleerd. Ook al woont Hamida nu ruim een half jaar in Kollum, haar inburgeringscursus is nog altijd niet van start gegaan. Vanwege een groot tekort aan kinderopvang in de regio kunnen Najib en Zahra nergens terecht. Om toch alvast met de taal te beginnen, komt taalcoach Chantal van VluchtelingenWerk één keer in de week een uurtje langs. Dat is goed bedoeld, maar het schiet niet echt op, vindt Hamida. ‘Ik snap niet waarom het zo lang duurt. Ik moet snel Nederlands leren, anders kan ik toch niets? In Kakuma had ik bijna geen eten, we sliepen op de grond in een lemen hut, het was er heel gevaarlijk. De Nederlandse regering heeft me gered van die problemen en me hierheen gebracht. Ze hebben me een huis gegeven, ze geven me geld en betalen voor school. Natuurlijk ben ik dankbaar. Maar het voelt niet goed dat ik zo maar geld krijg, ik wil zelf werken. Als ik klaar ben met Nederlands leren ga ik meteen werken, schoonmaken bij mensen, het maakt me niet uit wat. In Kakuma was ik ook altijd aan het werk. Daardoor was ik altijd moe, dacht ik nergens over na. Hier heb ik teveel tijd om na te denken, te malen. Dat is niet gezond, ik moet werken. Maar daarvoor moet ik wel Nederlands leren.’ Wanneer de lessen van start gaan weet ze niet. De laatste tijd verloopt het contact met Fauke van VluchtelingenWerk steeds stroever, klaagt Hamida. ‘Fauke zegt de hele tijd dat het zo snel mogelijk wordt geregeld. Maar wanneer dan? Ik wacht al heel lang. Soms krijg ik het idee dat ze me niet meer wil helpen.’ Om ook Fauke’s kant van het verhaal te horen spreken we zonder Hamida op het terras van een café in Kollum af. Fauke begrijpt Hamida’s ongeduld, maar het is voor haar bijna onmogelijk Hamida precies uit te leggen hoe alles in zijn werk gaat, vertelt ze. ‘Natuurlijk snap ik dat ze zo snel mogelijk Nederlands wil leren. Het is nu bijna geregeld, maar het heeft inderdaad heel lang geduurd. Er is een groot tekort aan kinderopvang in de regio. Hamida heeft een groot gezin, dus er is veel opvang nodig: voorschoolse, tussentijdse, naschoolse en voor de jongsten de crèche voor tweeënhalve dag. Overal in Nederland schrijven ouders hun kinderen al in nog voor ze geboren zijn. Je zou denken dat dit alleen in de Randstad een probleem is, maar ook in Friesland is er schaarste aan voorzieningen. Maar probeer dat maar eens aan Hamida uit te leggen.’ Maar de komst van uitgenodigde vluchtelingen is toch al een aantal maanden van te voren bekend. Zouden de procedures niet al in gang kunnen worden


Kollum // mei 2010

gezet voor ze er is? ‘Dat is nu niet gebruikelijk,’ zegt Fauke. ‘De aanvragen voor bijvoorbeeld de taalcursus, maar ook voor kindertoeslag worden pas ingediend als ze bij de gemeente is ingeschreven.’ Het begeleiden van de uitgenodigde vluchtelingen is volgens Fauke nog intensiever dan reguliere asielzoekers die in de gemeente instromen. Zij wonen vaak al jaren in Nederland en hebben uitvoerig kennis gemaakt met de bureaucratie. Bovendien hebben ze veel lagere verwachtingen. ‘Er is zoveel regelgeving die voor ons vanzelfsprekend is. Maar de uitgenodigde vluchtelingen hebben totaal geen referentiekader. Wat is huurtoeslag, wat is zorgverzekering? Hoe leg je dat uit aan iemand die uit een land komt waar dat allemaal niet bestaat? En de tijd in Amersfoort is zo kort dat ik me niet voor kan stellen dat ze daar veel opsteken. Ik ben niet bij de voorbereiding op het azc in Amersfoort geweest, maar op een of andere manier lijkt de informatie die ze daar heeft gekregen niet geland. Ik denk ook dat Hamida meer hulp en ondersteuning in Nederland verwachtte. Dat zie je vaker: het idee, we zijn uitgenodigd, dus we hebben ook recht op alles. We zijn uitgenodigd, dus moeten jullie alles voor ons doen. De realiteit is dat hier niet alles op stel en sprong kan worden geregeld. We proberen die verwachtingen constant te temperen, vertelt Fauke. 7U ÅVIVKQxTM XZWJTMUMV \M ^WWZSWUMV ZMOMT\ LM OMUMMV\M LM ÅVIVKQxV van de uitgenodigde vluchtelingen. De huur, verzekeringen, gas, water en licht worden doorbetaald. Ze krijgen een wekelijkse toelage. ‘Dat leefgeld vond Hamida heel lastig. Ze ziet veel geld op haar rekening komen, maar er ook weer afgaan. In het begin vertrouwde ze de bank gewoon niet, dan haalde ze al het geld eraf. En dat gaat dan ook op. Dat snap ik ook, in het kamp was de mentaliteit natuurlijk; ik leef vandaag, dus geef ik het ook vandaag uit. Maar er moeten wel rekeningen van worden betaald.’ ‘In het begin kreeg ze zestig euro in de week, dat is natuurlijk heel weinig. Maar de gemeente heeft veel extra voor Hamida gedaan, bijvoorbeeld met ÅVIVKQxTM WVLMZ[\M]VQVO JQR LM QVZQKP\QVO ^IV PM\ P]Q[ -Z Q[ MMV JMXIITLM richtlijn voor het bedrag dat ze krijgen en wat er wordt geleend. Daar zijn ze bij haar overheen gegaan. Dat is zeker niet in alle gemeenten het geval. Nu ook de kindertoeslag en alleenstaande ouderkorting is ingegaan, houdt ze honderdtwintig euro in de week over. Ze wil liever een maandelijkse toelage, zodat ze goedkoop in een keer boodschappen kan doen. Maar dat is lastig, wij merken nog steeds dat als Hamida geld op de bank heeft, ze alles eraf haalt.’ Toch kijken Fauke en haar collega’s bij de gemeente langzamerhand of ze bMTN PIIZ ÅVIVKQxV SIV JMPMZMV »BM PMMN\ IT MMV XIIZ SMMZ IIVOMOM^MV LI\


ze het zelf wil doen. We hebben nu als proef dat ze zelf de kabeltelevisie betaalt. Als dat goed gaat doen we straks hetzelfde met de huur. In het begin zijn we vooral bezig geweest met de woning. Daarna komen de papieren, de ÅVIVKQxV 1V PM\ JMOQV PMMN\ bM bW^MMT IIV PIIZ PWWNL LI\ PM\ OM_WWV VQM\ lukt. Niet alleen bij haar, maar bij alle vluchtelingen gaat dat fout.’ VluchtelingenWerk sluit met de gemeente contracten af voor de hulp aan de uitgenodigde vluchtelingen. In theorie is de hulp van VluchtelingenWerk aan de uitgenodigde vluchtelingen dan ook tijdsgebonden. Maar in de praktijk kunnen er als het nodig is nieuwe afspraken met de gemeente worden gemaakt, legt Fauke uit. ‘Dat is dan altijd weer een geldkwestie, hè.’ Bovendien kunnen ze altijd terecht bij het inloopspreekuur van VluchtelingenWerk. Hoe lang Hamida nog intensieve begeleiding nodig heeft is, vindt ze moeilijk in te schatten. ‘Langzamerhand wordt het makkelijker, bouwen we het af. Hamida maakt nu bijvoorbeeld zelf haar afspraken met haar contactpersonen van de gemeente. Daar zie je echt al vooruitgang in. Maar ja, je bent wel heel afhankelijk.’ En dan zijn er nog de communicatieproblemen. ‘Hamida spreekt redelijk Engels, maar kan zich niet altijd begrijpelijk uitdrukken. Op het gemeentehuis spreken ze Fries en Nederlands, maar niet al te goed Engels’, vertelt Fauke. ‘We hebben er vaak een tolk bij, maar lang niet altijd. Het is dan ook niet vreemd dat niet alles altijd goed overkomt. En soms hoort iemand ook wat hij wil horen.’ Zo dacht Hamida laatst dat het Rode Kruis haar echtgenoot, de vader van Ayub, Faisal en Zakaria, had gevonden. Met name Ayub is de laatste maanden veel bezig met zijn vader. Hij vraagt Hamida bijna dagelijks waar hij is, heeft moeite zich op school te concentreren en is soms lastig. Hamida heeft via VluchtelingenWerk een aanvraag bij het Rode Kruis ingediend om hem te traceren. ‘Hij moet nog opgespoord worden,’ zegt Fauke. ‘De aanvraag is net ingediend. Maar toen Hamida een brief kreeg van het Rode Kruis voor een intakegesprek dacht ze dat ze hem hadden gevonden. Het gesprek was dan ook een enorme teleurstelling. Dat hoorde ik jammer genoeg achteraf, anders had ik haar verwachtingen kunnen temperen.’


Haarlem // september 2010

TINTELEN IS VERVELEND Anders dan ‘Kakuma I’ zijn de Irakezen niet als groep ‘uitgeplaatst’ in een gemeente. Omdat veel van hen familie in Nederland heeft, heeft het COA gezocht naar huisvesting bij hen in de buurt. Dat is wonderbaarlijk goed gelukt; de bejaarde Zameel woont in dezelfde straat als haar zoon en schoondochter, Amel heeft een woning gekregen in Haarlem-Noord, in de buurt van haar zus. Met hulp van haar zussen heeft Amel het huis knus ingericht. Aan de muren hangen dezelfde religieuze prenten als in haar huis in Jaramana, in de kast staan foto’s van haar kleinkinderen. Deze zomer zijn haar zoon Firaz en dochter Nawraz al op bezoek geweest in haar nieuwe huis. De kleinkinderen waren niet mee, Amel hoopt volgend jaar zomer naar Finland te gaan om hen daar op te zoeken. ‘Dit jaar was voor wennen, de operatie en beter worden. Volgend jaar ga ik Nederlands leren en op reis. Dan kan ik ook goed lopen.’ Amel rolt haar broekspijp op en laat het enorme litteken zien. In september is ze geopereerd aan haar knie. ‘Het ziet er niet mooi uit, maar het doet geen pijn meer. Alleen soms heb ik een raar gevoel’, vertelt ze in een mengelmoes van Nederlands en Engels. ‘Wat is het woord ook alweer?’ Ze pakt haar notitieboekje met Nederlandse woorden erbij. ‘Tintelen. Tintelen is ferfelen.’ Alle woorden die ze hoort of zelf nodig heeft om zich uit te drukken pent Amel neer in haar boekje. Omdat ze de afgelopen maanden alleen bezig is geweest met haar gezondheid lijkt het wel een medische encyclopedie: hoest, kramp, pijn, ziekenhuis. Amel zou eigenlijk eerder geopereerd worden, maar vlak voor de operatie viel ze in de douche en brak haar pols. Het leverde haar een hoop nieuwe woorden op: gips, vallen, douche. Ze heeft nog geen Nederlandse les gehad, maar door haar zelfstudie is Amel verder dan menig ander uit de Iraakse groep. Ook haar herstel gaat verbazingwekkend snel. Ze gaat vier keer per week naar de fysiotherapeut en doet veel oefeningen thuis. Met resultaat: twee maanden na haar operatie loopt Amel al zonder krukken. ‘Zo heb ik al jaren niet meer gelopen’, vertelt ze. ‘Het is echt geweldig. In Irak en Syrië waren er nauwelijks medicijnen. Hier krijg ik alle hulp die ik nodig heb om beter te worden.’ De praktijk van de huisarts en fysiotherapeut zitten om de hoek. Na haar operatie kwam de Thuiszorg elke avond om haar injecties te geven, nu komt de verpleging nog drie ochtenden in de week om haar te helpen douchen. ‘Maar, ik zelfstandig’, zegt Amel en wijst in haar notitieboekje met Nederlandse woorden. ‘Mijn zussen zijn heel lief en helpen mij veel, maar zij hebben


ook hun werk. Ik vind het vervelend om hen de hele tijd om hulp te vragen, om mee naar het ziekenhuis te gaan, naar de huisarts. Ik wil zo snel mogelijk Nederlands leren zodat ik voor mezelf kan zorgen.’ Laatst heeft Amel een belangrijke overwinning geboekt op haar weg naar zelfstandigheid. ‘Ik vroeg de huisarts of hij mij begrijpt als ik Engels en Nederlands praat en hij zei van wel. In januari ga ik voor het eerst alleen naar hem toe.’ 6M\ IT[ LM IVLMZM ]Q\OMVWLQOLM ^T]KP\MTQVOMV PMMN\ WWS )UMT PM\ ÅVIVKQMMT zwaar. ‘De gemeente geeft met de ene hand en neemt met de andere’, zegt ze. In een van haar notitieboekjes heeft ze een lijstje gemaakt van wat ze krijgt, uitgeeft en overhoudt. Dat is inderdaad niet veel. Haar uitkering is 812 euro, de huur 460 euro, aan verzekeringen betaalt ze 150 euro per maand, energie is 97 euro, voor water betaalt ze elke drie maanden 33 euro. Deze maand was de telefoon- internet en televisierekening 85 euro. Als alles is verrekend houdt ze maandelijks zo’n 10 euro over. ‘Van tien euro in de maand kun je niet leven, toch?’ Gelukkig krijgt ze inmiddels huur- en zorgtoeslag en houdt ze inmiddels rond de tweehonderd euro in de maand over. Amel heeft goed contact met een aantal van haar buren. ‘Naast me woont een hele aardige Nederlandse vrouw, die is ook alleen en komt vaak langs. Alleen heeft ze een hond, daar hou ik niet van. Nu laat ze die gelukkig thuis als ze langskomt. Boven mij wonen een Iraaks en een Afghaans gezin, die ook heel lief zijn. Soms helpen ze me met boodschappen of brengen ze me brood en melk.’ Ook met de verpleegsters van Thuiszorg kan ze het goed vinden. Alleen met een schoonmaakster van Thuiszorg heeft ze een nare ervaring. ‘Michelle kwam een keer in de week drie uur schoonmaken. Maar dat deed ze niet goed. Ze deed wel een half uur over een hoekje. Toen ik er iets van zei, werd ze heel boos en zei dat ik mijn mond moest houden. Een andere keer was mijn zus bij mij op bezoek. Toen we met elkaar in het Arabisch praatten, kwam Michelle de slaapkamer ingelopen.’ Amel komt overeind en doet voor hoe de hulp in de deuropening verscheen. ‘Ze deed haar hand in de zij en vertelde ons dat we geen Arabisch mochten praatten. “Misschien hebben jullie het wel over mij, praat Nederlands!”’ Amel schudt haar hoofd. ‘Een meisje van twintig dat zo tegen ons tekeer gaat, ik heb zoiets nog nooit meegemaakt.’ Het verhaal kreeg nog een staartje. Een paar dagen later werd Amels zus opgebeld door de thuiszorginstelling. Schoonmaakster Michelle beweerde dat Amel en haar zus haar geslagen zouden hebben. ‘Ik iemand slaan?’ Amel drukt haar handen op haar borst. ‘Waarom zou iemand dat zeggen?’ Thuiszorg deed gelukkig navraag bij de andere werknemers die bij Amel over de vloer komen. Die


Haarlem // september 2010

waren unaniem in hun oordeel: Michelle was niet helemaal lekker, de lieve Amel en haar zus zouden nooit iemand kwaad doen. ‘De manager van Thuiszorg heeft me persoonlijk opgebeld om zijn excuses aan te bieden.’ Ondanks het contact met de buren en de nabijheid van haar zussen grijpt de eenzaamheid Amel soms naar de keel. ‘Mijn zussen hebben hun eigen familie en werk. Ik zie ze wel veel, maar veel avonden ben ik alleen. Alleen wonen is niet leuk. Maar waar haal ik een leuke man vandaan? Ik kom nauwelijks buiten.’ Bovendien, waar haalt ze een Mandeeër vandaan? ‘Het is heel slecht als een Mandeeër met iemand van een ander geloof trouwt’, vertelt Amel. ‘Een nichtje dat nu in Engeland woont, is getrouwd met een niet- Mandeeër. Zij heeft nu heel veel problemen binnen de gemeenschap, iedereen vertelt haar dat het niet goed is wat ze heeft gedaan. Ik heb ook altijd tegen mijn dochter gezegd; wat je ook doet, trouw met een Mandeeër, ga niet naar de islam.’ Om de tijd te doden kijkt Amel veel televisie. Alleen Nederlands, want LIIZ TMMZ\ bM ^IV JMVILZ]S\ bM »5WZOMV Q[ LM ÅVITM ^IV PM\ XZWOZIUUI op een eiland, waar ze opdrachten moeten doen en ze bijna geen eten hebben. Het wordt heel spannend.’ Een ander favoriet programma is Take me Out, het programma met ‘many mevrouw’, zoals Amel het omschrijft. ‘Misschien kan ik daar wel een nieuwe man vinden’, grapt ze.


Ede // september 2010

VERWARMING IS TE DUUR ‘Wat moeten we doen als er iets met ons is? Hoe moeten we onszelf redden als er brand uitbreekt?’ Marc wijst uit het raam de diepte in. Vanuit hun woonkamer op de twaalfde verdieping hebben ze uitzicht over de hele stad. ‘We zijn er wel meer aan gewend, maar we vinden het nog steeds een beetje eng’, zegt Mectilda. Na een jaar op het azc te hebben gewoond hebben Marc en Mectilda en hun zoons Fidele en Jean Marie eindelijk hun intrek genomen in hun woning aan de rand van Ede. Na vier maanden zijn ze redelijk gewend; ze vinden hun weg naar de winkels, zijn begonnen met taalles en gaan elke zondag naar de kerk. Alleen aan de kou kunnen ze maar niet wennen. Over haar traditionele Afrikaanse jurk draagt Mectilda twee dikke truien. Ook Marc heeft twee wollen truien over elkaar aan. Het is dan ook ijskoud in het appartement. ‘De verwarming staat uit, dat kost teveel geld’, verontschuldigt Marc zich. ‘In Afrika is het altijd warm. Hier moet je altijd binnen zitten en ga je zo min mogelijk naar buiten de kou in. Dat is wel heel erg wennen.’ De hele familie gaat inmiddels naar school. Marc en Mectilda doen de inburgeringscursus in Ede, Fidele gaat nog steeds naar De Gelderse Roos. Jean Marie is vandaag op bezoek bij vrienden in Amersfoort. ‘In Ede is niets te doen’, vertelt hij over de telefoon. ‘Mijn taallessen gaan wel goed, het niveau is veel hoger dan van de groep op het azc.’ Met dank aan het UAF is Jean Marie begonnen aan een intensieve taalcursus voor hoger opgeleiden in Utrecht. Gaya Blom is studentenbegeleider van het UAF. Zij behartigt zowel de zaak van Jean Marie als Samer. ‘Het beleid ten aanzien van de inburgering verschilt sterk per gemeente en kan zelfs verschillen per persoon binnen een gemeente’, vertelt ze. Vaak kopen gemeentes het inburgeringtraject in bij een bepaald ROC. Omdat het geld al is besteed, is een traject volgen bij dit ROC dan het enige aanbod dat een cliënt krijgt.’ )VLMZM bQRV ÆM`QJMTMZ bWIT[ OMUMMV\M -LM 2MIV 5IZQM UIO UM\ bQRV QV̉ burgeringsbudget zelf lessen inkopen. Daardoor kan hij naar het instituut in Utrecht, waar geen les wordt gegeven met als doel het inburgeringsexamen, maar het staatsexamen te halen. Als hij voorjaar 2011 zijn niveau B1 haalt, kan Jean Marie in september van dat jaar doorstromen naar een schakeljaar aan een ROC. In dat jaar krijgt hij veel Nt2 (Nederlands als tweede taal) zodat hij in staat zou moeten zijn het staatsexamen (Nt2-II) te halen, maar ook de HAVO-vakken Wiskunde en Engels. ‘Slaagt hij, dan kan hij doorstromen naar een vervolgopleiding aan het HBO


Ede // september 2010

of de universiteit. Wat hij dan gaat doen, daar hebben we het in een later stadium over’, vertelt Gaya. Marc is blij dat ze eindelijk een eigen woning hebben. Toch mist hij het leven op het azielzoekerscentrum. Zijn taallessen zijn dan wel begonnen, veel meer heeft hij niet omhanden. ‘Ik heb twee keer per week twee uur les, voor de rest heb ik niets te doen. Op het azc ging ik veel wandelen maar dat vind ik hier niet zo leuk. In Amersfoort gingen we vaak met een groep van twee of drie mensen op pad. Als je dan verdwaalde kon je samen de weg terug wel weer vinden. Daar was het ook heel normaal dat mensen wandelden of jogden. Maar hier loopt bijna niemand op straat, iedereen zit in de auto of bus. Als je rondwandelt kijken mensen naar je of je gek bent.’ Marc heeft de omgeving dan ook nog niet goed verkend. ‘Op straat word ik vaak nagekeken. Misschien hebben ze hier nog nooit een zwarte man gezien? Daardoor vind ik het echt niet prettig om op straat te lopen. Dat is wel heel jammer, want nu blijf ik binnen en ontmoet ik niemand.’ Ook in zijn taalles heeft Marc niemand met wie hij kan praten. ‘Ze komen uit China, Marokko en Arabische landen, niemand spreekt Frans. Ik heb wat dat betreft een beetje pech gehad, ik heb niemand om mee te praten.’ Met de buren hebben ze geen contact. ‘We zeggen wel gedag, maar meer kunnen we nog niet zeggen in het Nederlands. Alleen Mectilda spreekt soms af met een Congolese vrouw verderop aan de galerij.’ Elke zondag gaan ze naar de katholieke kerk. Maar ook daar hebben ze alleen maar oppervlakkig contact. ‘Je zegt elkaar gedag, ze vragen waar je vandaan komt, maar dat is het. We moeten gewoon zo snel mogelijk Nederlands leren zodat we met mensen kunnen praten, want nu is het wel eenzaam soms.’


Zaandam // september 2010

ONS LEVEN IS EEN PUINHOOP ‘Als het niet aan mijn familie lag, was ik hier niet. Ik wilde nooit weg uit Irak. Het is niet makkelijk om je leven achter te laten, ook al is het niet veilig, en een nieuw leven te beginnen in een nieuwe, andere wereld, tussen andere mensen, in een andere cultuur. Ik zou liever terug gaan en vermoord worden dan hier blijven. Maar ik heb geen keus. Ons leven is een puinhoop.’ Objectief gezien zou het goed moeten gaan met Samer. Hij heeft een huis, bQRV ÅVIVKQxV bQRV WX WZLM PQR Q[ JMOWVVMV UM\ \IITTM[[MV )T[ ITTM[ OWML OII\ begint hij binnenkort met een intensieve taalcursus en volgend jaar september met een opleiding aan de International Business School. Bovenal: hij heeft zich verloofd met zijn vriendin Lina. Toch is hij buitengewoon pessimistisch over de toekomst. ‘Ik heb een ontzettend saai jaar achter de rug. Ik denk dat ik hier mijn tijd verdoe. Ik heb alleen maar gewacht, op alles. Als ik een keus had, zou ik het niet laten gebeuren, maar dat is de routine hier, als je iets wilt moet je wachten. Maar ik heb geen tijd om tijd te verdoen, dat heb ik al genoeg gedaan in Irak en Syrië. Ik heb vijf jaar gestudeerd, nu moet ik weer opnieuw beginnen, en ik ben al zevenentwintig. Als het leven in Irak normaal was verlopen, had ik nu een baan gehad, een huis, een vrouw. Dan had ik niet hoeven wachten en was ik niet zo vernederd.’ Samer pakt zijn waterpijp erbij. Hij stopt een plukje appeltabak in de houder, dekt het zorgvuldig af met een velletje aluminium en prikt er een paar gaatjes in. ‘Het is niet alleen vernederend om afhankelijk te zijn, het is ook de manier waarop je hier behandeld wordt’, zegt hij en legt een gloeiend kooltje op de pijp. ‘Ik was laatst bij mijn broertje Ahmed toen er onaangekondigd iemand van de gemeente langs kwam. Ahmed was er niet, die was op zijn stage. Die man van de gemeente begon me meteen te ondervragen; wie ben je, woon je bij hem? Toen ik vertelde dat ik zijn broer ben, moest ik mijn identiteitsbewijs laten zien. Ze gaven me een brief waarin stond dat Ahmed een afspraak had waar hij niet op was komen dagen en dat hij direct contact op moest nemen. Toen Ahmed thuis kwam is hij meteen met de brief naar VluchtelingenWerk gegaan, waar ze belden met de gemeente. Ahmed moest de week erna erheen en ontmoette dezelfde man die langs was gekomen. Die vertelde hem dat er een gerucht ging dat hij niet alleen woonde, dat er een jongen bij hem in was getrokken. Toen hij vroeg wie dat gerucht had verspreid, zei de ambtenaar dat het de woningcorporatie was geweest. Maar dat kan niet, dat moet een van de buren zijn geweest. De ambtenaar heeft hem uitgebreid onder-


Zaandam // september 2010

vraagd: “Blijft hij slapen? Waarom droeg hij slippers en geen schoenen? Dat betekent dat hij bij jou woont. Waarom komt je broer zo vaak?” Die ambtenaar vertelde hem dat de gemeente op het punt stond zijn uitkering te korten en zijn taalles stop te zetten. Ahmed kon alleen maar antwoorden. Hij is mijn broer, we vinden het leuk om tijd met elkaar door te brengen. Is dat zo raar?” Hij had helemaal geen brief gekregen over die afspraak. Maar de ambtenaar waarschuwde hem dat hij vanaf nu als ze hem bellen meteen moet komen.’ Samer neemt een diepe haal van de waterpijp en laat de rook langzaam uit zijn mond ontsnappen. ‘Misschien vinden jullie het onzin, maar mij maakt het ontzettend kwaad.’ Volgens Samer is het geen incident. Hij voelt zich niet welkom in Nederland. ‘Wij zijn buitenlanders, dat zullen we ook altijd blijven. Je hoort dat de Marokkanen en sommige negers hier problemen maken. Volgens Nederlanders zijn wij net als zij; geen Nederlanders, maar buitenlanders. Maar ik heb niemand vermoord, ik heb nooit gestolen. Toch blijf ik een buitenlander, en dus zal ik wel foute dingen doen.’ Maar wordt hij dan lastiggevallen? Samer haalt zijn schouders op. ‘Je merkt het de hele tijd. Op de sportschool maakte een van de eigenaren onaardige opmerkingen over buitenlanders. Niet direct tegen mij, maar ik stond er wel bij. Dus natuurlijk raakt mij dat. Van Lina en Ahmed hoor ik het ook. Zij wonen hier al langer en hebben al veel vervelende dingen meegemaakt. Bij de opticien waar Lina werkt was er een paar maanden geleden geld uit de kluis gestolen. Alle ogen richtten zich direct op Lina en de andere buitenlanders die er werkten. Maar het bleek een Nederlander te zijn. Ahmed loopt stage bij Intersport. Toen hij een keer aan het eind van de dag naar huis wilde werd hij bij de manager geroepen. Ze zei; “We doen een dobbelspelletje. Als je zes gooit, fouilleer ik je niet, als het een ander getal is, doorzoek ik je tas.” Ahmed was geschokt, hij weigerde het spelletje mee te spelen en heeft haar direct zijn tas gegeven om te doorzoeken.’ Samer kijkt boos voor zich uit en laat de slang van de waterpijp door zijn handen glijden. ‘In het leven kun je alles aan, behalve vernedering. Ik verwacht niets meer, maar ik wil in ieder geval gerespecteerd worden, ik heb niets fout gedaan. Sommige buitenlanders stelen of moorden, en ik ben schuldig? Waarom, omdat ik ook buitenlander ben? Dat is niet anders dan waar ik vandaan kom. Geen enkel verschil. In Irak werden we vernederd omdat we Mandeeër zijn. Hier zijn we buitenlanders, Arabieren. Het is precies hetzelfde: je wordt niet voor vol aangezien. ‘


Of hij in Nederland wil blijven, weet Samer nog niet. ‘Ook al heb ik hier Lina, in de toekomst zie ik mezelf niet hier. Maar ik weet niet waar dan wel.’ Samer schudt zijn hoofd. ‘Ik ben lang geleden met dromen gestopt. Ik droomde veel, maar toen mijn broer overleed, ben ik daar mee opgehouden. We droomden samen veel over onze toekomst, een huis, werk, onze toekomstige vrouwen. Maar dat was allemaal bullshit. Nu haat ik dromen. Als Lina me vraagt met haar over onze toekomst te fantaseren kan ik dat gewoon niet. Laten we maar gewoon afwachten wat er gebeurt, zeg ik haar dan.’ Samer strijkt met zijn hand over zijn gladgeschoren hoofd. ‘Misschien leef ik nog in het verleden. Soms heb ik het gevoel dat mijn hoofd al teveel beschadigd is. Dat ik geen enkele nieuwe situatie meer aan kan, dat ik niet meer met problemen om kan gaan, ook al is het nog zo simpel. Soms ben ik zo moe van het leven dat ik er liever mee op wil houden, maar dat kan ik niet. Dat kan ik mijn familie niet aandoen.’ Praten over de dingen die hij heeft meegemaakt, vindt Samer moeilijk. ‘Mensen die het niet hebben meegemaakt, snappen het niet. Met Lina kan ik over veel dingen praten, maar sommige dingen kan ze gewoon niet begrijpen. Ze was negen toen ze uit Irak wegging en herinnert zich niet zoveel, ze was nog maar een kind. Ik heb geprobeerd met haar over mijn ervaringen te praten maar ze begreep het niet. Lina’s broer is soldaat in het Nederlandse leger en was vijf maanden op missie in Afghanistan. Toen hij terugkwam was hij heel nerveus, gespannen. Mensen zeiden dat we niet boos op hem moesten worden, dat hij veel heeft geleden.’ Samer haalt lachend zijn schouders op. ‘Wat hij in vijf maanden heeft meegemaakt, zo is mijn hele leven in Irak geweest. Dat is niet te vergelijken: vijf maanden of zesentwintig jaar.’ Alleen met zijn broertje Ahmed kan Samer over hun vroegere leven praten. ‘We hebben veel meegemaakt samen. Hij begrijpt alles, we kunnen er over praten, maar er ook samen over zwijgen.’


Zaandam // oktober 2010

HET STUDENTENLEVEN ‘Ik hou van mijn ouders maar... Hoe moet ik het zeggen?’ Sarmad zoekt naar de juiste woorden.’Ik hou van alleen wonen, lekker rustig. In Irak is het anders, daar blijf je bij je familie wonen totdat je trouwt. Ik vind het leuk dat je hier alleen mag wonen.’ Met zijn leren jack, witte gebreide mutsje en gestileerde baardje ziet hij er net zo hip uit als de studenten die net van hun les aan het nabijgelegen ROC komen. Hij doet de deur van zijn eenkamerappartement open. ‘Het is niet groot, maar wel helemaal van mezelf.’ Sarmad woont in een studentencomplex aan het Amberhout in Zaandam, vlakbij het station. In de kamer staat een keuken, bed, bank en bureau met grote televisie. Gordijnen heeft hij nog niet, die laat hij uit Syrië overkomen. ‘Daar is het goedkoper’, legt hij uit. Hij moest wel even wennen aan het alleen wonen. Koken doet hij niet en voor de was gaat hij naar zijn moeder. Op het aanrecht liggen hamburgers en hotdogs voor in de magnetron. Sarmad klopt op zijn buik. ‘Ik ben dikker geworden sinds ik alleen woon. Ik moet maar meer gaan sporten.’ Sarmad is een jaar in Nederland en is blij dat hij hier woont. ‘Ik vind het heel leuk. Amsterdam is heel mooi, het werk is goed, ik kan voetballen, uitgaan, heb vrienden, alles is leuk.’ Alles in Nederland is ook anders dan in Irak. Maar moeite daaraan te wennen heeft hij niet. ‘Het weer, de gewoontes van mensen. De winkels zijn allemaal om zes uur dicht, in Irak zijn die tot middernacht open. En jullie gewoontes zijn ook verschillend. In Irak mag je bijvoorbeeld niet samenwonen, moet je trouwen. Ik vind het wel leuk zoals het hier gaat. Het eten is ook anders, maar ik kende het al. Bij mijn oma kreeg ik kroket, patat, pannenkoeken. Het is niet vreemd voor mij. Ik hou van kroket met mayonaise.’ Sarmad mist Irak niet. ‘Natuurlijk mis ik mijn vrienden en familie in Irak en Syrië wel, maar het is er niet veilig. We hebben er veel nare dingen meegemaakt. Bijna iedereen die ik in Syrië kende, is verhuisd naar Amerika, Canada. Ik spreek ze nog vaak via de chat. Alleen de familie van mijn moeder woont nog in Irak. Ze zijn te arm om weg te kunnen gaan. Dat is heel moeilijk voor mijn moeder. Ze is alleen hier, heeft geen vriendinnen.’ ;IZUIL PMMN\ PM\ ITTMMV ÅVIVKQMMT UWMQTQRS »1S SZQRO bM^MVPWVLMZL M]ZW XMZ maand, maar daar moet ik de huur, internet, TV, verzekeringen, de sportschool van betalen. Alles in Nederland kost veel geld.’ Het liefst zou hij een plasmatelevisie kopen, en een scooter, en zijn rijbewijs halen, net als zijn vrienden. Maar daar heeft hij voorlopig het geld niet voor. Om wat bij te verdienen werkte hij een tijdlang in een restaurant in Amsterdam. Daar ontmoette hij ook zijn


Bulgaarse vriendin. Inmiddels is hij gestopt met werken en denkt hij er ook over zijn verkering uit te maken. ‘Werk en een vriendinnetje zijn leuk, maar ik moet al mijn tijd aan mijn school besteden. Anders schiet het niet op’, zegt Sarmad resoluut. In Amersfoort zat hij in de schakelklas op het Prisma College. Hij hoopte in Zaandam meteen met een reguliere opleiding te kunnen beginnen, maar hij blijkt eerst zijn taalexamen te moeten halen. ‘Ik zit nu in een klas met maar drie anderen. Dat zijn allemaal oude mensen die niet goed kunnen leren, ik ben de enige schooljongen. En ik heb maar drie keer twee uur per week les. Het schiet niet op.’ Sarmad baalt dat hij niet naar het ROC bij hem om de hoek kan. ‘Ik zie elke dag jonge mensen daar naartoe gaan. Ik heb het gevraagd, van hen mag ik daar komen studeren. Maar van de gemeente moet ik eerst mijn taalexamen LWMV 1S PMJ WNÅKQMMT IVLMZPITN RIIZ WU LI\ \M PITMV UIIZ QS WMNMV ^MMT \P]Q[ zodat ik het zo snel mogelijk af heb.’ Als Sarmad klaar is wil hij accountancy gaan studeren. Thuis oefent hij veel uit zijn boek en op de computer. Hij moet onder andere een portfolio maken voor zijn inburgeringsexamen. Sarmad klapt zijn laptop WXMV »1S UWM\ MMZ[\ ÅTU[ SQRSMV PM\ ^MZPIIT\RM TMbMV MV LIV LM WXLZIKP\MV maken. Je leert bijvoorbeeld hoe je naar de gemeente gaat, hoe je naar de LWS\MZ OII\ PWM RM XZWJTMUMV WXTW[\ ¼ )T[ PQR MMV ^IV LM ÅTUXRM[ [\IZ\ JMOQV\ een romantisch muziek te spelen. Een Aziatische man loopt met een rode roos naar een dame achter de balie. ‘Nee daarvoor kun je geen afspraak maken,’ zegt ze met een vriendelijke lach. ‘Maar wel voor je Nederlandse paspoort, identiteitsbewijs of rijbewijs. Dat kan via www.denhaag.nl of het stadsdeelkantoor bij jou in de buurt.’ Sarmad moet er om grinniken. ‘Het is een beetje stom, maar ik leer er wel van.’ Echt moeilijk vindt hij het niet om de taal te leren. ‘Alleen mijn accent is nog niet goed en sommige woorden zijn heel moeilijk, die zijn zo lang.’ Hij denkt even na over een voorbeeld. ‘Combinatie, of arbeidsovereenkomst,’ zegt hij dan. ‘Het probleem is echt dat de mensen in mijn klas heel slecht Nederlands praten. In Amersfoort zat ik met jonge mensen in de klas, die goed praatten. Ik moet het vooral in de praktijk leren. Gelukkig ga ik naar de voetbalclub, daar praat ik veel Nederlands met mijn vrienden.’ Zodra hij naar Zaandam verhuisd was, meldde Sarmad zich aan bij voetbalclub Zaanlandia, in Kogeveld. ‘Het is een hele goede club, het zijn allemaal aardige mensen daar. Ik heb er veel vrienden gemaakt.’ Soms gaat hij met hen mee uit naar Amsterdam. Hij is nu twee keer in Club Escape geweest. ‘Dat is echt fantastisch. We gaan er dansen en drinken. Heel leuk. Maar dat kan maar een keer per maand. Ik geef daar wel vijftig euro uit, dat kan niet elke week.’


Zaandam // oktober 2010

Sarmad gaat wekelijks op bezoek bij zijn ouders en broertjes, of ze komen bij hem langs. ‘Zaid zit op school in Amsterdam Zuid-Oost, die spreekt nog niet zo goed Nederlands’, vertelt Sarmad. ‘Fadi wel, die is de beste van ons allemaal. Mijn moeder spreekt nog helemaal geen Nederlands, mijn vader doet zijn best. Misschien spreken we volgend jaar wel allemaal vloeiend Nederlands.’


Kollum // september 2010

EERST NEDERLANDS LEREN ‘De eerste keer dat ik naar school ging schreef ik zo’. Hamida wijst op de hanenpoten in haar schoolschrift. De letters dansen alle kanten op. ‘Maar nu gaat het al veel beter, moet je kijken.’ Ze bladert naar het einde van het schriftje en laat trots de vooruitgang in haar handschrift zien. ‘Ik heb nog nooit geschreven. Ik ben zo blij dat ik het nu aan het leren ben.’ Sinds begin september zijn haar taallessen eindelijk begonnen. Drie keer per week gaat ze met de bus naar de taalcursus in Dokkum, waar ze deels klassikaal les krijgt van juf Willy en deels zelf moet studeren achter de computer. ‘Het is moeilijk, maar ik studeer veel. Soms vraag ik God, leg de Nederlandse taal op mijn tong terwijl ik slaap. Als ik wakker word dan kan ik lezen, schrijven, praten en kan ik werk zoeken.’ Ook haar zoons doen het goed op school. Hamida heeft net brieven van de juffen van haar drie oudste zoons gekregen. ‘Faisal leert veel nieuwe woorden. Hij is lief voor andere kinderen en heeft veel vrienden’, schrijft Juf Mieke. ‘Nee hoor, het gaat allemaal heel goed hier’, beaamt buurvrouw Jackelien. ‘De boel is er wat aan gewend. Het begint nu wat rustiger te worden.’ Hamida slaat een arm om Jackelien heen. ‘Ik heb hier goede vrienden; Martin, Dennis, Trudy, Wiebe, Ria, Jackelien. Soms vraag ik hen, waarom helpen jullie me zoveel? Wat willen jullie van me? Sommige Somaliërs die in Nederland wonen zeiden tegen me: geloof hen niet, Nederlanders zijn niet eerlijk. Ze willen iets van je. Maar ik weet dat het niet zo is, de een is goed, de ander niet. Dat is hetzelfde in Afrika. Mensen zijn allemaal verschillend.’ Nu ze Kollum en omgeving als haar broekzak kent, droomt Hamida ervan haar rijbewijs te halen en met de auto door heel Nederland te toeren. ‘Ik wil alles zien. Kollum is leuk hoor, maar wel heel klein!’ Ze heeft zelfs al een introductieles gehad. Helaas bleek de rijinstructrice alleen Fries en Nederlands met zwaar Fries accent te spreken. ‘Ze hebben de hele les naast elkaar gezeten zonder veel van elkaar te begrijpen’, zegt Jackelien lachend.



Thereafter




Halleh Ghorashi

Een nieuwe kans op leven Het leven van vluchtelingen in hun nieuwe land

Hebt u wel eens nagedacht over wat het betekent een nieuwe kans te krijgen om te leven? Dit is wat vluchtelingen kan overkomen en daarom wil ik het volgende met u delen. Het was tijdens de Iraanse revolutie van 1979 dat ik, een middelbare scholier van 17 jaar, politiek actief werd en bereid was om mijn leven op te offeren voor democratie en vrijheid in Iran. Deze overtuiging gaf mij enorme macht en hoop, want ik geloofde dat de acties van velen zoals ik zouden leiden tot maatschappelijke verandering. In die periode was het voor mij onvoorstelbaar om Iran te moeten verlaten en een vluchteling te worden. Negen jaar na de revolutie, in 1988, kwam ik als asielzoeker naar Nederland en wat volgde waren jaren vol moeilijkheden: afhankelijk zijn van de staat omdat ik geen werkvergunning had, eindeloos wachten op de beslissing over mijn asielaanvraag en, nog erger, gezien te worden als een passieve, machteloze vrouw omdat ik uit een islamitische land kwam. Toch heb ik ook genoeg mooie momenten in mijn nieuwe land mogen meemaken Dat gaf mij kracht en hoop om verder te gaan. Ik begon met de studie antropologie aan de universiteit en stap voor stap veroverde ik een plaats in de wetenschap, wat mij veel voldoening en vreugde gaf. Ik kreeg een kans op een nieuw leven. Wat is er erger dan een nieuwe kans op leven te krijgen, maar niet genoeg mogelijkheden om werkelijk te kunnen leven? Het opbouwen van een leven in een nieuw land is voor vluchtelingen allesbehalve makkelijk, overal krijgen ze te maken met negatieve beelden (zoals die van de zielige vluchteling met een achterstand) en belemmerend beleid (jarenlang in asielzoekerscentra moeten verblijven en geen erkenning van diploma’s). Vluchtelingen kunnen hierdoor ontmoedigd raken om zich in hun nieuwe land als actief burger in te zetten. De beelden over vluchtelingen hebben een belangrijke impact op hoe vluchtelingen hun nieuwe land ervaren; het is het eerste waar je mee geconfronteerd wordt. En dan schrik je van de kloof tussen je eigen beleving als vluchteling en het beeld dat over jou bestaat. Dat zijn geen beelden van mensen met een verhaal, maar bevroren beelden van onderdrukking, geweld, armoede en pijn. Ik herkende alle onderdelen van die beelden, maar de eenzijdigheid ervan UIIS\M PM\ ^WWZ UQR WVUWOMTQRS WU UM MZUMM \M S]VVMV QLMV\QÅKMZMV ,M


extreme nadruk op de machteloosheid van de vluchteling riep bij mij verontwaardiging op. Ik kreeg het vaak benauwd en voelde een intense pijn van niet gezien of gehoord te worden in de gelaagdheid en meervoudigheid van mijn levensverhaal. Elk levensverhaal kent momenten van macht en machteloosheid, ervaringen van pijn en vreugde. Ook mijn verhaal is vol mislukkingen, maar ook kansen. Daarom was mijn verontwaardiging groot, wanneer slechts één kant van het verhaal de kans kreeg om tentoongesteld te worden. Ik was meer dan die zielige vluchteling die in dat bevroren beeld werd neergezet. De eenzijdige beeldvorming wordt deels veroorzaakt door de uitgangspunten van de verzorgingsstaat, waar zwakke, arme en hulpeloze burgers geholpen worden. Hoe solidair en sociaal ook, het onbedoelde gevolg van dat beginsel is dat categorieën burgers afhankelijk van de staat worden gemaakt _IIZJQR MZ MMV Å`I\QM SWU\ WX _I\ UMV[MV MV PQMZ QV PM\ JQRbWVLMZ ^T]KP\M̉ lingen, niet hebben of niet kunnen (bijvoorbeeld een gebrekkige taalvaardigheid, geen erkende diploma’s en onvoldoende kennis van de Nederlandse cultuur) in plaats van op wat ze te bieden hebben. Daarom is het essentieel dat er mensen zijn die wel geloven in de kwaliteiten en de ambities van vluchtelingen; mensen die hen stimuleren om in eigen dromen te blijven geloven, zelfs wanneer deze dromen onbereikbaar lijken. Toen ik in 1988 naar Nederland kwam met slechts een middelbareschooldiploma op zak, durfde ik nauwelijks te dromen van een universitaire studie, laat staan van een hoogleraarpositie in Nederland. Toch is deze droom uitgekomen. Niet alleen omdat ik tijdens mijn 22-jarige verblijf in Nederland hard heb gestudeerd en gewerkt, maar ook omdat er mensen waren die mijn talent zagen en mijn ambities onderschreven. Naast de eigen inzet zijn deze lichtpuntjes in ieders leven van cruciaal belang om dromen uit te laten komen. Vluchtelingen zijn ‘survivors’ en met een klein steuntje in de rug zijn ze vaak in staat om in zeer korte tijd een nieuw leven op te bouwen. In Nederland leveren talloze ex-vluchtelingen met succes een actieve bijdrage aan de samenleving. Dit kunnen ze doen dankzij hun eigen harde werk en inzet, maar ook omdat ze het geluk hadden mensen op hun pad te krijgen die niet meegingen in het overheersende beeld van vluchtelingen als zielig of in de negatieve vertogen over problematische migranten. Hoe langer ik in Nederland verblijf, hoe verder mijn leven is af komen te staan van dat van een vluchteling. Een dergelijk zwaar verleden werpt altijd een schaduw op het heden, maar de herinneringen worden vager. Op sommige momenten vraag ik me af, heb ik dit echt meegemaakt? Hoe kunnen de herinneringen dan zo ver weg zijn?


Hoe groter de afstand tot mijn pijnlijke ervaringen in het verleden, hoe meer ik de neiging krijg om mee te gaan in de simplistische beelden die over anderen geschetst worden. Maar ik probeer mijzelf constant wakker te houden om het meervoudige gelaat en het verhaal van de ander te zien. Om de wereld te kunnen aanschouwen hebben we categorieÍn nodig maar door het categoriseren versimpelen we de wereld. Het is van belang dat we ondanks onze natuurlijke neiging tot het categoriseren, het menselijke gelaat en verhaal prioriteit geven. Daarvoor kunnen we inspiratiebronnen gebruiken en dit boek vormt voor mij zo’n bron. De combinatie van prachtige foto’s en mooie verhalen geven een compleet beeld van wat het betekent een vluchteling te zijn en opnieuw te mogen beginnen. Samen laten ze de uitdagingen, de kansen en de tegenvallers zien, de vele momenten van hoop en wanhoop.

Halleh Ghorashi is bijzonder hoogleraar Management van Diversiteit en Integratie (PaVEM-leerstoel) bij de afdeling Cultuur, Organisatie en Management van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam


Matthias Harder

Een nieuw thuis Wereldwijd zijn er meer dan veertig miljoen mensen op de vlucht voor burgeroorlogen, hongersnoden of natuurrampen. Veel van hen gaan naar Europa of Noord-Amerika, naar het schijnbare paradijs. Met het kale containerbegrip ‘migratie’ valt het globale fenomeen van deze uittocht uit arme regio’s niet te verklaren. Inmiddels heeft ook de beeldende kunst het onderwerp ontdekt en zij stelt de toestand van de planeet op documentaire wijze en op een esthetische manier aan de kaak. Rondom Europa staat een haast onzichtbare muur die ‘Schengen’ heet en die onder meer te herkennen is aan geüniformeerde douaniers aan de grensovergangen. We kennen allemaal de foto’s van Afrikanen, die na een gevaarlijke overtocht oververmoeid aankomen op de Canarische Eilanden, het Spaanse vasteland of Sicilië - of ze bereiken hun bestemming niet, omdat ze verdrinken of omkomen van de dorst. De Europese TV-journaals melden alleen nog de meest spectaculaire gevallen, want het is niet meer bij te houden. De vertwijfelde vluchtpogingen lijken wel het plot van een globaal drama, en met de mensensmokkelaars die eraan verdienen, is de schurkenrol ook vervuld. Toch is het onderwerp écht en geen theater. De regels over de erkenning van vluchtelingen vormen een hoofdstuk op zich, in deze welhaast onoplosbare menselijke, maatschappelijke en politieke problematiek. De EU-landen hanteren verschillende regels wat betreft het opnemen of afwijzen van asielzoekers. Zo heeft het Nederlandse parlement, ondanks de kritiek van mensenrechtenorganisaties, in 2004 de asielregels aangescherpt; sindsdien zijn tienduizenden vluchtelingen uitgewezen. De Nederlandse asielwetgeving wordt gezien als de strengste van Europa. Toch bestaat er een sprankje hoop: een vrij onbekend en kleinschalig hulpprogramma, waarmee jaarlijks vijfhonderd vluchtelingen een nieuw thuis vinden in Nederland. Karijn Kakebeeke, die onlangs op de Parijse fotobeurs de prestigieuze BMWprijs won voor een aangrijpende reportage over vrouwenvoetbal in Afghanistan, portretteert in haar laatste fotoserie het leven van Afrikaanse en Iraakse vluchtelingen die dankzij het hulpprogramma nu in Nederland wonen. Zoals we in dit boek kunnen zien, is échte integratie een eindeloos proces - zelfs als er voldoende middelen zijn. Hoewel wij Europeanen ons best doen, lijken onze reOMT[ _QTTMSM]ZQO J]ZMI]KZI\Q[KP MV _MQVQO MNÅKQxV\ 3ISMJMMSM[ NW\W¼[ [KPQTLMren de mogelijkheden en onmogelijkheden van (culturele) integratie van Afrikanen in het dagelijks leven van een klein en dichtbevolkt Noord-Europees land.


Matthias Harder

Veel van de vluchtelingen kunnen lezen noch schrijven; de meeste van hen hebben nog nooit een koude winter meegemaakt. Op een foto zien we een vrouw, staand op een kinderbed, achter een doorschijnend bloemetjesgordijn in de genormeerde ruimte van een nieuwbouwhuis. We zien het begin van een nieuwe sociale infrastructuur, maar veel dingen werken nog niet. De andere vluchtelingen op Kakebeekes foto’s komen uit Irak. Zij zijn zichtbaar beter in staat tot integratie en assimilatie. Deze Irakezen behoorden tot de christelijke minderheid in hun land, dat ze zijn ontvlucht uit angst voor geweld en ontvoeringen. Karijn Kakebeeke kiest voor de klassieke, narratieve fotoreportage en voor reeksen van beelden; haar boodschap weet ze te verdichten tot meer dan juist één enkele foto. Net als in haar andere werk wijst ze op tegenstrijdigheden tussen verschillende culturen, tussen ontheemden en hulpverlening – zonder met een beschuldigende vinger te wijzen. Dit doet ze door de levensomstandigheden van een asielzoeker te laten zien door middel van een klein detail. Af en toe kunnen we in de gezichten een hoopvolle lach ontdekken; met name in die van de kinderen, in hun nieuwe maar mogelijk tijdelijke thuisland. De fotolocaties zijn verblijfplaats en schuilkelder in één. Een aantal tijdgenoten van Kakebeeke kiest ook voor vluchtelingen als onderwerp. In opdracht van tijdschriften werken ze in de vluchtelingenkampen van Rwanda, Tsjetsjenië of Sri Lanka om de wereldwijde exodus onder onze ogen te brengen. Sociale en politieke omwentelingen en natuurrampen dwingen mensen tot de spontane vlucht, al hun bezittingen achterlatend voor een onzekere reis. Ziektes en armoede beheersen de kampen; het trieste beeld dat hier ontstaat ademt wanhoop en hulpbehoevendheid. De Duitse fotograaf Andreas Herzau mag in dit verband niet onvermeld blijven. Midden jaren negentig maakte hij uitgebreide zwart-wit essays van vluchtelingen in Rwanda, Liberia en Sierra Leone. Net als zijn Amerikaanse collega James Nachtwey, legt Herzau de verschrikkingen en gevolgen van de burgeroorlogen in Afrika meedogenloos vast. Een paar jaar later gaat de Amerikaan Fazal Sheikh in dezelfde landen een stap verder. Hij voegt interviews toe aan zijn foto’s, zodat we getuige worden van hun hartverscheurende verhalen. Sheikh heeft bijvoorbeeld vrouwen geportretteerd die al vele jaren in vluchtelingenkampen leven en herhaaldelijk zijn verkracht. Hij fotografeerde ze temidden van hun kinderen – kinderen die door het geweld zijn geboren. De portretten behoren tot de meest subtiele én meest indringende van onze tijd.


Ook de foto’s van Karijn Kakebeeke brengen ons dichterbij vluchtelingen en hun verhalen, die ons tot tranen kunnen roeren. Enkele van de Afrikaanse vluchtelingen hebben waarschijnlijk verschrikkingen doorstaan. Hoewel ze nu in veiligheid zijn, kunnen we misschien niet meer van hen verwachten dan een dankbare gezichtsuitdrukking. De situatie in veel gebieden op de wereld is zo onoverzichtelijk geworden, dat het vanuit Europees perspectief niet meer goed is vast te stellen, of vermeende daders ook slachtoffer zijn geweest, of omgekeerd. Als Europeanen die zulke brutaliteit en zinloze moordpartijen bespaard zijn gebleven, zijn we moreel verplicht om te helpen. Zelfs als het om een golf gaat die ons dreigt te verzwelgen.

Matthias Harder is hoofd curator aan de Helmut Newton Foundation in Berlijn.




Dankwoord Onze dank gaat uit naar de velen die we hebben ontmoet tijdens het werken aan dit boek en wie niet allemaal genoemd kunnen worden. Dit boek was er nooit gekomen zonder de inzet en vertrouwen van een groot aantal mensen. Allereerst natuurlijk de mensen om wie het boek gaat. Onze hoofdpersonen Amel, Hamida en haar kinderen Faisal, Ayub, Zakaria, Najib en Zahra, Jean Marie, zijn broer Fidele en zijn ouders Marc en Mectilda, Nameer en Ahlam en hun vier zoons Sarmad, Zaid, Fadi en Rami, Samer en Shewangizah met zijn vrouw Aynalem en hun kinderen Aster, Estifanose en Menale (wegens privacy redenen laten we hun achternamen in dit boek onvermeld). Zij hebben ons met open armen ontvangen, verwend met lekker eten en ons toegelaten in hun levens en hun verhalen. Daarvoor eindeloos veel dank. Wij danken ook de rest van de mensen uit hun groepen, ‘Kakuma I’ en ‘Syrië I’ voor hun hartelijkheid, gastvrijheid en deelname. Verder willen we niet onvermeld laten; Karijns vertalers Mwangilwa Mulonda, Shamsudin Ibrahim, Geoffrey en Marta Okwiri, Gabriel Aboye in Kakuma en Nizar en Ola in Damascus en Moise Nyembo en Najat Khalil in Nederland. De medewerkers van IOM en UNHCR in Kenia en Syrië en natuurlijk Nederland; Abdi, Francis, Adriana de Fijter, Philippe Leclerc en Rene Bruin. De mensen van het COA voor hun openheid en medewerking; Astrid Ogelo, Annemiek Renkers, Chantal Berkers, Ellen Hansort, Peter Geerlings, Sonja Croese, Jet van Doornik, Jan Willem Anholts, Lily Benjamin, Valerie Roos en in het bijzonder Nicolien Rengers. Zonder haar geloof in dit project hadden zich nooit zoveel deuren geopend. Ook danken we Ariane den Uyl, Onno Yska, Wilma van Olst, Petra de Klein, Lietje Kool, Fauke Dijkstra en Jeanine Groot-Kornmann van VluchtelingenWerk Nederland. Marleen Weijzen van basisschool de Wiekslag in Amersfoort. Jan Kleinsma, Martin Dijkhuizen, Marcus Bruens van de IND en Jos van der Loos van de Nederlandse ambassade in Damascus. Chris de Bode, Edie Peters en Emilie Hudig zijn we veel dank verschuldigd voor hun hulp bij de beeldselectie. Jan Banning voor het delen van zijn kennis over het maken van fotoboeken. Marga Rotteveel voor haar tijd en commentaar op de subsidieaanvraag en worsteling met hoe ‘formuleer ik mijn auteurschap?’, Peter Wollring voor zijn vertaling, Wim Klooster voor de eindredactie en Anne Rein Muller voor het meedenken over sponsormogelijkheden. Ook danken we Marie-Jeanne de Rooij van Het Gemak, Den Haag voor


de prachtige tentoonstellingslokatie. Verder danken we Nina Post voor de uitgave van dit boek. En Femke Lutgerink, Bart Sleegers en Elsbeth Pijnappels, het driekoppige team van FOTODOK met wie het zo prettig samenwerken is. En Sybren Kuiper, die ervoor gezorgd heeft dat dit boek er zo goed uitziet. En dan last, maar zeker niet least, dank ik, Karijn, Jasper, die mij onverminderd heeft gesteund en bijgestaan en misschien vooral wel, heeft ‘afgestaan’. Ik ben er weer.

Over de makers Karijn Kakebeeke (1974) is documentaire fotograaf. In 2007 won Karijn een derde prijs bij de buitenland documentaire series voor de Zilveren Camera. In 2009 won zij op Paris Photo de belangrijke prijs BMW-Paris Photo Prize for contemporary photography. Haar werk wordt gepubliceerd in tijdschriften en kranten in binnen- en buitenland. Zie ook: www.karijnkakebeeke.com. Uit het juryrapport van BMW-Paris Photo Prize: “The Dutch photographer is pursuing her continuing interest in social issues through her photojournalistic, essayistic images. In this context, she captures pictures that stand as UIOVQÅKMV\ QKWV[ WN W]Z \QUM º Eefje Blankevoort (1978) is documentaire maker en schrijfster. Haar boek Stiekem kan hier alles (Uitgeverij Podium) werd genomineerd voor de VPRO Bob den Uylprijs 2008, voor het beste reisboek en voor de M.J. Brusseprijs 2008, beste journalistieke boek van 2006/2007. Eefje schreef ook de tekst voor fotoboeken als The last Days of Shishmaref van Dana Lixenberg en So blue so blue van Ad van Denderen. Zie ook: www.prospektor.nl


Organisaties UNHCR UNHCR, de Vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties (VN), komt op voor de bescherming van vluchtelingen overal ter wereld. Het instituut van de United Nations High Commissioner for Refugees (Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties) werd ingesteld in 1950 om meer dan 1 miljoen mensen te helpen die als gevolg van de Tweede Wereldoorlog van huis en haard waren verdreven. Nu, meer dan een halve eeuw later, is zij als een van de grootste humanitaire organisaties actief in 116 landen. www.unhcr.org

IND De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beslist wie in Nederland wordt toegelaten en wie het Nederlanderschap krijgt. De IND is verantwoordelijk voor de uitvoering van het vreemdelingenbeleid in Nederland. De IND is een uitvoeringsorganisatie, het vreemdelingenbeleid wordt vastgesteld door de regering en de Eerste en Tweede Kamer. www.ind.nl

COA In opdracht van de minister voor Immigratie en Asiel (voorheen Justitie) zorgt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) voor opvang van vreemdelingen in Nederland. Het gaat vooral om asielzoekers en vluchtelingen, en WU [XMKQĂ…MSM OZWMXMV bWIT[ ITTMMV[\IIVLM UQVLMZRIZQOM ^ZMMULMTQVOMV MV uitgenodigde vluchtelingen. www.coa.nl

VluchtelingenWerk Nederland VluchtelingenWerk Nederland behartigt de belangen van vluchtelingen en asielzoekers in Nederland, vanaf het moment van binnenkomst tot en met de integratie in de Nederlandse samenleving. www.vluchtelingenwerk.nl


Het Rode Kruis Een van de taken van het Rode Kruis is het opsporen van familieleden die MTSIIZ bQRV S_QR\OMZIIS\ LWWZ MMV OM_IXMVL KWVÆQK\ WN ZIUX ,M 1ZIIS[M Nameer probeert via het Rode Kruis contact met zijn Nederlandse familie in Enschede te krijgen. De Somalische Hamida heeft een verzoek ingediend om de Ethiopische vader van haar kinderen te traceren. Shewangizah heeft via het Rode Kruis zijn moeder in EthiopiÍ teruggevonden. www.rodekruis.nl

UAF De Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF steunt ongeveer 3.000 hoger opgeleide vluchtelingen en asielzoekers bij hun studie en het vinden van een passende baan. Het UAF geeft ook speciaal voorlichting over hun werk aan de uitgenodigde vluchtelingen op het azc. Zowel de Irakese Samer als de Rwandese Jean Marie hebben zich bij de stichting aangemeld. www.uaf.nl

IOM Sinds de oprichting in 1951 is de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uitgegroeid tot een wereldwijde, onafhankelijke organisatie op het gebied van migratie. IOM regelt onder andere de overkomst van uitgenodigde vluchtelingen die zich in Nederland mogen vestigen. www.iom-nederland.nl

De Gelderse Roos De Gelderse Roos is de Doven en Slechthorenden instelling waar Fidele zijn lessen volgt. De Gelderse Roos is sinds kort gefuseerd met Forum GGZ-Nijmegen (GGZ Nijmegen, overwaal en de Pompstichting). De nieuwe organisatie heet Pro Persona. www.propersona.nl


Toekomstig beleid Het hervestigingsbeleid is met het aantreden van het huidige kabinet (Rutte) niet herzien. Ook in 2011 zullen er 500 personen worden hervestigd. Wel loopt eind 2011 de huidige vierjarige periode af en wordt een nieuw quotum voor de komende jaren vastgesteld. De centrale opvang van uitgenodigde vluchtelingen in Amersfoort zal verdwijnen. Vanaf ongeveer het midden van 2011 zullen uitgenodigde vluchtelingen rechtstreeks in de woongemeente worden opgevangen en gehuisvest. Hierdoor zal de rol van gemeenten en VluchtelingenWerk aanzienlijk vergroot worden. Hoe deze veranderingen precies gestalte zullen krijgen, is op moment van schrijven nog niet duidelijk. ,M -]ZWXM[M =VQM [\QU]TMMZ\ LM TII\[\M RIZMV PMZ^M[\QOQVO W I LWWZ ÅVIV̉ ciën beschikbaar te stellen om hervestiging te promoten, met name voor landen die nog geen programma hebben. Er ligt een voorstel voor een Europees hervestigingsprogramma op grond waarvan de EU prioriteiten kan stellen ten aanzien van groepen vluchtelingen die hervestiging nodig hebben.


Over het boek .W\WOZIÅM Karijn Kakebeeke Tekst Eefje Blankevoort Redactie Wim Klooster Educatie & tentoonstelling Femke Lutgerink Bart Sleegers Elsbeth Pijnappels FOTODOK Ontwerp -SYB4Q\PWOZIÅM Colour & Books (Sebastiaan Hanekroot), Apeldoorn Drukwerk A-D DRUK, Zeist Uitgever post editions, Rotterdam www.post-editions.com © 2011 Karijn Kakebeeke, Eefje Blankevoort, de auteurs en post editions ISBN 978 94 6083 038 9

De Vluchtelingenjackpot is een onafhankelijk foto journalistiek project. UNHCR, COA, IND en VluchtelingenWerk Nederland hebben hun medewerking verleend. 0M\ XZWRMK\ Q[ UMLM UWOMTQRS OMUIIS\ LWWZ ÅVIVKQxTM JQRLZIOM[ ^IV .WVL[ Bijzondere Journalistieke Projecten, NCDO, Stichting Sem Presser Archief, VluchtelingenWerk Nederland en de M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting.


Van een vluchtelingenkamp in Kenia naar een arbeiderswijk in Kollum, Friesland. Het overkwam de Somalische Hamida. Ze ruilde haar lemen hut in voor een doorzonwoning, ze kan haar kinderen naar school sturen en leert ook zelf voor het eerst lezen en schrijven. Maar ze kreeg ook te maken met racisme en onbegrip. Fotografe Karijn Kakebeeke en journaliste Eefje Blankevoort volgden anderhalf jaar lang – van voorjaar 2009 tot en met najaar 2010 – het selectie- en inburgeringsproces van uitgenodigde vluchtelingen. Via speciale selectiemissies worden kwetsbare vluchtelingen uit landen als Irak, Somalië en Ethiopië uitgenodigd om naar Nederland te komen en hier een nieuw leven op te bouwen. Dat is een mooi ideaal, maar hoe haalbaar is dit in de praktijk? Op welke manier zorgt Nederland voor de mensen die ze uitnodigt? En bovenal; hoe is het om hier een nieuw leven op te bouwen?


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.