De innovatie- en onderzoeksinspanningen van Oost-Vlaamse bedrijven

Page 1

De innovatie- en onderzoeksinspanningen van Oost-Vlaamse bedrijven


1


De innovatie- en onderzoeksinspanningen van Oost-Vlaamse bedrijven

2


1. Inleiding

1.1 Innovatieve bedrijven als motor voor de – regionale – economie Innovatie 2.0. & economische groei Sinds de jaren ’90 van vorige eeuw is men zich steeds meer bewust van het belang van innovatie voor het concurrentievermogen van bedrijven en voor de economie in het algemeen (zie bv. Debackere, 2002). Economie en innovatie zijn dus onlosmakelijk verbonden. Innovatie wordt vandaag zelfs beschouwd als de belangrijkste drijver voor economische groei. Een ander recent inzicht is dat innovatie niet (langer) lineair verloopt van fundamenteel onderzoek tot commerciële productlancering, maar voortkomt uit een open en interactief innovatie ecosysteem. In dit “nieuwe” dynamische model kan het belang van samenwerkingsverbanden niet overschat worden. Visueel kan deze evolutie van een statisch lineair naar een dynamisch open innovatiemodel als volgt voorgesteld:

Zoals deze figuur aangeeft, zijn de samenwerkingsverbanden zeer ruim: ze betreffen de verschillende actoren binnen de triple helix en daarbuiten (bedrijven en sectorfederaties; overheden; kennisinstellingen; investeerders). In het innovatielandschap mag de rol van de bedrijven onder geen beding worden onderschat. Innovatie is en blijft immers in eerste instantie een zaak van het bedrijfsleven. Het zijn bedrijven die creativiteit en kennis transformeren in economische waarde en daarbij werkgelegenheid en welvaart creëren. Recent onderzoek bevestigt dat het voor bedrijven cruciaal is om - actief - deel uit te maken van zo een interactief innovatie ecosysteem. Dit geldt in het bijzonder voor KMO’s (Lasagni 2012; van de Vrande 3


et al. 2009). Genetwerkte KMO’s met pro-actieve relaties met innovatieve leveranciers, gebruikers en klanten hebben een hogere innovatiecapaciteit. KMO’s die “externe” relaties aangaan, zijn met andere woorden sterkere innovatoren (Lasagni 2012; Annual Report on European SMEs 2019: 156 1). Verschillende studies wijzen echter ook op het feit dat de samenwerkingsverbanden tussen bedrijven, universiteiten en onderzoeksinstellingen moeilijk en complex om te managen zijn (Lasagni 2012: 315). Vooral het (gebrek aan) vertrouwen tussen de verschillende partners blijkt een knelpunt (Street & Camero 2007). Op dat gebied kan de overheid optreden als facilitator. Zowel het Europese als het Vlaamse beleid probeert deze inzichten zoveel mogelijk te vertalen.

Europese beleid Op Europees vlak spelen de kaderprogramma’s een cruciale rol voor de financiering van onderzoeks-en ontwikkelingsprojecten van bedrijven en onderzoeksinstellingen. Uit een analyse van het vorige Europese kaderprogramma (Horizon 2020) bleek echter dat de omzetting van onderzoeksresultaten naar innovatie sterk onderontwikkeld was. Het beter benutten van Europa’s innovatiepotentieel is een belangrijke doelstelling in het nieuwe kaderprogramma Horizon Europe, de opvolger van Horizon 2020. Het innovatiebeleid kan niet losgezien worden van het industriële beleid, gezien het reeds benadrukte belang van innovaties voor de economische groei. De nieuwe Europese industriestrategie is eigenlijk een industriële innovatiestrategie, zo stelt de Commissie. De ondersteuning van industriële ecosystemen die de industriële innovatie moeten ondersteunen vormt de kern van het industriebeleid.

Vlaams beleid Ook het Vlaamse beleid toont een sterke overtuiging in het open innovatie paradigma en het belang van samenwerkingsverbanden voor innovatie. Het recente ‘clusterbeleid’ vormt hier een voorbeeld van: men wil rond een aantal speerpuntsectoren (zoals bijvoorbeeld energie of logistiek) – bottom up – een ecosysteem uitbouwen, waarin kennisinstellingen, overheid en bedrijven vertegenwoordigd zijn, met de bedrijven

stevig

aan

het

stuur.

Deze

speerpuntclusters

moeten

in

zo’n

triple

helix

samenwerkingsverband een ambitieuze lange termijnstrategie en een competitiviteitsprogramma ontwikkelen en uitvoeren. Dit beleid werpt zijn vruchten af, want in de meest recente Regional Innovation Scoreboard (RIS 2019) staat Vlaanderen geklasseerd als een sterke innovator (maar geen innovatieleider). De relatieve zwakte is het levenslang leren, terwijl de relatieve sterkte effectief de samenwerking tussen innovatieve KMO’s is. Met betrekking tot dit laatste aspect behoort Vlaanderen tot de groep van de high performers (cf. Annual report on European SMEs 2019).

1

Cf. https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/cadb8188-35b4-11ea-ba6e-01aa75ed71a1/language-en

4


Bron: RIS 2019:

Bovendien heeft België in vergelijking met andere Europese landen het hoogste aantal innovatieve KMO’s, namelijk 67% (cf. Annual report on European SMEs 2019: 24).

Kortom, bedrijven en in het bijzonder KMO’s zijn cruciale actoren in ons innovatielandschap, en moeten dus volop gestimuleerd worden om hun innovatie-activiteiten verder te ontplooien in innovatie ecosystemen. De geografische dimensie Met het toegenomen begrip van innovatie als een open en interactief proces is ook het inzicht in het belang van de (bedrijfs)omgeving toegenomen. Een innovatie ecosysteem is immers doorgaans gebonden aan grenzen: de uitwisseling van ideeën (de zogenaamde ‘spillover’ van kennis) en het smeden van sterke samenwerkingsverbanden vinden plaats in een geografisch beperkte regio. Veel (innovatie)maatregelen kunnen bijgevolg effectiever op regionaal niveau worden genomen, waar de noden van bedrijven én hun omgeving het beste kunnen worden vastgesteld. De geografische dimensie van innovatie wordt dus steeds meer onderkend. Bijgevolg is innovatie hoog op de agenda van regionale ontwikkeling komen te staan. De nieuwe Vlaamse regering erkent in haar beleidsnota expliciet de rol van de Provincies bij het uittekenen van een regionaal innovatiebeleid, waarbij vertrokken wordt van de uniciteit en specificiteit van de bestaande regionaal-economische structuur. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de Provincies in Vlaanderen werk maken van regionale innovatiestrategieën. Ook de 5


Provincie Oost-Vlaanderen is een innovatieve kennisregio en heeft de ambitie om haar kenniseconomie nog verder te ontwikkelen. Rol van de POM Oost-Vlaanderen en de samenwerking met ECOOM Wat betreft het academische weefsel, kent de regio Oost-Vlaanderen een dicht net van kwaliteitsvolle onderzoeksinstellingen en opleidingen. Zoals vermeld, is de aanwezigheid van bedrijven die innovaties succesvol weten te vermarkten minstens even belangrijk voor de ontwikkeling van Oost-Vlaanderen als innovatieve kennisregio. Het is dus de moeite waard om ook het regionale bedrijfsweefsel eens te analyseren vanuit een innovatie-invalshoek. Het Oost-Vlaamse bedrijfsweefsel is het werkterrein van de POM Oost-Vlaanderen. Als uitvoerder van het economisch beleid van de Provincie Oost-Vlaanderen, is het één van de taken van de POM OostVlaanderen om mee te werken aan de uitbouw van Oost-Vlaanderen als economisch welvarende, innoverende topregio. Ons agentschap levert daartoe geen één op één steun of individueel advies aan bedrijven; het faciliteren van interbedrijfssamenwerking, met name op bedrijventerreinen of in innovatie ecosystemen, is de core business van de POM. Voor de studie naar de innovatie- en onderzoeksinspanningen werd samengewerkt met ECOOM (het Expertisecentrum voor Onderzoeks- en Ontwikkelingsmonitoring) van de Vlaamse Gemeenschap. Dit interuniversitair centrum werd door de Vlaamse regering aangesteld voor de monitoring van innovatie in Vlaanderen, en voert deze opdracht voornamelijk uit aan de hand van enquêtes volgens internationale standaarden (cf. infra: methodologie 2.1 & 3.1). De POM publiceerde reeds twee eerdere studies op basis van de data van ECOOM onder de titel ‘Oost-Vlaanderen: Uitmuntende kennisregio’ (publicaties uit 2010 en 2013). Deze eerdere studies zullen in de loop van deze studie dienen als referentiepunten.

6


1.2 Onderwerp & structuur van deze studie Deze studie is opgesplitst in twee grote delen, nl. enerzijds een deel rond de innovatie-inspanningen en anderzijds een deel rond de onderzoeksactiviteiten van de Oost-Vlaamse bedrijven. sectie 2: eerste deelstudie (mbt ‘innovatieve’ bedrijven) In de eerste deelstudie (sectie 2) gaan we dieper in op de aard van innovatie bij de bedrijven in OostVlaanderen. Bij innovatie wordt vaak gedacht aan het ontwikkelen van nieuwe producten, maar innovatie omvat meer dan dat en hoeft daarenboven niet altijd niet technologisch te zijn. Een onderneming wordt als innovatief beschouwd wanneer ze voldoet aan minstens één van de volgende criteria: •

de onderneming heeft nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) op de markt gebracht;

de onderneming heeft nieuwe of duidelijk verbeterde productieprocessen geïntroduceerd, inclusief methoden om producten en diensten te leveren;

de onderneming was bezig met activiteiten (inclusief Onderzoek & Ontwikkeling) om nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) of processen te ontwikkelen of op de markt te brengen, maar deze waren nog niet afgewerkt op het moment van de enquête;

de onderneming heeft activiteiten (inclusief Onderzoek & Ontwikkeling) verricht om nieuwe of duidelijk verbeterde producten (goederen of diensten) of processen te ontwikkelen of op de markt te brengen, maar heeft deze voortijdig stopgezet.

Hoeveel van onze Oost-Vlaamse bedrijven voldoen nu aan (één van) die criteria en kunnen we bijgevolg als ‘innovatief’ categoriseren? En doen die bedrijven dan op hun eentje aan innovatie of realiseren ze dat binnen een samenwerkingsverband? In dat laatste geval: wie zijn hun partners in innovatie? Vinden zij voor innovatie-activiteiten vlot hun weg naar financiële overheidssteun? En wat ervaren ze zelf als factoren die hun innovatie-activiteiten belemmeren? Zijn de antwoorden op deze vragen tot slot ook representatief voor de rest van Vlaanderen en is onze provincie bijgevolg vergelijkbaar met de vier andere Vlaamse provincies? sectie 3: tweede deelstudie (mbt ‘O&O’ bedrijven) Aan de basis van vele innovaties, zowel product- als procesinnovaties, ligt een voorafgaand traject van Onderzoek en Ontwikkeling (O&O). In de tweede deelstudie (sectie 3) zoomen we in op de zogenaamde “O&O” bedrijven in Oost-Vlaanderen, i.e. bedrijven die zélf middelen en personeel voorzien om O&O te verrichten en die met andere woorden op structurele wijze aan O&O doen. Dat O&O activiteiten cruciaal zijn bij de ontwikkeling van regionale kenniseconomieën en dat hierbij niet alleen de onderzoeksinstellingen maar ook de bedrijven een belangrijke rol te vervullen hebben, heeft ook 7


Europa ingezien. De Europese Commissie heeft zich namelijk tot doel gesteld om 3% van het bruto binnenlands product (BBP) te investeren in O&O (cf. ‘Lissabon Strategie’ en de ‘EU 2020 strategie’). Van die 3% wil Europa dat maar liefst 2/3 ̶ en dus 2% ̶ door de bedrijven zelf gefinancierd wordt. Deze beleidsdoelstelling werd vertaald naar het Vlaams overheidsbeleid, waar het stimuleren van O&O dan ook een centrale plaats inneemt. De meest recente resultaten brengen overigens goed nieuws (cf. Vlaams indicatorenhandboek gepubliceerd door ECOOM in oktober 2019). In Vlaanderen liggen de O&O uitgaven door private financiering ver boven het EU-gemiddelde (2,16% van het Vlaamse BBP, waarbij de Europese 2%-norm de facto door het bedrijfsleven behaald en overschreden is). In deze deelstudie voeren we een financieel socio-economische analyse uit op de Oost-Vlaamse O&O bedrijven op basis van beleidsrelevante parameters, zoals bijvoorbeeld vestigingsplaats, aantal werknemers, sector, leeftijd, schuldgraad, etc. Waar in onze provincie bevinden de O&O bedrijven zich? Zorgen ze voor veel werkgelegenheid? Zijn ze financieel gezond? Gaat het om bedrijven die al lang bestaan of hebben ze hun bedrijfsactiviteiten nog maar pas opgestart? En om welke bedrijfsactiviteiten gaat het precies? sectie 4: conclusie (beleidsaanbevelingen) Op basis van de antwoorden op bovenstaande onderzoeksvragen formuleren we tot slot onze conclusies (sectie 4) en doen we enkele suggesties naar het (provinciale) beleid toe. We willen met de inzichten van deze studie immers daadwerkelijk aan de slag gaan: het doel is om het omgevingskader voor innovatie te optimaliseren ter verdere ontwikkeling van Oost-Vlaanderen als economisch welvarende, innovatieve topregio.

2. Deelstudie 1: Innovatieve bedrijven 2

2.1. Methodologie Binnen de EU worden de innovatie-inspanningen tweejaarlijks gemeten aan de hand van de Europese Innovatievragenlijst of ‘Community Innovation Survey’ (CIS). In België valt de CIS onder de aansprakelijkheid van de regio’s: Brussel, Vlaanderen en Wallonië. Zoals vermeld, is voor Vlaanderen ECOOM verantwoordelijk voor het uitsturen, opvolgen en analyseren van de gegevens, en dit in opdracht van de federale en regionale overheden. CIS2017, de meest recente meting, ondervraagt de

2

Deze deelstudie is een verkorte en gesimplificeerde versie van een studie die integraal werd uitbesteed aan ECOOM (verantwoordelijke auteurs: Prof. Dr. Dirk Czarnitzki; Dr. Wytse Joosten). De volledige studie kan gedownload worden op de POM Oost-Vlaanderen website onder publicaties (https://www.pomov.be/).

8


innovatie-inspanningen van ondernemingen voor de periode 2014-2016. Hiervoor werden de richtlijnen en aanbevelingen van Eurostat gevolgd, alsook de principes zoals beschreven in de Oslo Manual.3 Voor Vlaanderen werd een steekproef getrokken uit de populatie van bedrijven met minstens 10 werknemers. Van deze 9887 bedrijven werd ongeveer de helft (5006) geselecteerd voor bevraging. Belangrijk is dat de steekproef niet random is, maar dat er rekening gehouden wordt met de sector waarin de onderneming actief is, de grootte van de onderneming 4, en de aanwezigheid van permanente O&O activiteiten, activiteiten in bio- en nanotechnologie en/of het verkrijgen van overheidssteun voor O&O en innovatie. In totaal beantwoordden 2995 bedrijven de vragenlijst, waarvan er 623 (20.8%) gelegen zijn in Oost-Vlaanderen. Om een representatief beeld van de populatie te vormen, worden de gegevens van de 2995 respondenten geëxtrapoleerd naar de totale populatie van 9887 bedrijven. Hierbij wordt rekening gehouden met de samplingmethode, alsook unit nonresponse en item nonresponse.5 Concreet krijgt elke respondent per vraag een gewicht toegekend, dat weergeeft hoeveel ondernemingen het vertegenwoordigt in de populatie. In deze deelstudie worden de gegevens geanalyseerd voor Vlaanderen en wordt telkens de vergelijking gemaakt tussen Oost-Vlaanderen en de andere Vlaamse provincies. Voor een correcte interpretatie van de resultaten moet volgende opmerking in acht genomen worden. Zoals eerder beschreven, werd de CIS niet at random naar ondernemingen gestuurd. Bedrijven actief in O&O hebben een veel grotere kans om deze te ontvangen (en dus te beantwoorden). Bovendien gebeurt de sampling op basis van drie bedrijfskenmerken (cf. supra), maar niet op basis van geografische locatie. Dit maakt dat een zekere voorzichtigheid aangeraden is bij het analyseren van de resultaten. De deelstudie biedt dan ook steeds een 95%-betrouwbaarheidsinterval wanneer gemiddelden gerapporteerd worden. Verder werd steeds gekeken of er een significant verschil is tussen het resultaat voor Oost-Vlaanderen en de andere provincies op basis van een Wald-test 6 en op basis van een lineaire regressie met ‘Oost-Vlaanderen’ als belangrijkste onafhankelijke variabele, naast dummy variabelen voor sector en grootteklasse. Gegeven dat de resultaten van de Wald-test en de lineaire regressies steeds in dezelfde richting wezen, worden enkel deze eerste vermeld.

3 Het meten van innovatie gebeurt binnen de OECD-landen aan de hand van de Oslo Manual, een rapport met richtlijnen voor de verzameling en interpretatie van innovatiegegevens. De vierde en nieuwste versie van de Oslo Manual is gepubliceerd eind 2018. Deze deelstudie is gebaseerd op gegevens verzameld in 2017, waarbij de principes uit de derde handleiding gevolgd werden. 4 De indeling qua bedrijfsgrootte is op basis van het aantal werknemers. Klein: 10-49 werknemers; middelgroot: 50-249 werknemers; groot: ≥250 werknemers. Merk op dat ondernemingen met minder dan 10 werknemers geen deel uitmaken van de populatie en de vragenlijst niet toegestuurd krijgen. 5 Unit nonresponse betreft het niet beantwoorden van de volledige CIS, terwijl item nonresponse betrekking heeft op het ontbreken van een antwoord voor één of meerdere vragen van de CIS. 6 De Wald-test, of Wald Chi-squared test, geeft aan of er een significant verschil is tussen de waarden voor Oost-Vlaanderen en voor de andere provincies. De nulhypothese (H0) hierbij is dat de waarden gelijk zijn. De nulhypothese wordt verworpen wanneer de p-waarde van de Wald-test (zeer) klein is; wat aanduidt dat de kans (zeer) klein is dat de nulhypothese waar of valide is.

9


2.2 Relatief aantal innovatieve ondernemingen in Oost-Vlaanderen Deze paragraaf geeft een overzicht van het aantal innovatieve ondernemingen in Vlaanderen, OostVlaanderen en de andere provincies. Figuur 1 toont het aantal innovatieve bedrijven voor de periode 2014-2016, waarbij de resultaten geĂŤxtrapoleerd zijn naar de totale populatie. Hieruit blijkt dat 63% van de ondernemingen in Oost-Vlaanderen actief is in innovatie, tegenover 62% in Vlaanderen en 61% in de andere provincies. Het percentage voor Oost-Vlaanderen is niet significant verschillend van dit voor de andere provincies (zie Tabel 2 in appendix). Figuur 1 Relatief aantal innovatieve ondernemingen.

0,70 0,60

0,62

0,63

0,61

0,50 0,40

0,33

0,33

0,33

0,38

0,41 0,37

0,39

0,37

0,40 0,29

0,30

0,30

0,29

0,20 0,10

Vlaanderen

Oost-Vlaanderen

Marketinginnovatie

Organisatie-innovatie

Procesinnovatie

Productinnovatie

0,00

Relatief aantal innovatoren

Percentage ondernemingen

Aandeel innovatieve ondernemingen in de populatie

Andere regio's

Noot: de cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap. Een verfijnder beeld van het innovatielandschap wordt bekomen wanneer we een onderscheid maken tussen de verschillende types van innovatie: productinnovatie, procesinnovatie, organisatorische innovatie en marketinginnovatie. In Oost-Vlaanderen is 41% van de ondernemingen actief in procesinnovatie, 37% in organisatorische innovatie, 33% in productinnovatie en 30% in marketinginnovatie. Deze cijfers zijn eveneens in lijn met de gemiddelden voor de andere provincies. Tabel 1 deelt de innovatieve bedrijven in Oost-Vlaanderen op in verschillende categorieĂŤn. Hierbij maken we een onderscheid tussen hightech en lowtech, en of de onderneming actief is in de industrieof dienstensector. Hightech-sectoren ontwikkelen of gebruiken de meest geavanceerde technologie in de economie, en vereisen dus een constante bijscholing in technische kennis; lowtech staat daar steeds in oppositie tegenover.

10


De tabel toont dat driekwart van de innovatieve ondernemingen in Oost-Vlaanderen beschouwd wordt als een lowtech onderneming (75%). Binnen de lowtech innovatieve Oost-Vlaamse bedrijven is ongeveer de helft actief in de dienstensector en de helft in de industrie. Tabel 1 Aggregaten van de NACE-sectoren Sector NACE-code

Hightech en industriesector Hightech en dienstensector Lowtech en dienstensector Lowtech en industriesector (referentiecategorie)

20-21, 26-27, 28-30

Percentage innovatieve bedrijven in OostVlaanderen actief in deze sector 11%

62, 71-72

14%

46, 49-53, 58, 59-63 (excl. 62), 64-66, 73

38%

10-11, 13-15, 16-18, 31, 19, 22, 23, 2425, 33, 5-9, 12, 32, 35-39

37%

11


2.3 Factoren die innovatie-activiteiten belemmeren Een onderdeel van CIS2017 bevraagt of bepaalde factoren, zoals het gebrek aan financiële middelen, innovatie-activiteiten belemmeren. Hierbij wordt aan de respondenten gevraagd om voor elk van de factoren aan te duiden of de mate van belangrijkheid ‘groot’, ‘middelmatig’, ‘gering’ of ‘niet’ (i.e., geen belemmering) is voor de referentieperiode. Figuur 2 geeft een overzicht van de factoren die innovatie-activiteiten belemmeren, zowel voor Vlaanderen, Oost-Vlaanderen als de andere provincies. De antwoorden van de respondenten zijn hierbij geëxtrapoleerd naar de totale populatie. Focussen we op Oost-Vlaanderen, dan zien we dat de factor die innovatie-activiteiten het meest belemmert, ‘andere prioriteiten binnen de onderneming’ is. 46% van de ondernemingen geeft aan dat het belang hiervan middelmatig of groot is. Verder geeft 38% aan dat een gebrek aan gekwalificeerd personeel 7 een belemmerende factor is, en 37% rapporteert te hoge kosten als

belemmering voor innovatie. De minst belemmerende factor is

‘het

vinden

van

samenwerkingspartners’ (cf. infra: 2.4). Slechts 14% rapporteert hier grote of middelmatige problemen bij te ervaren. Wanneer we de cijfers voor Oost-Vlaanderen vergelijken met deze voor de andere provincies, zien we dat Oost-Vlaanderen voor één factor significant verschilt. Zoals eerder beschreven, noemt 38% van de Oost-Vlaamse ondernemingen ‘het gebrek aan gekwalificeerd personeel’ als belemmerende factor, tegenover 35% in de rest van Vlaanderen. Dit verschil is significant verschillend op 10%-level. 8

Het belang van intellectual capital en meer bepaald van human capital voor de innovatiecapaciteit van bedrijven wordt als ‘intangible asset’ steeds vaker benadrukt (Mari-Perez et al. 2012). 8 Zoals Tabel 5 in de appendix aantoont, speelt de belemmerende factor ‘gebrek aan gekwalificeerd personeel’ niet sterker in lowtech dan in hightech. 7

12


Figuur 2 Factoren die innovatie-activiteiten belemmeren. Gebrek aan externe financiële middelen

Gebrek aan financiële middelen binnen de onderneming(sgroep) 0,00

0,20

0,40

0,60

0,80

0,00 1,00

Vlaanderen

0,55

0,16

0,18 0,11

Oost-Vlaanderen

0,55

0,17

0,20 0,08

Andere regio's

0,55

0,16

0,18 0,11

Gebrek aan gekwalificeerd personeel 0,00 Vlaanderen

0,20

0,40

0,47

Oost-Vlaanderen

0,19

0,42

Andere regio's

0,60

0,19

0,48

0,18

0,80 0,23 0,23 0,22

1,00 0,12 0,15 0,11

0,20

0,40

0,60

0,40

0,60

0,80

1,00

Vlaanderen

0,64

0,17 0,12 0,07

Oost-Vlaanderen

0,63

0,16

Andere regio's

0,64

0,00 Vlaanderen

0,20

0,16

0,39

Oost-Vlaanderen

0,20

0,34

Andere regio's

0,40

0,40

0,14

0,00 1,00

Vlaanderen

0,65

0,21

0,11 0,03

Oost-Vlaanderen

0,65

0,20

0,11 0,03

Andere regio's

0,65

0,21

0,11 0,03

0,20

0,40

0,20

0,40

0,47

0,06

Oost-Vlaanderen

0,44

0,17 0,11 0,07

Andere regio's

0,15

0,60

0,60 0,16 0,18

0,48

0,16

0,80

1,00

0,24

0,13

0,25

0,12

0,23

0,14

Moeilijkheden met het verkrijgen van overheidssteun

0,80

1,00

0,00

0,20

0,40

0,60

0,80

1,00

0,23

0,22

Vlaanderen

0,60

0,17

0,13

0,09

0,26

0,20

Oost-Vlaanderen

0,59

0,18

0,14

0,09

0,23

0,23

Andere regio's

0,61

0,16

0,13

0,09

Te veel concurrentie 0,80

0,00 Vlaanderen

Andere prioriteiten binnen de onderneming

Moeite met het vinden van samenwerkingspartners 0,00

0,20

De kosten zijn te hoog

0,60

0,80

1,00

Vlaanderen

0,57

0,20

0,15 0,08

Oost-Vlaanderen

0,55

0,23

0,15 0,08

Andere regio's

0,58

0,19

0,15 0,08

Onduidelijk of klanten geïnteresseerd zijn in de nieuwe of aanzienlijk verbeterde producten of diensten 0,00

0,20

0,40

0,60

0,80

1,00

Vlaanderen

0,55

0,21

0,19 0,06

Oost-Vlaanderen

0,55

0,19

0,20 0,07

Andere regio's

0,55

0,21

0,18 0,06

13


Overlast gecreëerd door de implementatie van regelgeving/wetgeving 0,00 Vlaanderen Oost-Vlaanderen Andere regio's

0,20 0,55 0,50 0,56

0,40

0,60 0,20 0,22 0,19

Onzekerheid gecreëerd door regelgeving/wetgeving 0,00 0,80

1,00

0,14 0,12 0,16 0,11 0,13 0,12

Vlaanderen Oost-Vlaanderen Andere regio's

0,20 0,55 0,50 0,56

0,40

0,60 0,20 0,23 0,19

Gebrek aan consistentie in regelgeving/wetgeving binnen de EU

0,80

1,00

0,00

0,14 0,11

Vlaanderen

0,17 0,10

Oost-Vlaanderen

0,13 0,12

Andere regio's

0,20

0,40

0,58 0,54 0,59

0,60 0,19 0,22

0,80

1,00

0,12 0,11 0,13 0,11

0,18 0,11 0,11

Noot: de cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap. Een bijkomende analyse onderzoekt of er, binnen Oost-Vlaanderen, verschillen zijn in de belemmerende factoren naargelang de sector van de onderneming (zie Tabel 5 en Tabel 6 in appendix 9). De resultaten tonen dat ondernemingen actief in de categorieën ‘hightech en dienstensector’ en ‘lowtech en dienstensector’ meer moeilijkheden ondervinden met het verkrijgen van overheidssteun; en dat die laatste categorie ondernemingen (i.e. ‘lowtech en dienstensector’) tevens de factor ‘overlast gecreëerd door de implementatie van regelgeving/wetgeving’ als significant meer belemmerend ervaart.

9

Tabel 3 en Tabel 4 in de appendix geven een overzicht van de resultaten naargelang bedrijfsgrootte in plaats van naargelang sector. 14


2.4 Samenwerking voor innovatie 2.4.1 Verschillende partners De mate waarin ondernemingen samenwerken met verschillende partners voor innovatie-activiteiten tijdens de periode 2014-2016 wordt weergegeven in Figuur 3. In Oost-Vlaanderen blijkt 26% van de bedrijven actief samen te werken met één of meerdere partners voor innovatie-activiteiten. De meest frequente samenwerking is deze met leveranciers (21%). 11% van de Oost-Vlaamse ondernemingen werkt samen met consultants en commerciële laboratoria, terwijl 9% samenwerkt met universiteiten of hogescholen. Er wordt het minst frequent samengewerkt met concurrenten of andere ondernemingen in de sector (4%) en overheids- en onderzoeksinstellingen (6%). Merk op dat de verschillende opties elkaar niet uitsluiten en een respondent meerdere categorieën positief kan beantwoorden. Figuur 3 Overzicht verschillende samenwerkingspartners. Relatief aantal per regio.

0,30 0,25

0,21 0,19 0,19

0,20 0,15

0,07 0,08 0,08

0,08 0,07 0,06

0,10 0,05

0,04 0,04 0,03

0,11 0,09 0,08

0,09 0,08 0,08

0,06 0,06 0,06

Vlaanderen

Oost-Vlaanderen

Overheidsinstellingen en onderzoeksinstellingen

Universiteiten of hogescholen

Consultants en commerciële laboratoria

Concurrenten of andere ondernemingen in de sector

Klanten, zowel uit private als openbare sector

Leveranciers

Andere ondernemingen binnen uw ondernemingsgroep

0,00

Samenwerkingalgemeen

Percentage ondernemingen

Samenwerking - partners 0,26 0,26 0,25

Andere regio's

Noot: de onderzoeksinstellingen omvatten zowel private als publieke onderzoeksinstellingen. De cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap. 2.4.2 Locatie samenwerkingspartners Het is niet enkel interessant om te kijken met wie er wordt samengewerkt voor innovatie, maar ook waar deze partners geografisch gesitueerd zijn. CIS2017 maakt daarom een onderscheid tussen partners in België, de rest van Europa, en deze buiten Europa (i.e, de rest van de wereld). Zoals Figuur 4 toont, 15


werkt 24% van de Oost-Vlaamse ondernemingen samen met partners in België voor innovatieactiviteiten. 13% werkt (ook) samen met partners buiten België maar binnen Europa, terwijl 6% (ook) samenwerkingspartners heeft buiten Europa. Figuur 4 Overzicht locatie samenwerkingspartners. Relatief aantal per regio

0,30 0,25

0,26

0,24

0,25 0,22

0,21

0,20

0,13

0,15

0,13 0,12

0,10

0,05

0,05

0,06

0,05

Vlaanderen

Oost-Vlaanderen

Partners in de rest van de wereld

Partners in Europa

Partners in België

0,00

Samenwerkingalgemeen

Percentage ondernemingen

Samenwerking - locatie 0,26

Andere regio's

Noot: de cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap.

2.5 Financiële overheidssteun voor innovatie Deze paragraaf beschrijft in welke mate Oost-Vlaamse bedrijven financiële overheidssteun ontvangen voor innovatie-activiteiten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen drie categorieën, naargelang de bron van financiën: •

Financiële overheidssteun van de Vlaamse overheid en andere regionale overheden

Financiële overheidssteun van de federale overheid Binnen de federale overheidssteun maken we nogmaals een onderscheid tussen

o

de gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor O&O personeel, en

o

andere financiële steun, waaronder het belastingkrediet of investeringsaftrek voor investeringen in O&O en de belastingvrijstelling voor octrooi-inkomsten

Financiële overheidssteun van de EU

16


Hieronder valt onder andere financiële steun via het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (FP7) en via Horizon 2020. Belangrijk is dat een onderneming financiële steun kan krijgen via meerdere kanalen. Bovenstaande categorieën zijn dan ook niet wederzijds exclusief. Figuur 5 geeft een overzicht van de financiële overheidssteun ontvangen door Oost-Vlaamse ondernemingen, voor elk van bovenvermelde categorieën. Het merendeel van de bedrijven (79%) ontvangt geen financiële overheidssteun voor innovatie-activiteiten. 14% van de ondernemingen ontvangt overheidssteun van de Vlaamse overheid, en 13% van de federale overheid. Slechts 2% van de bedrijven krijgt overheidssteun van de EU. Indien we Oost-Vlaanderen vergelijken met de andere Vlaamse provincies (zie Tabel 9 in appendix), dan vallen enkele belangrijke verschillen op. Ten eerste zijn er significant minder Oost-Vlaamse bedrijven die géén financiële overheidssteun ontvangen: 79% tegenover 85% voor de andere provincies. Oost-Vlaamse bedrijven verkrijgen significant meer overheidssteun van de Vlaamse overheid en andere regionale overheden (14% vs. 9%), 10 en ‘andere financiële overheidssteun’ van de federale overheid (5% vs. 3%). Onder ‘andere financiële overheidssteun’ verstaan we alle financiële overheidssteun van de federale overheid met uitzondering van de gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor O&O personeel. Figuur 5 Financiële overheidssteun voor innovatie. Relatief aantal per regio.

10

Een belangrijke kanttekening is dat dit verschil gedreven wordt door het verschil in financiële overheidssteun afkomstig van de Vlaamse overheid. Zowel in Oost-Vlaanderen als in de andere provincies ontvangt slechts een zeer klein aantal ondernemingen financiële steun van andere regionale overheden.

17


0,79 0,85

0,84

0,13

0,10

Vlaanderen

0,10

0,11

0,09

0,04

Oost-Vlaanderen

0,05

0,03

0,02 0,02

0,02

Geen overheidssteun

0,11

Overheidssteun Europese Unie

0,09

Andere overheidssteun federale overheid

0,14

Gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing

0,10

Overheidssteun federale overheid

0,90 0,80 0,70 0,60 0,50 0,40 0,30 0,20 0,10 0,00

Overheidssteun Vlaamse overheid

Percentage ondernemingen

Financiële overheidssteun voor innovatie

Andere regio's

Noot: de cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap.

3. Deelstudie 2: O&O bedrijven

3.1 Methodologie In dit deel richten we ons op de O&O bedrijven, i.e. bedrijven die zélf middelen en personeel voorzien om aan Onderzoek & Ontwikkeling te doen. Voor de monitoring hiervan maakt ECOOM eveneens gebruik van een specifieke enquête, i.e. de tweejaarlijkse O&O enquête die een methodologie volgt die volledig in lijn is met de Europese en internationale standaarden. 11 In deze enquête vraagt men de bedrijven gedetailleerd naar hun O&O inspanningen. Het gaat daarbij uiteraard om uitgaven aan O&O, maar ook om het personeel dat bij O&O betrokken is. Alle ondernemingen waarvan geweten is of vermoed wordt dat ze O&O activiteiten hebben in Vlaanderen in de beoogde periode, worden bevraagd. Voor de samenstelling van deze set zijn verschillende bronnen geraadpleegd: antwoorden op vroegere O&O- of innovatievragenlijsten, jaarrekeninggegevens, administratieve gegevens over aanvragen voor O&O steun, ledenlijsten van sectororganisaties, lijsten van pas opgerichte spinoffs,… Daarnaast wordt

11

Met name de Frascati Manual en de Verordening EC 995/2012 van de Europese Commissie en de federale overleggroep CFS-STAT.

18


ook een willekeurige steekproef genomen uit de populatie van ondernemingen buiten deze set van gekende of vermoede O&O spelers om eventuele nieuwkomers op te sporen (cf. Vlaams indicatorenhandboek). Op basis van de meest recente O&O enquête, die is uitgestuurd in 2018 en betrekking heeft op de O&O activiteiten van de jaren 2016-17, werd door ECOOM voor Oost-Vlaanderen een lijst samengesteld met de O&O bedrijven. Voor alle duidelijkheid: een O&O bedrijf werd voor deze deelstudie beschouwd als: elk bedrijf dat permanent aan O&O doet en daarvoor minimum 1 personeelslid (voltijds equivalent) in dienst heeft, en waarvan de maatschappelijke zetel in Oost-Vlaanderen gelegen is. Deze selectie leverde uiteindelijk 887 bedrijven op. Deze basislijst hebben wij aangevuld met bijkomende (financiële en niet-financiële) gegevens uit de bedrijfsdatabank Bel-first van Bureau van Dijk. Deze databank bevat data van de jaarrekeningen van bedrijven in België. Daarbij moeten we opmerken dat de informatie niet voor alle bedrijven beschikbaar is. Om redenen van statistische correctheid wordt daarom aangegeven op welk aantal bedrijven het betreffende gemiddelde en de mediaanwaarde berekend zijn, indien dat aantal afwijkt van het volledige aantal bedrijven (887) cf. [N = X]. Teneinde consistentie te bewaren met de ECOOM enquête, baseerden we ons steeds op de jaarrekeningen van 2017.

3.2 Financiële parameters Het is interessant om te beginnen met een schets van de financiële toestand van de Oost-Vlaamse O&O bedrijven. Investeringen in O&O dragen immers een zeker risico in zich: er gaan niet alleen aanzienlijke ontwikkelingskosten mee gepaard, maar een deel van het onderzoek mislukt ook vanwege technologische problemen, of doordat concurrenten net iets eerder met een vergelijkbaar product op de markt komen of doordat de vraag van consumenten naar het nieuwe product verkeerd is ingeschat (cf. de zogenaamde ‘Valley of Death’). Om een beter inzicht te krijgen in de financiële situatie van de Oost-Vlaamse O&O bedrijven, presenteren we de cruciale ‘ratio’s’, i.e. verhoudingsgetallen waarbij twee of meer gegevens uit de balans, de resultatenrekening en/of toelichting worden gerelateerd. 3.2.1 Liquiditeit, rentabiliteit, solvabiliteit Laten we eerst kijken naar de current ratio, i.e. de ratio die de liquiditeit van een bedrijf meet. Ten gevolge van de Coronacrisis zijn er momenteel veel bedrijven die zogenaamde ‘liquiditeitsproblemen’ ondervinden. De liquiditeit geeft immers de mate aan waarin de kortlopende schulden op minder dan één jaar ̶ het kort vreemd vermogen ̶ uit de vlottende activa kunnen worden betaald. Wat een acceptabele current ratio is, verschilt uiteraard per bedrijfstak. In het algemeen geldt dat een organisatie een veilige liquiditeitspositie heeft bij een current ratio van 2 of hoger. Het middelste O&O bedrijf (i.e. 19


het mediaanbedrijf) in Oost-Vlaanderen heeft een current ratio van 1,52 in 2017. Dit is echter niet zorgwekkend. Bepaalde financieel specialisten vinden de current ratio norm van 2 te hoog: waarom zou een onderneming meer geld in huis hebben dan nodig is? We kunnen in elk geval concluderen dat onze bedrijven hun kapitaal doorgaans niet onbenut laten. De rentabiliteit op het totale vermogen (RTV) drukt uit hoe efficiënt het management het totale gemiddelde vermogen heeft aangewend om winst te realiseren. Deze parameter zegt dus iets over de winstgevendheid. Hoe hoger de RTV, hoe beter, want dan genereert het bedrijf meer winst met minder vermogen of investeringen. Een RTV van 5% en hoger wordt doorgaans als goed beschouwd. Het gemiddelde O&O bedrijf in Oost-Vlaanderen benadert dit streefcijfer: het haalt een RTV van 4,12%. Waar de liquiditeit, die berekend wordt door de current ratio, kijkt naar de mate waarin het bedrijf in staat is om aan de verplichtingen op de korte termijn (het betalen van de kortlopende schulden) te voldoen, kijkt de solvabiliteit naar de mate waarin aan de verplichtingen op de lange termijn kan worden voldaan. De schuldgraad (verhouding vreemd vermogen/totaal vermogen) leert ons dus iets over de financiële duurzaamheid van een bedrijf. Een schuldgraad tot 70% wordt door de meeste analisten als aanvaardbaar beschouwd. Hoe hoger de schuldgraad komt te liggen, hoe kleiner de financiële veiligheidsmarge van de onderneming. We zien dat de Oost-Vlaamse O&O bedrijven ver onder deze drempel blijven, met een schuldgraad van nog geen 60%. Dit cijfer ligt in lijn met onze 2010 en 2013 studie, waar er sprake was van een schuldgraad van respectievelijk 55% en 58%. Current ratio

O&O bedrijf [N: 853 van de 887]

Gemiddeld

2,34

Mediaan

1,52

Rentabiliteit op het totale vermogen

O&O bedrijf [N: 853 van de 887]

Gemiddeld

4,12

Mediaan

4,98

Solvabiliteit

O&O bedrijf [N: 853 van de 887]

Gemiddeld

40,74

Mediaan

40,34

3.2.2 Arbeidsintensiviteit en -productiviteit - personeelskosten/toegevoegde waarde De toegevoegde waarde moet de andere bedrijfskosten, de financiële kosten, de uitzonderlijke kosten en de belastingen kunnen dekken, maar vooral de personeelskosten. De ratio van de personeelkosten ten opzichte van de netto toegevoegde waarde geeft de arbeidsintensiviteit van een bedrijf aan. Gemiddeld 20


bedraagt het aandeel van de personeelskosten in de toegevoegde waarde 79,72% terwijl de mediaan komt op 70,18%. Per sector zijn er verschillen, maar algemeen kan gesteld worden dat de Oost-Vlaamse O&O bedrijven eerder arbeidsintensief dan kapitaalintensief zijn. 12 Het aandeel van de personeelskost in de toegevoegde waarde zit overigens in stijgende lijn: in onze 2010 studie bedroeg het gemiddelde percentage immers nog maar 68,96% (en het mediaanpercentage 66,15%). Deze stijging is te verklaren door de ontwikkeling van een – arbeidsintensief – ICT innovatie-ecosysteem. We wijden hieraan een aparte paragraaf (cf. infra: 3.4). Personeelskosten/toegevoegde waarde

O&O bedrijf [N: 836 van de 887]

Gemiddeld

79,72%

Mediaan

70,18%

- toegevoegde waarde per personeelslid Hoeveel toegevoegde waarde per personeelslid wordt gerealiseerd in een onderneming geeft een maat voor de arbeidsproductiviteit. Evolutief stijgt deze parameter voor het mediaanbedrijf in de O&O populatie van 76.000 euro in onze 2010 studie en 83.000 euro in onze 2013 studie tot 88.000 euro per personeelslid in de huidige studie. Met betrekking tot de huidige 887 bedrijven stellen we wel een groot verschil vast tussen de mediaan (88.000 euro) en het gemiddelde (117.267 euro). Dit betekent dat de verdeling scheef getrokken wordt door een aantal “grote” of “efficiëntere” bedrijven. Nu, in vergelijking met de totale Oost-Vlaamse bedrijfspopulatie zijn dit sowieso sterke cijfers, daar de Oost-Vlaamse mediaan in 2016 77.554 euro bedraagt (cf. Sociaal economische situatieschets Oost-Vlaanderen 2019 13). Dit betekent dat in het middelste O&O bedrijf een personeelslid een ruime 10.000 euro toegevoegde waarde méér levert dan een personeelslid in het middelste ‘gewone’ bedrijf. Toegevoegde waarde per personeelslid

O&O bedrijf [N: 779 van de 887]

Gemiddeld

117.267 euro

Mediaan

88.000 euro

Er kan besloten worden dat het merendeel van de Oost-Vlaamse O&O bedrijven een goede financiële basis heeft.

In dit kader kunnen we wel vermelden dat er fiscale maatregelen bestaan om de personeelskost naar beneden te halen: “R&D [O&O] staff employment advantages, including exemptions of up to 80% from payroll withholding tax (PhDs, engineers and personnel holding master’s degrees ((in science))).” 13 cf. https://oost-vlaanderen.be/werken-en-ondernemen/publicaties/brochure-sociaal-economische-situatieschets-2019.html 12

21


3.3 Socio-economische parameters 3.3.1 Locatie De 887 Oost-Vlaamse O&O bedrijven zijn verspreid over 59 hoofdgemeentes. Deze geografische spreiding ligt in lijn met de vorige POM studies. Er is wel een sterke concentratie in het Gentse (postcodes 9000 tot en met 9052). Daar waar in onze 2010 en 2013 studies de concentratie van O&O bedrijven in Gent schommelde tussen de 27 à 28% zien we nu dat dit percentage is opgeklommen tot bijna 33%. De kloof met andere steden zoals Lokeren, Sint-Niklaas, Aalst, Beveren-Waas en Oudenaarde, die elk een aandeel hebben van zo’n 3 à 4%, is dan ook nog toegenomen. Deze stedelijke ̶ of meer specifiek Gentse ̶ tendens kunnen we echter toeschrijven aan een ontluikend ICT innovatieecosysteem in onze provinciehoofdstad (cf. infra: 3.4). De top 7 [N = 887] Gent

288 32,47%

Lokeren

39

4,40%

Sint-Niklaas

37

4,17%

Aalst

34

3,83%

Beveren-Waas 31

3,49%

Merelbeke

27

3,04%

Oudenaarde

27

3,04%

We visualiseren de geografische spreiding van de bedrijven volgens het onderscheid tussen hightech en lowtech, en industrie- en diensten:

22


Hightech en industriesector:

23


Hightech en dienstensector:

24


Lowtech en dienstensector

25


Lowtech en industriesector

26


3.3.2 Leeftijd De Oost-Vlaamse O&O bedrijven zijn te vinden in alle leeftijdsgroepen. Het is dus niet zo dat O&O bedrijven alleen maar jonge bedrijven zijn. Onze lijst bevat zelfs twee O&O bedrijven die opgericht werden op het einde van de 19e (!) eeuw. De mediaan van het oprichtingsjaar van de 887 bedrijven is 1997; de mediaanleeftijd is dus 20 jaar oud. De leeftijd wijzigt klaarblijkelijk niet veel in de loop der jaren; ter vergelijking: in onze 2010 studie was de mediaanleeftijd eveneens 20 jaar.

Oprichtingsjaar aantal bedrijven % bedrijven [N = 887] 2001 of ouder

523

58,96%

2002-2006

110

12,40%

2007-2011

123

13,87%

2012-2013

54

6,09%

2014 of later

77

8,68%

3.3.3 Grootte Het gemiddelde O&O bedrijf telt 80 werknemers; de mediaan bedraagt slechts 22,5 werknemers. Het grote verschil tussen mediaan en gemiddelde wijst er op dat Oost-Vlaanderen een paar grote O&O bedrijven heeft, maar dat KMO’s effectief een belangrijke actorenbasis voor O&O vormen (cf. introductie). Maar liefst 93,5% van alle Oost-Vlaamse O&O bedrijven valt onder de definitie van de KMO en telt dus minder dan 250 werknemers.

27


In onze vergelijkbare studie van 2013 telde het gemiddelde O&O bedrijf nog 105 mensen, en bedroeg de mediaan 28. Deze dalende trend kan opnieuw gerelateerd worden aan de opkomst van een Gents ICT innovatie-ecosysteem met veel kleine bedrijfjes (cf. infra: 3.4).

Aantal werknemers Aantal [N = 862]

Aantal %

1-9

250

29%

10-49

370

42,92%

50-249

186

21,58%

250-499

36

4,18%

500+

20

2,32%

3.3.4 Bedrijfsactiviteiten Om een beter beeld te krijgen van de bedrijfsactiviteiten van onze Oost-Vlaamse O&O bedrijven kijken we eerst naar een indeling op basis van de categorieën ‘lowtech vs hightech’ en ‘industrie vs diensten’. Terwijl onze eerste deelstudie op basis van de bredere CIS enquête toont dat driekwart van de innovatieve ondernemingen in Oost-Vlaanderen beschouwd wordt als een lowtech onderneming (evenredig verdeeld over diensten en industrie; cf. supra), stellen we vast dat de “echte” O&O bedrijven in Oost-Vlaanderen vooral worden gekenmerkt door een gerichtheid op hightech diensten (33%). Een verdere opsplitsing in sectoren op basis van de (primaire) NACE-code 14, schetst een verfijnder beeld van de sectoren waarin onze Oost-Vlaamse O&O bedrijven actief zijn. Uit de vorige studies bleek dat de O&O bedrijven in Oost-Vlaanderen te vinden zijn in een zeer grote verscheidenheid van sectoren en bedrijvigheid (57 verschillende sectoren in onze 2013 studie), waarbij het niet enkel ging over typisch ‘innoverende’/‘kennisintensieve’ sectoren, maar ook over de meer traditionele sectoren zoals sierteelt, metaal, groothandel en textiel. Uit de huidige studie blijkt dit gevarieerd patroon nog steeds (60 verschillende sectoren), maar zien we tevens een zeer sterke opmars van NACE-code 62, i.e. ‘ontwerpen en programmeren van computerprogramma’s, computerconsultancy-activiteiten en aanverwante

De NACE classificatie is een Europese classificatie die een algemene nomenclatuur en numerieke code toekent aan de verschillende economische activiteiten in de Europese Gemeenschap. De NACE classificatie werd laatst herzien in 2008 (NACE Rev. 2). Alle analyses gebeuren op basis van NACE Bel 2008 gegevens uit Bel-first, wat overeenkomt met NACE Rev. 2. Aan de hand van de NACE-code wordt traditioneel aangegeven in welke bedrijfstak of sector het bedrijf in kwestie voornamelijk actief is. De indeling in NACE-codes is in zekere zin gedateerd te noemen: het was een geschikt referentiekader in de industriële architectuur van de vorige eeuw, maar wordt geen aangewezen methodiek meer om innovatie-ecosystemen en de nieuwe kenniseconomie in kaart te brengen. Innovatieve bedrijven maken gebruik van nieuwe technologieën of materialen, zodat de bindende factor misschien eerder de technologie dan de sector is. 14

28


activiteiten’, kortom: de ICT sector. Deze NACE-code staat met 176 records voor bijna 20% (!) van alle Oost-Vlaamse O&O bedrijven. 15 Sector

NACE-code

Precies aantal

Hightech en industriesector Hightech en dienstensector Lowtech en dienstensector

20-21, 26-27, 28-30

121

Percentage innovatieve bedrijven in OostVlaanderen actief in deze sector [N = 887] 13,64%

62, 71-72

294

33,14%

46, 49-53, 58, 5963 (excl. 62), 6466, 73 10-11, 13-15, 1618, 31, 19, 22, 23, 24-25, 33, 5-9, 12, 32, 35-39

192

21,64%

280

31,6%

Lowtech en industriesector

NACE- Omschrijving sector code

aantal % bedrijven bedrijven [887]

62

Ontwerpen en programmeren van computerprogramma’s, computerconsultancy-activiteiten en aanverwante activiteiten

176

19,84%

46

Groothandel en handelsbemiddeling (met uitzondering van de handel in motorvoertuigen en motorfietsen)

80

9,02%

71

Architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen

77

8,68%

10

Vervaardiging van voedingsmiddelen

53

5,98%

20

Vervaardiging van chemische producten

48

5,41%

3.4 Het Gentse ICT innovatie-ecosysteem Hoewel de ICT sector nominaal een belangrijk aandeel heeft in de totale O&O bedrijfspopulatie, is het een sector met een eerder klein personeelsbestand. Bijna de helft (47%) van de O&O ICT bedrijven behoort tot de categorie van 1 tot 9 werknemers, terwijl de grootste categorie (43%) bij de “doorsnee” O&O bedrijven die van 10 tot 49 werknemers is. Dit wordt tevens bevestigd wanneer we gemiddelde en mediaan van die ICT bedrijven vergelijken met de gehele O&O bedrijfspopulatie: 22,4 werknemers gemiddeld tegenover 80 werknemers en een mediaan van slechts 10 werknemers tegenover een mediaan 15

We moeten ons hierbij wel de vraag stellen of O&O niet inherent verbonden is aan de ICT sector; in het Annual report on European SMEs 2018/2019 (p27 tabel 4) wordt de O&O intensiteit van de verschillende NACE sectoren weergegeven en ICT valt effectief onder de sectoren met de hoogste O&O intensiteit.

29


van 22,5 werknemers. Bovendien zegt slechts 10,7% van de O&O ICT bedrijven meer dan 50 werknemers te hebben, daar waar dat voor het gemiddelde O&O bedrijf toch 28% is. Aantal werknemers Aantal bedrijven [N = 168 van de 176]

Aantal bedrijven in %

Doorsnee O&O bedrijf [N = 862 van de 887]

1-9

79

47,02%

29%

10-49

71

42,26%

42,92%

50-249

17

10,12%

21,58%

250-499 & >500

1

0,60%

6,5%

De ICT O&O bedrijven zijn ook opvallend jonger: de mediaan van hun oprichtingsjaar is 2007. Ter herinnering: die van de gehele O&O bedrijfspopulatie ligt 10 jaar vroeger (1997). Oprichtingsjaar Aantal bedrijven [176]

% bedrijven

Doorsnee O&O bedrijf [887]

2001 of ouder

57

32,39%

58,96%

2002-2006

27

15,34%

12,40%

2007-2011

42

23,86%

13,87%

2012-2013

19

10,80%

6,09%

2014 of later

31

17,61%

8,68%

Maar liefst 37% (64 van de 172) van de O&O ICT bedrijven rapporteerden een verlies in de geanalyseerde jaarrekening. Wat we in elk geval vaststellen, is dat de ICT bedrijven relatief hoge personeelskosten hebben ten opzichte van het gemiddelde O&O bedrijf. De verhouding personeelskosten/toegevoegde waarde is voor de ICT bedrijven gemiddeld 93%, terwijl die voor het doorsnee O&O bedrijf 80% bedraagt. We kunnen dus stellen dat de O&O bedrijven binnen het ICT domein veel minder kapitaalintensief zijn in vergelijking met het doorsnee O&O bedrijf (cf. supra: 3.2.2). Het lijkt ons logisch dat investeringskosten eerder aan de lage kant zijn bij ICT bedrijven, en dat ze overwegend nood hebben aan human capital. Wat betreft de arbeidsproductiviteit zou men op basis van de gemiddelden (103.761 euro tegenover 117.267 euro) kunnen besluiten dat er een lagere arbeidsproductiviteit is bij de ICT bedrijven, maar wanneer we ook een blik werpen op de mediaan zien we dat dat niet volledig correct is. In het middelste ICT O&O bedrijf levert een personeelslid namelijk mĂŠĂŠr toegevoegde waarde (92.000 euro) dan in het doorsnee O&O bedrijf (88.000 euro).

30


Personeelskosten/toegevoegde

ICT O&O bedrijf [N: 155 van doorsnee O&O bedrijf [N: 836

waarde

de 176]

van de 887]

Gemiddelde

92,57%

79,72%

Mediaan

77,95%

70,18%

Toegevoegde

waarde

per ICT O&O bedrijf [N: 134 van doorsnee O&O bedrijf [N: 779

personeelslid

de 176]

van de 887]

Gemiddelde

103.761 euro

117.267 euro

Mediaan

92.000 euro

88.000 euro

Maar liefst 55% van de ICT O&O bedrijven bevinden zich in de Gentse regio (versus 32%, cf. supra: 3.3.1). De top 3 wordt verder aangevuld door buurgemeenten van Gent (Merelbeke en Sint-MartensLatem). Deze stedelijke vestigingstendens hoeft niet te verwonderen: ICT bedrijven – en al zeker ICT bedrijven met weinig personeel – hebben doorgaans weinig ruimte en infrastructuur nodig en hoeven zich niet noodzakelijk op een bedrijventerrein te vestigen. Dit alles in beschouwing genomen, durven we spreken van een ‘digitaal innovatie-ecosysteem’ in Gent. Bij de ontwikkeling hiervan mogen we de rol van iMinds (inmiddels geïntegreerd in imec) zeker niet onderschatten. Meer concreet had iMinds een sterk iStart-ondernemersprogramma, i.e. een acceleratieprogramma voor het aantrekken van extra kapitaal voor haar starters dat werd beschouwd als een van de beste business accelators in Europa. Ook de oprichting van een ‘Level-up’ platform door de vzw Gent BC16 heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de – verdere – ontwikkeling van het Gentse digitale innovatie-ecosysteem. Gent BC was een initiatief van onder meer de POM, Stad Gent, en UGent. Het creëerde als overlegplatform initiatieven voor onderzoekers, ondernemers en overheden om samen een gemeenschappelijk slagvaardig innovatiebeleid uit te werken. Er werd daarbij veel belang gehecht aan een verregaande samenwerking met partners. Alhoewel er geen direct verband is onderzocht tussen de rol van iMinds en/of Gent BC en de grote groei in innovatieve ICT bedrijven, lijkt ons ook hier aangetoond dat de aanwezigheid van dergelijke sterke samenwerkingsverbanden een sterke regionale stimulans geven aan innovatie. De positieve correlatie tussen de innovatiecapaciteit van KMO’s en de mate waarin ze externe relaties aangaan werd eveneens bevestigd door recent wetenschappelijk onderzoek (Lasagni 2012; cf. supra: intro).

16

iMinds is intussen gefusioneerd is met imec (2016) en Gent BC is stopgezet.

31


Locatie

Aantal bedrijven Aantal bedrijven in % [176]

Gent

97

55,11%

Merelbeke

13

7,39%

Sint-Martens-Latem 9

5,11%

32


3.5 Permanente O&O bedrijven Tot slot willen we een aparte paragraaf wijden aan de zogenaamde ‘permanente O&O bedrijven’. Van de 887 Oost-Vlaamse O&O bedrijven op de meest recente lijst zijn er namelijk 172 bedrijven (of bijna één op vijf) die de afgelopen 10 jaar consequent hebben gerapporteerd dat ze aan O&O doen, en dus in élk van de voorbije 5 ECOOM enquêtes voorkomen. Deze permanente O&O bedrijven zijn doorgaans groter wat betreft het aantal personeelsleden: de meerderheid (55%) beschikt over méér dan 49 werknemers. Bij de laatste O&O enquête is deze verhouding precies omgekeerd: daar hebben de meeste bedrijven (72%) net minder dan 49 personeelsleden in dienst. We zien dit ook weerspiegeld in het gemiddelde en de mediaan: gemiddeld

33


167 werknemers en een mediaan van 61 werknemers bij de permanente O&O bedrijven tegenover gemiddeld 80 werknemers en een mediaan van 22,5 werknemers bij de bedrijven van de laatste O&O enquête. Bovendien voldoet 10% minder aan de KMO definitie (83,6% versus 93,5%). Aantal werknemers Aantal bedrijven Aantal bedrijven in % [N = 171] 1-9

17

9,94%

10-49

60

35,09%

50-249

66

38,60%

250-499

18

10,53%

500+

10

5,85%

Met betrekking tot het financiële plaatje van de permanente O&O bedrijven stellen we vast dat zowel hun RTV als hun solvabiliteit opvallend hoger zijn (RTV: gemiddeld 7,1 tegenover 4,12; slechts een schuldgraad van gemiddeld 53%). Ze kennen tevens een iets lagere arbeidsinstensiviteit (71% gemiddeld versus 80%), m.a.w. de personeelskosten wegen iets minder zwaar door in de verhouding met de toegevoegde waarde. De arbeidsproductiviteit ligt bovendien hoger: de gemiddelde werknemer bij een permanent O&O bedrijf draagt gemiddeld 10.000 euro (op jaarbasis) meer bij aan de toegevoegde waarde. Kortom, de permanente O&O bedrijven kennen een hogere winstgevendheid en zijn dus financieel nog gezonder. Dit kan mogelijk verklaard worden door het feit dat ze al beschikken over een ‘proven track record’ van O&O activiteiten. Ook de omgekeerde redenering valt echter niet uit te sluiten: net omdat ze financieel gezond zijn, kunnen ze zich een eigen onderzoeksafdeling permitteren en/of zullen de O&O afdelingen minder zwaar doorwegen op de activiteiten van het bedrijf. Current ratio

Permanent O&O bedrijf [N: doorsnee O&O bedrijf [N: 853 169 van de 172]

van de 887]

Gemiddelde

2,64

2,34

Mediaan

1,59

1,52

Rentabiliteit totale vermogen

Permanent O&O bedrijf [N: doorsnee O&O bedrijf [N: 853 169 van de 172]

van de 887]

Gemiddelde

7,10

4,12

Mediaan

6,55

4,98 34


Solvabiliteit

Permanent O&O bedrijf [N: doorsnee O&O bedrijf [N: 853 169 van de 172]

van de 887]

Gemiddelde

46,99

40,74

Mediaan

46,80

40,36

Personeelskosten/toegevoegde

Permanent O&O bedrijf [N: doorsnee O&O bedrijf [N: 836

waarde

169 van de 172]

van de 887]

Gemiddelde

70,79%

79,72%

Mediaan

64,69%

70,18%

Toegevoegde

waarde

per Permanent O&O bedrijf [N: gemiddeld O&O bedrijf [N: 779

personeelslid

168 van de 172]

van de 887]

Gemiddelde

127.000 euro

117.267 euro

Mediaan

112.000 euro

88.000 euro

Het meest opvallende resultaat is dat maar liefst 70% van de permanente O&O bedrijven in de industrie zit. De meest recente O&O enquĂŞte toont een duidelijke verschuiving, want meer dan de helft (55%) van die O&O bedrijven is actief in de dienstensector. Meer concreet, 13% van de permanente O&O bedrijven is actief in de vervaardiging van chemische producten (NACE-code 20). Sector

Overeenstemm ende NACEcode

Precies aantal + % permanente O&O bedrijven [N = 172]

Hightech en industriesector Hightech en dienstensector Lowtech en dienstensector

20-21, 26-27, 28-30 62, 71-72

31,4%

Percentage innovatieve bedrijven in OostVlaanderen actief in deze sector [N = 887] 13,64%

23,8%

33,14%

46, 49-53, 58, 59-63 (excl. 62), 64-66, 73 10-11, 13-15,

6,4%

21,64%

38,4%

31,6%

Lowtech en

35


industriesector

16-18, 31, 19, 22, 23, 24-25, 33, 5-9, 12, 32, 35-39

NACEcode

Omschrijvi Aantal Aantal ng NACE- bedrijven bedrijv code [N = 172] en in %

20

Vervaardig 22 ing van chemische producten

13,18%

62

176

19,84%

62

Ontwerpen 19 en programme ren van computerpr ogramma's, computerco nsultancyactiviteiten en aanverwant e activiteiten

11,65%

46

80

9,02%

10

Vervaardig 15 ing van voedingsmi ddelen

8,40%

71

77

8,68%

28

Vervaardig 14 ing van machines, apparaten en werktuigen

7,87%

10

53

5,98%

13

Vervaardig 13 ing van textiel

6,85%

20

48

5,41%

71

Architecten 12 en ingenieurs; technische testen en toetsen

7,64%

(‌)

NA Aantal bedrijven % bedrijven [887] CEcod e

(‌)

36


46

Groothande 5 l en handelsbe middeling (met uitzonderin g van de handel in motorvoert uigen en motorfietse n)

2,70%

4. Algemene conclusie & beleidsaanbevelingen

weids innovatielandschap Allereerst illustreert deze studie het multidimensioneel karakter van het begrip ‘innovatie’. Innovatie omvat elke verandering in producten, maar ook in diensten, processen/methodieken, organisaties of marketing. Innovatieliteratuur heeft in het verleden de rol van de onderzoeksinstellingen vaak overbenadrukt als drijvers van innovatie. Deze studie schetst echter een realistischer – breder – beeld van innovatie: innovatie is méér dan hardcore onderzoek, én is niet enkel een zaak van de onderzoeksinstellingen. De bedrijven spelen een cruciale rol in het – regionale – innovatielandschap, zowel bij de creatie van innovatie als bij de diffusie ervan. Bovendien is duidelijk geworden dat onder de verzamelnaam “de bedrijven” verschillende types ondernemingen schuilgaat. De bedrijven uit de bredere CIS enquête (deelstudie 1) beschikken over een ander profiel dan die uit de O&O enquête (deelstudie 2). Zo behoren driekwart van de Oost-Vlaamse innovatieve bedrijven tot de lowtech groep, waarbij ze evenredig verdeeld zijn over de diensten- en industriesector, terwijl de O&O bedrijven in Oost-Vlaanderen momenteel vooral worden gekenmerkt door een gerichtheid op hightech diensten (33%). De ‘permanente O&O bedrijven’, die al 10 jaar rapporteren aan O&O te doen, tonen echter wel weer een sterk industrieel karakter (70% in industrie). We zien dus een verschuiving van O&O in industrie naar O&O in diensten. Kortom, de innovatie-inspanningen van onze Oost-Vlaamse bedrijven kennen een heterogeen karakter en de bedrijven zelf vormen een diverse groep.

37


conclusies deelstudie 1 De resultaten van de eerste deelstudie tonen eerst en vooral dat 63% van de Oost-Vlaamse ondernemingen actief is in innovatie. 41% van de innovatieve ondernemingen actief in procesinnovatie, 37% in organisatorische innovatie, 33% in productinnovatie en 30% in marketinginnovatie. Dit percentage is in lijn met de gegevens voor de rest van Vlaanderen. Er blijft in (Oost-)Vlaanderen echter wel een niet te verwaarlozen groep niet-innovatieve ondernemingen. ‘Andere prioriteiten binnen de onderneming’ wordt het vaakst gezien als een factor die innovatie-activiteiten belemmert. Binnen Oost-Vlaanderen werkt 26% van de innovatieve ondernemingen samen voor innovatieactiviteiten. De meest populaire samenwerkingspartners zijn de leveranciers. Kijken we naar locatie, dan werkt 24% samen met een partner binnen België. 13% en 6% heeft respectievelijk een partner binnen en buiten Europa. De samenwerking tussen innovatieve KMO’s is overigens een sterkte van het hele Vlaamse innovatiesysteem ̶ genetwerkte KMO’s beschikken nu eenmaal over een hogere innovatiecapaciteit (cf. supra intro: RIS 2019; Lasagni 2012). In vergelijking met andere Vlaamse provincies, is het positief dat Oost-Vlaamse bedrijven significant meer financiële overheidssteun verkrijgen (21% vs 15%). Daar tegenover staat wel dat ze ‘het gebrek aan gekwalificeerd personeel’ vaker aan als belemmerende factor ervaren (38% vs 35%). Inzake levenslang leren blijven we trouwens in héél Vlaanderen ernstig achterop hinken (cf. supra intro: RIS 2019). Voor de optimale ontwikkeling van het regionale innovatielandschap wordt best dus ook gericht ingezet op ‘human capital’, waarbij we niet enkel mogen focussen op mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en laag- en middengeschoolden, maar ook op hogergeschoolden. We kunnen er immers van uitgaan dat het ervaren tekort aan gekwalificeerd personeel bij onze Oost-Vlaamse innovatieve bedrijven evenzeer hogergeschoolden betreft (bijvoorbeeld onderzoeksprofielen).

conclusies deelstudie 2 Ook voor de subgroep van O&O bedrijven, waarop onze tweede deelstudie inzoomt, is ‘human capital’ een niet te onderschatten factor. Dit soort bedrijven is immers eerder arbeids- dan kapitaalintensief. Uit onze analyse blijkt tevens dat de Oost-Vlaamse O&O bedrijven over het algemeen financieel gezond zijn, met een gemiddelde RTV van 4,12% en een schuldgraad van nog geen 60%. Voor de rest zien we een divers plaatje qua leeftijd, locatie en sector. Het gemiddelde O&O bedrijf telt 80 werknemers; de mediaan bedraagt slechts 22,5 werknemers. Het grote verschil tussen mediaan en gemiddelde wijst er op dat Oost-Vlaanderen een paar grote O&O bedrijven heeft, maar dat KMO’s een belangrijke actorenbasis voor O&O vormen. Dit sluit aan bij onze vorige O&O studies.

38


In vergelijking met vorige jaren is er onder de Oost-Vlaamse O&O bedrijven wel een opvallende toename van bedrijven actief in het ICT domein. Deze hebben bovendien een uitgesproken voorkeur voor de Gentse regio én zijn opvallend jonger dan de andere O&O bedrijven. Daar waar we in onze vorige studies (uit 2010 en 2013) geen geografisch geconcentreerde O&O bedrijfsactiviteiten konden detecteren, durven we nu spreken over de opkomst van een ICT innovatie-ecosysteem in het Gentse.

 beleid op maat: regionale kennis- en innovatiegemeenschap initiator & facilitator We kunnen hier de link maken met het ̶ regionale ̶ beleid. De nieuwe Vlaamse regering erkent in haar regeerakkoord expliciet de rol van de Provincies bij het uittekenen van een regionaal innovatiebeleid, waarbij vertrokken wordt van de uniciteit en specificiteit van de bestaande regionaaleconomische structuur. Vanuit haar intermediaire positie is de Provincie uitstekend geplaatst om de vinger aan de pols te houden van de regionale economische realiteit. Uiteraard juichen wij de bijkomende investeringen in O&O van de nieuwe Vlaamse regering toe om tegen het einde van de legislatuur de 3% norm voor gezamenlijke O&O investeringen van overheid en ondernemingen te bereiken in Vlaanderen. 17 Hierbij worden de middelen voor O&O projecten en voor investeringen in infrastructuur verhoogd. Voor de optimale ontwikkeling van ons regionale innovatielandschap volstaat dit echter niet. Om te komen tot een ondersteund en passend innovatiebeleid voor de regio Oost-Vlaanderen zijn er onmiskenbaar evenzeer andere accenten nodig. De rol van de Provincies en van haar agentschappen (zoals de POM) in het Vlaamse innovatielandschap ligt in het verder tot ontwikkeling brengen en het versterken van (sub)regionale innovatieve (industriële) ecosystemen. Geworteld in het economische en academische weefsel van hun grondgebied kan de Provincie immers de relevante lokale actoren op de juiste schaal benaderen. Dat maakt de Provincies uniek en stelt hen in staat om – bottom up – sterke innovatie ecosystemen te vormen, die van nabij worden opgevolgd, maar niet gebonden zijn aan gemeentegrenzen. De flankerende maatregelen kunnen bestaan uit: het initiëren, faciliteren en managen van sterke (triple helix) samenwerkingsverbanden met betrekking tot regionaal beloftevolle ecosystemen; het ondersteunen van maatschappelijk strategische industriële projecten 18; het opstellen van community-based programma’s rond strategische domeinen zoals bijvoorbeeld het ICT domein 19,…

cf. nieuwe beleidsnota EWI: http://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=1496566 p44: “Voor de middelen die de Vlaamse regering de komende vijf jaar aan investeringen zal besteden, worden investeringen in infrastructuur voor O&O als één van de prioriteiten naar voor geschoven.” 18 De ondersteuning van industriële innovatieve ecosystemen die de industriële innovatie moeten ondersteunen vormt tevens de kern van het industriebeleid van de Europese Commissie; cf. intro. 19 Concreet denken we bijvoorbeeld aan de formatie van kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s) naar het model van de Europese ‘KIC’s’ (‘Knowledge Innovation Communities’). Een zogenaamde ‘KIG’ wordt gevormd door een gemeenschap van mensen (met vertegenwoordiging van de triple helix) waarin continu informatie en kennis kan worden uitgewisseld rond betreffende thema’s. Het concept van ‘KIG’s’ wordt momenteel door de Europese Commissie naar voren geschoven als een 17

39


Dit is in deze studie alvast mooi geĂŻllustreerd aan de hand van de succesvolle case van het netwerk- en overlegplatform Gent BC met iMec en het ICT innovatie-ecosysteem.

ideale strategie ter versterking van het https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/IP_19_3849).

regionale

innovatiebeleid

(cf.

40


5. Referenties

Lasagni A. (2012), How Can External Relationships Enhance Innovation in SMEs? New Evidence for Europe, Journal of Small Business Management 50 (2), 310–339 Mariz-Perez et al. (2012), The Relevance of Human Capital as a Driver for Innovation, Cuadernos de Economía 35 (98), 68-76 Street & Camero (2007), External Relationships and the Small Business: A Review of Small Business Alliance and Network Research, Journal of Small Business Management 45 (2), 239–266 van de Vrande et al. (2009), Open Innovation in SMEs: Trends, Motives and Management Challenges, Technovation 29, 423–437

.

41


Appendix deelstudie 1

Tabel 2 Ondernemingen actief in innovatie. 95%-betrouwbaarheidsinterval. Vlaanderen Oost-Vlaanderen Andere provincies Waldstatistie Ondergre Bovengr Ondergre Bovengr Ondergre Bovengr k ns ens ns ens ns ens Aandeel innovatoren 0.59 0.64 0.58 0.68 0.59 0.64 0.57 Productinnovatie 0.31 0.35 0.29 0.38 0.31 0.35 0.77 Procesinnovatie 0.36 0.40 0.36 0.46 0.34 0.39 0.12 Organisatie-innovatie 0.37 0.41 0.32 0.42 0.37 0.42 0.26 Marketinginnovatie 0.27 0.31 0.25 0.34 0.27 0.32 0.95 De cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap.

42


Tabel 3 Resultaten regressiemodellen. Verschillen bij Oost-Vlaamse ondernemingen in gerapporteerde belemmeringsfactoren voor innovatie naargelang bedrijfsgrootte – deel I Gebrek eigen Gebrek externe Gebrek Moeilijkheden financiële financiële gekwalificeerd Andere verkrijgen middelen middelen Te hoge kosten personeel prioriteiten overheidssteun (1) (2) (3) (4) (5) (6) Oost-Vlaanderen -0.053 0.006 -0.012 0.123 0.028 -0.017 (0.086) (0.090) (0.085) (0.090) (0.081) (0.091) (middel)groot -0.026 -0.013 -0.015 0.042 0.211*** -0.052 (0.053) (0.056) (0.052) (0.051) (0.053) (0.055) (middel)groot & Oost0.085 0.047 0.152 0.029 0.057 0.110 Vlaanderen (0.116) (0.122) (0.114) (0.116) (0.108) (0.120) Sector dummy’s? Ja Ja Ja Ja Ja Ja Aantal observaties 2,995 2,995 2,995 2,995 2,995 2,995 Noot: De tabel toont de resutaten van een Ordered Probit model. Coëfficiënten en standaard fouten (tussen haakjes) zijn vermeld. De afhankelijke variabelen zijn de factoren die innovatie belemmeren. De cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap. Tabel 4 Resultaten regressiemodellen. Verschillen bij Oost-Vlaamse ondernemingen in gerapporteerde belemmeringsfactoren voor innovatie naargelang bedrijfsgrootte – deel II Moeite vinden Onduidelijkheid Overlast door Onzekerheid Gebrek aan samenwerkingsTe veel interesse implementatie door consistentie partners concurrentie klanten regelgeving regelgeving regelgeving (7) (8) (9) (10) (11) (12) Oost-Vlaanderen -0.052 0.028 -0.006 0.073 0.087 0.053 (0.097) (0.091) (0.091) (0.088) (0.086) (0.090) (middel)groot 0.045 -0.001 0.032 0.034 0.043 0.020 (0.055) (0.054) (0.053) (0.053) (0.054) (0.054) (middel)groot & Oost0.136 0.038 0.162 0.011 0.065 0.108 Vlaanderen 43


(0.123) (0.119) (0.121) (0.115) (0.115) (0.117) Sector dummy’s? Ja Ja Ja Ja Ja Ja Aantal observaties 2,995 2,995 2,995 2,995 2,995 2,995 Noot: De tabel toont de resutaten van een Ordered Probit model. Coëfficiënten en standaard fouten (tussen haakjes) zijn vermeld. De afhankelijke variabelen zijn de factoren die innovatie belemmeren. De cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap.

Tabel 5 Verschillen bij Oost-Vlaamse ondernemingen in gerapporteerde belemmeringsfactoren voor innovatie naargelang sector – deel I

Oost-Vlaanderen hightech en industriesector hightech en dienstensector lowtech en dienstensector hightech en industriesector & Oost-Vlaanderen hightech en dienstensector & Oost-Vlaanderen lowtech en dienstensector & Oost-Vlaanderen

Gebrek eigen financiële middelen (1) -0.237* (0.131) -0.052 (0.084) 0.115 (0.083) -0.387*** (0.081)

Gebrek externe financiële middelen (2) -0.200 (0.129) -0.096 (0.085) -0.038 (0.085) -0.399*** (0.083)

Te hoge kosten (3) -0.155 (0.130) -0.019 (0.079) 0.028 (0.082) -0.405*** (0.079)

Gebrek gekwalificeerd personeel (4) 0.005 (0.117) 0.136* (0.080) 0.037 (0.081) -0.352*** (0.078)

Andere prioriteiten (5) -0.057 (0.117) 0.107 (0.083) -0.088 (0.082) -0.251*** (0.079)

Moeilijkheden verkrijgen overheidssteun (6) -0.188 (0.126) -0.016 (0.081) -0.050 (0.082) -0.441*** (0.084)

0.127

0.241

0.127

-0.020

-0.004

0.100

(0.174)

(0.179)

(0.173)

(0.176)

(0.165)

(0.172)

0.245

0.273

0.207

0.105

0.115

0.404**

(0.178)

(0.183)

(0.175)

(0.166)

(0.166)

(0.174)

0.375**

0.386**

0.321*

0.268

0.193

0.333*

(0.173)

(0.179)

(0.170)

(0.175)

(0.159)

(0.180) 44


Dummy voor grootteklasse? Ja Ja Ja Ja Ja Ja p-waarde test gezamenlijke significantie Oost0.1528 0.1830 0.2837 0.3623 0.5362 0.0659 Vlaanderen & sector dummies Aantal observaties 2,995 2,995 2,995 2,995 2,995 2,995 Noot: De tabel toont de resutaten van een Ordered Probit model. CoĂŤfficiĂŤnten en standaard fouten (tussen haakjes) zijn vermeld. De afhankelijke variabelen zijn de factoren die innovatie belemmeren. Een overzicht van de NACE-sectoren is beschikbaar in Tabel 1. De cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap.

45


Tabel 6 Verschillen bij Oost-Vlaamse ondernemingen in gerapporteerde belemmeringsfactoren voor innovatie naargelang sector – deel II

Oost-Vlaanderen hightech en industriesector hightech en dienstensector lowtech en dienstensector hightech en industriesector & Oost-Vlaanderen hightech en dienstensector & Oost-Vlaanderen lowtech en dienstensector & Oost-Vlaanderen

Moeite vinden samenwerkingspartners (7) -0.129 (0.134) 0.097 (0.085) -0.051 (0.083) -0.195** (0.083)

Te veel concurrentie (8) -0.085 (0.133) -0.008 (0.082) -0.100 (0.081) -0.236*** (0.081)

Onduidelijkheid interesse klanten (9) 0.038 (0.132) 0.001 (0.080) -0.140* (0.081) -0.235*** (0.078)

Overlast door implementatie regelgeving (10) -0.146 (0.117) 0.109 (0.081) -0.101 (0.082) -0.252*** (0.082)

Onzekerheid door regelgeving (11) -0.070 (0.118) 0.058 (0.080) -0.063 (0.084) -0.219*** (0.082)

Gebrek aan consistentie regelgeving (12) -0.130 (0.127) 0.072 (0.081) -0.101 (0.085) -0.182** (0.083)

0.115

0.131

0.136

0.094

0.072

0.103

(0.185)

(0.176)

(0.182)

(0.162)

(0.165)

(0.170)

0.119

0.022

0.065

0.157

0.091

0.229

(0.182)

(0.177)

(0.177)

(0.166)

(0.166)

(0.170)

0.191

0.243

-0.073

0.451***

0.353**

0.388**

(0.190) Ja

(0.180) Ja

(0.181) Ja

(0.171) Ja

(0.168) Ja

(0.177) Ja

Dummy voor grootteklasse? p-waarde test gezamenlijke significantie Oost0.7931 0.4820 0.6708 0.0535 0.1711 0.1415 Vlaanderen & sector dummies Aantal observaties 2,995 2,995 2,995 2,995 2,995 2,995 Noot: De tabel toont de resutaten van een Ordered Probit model. Coëfficiënten en standaard fouten (tussen haakjes) zijn vermeld. De afhankelijke variabelen zijn de factoren die innovatie belemmeren. Een overzicht van de NACE-sectoren is beschikbaar in Tabel 1. De cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt 46


gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap.

47


Tabel 7 Overzicht verschillende samenwerkingspartners. 95%-betrouwbaarheidsinterval. Vlaanderen Oost-Vlaanderen Andere provincies WaldOndergre Bovengr Ondergre Bovengr Ondergre Bovengr statistie k ns ens ns ens ns ens Samenwerking0.237 0.275 0.222 0.307 0.232 0.275 0.663 algemeen Andere ondernemingen binnen de 0.057 0.078 0.053 0.104 0.053 0.076 0.3286 ondernemingsgroep Leveranciers 0.176 0.211 0.165 0.245 0.172 0.210 0.5383 Klanten, zowel uit private als openbare 0.069 0.089 0.054 0.092 0.069 0.092 0.5112 sector Concurrenten of andere ondernemingen in de 0.028 0.042 0.023 0.054 0.027 0.042 0.678 sector Consultants en 0.077 0.100 0.075 0.136 0.072 0.097 0.2173 commerciĂŤle laboratoria Universiteiten of 0.074 0.090 0.071 0.114 0.070 0.088 0.2658 hogescholen Overheidsinstellingen en 0.055 0.073 0.045 0.083 0.054 0.075 0.9505 onderzoeksinstellingen Noot: de cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap.

Tabel 8 Overzicht locatie samenwerkingspartners. 95%-betrouwbaarheidsinterval. Vlaanderen Oost-Vlaanderen Andere provincies WaldOndergre Bovengr Ondergre Bovengr Ondergre Bovengr statistie k ns ens ns ens ns ens

Samenwerking0.237 0.275 0.222 0.307 0.232 0.275 0.663 algemeen Partners in BelgiĂŤ 0.198 0.232 0.202 0.285 0.188 0.227 0.124 Partners in Europa 0.112 0.138 0.101 0.160 0.109 0.139 0.696 Partners in de rest van de 0.040 0.056 0.036 0.076 0.037 0.054 0.358 wereld Noot: de cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap.

48


Tabel 9 FinanciĂŤle overheidssteun voor innovatie. 95%-betrouwbaarheidsinterval. Vlaanderen Oost-Vlaanderen Andere provincies WaldOndergre Bovengr Ondergre Bovengr Ondergre Bovengr statistie k ns ens ns ens ns ens

Overheidssteun 0.091 0.114 0.113 0.175 0.079 0.103 0.002 Vlaamse overheid Overheidssteun 0.098 0.114 0.105 0.155 0.090 0.108 0.030 federale overheid Gedeeltelijke vrijstelling 0.088 0.103 0.088 0.130 0.083 0.101 0.185 van bedrijfsvoorheffing Andere overheidssteun 0.032 0.045 0.036 0.070 0.028 0.042 0.061 federale overheid Overheidssteun Europese 0.016 0.024 0.014 0.031 0.015 0.024 0.533 Unie Geen overheidssteun 0.826 0.850 0.755 0.827 0.837 0.864 0.003 Noot: de cijfers zijn een extrapolatie naar de totale bedrijvenpopulatie, waarbij er verschillende gewichten toegekend worden aan de respondenten. Hiermee wordt gecorrigeerd voor de overbevraging van ondernemingen actief in innovatie en/of O&O en wordt een correcter beeld geschetst van het innovatielandschap.

49



Uitgegeven door de POM Oost-Vlaanderen PAC Het Zuid W. Wilsonplein 2, 9000 Gent Datum uitgave 22 juli 2020


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.