Reineringen - 12/2 (2021)

Page 1

Reineringen

Dit is een beetje een atypisch nummer. Moet kunnen, want het zijn ook geen normale tijden. Ook al is er nu toch wel zicht op beterschap. Atypisch omdat we deze keer gekozen hebben om het aantal artikels te beperken. En ze tegelijkertijd niet in stukken te knippen en een vervolgverhaal te maken. Het is inderdaad niet altijd vanzelfsprekend om in een bijdrage de juiste cesuur te vinden, zonder aan de ziel van die tekst te raken. Dus deze keer wat langere teksten met weliswaar onderwerpen die heel ver uit elkaar liggen. Van duiven over geuren naar een wat “aangebrande” auteur, het is een grote stap.

In het eerste artikel neemt Paul Wyckmans ons mee naar de wereld van de blauwe geschelpte, van de colombofielen, of gewoonweg van de duivensport. Een oeroude en zeer Vlaamse hobby die enerzijds toch wel op de terugweg is, maar anderzijds toch weer af en toe het nieuws haalt, wanneer een duif voor een waanzinnig bedrag naar Japan verhuist. Duivensport houdt ook wat nostalgie in, want het kost ons niet veel moeite om de tune van “inlichtingen voor duivenliefhebbers” en de vaste stem van eerst Wim De Lathouwer en daarna Johan Roggen voor de geest te halen. Die inlichtingen werden in 1929 al voor het eerst op de radio gebracht, want nu zijn die inlichtingen nog altijd te horen via Sporza Radio, AM, DAB en het internet.

Het kan niet anders, of dit moet toch wel het langst lopende programma van de radio zijn. En tegelijkertijd ook het kortste, want dat bulletin duurt telkens maar één minuut. En dan zwijgen we nog over de charismatische figuur Pol Jacquemyns. Zijn praatjes in het toenmalige Sportweekend over voetbal zijn al even legendarisch als zijn (voor)liefde voor de duivensport. Het kan natuurlijk niet anders, er waren ook heel wat duivenmelkers in Kontich en Waarloos en Paul Wyckmans vertelt ons daarover als bevoorrechte getuige die van kleins af het hele gebeuren van heel dicht meemaakte.

Tussendoor brengt Erwin Van de Velde ons een amuse-gueule over geuren. Geuren, van verfijnd aroma tot stank, ondergaan een voortdurende verandering in het reukpatroon van de hedendaagse mens. Waar is de tijd dat de eau de cologne 4711 ongeveer het enige parfum in het doorsnee Vlaamse huisgezin was. Chanel N°5 heeft het Kölnisch Wasser ondertussen allang de adem afgesneden.

In het tweede hoofdartikel brengt Frank Hellemans het vervolg van de literaire carrière van Raf Verhulst. Je vindt Verhulst niet bij de canon van de Vlaamse literatuur en Frank onderzoekt of dit terecht is. Want naast literaire criteria spelen er bij Verhulst ook andere factoren een rol. Zijn extreem pro-Duitse houding maakte hem tot literaire paria, waardoor een objectieve lectuur van zijn werk niet evident is. Toch is ook hij een Kontichse figuur die we – in de juiste context – niet mogen vergeten.

Nog even dit. We hopen in september alle normale activiteiten na anderhalf jaar coronatoestanden opnieuw te kunnen hervatten. Op 5 september ontvangen we jullie in het documentatiecentrum waar we onze gerestaureerde schilderijen voorstellen en op 12 september opent ons museum opnieuw zijn deuren. Misschien ontmoeten we jullie daar. We willen jullie in de volgende Reineringen ook verrassen met de ontdekking van een dagboek uit de Eerste Wereldoorlog. Maar daaromtrent houden we je nog even in spanning. Ondertussen wensen we je veel leesplezier.

V
Bronvermelding Foto: © https://nl.wikipedia.org/wiki/postduif

DUIVEN KWEKEN, MELKEN, ERMEE SPELEN: EEN SPORT?

Inleiding

Meer dan tien jaar geleden kregen we vanaf de eerste zaterdagmorgen van april tot einde september op radio Brussel, later BRT en VRT, vanaf de eerste zondag van april elk jaar een stem te horen die ’berichten voor de duivenliefhebbers’ bracht. Je luisterde ernaar omdat het je interesseerde, om te vernemen met welk weer in de verschillende regionen van het land en verder af te rekenen viel. De splitsing in westen-, midden- en oostenlijn stelde iedereen tevreden, ongeacht het gewest in België. Maar had je ooit al gedacht aan de inhoud van een bericht als: “Barcelona. De 10 000 duiven van de internationale prijsvlucht werden om zeven uur ‘gelost’, bij goed weer en zuidenwind?” Of “de begeleiders wachten”, het verdriet van elke duivenliefhebber en ‘uitmaker’ van de duivenwedstrijd?

Mogelijk heb je intussen een kleine berekening gemaakt: “Barcelona, moet in vogelvlucht zowat een duizend kilometer van ons land gelegen zijn. In hoeveel tijd kunnen de duiven deze afstand overbruggen? Je schrikt er wel even van op, zo je verneemt dat de beestjes er gewoonlijk een dag over doen, plus een overnachting en daags nadien, bij de eerste uren in alle regionen van het land en zelfs van West-Europa hun til bereiken. De duif van ene Armand Van Bruaene (een meubelmaker uit Lauwe), bereikte ooit de avond van dezelfde dag bij duisternis haar hok, na een afstand van 1 045 km te hebben afgelegd!

Bij dit weetje krijg je misschien wel respect voor de lui die men – ietwat pejoratief – duivenmelkers is gaan noemen, daarmee zinspelend op hun weergaloos geduld en ook wel op hun urenlang verblijf op de duiventil.

De man met de pet en de mand in de hand is uit onze straten verdwenen. Wie beschikt niet over een auto? Of mag met een gedienstige collega zijn kostbare gevleugelde vracht meevoeren naar het intekenlokaal voor één of andere prijskamp?

De tientallen supporters die beneden in de straat, bij woonst of hok van een gevierde kampioen wekelijks op de aankomst van de duifjes mee staan te “letten” zijn verdwenen, samen met de meest hokken in het dorp of stad. De oude woonsten werden gesloopt en door echte en mindere wolkenkrabbers vervangen.

De duivensport is uit de drukte van stad of dorp verdwenen en de wekelijke competities zijn naar het echte platteland verhuisd. Deze uitwijking brengt natuurlijk een vermindering mee in het aantal officieel aangesloten leden bij de nationale duivenliefhebbersbond, maar wie gebleven is, gaat erop vooruit. Moderne, lichte en luchtige hokken, digitale technieken voor tijdregistratie en prijsberekening, kennis van sportvoeding voor duiven, het gebruik van een eigen pc voor het opvolgen van weersvoorspellingen, dit alles is een moderne liefhebber niet meer vreemd.

Bij de bevrijding in de eerste jaren na de oorlog, telde de Koninklijke Belgische Duivenliefhebbersbond (KBDB) zowat 200.000 leden. Dat is nu herleid tot iets méér dan de helft; maar het aantal duiven dat jaarlijks een identiteitsring aan de poot krijgt, blijft constant omtrent de 3,500,000 schommelen. Het betreft diertjes die in het jaar geboren worden. Dit betekent toch dat het globaal aantal sportduiven in het land zowat tien miljoen stuks bedraagt! Ongeveer één per inwoner!

Zo oud als de zondvloed

Het gebruik van de duif als gevleugelde bode is zo oud als de zondvloed, pleegt men te zeggen, wijzend op het diertje dat met de olijftak in de bek, Noach kwam melden dat er weer vaste bodem te raken was.

De Franse natuurkundige Georges-Louis Leclerc de Buffon (1707-1788) heeft beweerd “dat het paard de edelste verovering is van de mens”. De geleerde man kende de sportduif niet en nog minder wat zij vermag, alléén, zonder gids of drijver. Het gebruik van de duif als bode loopt tot in de eeuwen terug en was toen wel een voorrecht van prinsen en koningen.

Frontin weet te vertellen dat de duif voor het eerst met militaire doeleinden werd ingezet bij de belegering van Modena, 43 jaar voor Christus!

De oudste schepenbrieven zijn er getuigen van dat bij grote hoeven en kastelen meestal een duivenhok, een zogenaamd

2 Reineringen12.2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Modern tuinhok met spoetnik (landingsplank) en afgesloten vliegren.

duifhuis, voorhanden was. Voor die duifhuizen, die soms wel de vorm van een duiventoren zullen hebben gehad, kennen we tal van bewijsplaatsen in huur- of verkoopcontracten. Het houden van duiven was in het Oud Regime blijkbaar een privilege van adel en betere stand, later vanaf de 19e eeuw trad ook voor de gewone mens een echt democratiseringsproces op.

Nathan Mayer Rothschild (1777-1836) heeft in 1815 aan de nederlaag van Napoleon zijn grote rijkdom te danken. Hij stuurde duiven naar Londen met de boodschap dat Napoleon gewonnen had, waarna de beurs instortte. Hij kocht daarna de gedevalueerde aandelen massaal op en werd bij het correcte nieuws in een klap superrijk.

De duiven (van de militaire duiventillen) hebben in de oorlogen van 1870 en 1914-18 belangrijke opdrachten vervuld. Mijn vader moest bij het begin van de Tweede Wereldoorlog zijn duiven inleveren. Ze werden verzameld in reuzenkooien in het Warandepark voor het koninklijk paleis.

België en Frankrijk houden vandaag geen militaire postduiven meer. In de Verenigde Staten doet men echter verder. Toch blijft de duif in ons land onder controle van het Ministerie van Defensie, principieel althans.

België, de bakermat

Luikse kroppers in de Napoleontische en Hollandse periode

Werd de Koninklijke Belgische Duivenliefhebbersbond pas in 1910 gesticht, dan is bewezen dat in de eerste helft van de 19e eeuw, door Belgische amateurs regelmatig prijskampen werden ingericht. Zo vinden we sporen van oefenvluchten en wedstrijden terug naar Parijs en Lyon (Luik 1806), naar Frankfurt am Main (Herve 1818), Parijs (Luik 1820), London (Verviers 1823) Het blijft evenwel beperkt tot de ruime regio Luik met duiventypes met ‘krop en korte bek’. Het transport gebeurde ‘met paard en kar overdekt met een hermetisch gesloten zeil, met vogelstokken voor het gemak der gevleugelde reizigers; een drinkbak en granen naar keuze ter beschikking. Ter bestemming aangekomen, verwijderde de begeleider het zeil en ‘de duiven namen de vlucht’. Na de kar kwamen de draagkorven met grote afmetingen, die eerst op de rug dienden gedragen a rato van 16-30 km per dag. Sommige duiven zaten zo soms tussen tien tot veertien dagen opgesloten. De autoriteiten van de lossingsplaats dienden schriftelijk te bevestigen dat de drager(s) zijn/hun plicht correct had(den) vervuld. Daarvan getuigt een telegram van de politiecommissaris van de stad Orléans (15 juli 1845): “Hebben de zestig manden met duiven van de maatschappij ‘Les Mercures’ van Hoei in goede staat gevonden en zijn om zes uur in de morgen, aan de Porte Daumier, tot de lossing overgegaan”.

Een zekere François Pinet uit Hoei, uitbater van het maatschappijlokaal ‘De Duif’ verklaart in 1842 dat trainingen en wedstrijden in de stad van rond 1820 dateren en dat zijn vader twintig jaar lang duivendrager is geweest. Hijzelf volgde zijn vader op en liep alleen of vergezeld van een helper trajecten naar Besançon, Metz-en-Lorraine, Lyon, Nantes, Limoges, Chaumont en Orléans.

De eerste ‘internationale’ vlucht uit Rome vanuit het lokaal ‘H. Geest’ te Luik werd georganiseerd in juli 1856 met 125 reisduiven

Antwerpse ‘smijters’ en Luikse kroppers gekruist tot ‘smierels’

In Antwerpen gebruikte men vanaf 1820 de duiven om met spoed de beursberichten te bezorgen. Speculanten stuurden de duiven naar Brussel, Londen of Parijs om de stijging of daling van de beursfondsen te melden.

Duivenkwekers verhuurden hun getrainde duiven of - nog beter - verkochten ze (toen al) tegen woekerprijzen. Men gebruikte voor deze ‘luchtpostservice’ geblokte kropduiven of ‘smijters’, duiven om op te laten of om op te smijten.

De eerste maatschappij in de stad gesticht in 1825 droeg de naam ‘la Pomme de Grenade’. Nadien ging de voorkeur van de duivenliefhebbers naar een nieuwer duiventype: de tuimelaar. Helaas bleef hij onvermoeibaar rondjes draaien hoog boven het eigen hok. Hij moest dus eerst worden getraind vooraleer hij naar het eigen hok ‘tuimelde’. Na

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.2 3
Duiventoren in Lo-Reninge, ingericht met 1132 hokjes!

kruising van de Antwerpse tuimelaar met de Luikse kortbek kreeg men een duif, de ‘smierel’, die zo buitengewoon presteerde dat men Pierre Pittoors uit Borgerhout met dit duivenras uitsloot van deelname aan wedstrijden omdat ze tot een ander ras behoorden.

Bij een verdere veredelingspoging kruiste men deze ‘smierel’ met de vroegere ‘tuimelaar’ en zo kon men de negatieve eigenschappen van deze laatste neutraliseren. De nieuwe variant vloog niet meer zo hoog, bleef minder lang ronddraaien en viel sneller. Deze duiven vlogen sneller, vertoonden meer vluchtzekerheid en kwamen regelmatiger naar hun hok.

Het idee van Pittoors om varianten te gaan kruisen en betere wedstrijdresultaten te behalen kreeg uiteraard navolging. Zo verscheen te Antwerpen de ‘bec anglais’, een zgn. Ierse of Perzische postduif, zuiver van ras en rechtstreeks ingevoerd vanuit Engeland. Waarschijnlijk ontstond er in de periode 1830-1840 zo een reisduif die een kruising vormde tussen kropper, smijter, tuimelaar en bec anglais. Het resultaat noemde men ‘bek’ of ‘Antwerpse halvebek.

Van Brussel weten we niet zoveel, vaststaat dat ook hier de kruisingen hun intrede deden en de eerste maatschappij, ‘Libre d’Abéona’, duikt op in 1826.

Verteld wordt dat in het jaar 1815, een kropper toebehorend aan een liefhebber uit de St.-Lievensstraat te Gent, met zes andere vogels van hetzelfde ras, vanuit ‘Tours’ naar huis kwam. Een eerste wedstrijd (1826) in het lokaal ‘Den Duitsch’ of ‘L’Allemand’ werd er ingericht vanuit Parijs. Dezelfde dag kwam de winnende duif al toe, een kleine duif met korte bek en krop. Van ene Camille De Bast is geweten dat hij zowel ’s winters als ’s zomers gebruik maakte van duiven om de beursberichten te Dover op te volgen. Kampioenduiven bleken in Gent hoofdzakelijk kruisingen van witte smierels met de Antwerpse halvebek.

Na de opkomst van de spoorwegen vanaf 1835 werden wedstrijdduiven in kevies per treinwagon getransporteerd en werden de reistijden naar de lossingsplaatsen uiteraard veel korter. Ook werden de transportkosten per duif gedrukt en kon ook de volksmens meer en meer aan het duivenspel deelnemen.

Rond 1840 werkte men vooral met het Luikse en het Antwerpse ras in België, ze genoten een goede sportieve faam. Men had geleerd om varianten te kruisen en ook te letten op bepaalde genetische kenmerken als de kleur van de veren, vliegeigenschappen, … Het oriënteringsvermogen van duiven verbeterde er sterk op en de lichaamsbouw werd groter en atletischer, mee door intensieve training.

Er kan dus rustig worden beweerd dat België de bakermat van de sportduif en van de duivensport is. De sportduif is van Belgische makelij. De veredeling ervan mag worden toegeschreven aan de selectie die in elke kolonie geschiedt aan de hand van de bij de (talrijke) prijskampen behaalde uitslagen. Wie beweerde dat “het werk het werktuig maakt” kon geen klaardere taal spreken om de structurele evolutie van de postduif te onderlijnen. Het spreekt vanzelf dat wie steeds de beste vogels behoudt om verder te kweken, stilaan de kwaliteiten van deze beesten in de stam zal vastleggen. We mogen stellen dat rond 1850 de Belgische reisduif een vaste vorm aannam. Daarna begon stilaan specialisatie volgens te vliegen afstand.

Wie het wil hebben van sprinters, vogels die razendsnel huiswaarts keren op afstanden van 70 tot 200 km zal in afzienbare tijd een “sprinterstam” fokken, daar waar de man die slechts fondvliegers duldt, vogels die vluchten aankunnen als Barcelona, Marseille, Pau enz., in enkele jaren duiven voor deze vluchten zal selecteren.

De duivensport heeft in de jaren tussen de twee wereldoorlogen in ons land een uitzonderlijke populariteit genoten en daardoor een uitgesproken ontwikkeling gekend.

Zij is voor de kleine man, wat de paardensport voor de meer begenadigden betekent. Wat niet wil zeggen dat alleen werklui zich aan de duiven verhangen. Geneesheren, advocaten, priesters en professoren beoefenen de duivensport en met succes. De Koninklijke Huizen van Nederland en Groot-Brittannië hadden steeds een duiventil. Het duivenhok van koning Boudewijn met inhoud werd door koningin Fabiola na zijn overlijden in 1997 geschonken aan de toontuinen in Hoegaarden. Het werd er opnieuw opgebouwd en de duifjes werden weer verzorgd. Helaas wist een sluwe vos er binnen te raken en de duiven dood te bijten.

De evolutie in de laatste tientallen jaren was zo doorgedreven dat zonder overdrijven mag worden beweerd dat duivenliefhebberij niet langer folklore is, maar tot een echte kunst, een wetenschap is uitgegroeid.

Tientallen werken werden gepubliceerd om de duivenhouders aan te sporen méér bij de wetenschap te gaan aanleunen voor het bestrijden van de kwalen die de duiven soms teisteren, maar ook voor het uitbouwen van een stam, volgens de regels van de erfelijkheid, door inteelt en, af en toe, door voorzichtige kruisingen.

Wij zouden durven zeggen dat de benaming duivenmelker niet meer past. Zij mag vervangen worden door duivenhouder; althans voor het definiëren van een onderlegde kenner die het zowel van het fokken als van de competitie wil hebben.

De Belgische sportduif wordt in het buitenland ten zeerste geprezen. Daarvan getuigt de aanhoudende vraag naar onze vogels en de astronomische bedragen die voor de beste duiven worden neergeteld. Japan wil steeds onze beste

4 Reineringen12.2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

duiven. De winnaar van de internationale prijskamp uit Barcelona wordt geregeld een astronomisch bedrag geboden voor zijn winnende vogel: nu reeds meer dan 15 000 euro De Japanners worden door hun landbouwministerie gesubsidieerd om zich de beste duiven uit onze streken aan te schaffen, met het oog op de uitbouw van edele stammen in eigen land.

In de winter van 1976-77 ging de duif van de Waal Mersch uit Stée in een openbare verkoop al van de hand voor de fabelachtige som van 732 000 frank. (600 000 frank, plus 22% roepgeld).

De duif verhuisde naar Strombeek-Bever waar haar nieuwe eigenaar Roger Timmermans meteen de deur van de Japanse markt ontsloot.

Duiven houden hoe doe je dat?

Systematisch stappenplan:

1. Een duivenhok bouwen vereiste destijds een bouwvergunning, sedert 1.09.2009 niet meer in Vlaanderen.

2. Om reisduiven te houden en te laten uitvliegen, moet een liefhebber een machtiging van de burgemeester hebben. Ze kan geweigerd worden aan niet-Belgen, mensen die hun burgerrechten verloren hebben e.a.

3. Wie reisduiven houdt en ze laat uitvliegen moet aansluiten bij de KBDB, officieel opgericht op 27 november 1910. Die verenigt alle duivenliefhebbers die door de wet ertoe gemachtigd zijn reisduiven te houden.

4. Wie reisduiven kweekt moet ze na de geboorte zo snel mogelijk ringen.

5. Duiven worden inderdaad nog altijd individueel dubbel geregistreerd zowel met een genummerde metalen ring om de poot met het jaartal van aflevering en een kartonnen kaartje met dezelfde gegevens. Hiermee kan de liefhebber een bevolkingslijst van zijn hok opstellen die bij het begin van een nieuw jaar dient ingediend via de lokale duivenmaatschappij voor nationale registratie bij de KBDB. Zo kunnen controles uitgevoerd worden.

6. Bij klachten en op verzoek van de KBDB kan controle op een hok worden uitgevoerd. De liefhebber moet kunnen aantonen dat de reisduiven op het hok zijn eigendom zijn via ring en kaartje. De ingediende hoklijst bij het begin van het jaar dient hiervoor als uitgangspunt.

7. De ringen kunnen jaarlijks na Nieuwjaar voor het lopende jaar aangekocht worden.

Iets verdienen aan het duiven melken? …

Ring rond de poot, genummerd kaartje ingeschreven op de jaarlijks in te dienen hoklijst bij de KBDB .

Geldgewin blijft steeds de meest doeltreffende stimulans voor elke bedrijvigheid. Ook voor de duivensport is het geldspel een onontbeerlijke stimulans. Het afschaffen ervan zou haar aantrekkelijkheid schaden en het aantal beoefenaars doen afnemen; ook al mag worden beweerd dat, wie jaar in jaar uit de balans in het midden kan houden (noch winst, noch verlies), een ‘goed liefhebber is’.

1. Wie aan wedstrijden wil deelnemen, moet eerst door een gezworen landmeter en volgens een algemeen aanvaard systeem, de coördinaten van zijn hok laten bepalen. Zo kan op de meter nauwkeurig worden bepaald waar de ingang van het duivenhok precies is gelegen.

2. Diezelfde coördinaten bestaan ook voor de diverse losplaatsen, zodat het niet moeilijk is te bepalen welke de juiste afstand is tussen de losplaats en het hok van de deelnemer.

3. Best ook zet de liefhebber een adresstempeling op de binnenzijde van de vleugelpennen zodat bij verdwalen de rechtmatige eigenaar kan worden verwittigd.

4. Wie wil deelnemen aan wedstrijd moet uiteraard eerst zijn duiven trainen. Ze in de buurt loslaten, rekening houden met de windrichting, hun hok laten herkennen vanuit de lucht. Tot 50-60 km zijn er in de week oefenvluchten waarvoor je ’s morgens je duiven binnenbrengt in de lokale bond. Ze worden gelost rond de middag. Duiven trainen kan ook door deel te nemen aan de wedstrijdvluchten zonder geld te zetten. Er moet dan enkel een verplichte deelnemingsvergoeding worden betaald, zonder kans op winst uiteraard.

5. Belangrijk bij het ‘meegeven’ van een reisduif op een wedstrijd is de specialisatie: sprintwedstrijden, halve fond en fondvluchten. Het vervoer gebeurt vandaag in kevies met 20-25 duiven samen en per vrachtwagen. Hoe groter de afstand, hoe langer onderweg. Zo kan het gebeuren dat voor vluchten van 1000 km de duiven al op woensdagavond worden ingekorfd, voor wedstrijden tot 500 km op vrijdagavond, tot 200 km op zaterdagmiddag en tot 100 km op zaterdagavond. Telkens moet je per wedstrijd aanduiden of je met jonge, jaarse duivinnen of oude duiven wil ‘meespelen’. Het spreekt vanzelf dat de duiven tijdens deze transporten in voldoende mate eten en drinken krijgen.

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.2 5

6. Bij het ‘inkorven’ voor een prijskamp, krijgt elke duif een gummiring aan de poot en moet worden ingezet op een spelersfiche die regionaal nogal kan verschillen. Op een duif kan immers geld ingezet worden voor een spel per drie, per vijf, per tien, per twintig. Dit betekent dat, wat de eerste inzet betreft, je duif driemaal kan winnen wat je erop gezet hebt en er zoveel prijzen worden uitgekeerd als het aantal inleggers…gedeeld door drie. Dezelfde formule geldt voor de meer selectieve inleggen, en wat in sommige streken de “slokop” wordt genoemd is een inleg van één, twee, soms vijf of tien frank, waarvan de totale inleg gaat naar de eerste van de daarvoor ingezette duiven op de uitslag.

7. De gummiring moet ter aankomst in een “constateur” (uurklok) worden gestoken, waarbij het aankomstuur (met minuut en seconde) zal worden gedrukt.

8. Men kan zó bepalen in welke tijdspanne de verschillende duiven de afstand tussen de losplaats en het hok hebben afgelegd.

9. Zulks laat toe (na aanpassing van de juiste tijd, volgens het vóór- of achterlopen op een moederklok) de minuutsnelheid te berekenen volgens dewelke de rangschikking uiteindelijk wordt opgemaakt.

10. In deze digitale tijden worden de eigendomsringen voorzien van een chip die bij het inkorven wordt ingescand en bij thuiskomst na een vlucht via een antenne op de landingsplank weer ingescand in een modern bestatigingsapparaat. Dit kan allemaal digitaal en op korte tijd worden uitgelezen in het duivenlokaal.

11. Pas dan begint de verdeling van de geldprijzen, volgens traditionele, van streek tot streek verschillende gebruiken. Er wordt wel eens voor grote bedragen gespeeld en soms gewonnen. Zo worden soms prijzen opgestreken van 2500 euro en méér. Dit betekent niet dat het allemaal winst is: want niet alle duiven van één deelnemer komen in aanmerking voor de prijzen, en zij kregen toch ook allemaal een inzet mee.

Wat vonden we terug in Kontich en Waarloos

Over Kontich en Waarloos vonden we interessante gegevens in de standaardwerken ‘Geschiedenis van Kontich’ en ‘Geschiedenis van Waarloos’. Een gerechtsdocument van 1541 leert ons hoe er op het gehucht Lint een twist ontstond die bloedig eindigde. Cornelis Wyckman verwondde met zijn opsteker of dolk een zekere Herman Van Roesbroeck naar aanleiding van een woordenwisseling over de verkoop van oude en jonge duiven. Wyckman had een duifhuis en woonde vermoedelijk op een hoeve, geërfd van zijn vader. In de lange tekst is er al sprake van ‘duyvenmelken’. Bedoeling van de akte was genadeverlening aan C. Wychman naar aanleiding van zijn doodslag.

Duiven werden gehouden voor hun mest (na opdrogen). Opgelost in water vormde dit een interessante vloeistofbemesting in groentetuin en bloemenperken. Droog uitgestrooid zorgde het regenwater wel voor de gewenste verdunning. Ook in de keuken van baron of graaf waren duiven zeer geliefd om er bouillon van te trekken (vooral van oudere duiven) of als vleesgerecht (jonge duiven) waarmee in de veelgangenmenu’s werd afgewisseld met vlees- en visgerechten. We denken hierbij aan de scènes uit de film ‘La grande bouffe’.

Na 1830 is het zogenaamde spelen met vliegduiven bij ons erg populair geworden. De eerste vereniging van duivenmelkers blijkt de in 1840 opgerichte ‘De Roos’ te zijn waarvan het documentatiecentrum van de heemkundige kring archieven bezit.

Tussen de jaren 1856-1868 is die duivenvereniging bijzonder actief geworden en we lezen over vluchten naar Parijs, Blois, Orléans, Bordeaux enz. Voor zogenaamde ereprijskampen kwamen ook deelnemers uit de omliggende gemeenten meedingen.

In 1866 werden 156 duiven ingeschreven. Naar het model van de gilde hielden de duivenmelkers van de ‘Roos’ hun kamervergadering, vermoedelijk in herberg de ‘Roos’, naast het vroegere ‘Gulden Hoofd’ vooraan op de Antwerpsesteenweg. Ontelbare termen uit de duivensport leren we uit verslagboek en rekeningen kennen.

In 1843 moet er ook een ‘sociëteit’ in de herberg ‘Den Hert’ haar zetel hebben gehad.

Een jaar later had een niet nader genoemde ‘Sociëteit van Kontich’ een wedstrijd naar Lyon, met 143 duiven.

In het jaar 1862 verschijnt er andermaal een nieuwe maatschappij, onder de naam ‘Den Drijver’. In juni zond ze duiven naar Orléans. Haar lokaal moet aan de Drabstraat gelegen hebben.

In 1864, tijdstip dat de duivenliefhebberij van jaar tot jaar toenam - de maatschappij ‘De Nachtegaal’ werd toen gesticht - werd er een speciaal weekblad voor duivenliefhebbers uitgegeven, met de naam ‘De Reizende Duif’. Volgens het krantenbericht kon men zich o.m. te Kontich bij H. Janssens op dit weekblad abonneren. Was dit in het lokaal van ‘De Roos’?

Meer en meer beginnen de duivenwedstrijden deel uit te maken van het kermisprogramma, wat o.m. subsidiëring vanwege de gemeente met zich meebrengt. Naarmate de maatschappijen zich vermenigvuldigen wordt de subsidiëringslast zo zwaar, dat de gemeenteraad beslist de jaarlijkse 25 frank toelage bij loting aan een maatschappij toe te wijzen.

6 Reineringen12.2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

In 1886 wordt naast ‘De Roos’ ook een jongere maatschappij ‘De Rappe Duif’ vermeld.

En nog is de lijst niet volledig: in 1895 wordt door een aantal liefhebbers de nieuwe maatschappij ‘De Vrijheid’ opgericht, die haar lokaal heeft gekozen onder het veelzeggende uithangbord ‘De Duif’; er wordt duidelijk gezegd dat de nieuwe vereniging in het leven is geroepen omdat samenwerking met de duivenmelkers uit ‘De Roos’ onmogelijk was geworden.

In 1898 horen we van wekelijkse duivententoonstellingen, ingericht door leden van ‘De Roos’ in het gelijknamige lokaal. Die vereniging telt dan 70 leden.

Rond de eeuwwisseling genoot Kontich meer dan plaatselijke faam door zijn medeburger Edward de Herdt, waarvan de duiven prijskamp na prijskamp wonnen. Geen wonder dan ook dat in november 1906 de verkoop van de duiven van de Herdt 2000 liefhebbers op de been bracht. De verkoop werd te Antwerpen georganiseerd en bracht voor 51 duiven de fabelachtige som op van 11 350 frank.

Ondertussen moet in 1902 de ‘Duivenbond van Kontich’ zijn opgericht, die in 1962 als ‘Koninklijke Duivenbond Kontich’ zijn zesde decennium vierde.

De wereldoorlogen hebben een belangrijke rol gespeeld, vermits de duiven door de Duitse bezetter werden opgeëist en vielen onder het ministerie van oorlog, later landsverdediging en na de Tweede Wereldoorlog onder landbouw. Zij werden in Brussel in 1914 opgesloten in het Koninklijk Park in reusachtige kooien en gevoederd. Toen graan alsmaar schaarser werd mochten duivenliefhebbers hun beestjes terug komen ophalen, met dien verstande dat ze niet mochten uitvliegen. De bezetter wist inderdaad dat ze ook veelvuldig werden gebruikt bij spionageactiviteiten en liet ze daarom uit de lucht schieten en later zelfs bejagen met buizerds en arenden.

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.2 7
Handgeschreven reglement van duivenmaatschappij ‘De Roos’

Na de wapenstilstand respectievelijk in 1918 en 1945 werd de dankbaarheid van de bevolking zichtbaar in enkele monumenten, taxidermische ingrepen voor musea en het toekennen van herinneringsmedailles vanwege de Franse, Engelse en Amerikaanse regeringen.

In of omstreeks 1922 moet er nog een nieuwe maatschappij ‘De Welkom’ zijn gesticht. Laatstgenoemde vereniging wordt nog vermeld in 1987. Ook de ‘Kon. Duivenbond Kontich’ heeft vandaag nog een plaatsje op de lijst van de verenigingen. Ook in Waarloos duivensport voor het volk!

De oudste duivenmaatschappij hier kennen we door een krantenbericht uit 1862, dat vertelt hoe een duif in een gemeente van het arrondissement Meaux (Seine et Marne, Frankrijk) was gedood geworden omdat men ze bij vergissing voor een roofvogel, een zogenaamde zwalper, had aangezien. De krant zegt dat op één van haar vleugels gestempeld stond ‘nr. 4100, Societeit Waerloos, De Klik’. Zo leren we de oudste vereniging haast accidenteel of toch toevallig kennen. Jonger, maar meer bekend was de maatschappij ‘De Eendracht’ gevestigd in het huis ‘Ten Halve’ (hoek Waarloosveld en Grote Steenweg) bij André Ooms.

In 1885 werd er een duivenwedstrijd op Amiens georganiseerd. Die plaatselijke club zal in 1939 haar 60-jarig bestaan vieren en in 1949 een toelage van 750 frank ontvangen voor haar 70-jarig bestaan. De club, toen ook ‘Duivenbond van Waerloos’ genoemd, was gesticht in 1879.

Ondertussen zijn er ook al stemmen tegen het duivenspel opgegaan. De plaatselijke krant noemde het duivenspel in 1921 ‘de plaag der dorpen’ omdat de speelduivel langs die weg de inwoners aanstak. Overbekend in deze sporttak te Waarloos was de reusachtige duiventil op de woning van mevrouw P. Ooms, echtgenote van Michel Maes van de gelijknamige brouwerij.

8 Reineringen12.2
Dankbaar voor de informatie uit volgende bronnen: S.N., De oorsprong van de Belgische reisduif, 18 blz. R. De Scheemaecker, Duivensport, niet langer folklore, in Snoeck’s Almanack voor 1979, uitgave Snoeck-Ducaju en zoon, Gent R. Van Passen, Geschiedenis van Kontich, uitgave gemeentebestuur Kontich, 1988 R. Van Passen, Geschiedenis van Waarloos, uitgave gemeentebestuur Kontich, 1998 Bronvermelding Foto’s: pag.2 ©h-j-meijerink@hetnet.nl/oorlogsduiven; pag.3 https://id.erfgoed.net/ afbeeldingen/362601 ; pag.5 ©Fotocollectie Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich; pag. 7 ©Object uit de collectie van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich; pag.8 duiven © h-j-meijerink@hetnet.nl/ oorlogsduiven; pag.8 standbeeld ©nl.wikipedia.org; pag.8 huizen © Fotocollectie Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Duiventil van mevr. P. Maes-Ooms in Waarloos Brussels monument uit dankbaarheid voor ‘De duif soldaat’ Links: Eerste nog tamelijk zware camera’s voor luchtfotografie door duiven Midden: Opgezette zeer verdienstelijke Franse duif ‘Cher Ami’, gewond in WO I Rechts: Opgezette Amerikaanse duif ‘GI Joe’, redde meer dan duizend Amerikaanse militairen en de inwoners van een Italiaans dorp

E EN ARTIKEL MET EEN GEURTJE UIT DE OUDE DOOS

Spotters kunnen ons, Kontichnaren, al snel een reukje toedichten. Maar denk dan aan het gezegde uit de tijd dat we ons minder geremd voelden: ‘wie het riekt heeft het geflikt’. Met de toename van de welstand is ons bestaan gezonder, of alleszins ‘reuk neutraler’ geworden. Lichaamsgeur valt op als ze onze ontwende (of verwende?) neusvleugels alarmeren.

Voordat de kunstmeststoffen in zwang kwamen, waren boeren en tuinders maar wat blij om met stadsgier het land te kunnen bemesten. Geen buur die zich daaraan stoorde. Gier werd per trein of boot aangevoerd en opgeslagen in beerbakken langs spoorlijnen of waterlopen. In onze gemeente lagen er beerputten langs de toenmalige spoorlijn Antwerpen-Zuid - Mechelen, ter hoogte van Sint-Rita. Van horen zeggen was die geur niet te vergelijken met de gier uit de grote veestallen die nu bij regen herinnert aan het deels landschappelijk agrarisch karakter van onze gemeente.

Stank stoot af. Of iets stinkt of aangenaam geurt is evenwel een perceptie. Vast staat dat als het verleden wordt geëvoceerd, aan het aspect geur al snel voorbij wordt gegaan. Geur is gelukkig een vluchtig fenomeen.

Het radio 1 programma ‘Interne keuken’ van 24 april ll, sloot een item gewijd aan geuren af met een liedje van Adèle Bloemendaal, op tekst van W. Wilmink. De tekst doet glimlachen.

Die goeie ouwe geur

Waar is die heerlijke geur van weleer

Je ziet dan wel mensen, maar je ruikt ze niet meer Op zaterdagavonden werd in een teil De schare gereinigd met boender en dweil De teil zat vol water, maar ‘t water ging schuil Onder schubben van zeep en van andermans vuil Waar een leger van luizen verdwaasd in verdronk

Je was blij dat je leefde en blij dat je stonk Waar is die heerlijke geur van weleer Je ziet dan wel mensen, maar je ruikt ze niet meer We hadden een handdoek voor ‘t hele gezin Je droogde je af en dan snoot je erin

En als dan die handdoek niet natter meer kon Dan werd ie gewoon weer gedroogd in de zon En ook door die keiharde handdoek mijn kind Stonken wij alleen een uur in de wind Oh waar is die heerlijke geur van weleer

Je ziet dan wel mensen, maar je ruikt ze niet meer De school, het kantoor, de fabriek en de bank

‘t was alles vervuld van een stevige stank Wij veegden ons gat altijd af met een krant Wij kenden slechts drukinkt als deodorant

Je had nooit een ziekte, behalve een zweer Want elke bacil viel bewusteloos neer

Oh waar is die heerlijke geur van weleer Je ziet dan wel mensen, maar je ruikt ze niet meer Bacteriën kwamen er nooit in ons huis

Die schrikten wij af met de geur uit ons kruis Geen virus al was het ook handig en snel Kwam ooit door de korstige laag op ons vel Dus wie er de dood onder ogen moest zien

Die was nooit veel jonger dan honderd en tien https://www.songteksten.nl/songteksten/1804/adele-bloemendaal/die-goeie-ouwe-geur.htm Het deed me terugdenken aan hoe het Vlaams gezin in honderd jaar veranderde (ook de titel van een boek dat eerder aan bod kwam in dat radioprogramma).

Of geur zijn plaats verdient onder immaterieel erfgoed, wil ik nog in het midden laten. Wie zou zich trouwens geroepen voelen om dat stinkend potje te lichten.

Meer weten over ‘Kontich, kardinaalsdorp bewoond door strontboeren?’, lees dan het artikel van Paul Wyckmans - Reineringen sept. 2011 (jaargang 2, nummer 3).

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.2 9
.

RAF(AëL) VERHULST EN DE CANON

Dit is de het derde artikel dat Reineringen wijdt aan Raf Verhulst. Hij komt niet voor in de Vlaams-Nederlandse literaire canon (2015), waarin wel enkele van zijn toenmalige “rivalen” worden vernoemd. Die hebben hun oeuvre wel kunnen ontplooien in ons land, Verhulst is na de Eerste Wereldoorlog echter naar het buitenland gevlucht. De ruim twintig jaar dat hij literair creatief en succesvol is geweest, blijken onvoldoende te zijn om in de literatuurgeschiedenis te worden opgenomen. Jacqueline Bel (2015) vermeldt hem in een anekdote naar aanleiding van het baanbrekende toneelstuk van Cyriel Buysse uit 1903, Het gezin Van Paemel. “De Gentse schouwburg wilde het aanvankelijk niet vertonen en gaf de voorkeur aan het traditionele werk van de toneelschrijver Raf Verhulst”. R.F. Lissens was in 1967 iets genuanceerder: “In het oude Griekenland en in het Antwerpen van de 12e eeuw spelen resp. het verfijnde ‘Telamon en Myrtalee’ (1909) en het woelige stuk ‘Semini’s kinderen’ (1911); in de bijbel vindt hij stof voor zijn beste werk, ‘Jezus de Nazarener’ (1904), een modern passiespel, het drama van het rationalisme, waarin Judas de twijfelaar opmerkelijker is dan Christus de Verlosser. In dit stuk bereikt het literaire toneel zijn hoogtepunt. Het is alsof het dit genre rijp maakt voor de drama’s van Verschaeve.”

10 Reineringen12.2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

Twaalf voorspoedige jaren

Zo noemt Verhulsts schoonzoon Leo Delfos(se) de periode juli 1902-juli 1914. De “volksfeuilletonist” groeide uit tot een echte “letterkundige”. Om gezondheidsredenen was hij naar Kapellen verhuisd. In die periode schreef hij het (in vorig nummer besproken) toneelstuk Jezus de Nazarener en in 1907 werd hij leraar Nederlandse letterkunde en metriek aan het Conservatorium van Antwerpen. Nog twee werken voor theater bewijzen zijn literaire vaardigheid. Vooral het tweede verdient onze aandacht, maar eerst:

Telamon en Myrtalee (1908)

In 1908 stuurt hij “een derde toneelspel van hoger gehalte en blijvende betekenis” (Leo Delfos) in voor de “driejaarlijkschen letterkundigen wedstrijd ingericht door den Staat”, het lyrische drama Telamon en Myrtalee, een “treurspel met koren” zoals in de antieke tragedie. Hij greep ernaast. De jury verantwoordde haar beslissing als volgt: “Het drama van Rafaël Verhulst bevat heerlijke bladzijden, treffende tafereelen, maar leden van den keurraad doen uitschijnen dat in dat stuk de tendenz al te gewild is en dat eene handeling met zulke strekking niet in een Grieksch midden kon geplaatst worden, dat zulke tendenz voortspruit uit de levensopvatting onzer dagen. Het stuk van Verhulst is dus in dit opzicht een anacronism. Grieken noch Romeinen twijfelden niet aan ’t bestaan der goden; maar zij verschilden van meening op het punt waer en hoe de goden waren. Dit weten wij onder andere, uit de getuigenis van Cicero en geen enkele wijsgeer der Oudheid heeft andere taal gesproken.”

De reactie van het Brusselse toneeltijdschrift Morgenstar was er een van ontgoocheling: “Nochtans, als men de omstandigheden in acht neemt, onder welke Telamon de gewraakte woorden: ‘Er zijn geen goden! Vroomheid is lafheid! Godsdienst is bedrog!’ uitspreekt, dan kan men zeer snel begrijpen dat hij ’t bestaan der goden loochent, al is hij ook een Griek. Telamon voelt dat hij Myrtalee voor het heele leven gaat verliezen, daar zij, denkende dat Telamon haar broeder is, en hem dus nooit als vrouw kan toebehooren, gezworen heeft, zich aan geen man te zullen verbinden, maar zich volledig aan God zal wijden. Het is in de uiterste vertwijfeling, ten prooi aan de hevigste wanhoop, en het grootste verdriet, dat Telamon de boven aangehaalde woorden uitschreeuwt. Of waren de Grieken soms geen menschen? Dat is juist de verdienste in Verhulst zijn werk, dat hij ze ons aldus voorstelt, met hunnen zwakheden en gebreken. Dat doet Sofokles toch ook in zijn werken, en zij zijn er des te mooier om.

Maar dààrom alleen is het werk van Verhulst niet opzij gezet. Er worden in Telamon en Myrtalee andere dingen gezegd waarom het stuk eveneens werd veroordeeld. Een der groote struikelsteenen is ’t gezegde van Hyllos tot Telamon: ‘Er is maar één gebed: de daad. Gij ziet om u heen. ’t Is goed dat gij die groote waarheid zelve hebt ontdekt. Gij zult een wijze koning zijn. Vraag nooit iets aan de goden, en vraag der priesterschap nooit raad.’

‘Wat is een koning waard, als hij nooit iets aan de goden vraagt en den raad des priesterschaps niet noodig heeft? Is hij niet koning bij de gratie-gods? En zijn de priesters niet de vertegenwoordigers op aarde van dien god of goden?’ En als Telamon daarop aan Hyllos vraagt: ‘Wat gaan we dan in dezen tempel doen, o Hyllos!’ krijgt hij van dezen voor antwoord: ‘Goede raad en wijsheid liggen in de zuivere diepten van ’t gemoed. Geknield en ingetogen, vindt de mensch de godheid in z’n hart’. Het verkondigen van dat ware mooie idée in de laatste woorden opgesloten: de stoute taal die Verhulst zijn helden laat spreken, moesten gestraft worden: zijn werk werd niet bekroond! Maar uw werk, o dichter Verhulst, is er niets minder om! De jury van den letterkundigen tooneelwedstrijd, uitgeschreeven door de stad Antwerpen, heeft het ook aldus opgevat en Telamon en Myrtalee met algemeene stemmen den eersten prijs toegekend.” (P.-J. D’Hoedt in Morgenstar, 1911)

Antwerpen was in die jaren dan ook hét centrum van het culturele en vooral literaire leven in Vlaanderen, met een ruimdenkende geest. Wie het nodige opzoekingswerk wil doen zal er waarschijnlijk wel achter komen dat er in deze Brusselse jury nogal wat conservatieven zetelden, vooral van katholieken huize en zelfs geestelijken. Voor hen was Verhulst een afvallige, een overloper. In Antwerpen was hij de beschermeling van de flamingant en liberaal Jan van Rijswijck, die tot aan zijn dood in 1906 burgemeester was van de stad en werd opgevolgd door de ene na de andere notoire liberaal. Er heerste een klimaat waar de “zoekende” Verhulst zijn kritische, soms antiklerikale, zelfs anarchistische gevoelens kon luchten. Dat het ook vaak botste moest hij erbij nemen.

Semini’s kinderen (1907)

De titel van dit tweede grote toneelstuk van Rafaël Verhulst verwijst naar een eeuwenoude bijnaam voor de Antwerpenaars, zoals de auteur in een inleidende tekst verantwoordt. Volgens een hardnekkig volksgeloof zou een klein beeldje boven de spitsboog van de poort van het Steen een heidense god zijn: een Priapus of fallusgod, of een Noorse godheid van de vruchtbaarheid, meegekomen met de Vikingen. “Na den val van Antwerpen (1585), onder het

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.2 11

bewind der Jezuïeten (…) moest ook het afgodenbeeldje zijn schaamteloosheid ontgelden en werd het in naam eener plots opwellende eerbaarheid verminkt en gladgeschaafd.”, aldus de auteur in zijn woord vooraf. “Seemenis Kinderen!” was een uitroep van verwondering, verklaarde hij, “Bij den aanvang der 12e eeuw, als dit stuk speelt, ten tijde van Tanchelm, en tot aan de komst van den H. Norbertus, was Antwerpen zoo teugelloos en onstuimig, zoo wild en driest zinnelijk, dat de geest van den Noorschen afgod in adel, geestelijkheid en volk scheen gevaren. – De Antwerpenaars waren de bandelooze Kinderen van Semini vóór ze de Torenbouwers der 15e, de Koningen van den handel der 16e eeuw zouden worden.”

Een meer wetenschappelijke duiding van dat mysterieuze bas-reliëf wordt door dr. Ward Van Osta gegeven in Volkskunde (1992). Wegens het ontbreken van afbeeldingen van vóór 1585 zijn andere mogelijkheden niet uitgesloten. Maar volgens hem is de meest voor de hand liggende uitleg dat het de afbeelding van een torenburcht was, zoals die ook op oude zegels en penningen wordt aangetroffen. Met onze excuses voor de sinjoren die nu verongelijkt reageren met een hartsgrondige Gotsjumenas!

Eerste bedrijf

De “plaats der handeling” is Antwerpen 1113-1116, het 1e bedrijf “Te Contich, in de afspanning ‘In den Hertog’”. Een bonte menigte bevindt zich in het ruime binnenhof en achter de brede poort rechts waar de “groote baan” wordt verondersteld: de waard, Cornelius (een gewezen kanunnik), Snep (een zwerver die opzuipt wat hij verdient met netten te breien), Gerrit (stadsbode), Botellus (lepelmonnik), Pauwel (kruisvaarder), Jeroboam (Jood), Manasses (smid), MiekenAnnekens en Jannekin (trosdeerne en lichtekooi), Tanchelm (de “aardsketter”), pachter Knook, de schout, een begijn, een wieder, volk (handelend en sprekend).

Allen wachten op de doortocht van Ida, 20-jarige dochter van de graaf van Zeeland, die onderweg is naar Alarik, de 25-jarige burggraaf van Antwerpen, met wie ze gaat trouwen. “Te Hemiksem zet ze de Schelde over, en zoo door ’t land van Arkel, over Aartselaar en Contich naar de stad. Ze hebben natuurlijk den mooisten weg uitgekozen. Langs heel de baan is alles gepaleerd en versierd. Rijkelijk!”, legt de waard uit. Een heel comité is uitgereden om haar te verwelkomen en de waard en zijn klanten rekenen erop dat ze op wijn zullen worden getrakteerd als ze – zo worden ze verplicht – enthousiast roepen en wuiven.

12 Reineringen12.2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Illustratie in Semini’s kinderen

Waarschijnlijk was het Verhulsts bedoeling om een zo divers mogelijke doorsnede van de toenmalige maatschappij op te voeren tegen een decor dat hij maar al te goed kende. “In den Hertog” was een van de vele afspanningen in Kontich langs de drukke heerbaan van Antwerpen naar Mechelen en verder. Hij kende ze nog als “De Hertog van Beieren”, en ze was gelegen langs de Mechelsesteenweg, zo’n twintig meter voorbij de Drabstraat. De eerste vermelding van dit hotel dateert echter van 1715 en dus niet uit de middeleeuwen. Het uitgestrekte pand werd vorige eeuw gesplitst in verschillende woningen, waarvan een deel nog lang “De Hertog” heette: “van Beieren” werd na de Eerste Wereldoorlog weggelaten. Waarschijnlijk werd met die hertog Maximiliaan II Emmanuel bedoeld, hertog van Beieren (1662-1726), die landvoogd van de Spaanse Nederlanden werd in 1691 en grote faam had als krijgsman, door zijn strijd tegen de Turken. Mogelijk kreeg het etablissement deze naam nadat de hertog in 1704 door het dorp was gereisd en misschien had gepleisterd in de nieuwe herberg-afspanning (aldus R. Van Passen in zijn Toponymie). Alles bij elkaar dus een mooi anachronisme van Verhulst om zijn lievelingsdorp te verheerlijken bij de onwetende Antwerpenaren!

Om zijn eerbetoon te vervolledigen: de volkse Snep beschrijft de oorzaak van zijn ochtendlijke kater, een nachtelijke kroegentocht: “’k Ben reeds met Lip in de ‘Roos’ geweest, in ‘Den Ploeg’ en in ‘t ‘Gulden Hoofd’.” Er moet al in de 16e eeuw een ‘Inde Roose’ bestaan hebben, een herberg annex brouwerij op de hoek van de Antwerpsesteenweg en Magdalenastraat, dus nu op de parkeerplaats tussen het oud en het nieuw gemeentehuis. Estaminet De Ploeg, vermeld in 1889, was een herberg en wagenmakerij aan de Antwerpsesteenweg op de hoek met de Noordstraat (later het huis van notaris Sansen).

Van Passen vond in het archief documenten van 1789 van “herberge Het Gulden Hoofd” en van 1833 over “un cabaret nommé La Téte d’Or” (sic) tot in 1894: dit café aan het oud-gemeentehuis was het hoofdkwartier van de Kontichse liberalen met al hun verenigingen zoals de kolveniersgilde, de harmonie Sint-Cecilia en toneelverenigingen, waaronder de in 1905 opgerichte Peter Cornelis Verhulst Zonen! Dat dit huis beschikte over een in 1820 opgetrokken toneelzaal zal daar wel een belangrijke rol bij gespeeld hebben. In 1913 werd het imposante gebouw echter met de grond gelijk gemaakt om de Antwerpsesteenweg te verbreden.

Raf Verhulst was een graag geziene gast in deze socioculturele instellingen – want het waren meer dan kroegen. Vandaar ongetwijfeld deze blijk van hulde via anachronistische knipoogjes.

Één passage in het eerste bedrijf valt in onze tijd wel op, zeker sinds de ophef over Aalst carnaval. Verhulst vond dat ook een Jood niet mocht ontbreken. De Jeroboam die hij “tusschen het volk” opvoert, wordt door de Kruisvaarder toegesproken: “(…) gij met uw gluiperige bokketronie, uw krommen neus en uw luizenbaard op uw kabouterslijf! Gij zijt een jood! (…) Gij moet u uit de voeten maken. Gij weet dat alle vorsten en vorstinnen, edellieden en adelvrouwen van kristenbloed zijn en geen godmoordenaars kunnen lijden.” Onder de indruk van dit dominante personage belooft de Jood te verdwijnen, maar hij vraagt of de twee hoertjes, “dat schoon Trijntje” en “’t wijf van Babylon” dan wel mogen blijven. Jannekin reageert meteen gebeten: “(…) ik ben vies van een vieselijken vent gelijk gij.” En MiekenAnnekens: “Gij, vuile sjacheraar! Gij schrale brilkramer en valschesteentjesverkooper! Gij dief! Gij moordenaar! Gij ruikt naar den bok! Ben ik het wijf van Babylon? Ben ik jou wijf dan, besneden rekel? Wat moet ge van mij hebben, gemeene Kajafas?” – “Niets. Voor mij is ze even goed als die begijn ginder.” – waarop de begijn dan weer reageert: “Ei! Hebt ge het tegen mij? Ga u eerst wasschen, stinkende pels van God gevloekt! Ge vergaat van de vuiligheid!” – “’t Zal er wel vanzelf afvallen, mensch. Ik wilde maar alleen weten of het er ook op aankomt hoe de menschen er van binnen

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.2 13
Mechelsesteenweg 54, ter hoogte van de vroegere afspanning “De Hertog van Beieren” Foto van Semini

uitzien. Vaarwel. Ik ga!” en hij verdwijnt van het toneel, ons met open mond achterlatend… Één passage in het eerste bedrijf valt in onze tijd wel op, zeker sinds de ophef over Aalst carnaval. Verhulst vond dat ook een Jood niet mocht ontbreken. De Jeroboam die hij “tusschen het volk” opvoert, wordt door de Kruisvaarder toegesproken: “(…) gij met uw gluiperige bokketronie, uw krommen neus en uw luizenbaard op uw kabouterslijf! Gij zijt een jood! (…) Gij moet u uit de voeten maken. Gij weet dat alle vorsten en vorstinnen, edellieden en adelvrouwen van kristenbloed zijn en geen godmoordenaars kunnen lijden.” Onder de indruk van dit dominante personage belooft de Jood te verdwijnen, maar hij vraagt of de twee hoertjes, “dat schoon Trijntje” en “’t wijf van Babylon” dan wel mogen blijven. Jannekin reageert meteen gebeten: “(…) ik ben vies van een vieselijken vent gelijk gij.” En Mieken-Annekens: “Gij, vuile sjacheraar! Gij schrale brilkramer en valschesteentjesverkooper! Gij dief! Gij moordenaar! Gij ruikt naar den bok! Ben ik het wijf van Babylon? Ben ik jou wijf dan, besneden rekel? Wat moet ge van mij hebben, gemeene Kajafas?” – “Niets. Voor mij is ze even goed als die begijn ginder.” – waarop de begijn dan weer reageert: “Ei! Hebt ge het tegen mij? Ga u eerst wasschen, stinkende pels van God gevloekt! Ge vergaat van de vuiligheid!” – “’t Zal er wel vanzelf afvallen, mensch. Ik wilde maar alleen weten of het er ook op aankomt hoe de menschen er van binnen uitzien. Vaarwel. Ik ga!” en hij verdwijnt van het toneel, ons met open mond achterlatend…

Een bloederig drama

Keren we terug naar het verhaal. De jonge burggraaf van Antwerpen, Alarik, blijkt ziek te zijn zodat hij zijn toekomstige bruid niet is tegemoet kunnen rijden. Vermoed wordt dat Walburgis, de weduwe van de vorige burggraaf en moeder van Alarik, hem heeft vergiftigd omdat Ida een heidin is maar vooral omdat zij zelf aast op de troon. Daarom wordt het huwelijk in allerijl hic et nunc ingezegend door (gewezen kanunnik) Cornelius, “met de handschoen” zoals dat heet.

De volgende bedrijven spelen zich af in Antwerpen. Eerst in de grote torenkamer van de Burcht, bij ons beter bekend als het Steen. Ida voelt er zich niet thuis, heeft niks aan de burgraaf als echtgenoot, maar is ondertussen wel verliefd geworden op Gunther, diens stiefbroer. De abt (proost van de Sint-Michielsabdij) verwijt Walburgis dat zij de heks van Deurne (toen een onooglijk boerengat op 7 kilometer van de stad) had gevraagd om haar zoon te vergiftigen. Hij had Alarik opgevoed nadat diens vader met Godfried van Bouillon ter kruisvaart was getogen maar niet levend weergekeerd.

Vol liefde en zorg heb ik het kind gekoesterd.

Ik heb gewaakt op oog en oor. Ik heb Gebouwd een vesting om den knaap en om Den jongeling. Ik heb de vrees des Heeren

In ’t wassen hart gestempeld en de wellust, Dat heilloos somber vuur in ’t edelst bloed, Heb ik gedempt. Hij sloeg zijn oogen neder, Zelf zedig als een maagd waar maagden waren.

Hij bleef de lelie onder doornen bloeiend. Zoo werd hij groot. Ik toonde hem het helsch Gevaar: de vrouw. Ik sprak wel streng, maar ’t moest. Heel ’t vleesch des mans huilt naar de vrouw; Ons schuldig bloed van Adam jankt er naar. Verleiding is zij en bekoring. Zie!

Den broeder vindt zij in zijn cel; Haar beeld sluipt tusschen ’t goddelijk boek En zijnen reinen blik. Den grijzen monnik, Verschraald door boetedoening en gebed, Verdoemt ze nog in ’t opperst stervensuur. Mocht ik dat kind dan niet beroepen: Vlucht

En vrees de vrouw! Zij is de zonde, ’t kwaad, De struikelsteen, de valstrik, ’t gift. Zij is De schande; z’ is de verderfenis en dood; Z’ is Eva die ons rooft het paradijs!

Z’ is Delila die onze krachten steelt!

Ben ik te ver gegaan? O Heer! O Heer!

Ida doet een ultieme poging om – op instigatie van de abt – met haar charmes Alarik te verleiden, maar die blijft een koele kikker en gaat op het einde van het tweede bedrijf “een licht ontsteken voor Semini”.

14 Reineringen12.2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

In het derde bedrijf bevinden we ons een jaar later in Kronenburg, het slot van Gunther. Walburgis heeft een staatsgreep gepleegd, zit op de troon, Ida in de kerker. Godelieve is ontsnapt en vindt Gunther weer, die vindt dat het gezag Ida toekomt. “’k Wil voortaan / Een vrijen burcht en vrij Antwerpenaren.”, beweert hij. Ook Ida kan uit de Burcht ontsnappen. Het blijkt dat ze zwanger is, van Gunther. Het volk, onder de leiding van Tanchelm, doodt Alarik en Walburgis. Ida aanvaardt om gekroond te worden tot burggravin en schenkt het volk vrijheid.

Het vierde bedrijf heeft als decor de Steenpoort met het beeld van Semini. Ida is bevallen van een prinsesje. Gunther neemt het gezag over, vraagt Botellus om Tanchelm te vermoorden en biedt in ruil aan hem abt van SintMichiels te maken. De moord geschiedt in een bootje op de Schelde, zoals de sage het beschrijft. In het oproer dat daarna ontstaat doodt de smid Manasses de abt. Jeroboam de jood duikt ook weer op en vermoordt kruisvaarder Pauwel. Uit wraakzucht: de jood was de enige overlevende van zijn gezin tijdens het bloedbad van Mainz, waarbij de kruisvaarders bijna 1000 joden verraderlijk vermoordden in 1096.

Hopelijk kan iedereen nog volgen, want in het laatste bedrijf moeten we weer naar een zaal van de Burg. Gunther sticht het bisdom Antwerpen. Ida is boos omdat Gunther haar (hun) kind als onderpand naar het Hollands Hof wilde sturen, omdat hij aanspraak maakte op de troon aldaar. Cornelius verongelukt, Arkel wordt doodgefolterd en Ida vlucht met het kind naar het leger van de hertog. Gunther kan op zijn kin kloppen. Alles is vergankelijk: “Vergaat / De wereld niet voor hem die sterft? En is / De dood niet d’allerlaatste nederlaag?”. DOEK

Controversieel prijsbeest

Uit de samenvatting blijkt al voldoende hoe ingewikkeld de plot is en helaas blijven er te veel “losse eindjes” over. Maar het moet een overweldigend massaspektakel zijn geweest: 28 sprekende rollen, tientallen figuranten (rabauten, kruisvaarders, lijfeigenen, schildknapen, landsknechten, staffiers, ridders, edellieden, jonkvrouwen, volk)! Ook het decor, vooral dan de middeleeuwse burcht, met ruwe muren behangen met Moorse tapijten, wapenschilden, zelfs de wapenrusting van Godfried van Bouillon mankeert niet, “zijn mantel en zijn zwaard en een tropee van vlaggen en wapens op de Saracenen veroverd. De Oostersche reukschalen walmen…” Nu zou het een kolfje naar de hand van Studio 100 zijn!

Volgens P.-J. D’Hoedt is “Semini’s Kinderen een stevig gebouw drama, vol handeling, kleur en leven. Het drama is aan Antwerpen gewijd – anderen zullen er op volgen (Verhulst was dat van plan maar moest na ’14-’18 ons land ontvluchten, FH) – waarin de opkomst, groei, bloei, grootheid en roem der Schelde stad ons voor oogen wordt gebracht. De karakters zijn op treffende wijze en met vaste hand geteekend. Vooral deze van Gunther, Ida, Malburgie (sic), Jeroboam (Jood), Snep (de dronkaard), zijn uit één stuk. De taal is prachtig, zooals Verhulst ons die kan laten hooren. De dichter heeft hier aan de Vlaamsche tooneelletterkunde een werk van zeldzame verdiensten geschonken.” (Morgenstar, 1911)

G.F. Haspels, een Nederlands predikant (1864-1916) vergelijkt in een artikel in de 12e jaargang van Onze Eeuw (een tijdschrift dat hij zelf heeft opgericht in 1900) Semini’s Kinderen met Gysbrecht van Aemstel van Vondel. “Het volk is dus hier hoofdpersoon, (…) het volk doet hier alles (…). Maar het volk zien we niet. We hooren geschreeuw,

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.2 15
Antwerpen 1929: Verhulst, zijn echtgenote en August Borms in Antwerpen

geweld – de volksziel in actie zien we niet. Alles komt uit een mist en geschiedt in nevel. Ook de conflicten, zoo ze er zijn. Want dat tusschen Walburgis’ moederliefde en heerschzucht missen we evenzeer, als dat tusschen ’s volks trouw aan zijn vorstengeslacht en zijn revolutiegeest.” Hij wijt dit aan de taal: “De handeling kan misschien pakken, de taal doet het niet.” Volgens hem verbleekt die (uiteraard) naast die van Vondel. Hij vond niet dat Verhulst die twee belangrijke prijzen had verdiend.

Balans

Door omstandigheden heeft Rafaël Verhulst zijn carrière van toneelschrijver niet verder kunnen uitbouwen. Wat hij vóór de Eerste Wereldoorlog gepresteerd had, verschafte hem aanzien in de culturele wereld. Alleen bereikte hij daar niet het publiek mee van zijn feuilletons en zangspelen. En als daar iemand toen van op de hoogte was, was het D’Hoedt, die ook het algemeen probleem van Verhulsts toneeloeuvre goed inschatte: hij noemt hem “meer dichter dan toneelschrijver. Van daar dat zijne stukken minder door de massa begrepen en gewild zijn (…). De massa kan Verhulst niet altijd in zijn vlucht volgen. (…) Om op het tooneel te voldoen, ontbreken de werken van Verhulst, over ’t algemeen, de noodige dramatische kracht en handeling, terwijl zij bij het lezen er van een hoog kunstgenoot schenken. (…) Verhulst bezit een rijke verbeeldingskracht, een vlugge geest en een zeer hoog ontwikkeld verstand.”

Wilde Lea (1894) van Nestor De Tière is in de jaren 1990 nog opgevoerd door de Blauwe Maandag Compagnie (1991-1993). Het gezin Van Paemel (1904) van Cyriel Buysse wordt al meer dan een eeuw geregeld hernomen (in 2019 nog 23 uitverkochte voorstellingen met Jo Demeyere in het Leietheater in Deinze) en werd in 1986 ook nog verfilmd. Op Hoop van Zegen (1900) van onze noorderbuur Herman Heijermans heeft tot op de dag van vandaag mogelijk nog meer succes.

Jezus de Nazarener maakt geen kans meer op recuperatie. Tot spijt van wie het benijdt.

Toch verdient Raf Verhulst erkenning als veelzijdig auteur. Hij was de belangrijkste schrijver voor het volk die we hadden tussen Hendrik Conscience en Abraham Hans (Robert en Bertrand e.v.a). Danny De LaeT (sic) beschouwt hem zelfs als de eerste Vlaamse auteur van misdaadverhalen van betekenis (Jack-the-Ripper, 1892). Hij schreef ook

16 Reineringen12.2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich 1941: Raf Verhulst ontvangt de Rembrandtprijs in Antwerpen, een week voor zijn dood

verdienstelijke jeugdverhalen, zoals De jeugd van Tijl Uilenspiegel (1942, postuum). Maar de verrassing kwam op het einde van zijn leven: de historische roman Jan Coucke en Pieter Goethals, 818 bladzijden, die hij voltooide in september 1938 en waarvoor hem in 1940 de prestigieuze Rembrandtprijs werd toegekend. Het verhaal (twee onschuldige en Frans-onkundige Vlamingen werden beticht van moord in Charleroi en ter dood veroordeeld omdat het proces in het Frans werd gevoerd) was typerend voor de strijdvaardige idealist die hij was geweest als Vlaams-nationalist en activist. Helaas betekende die houding ook dat hij werd verdoemd naar de literaire vergeetput. Zijn deelname aan de Tweede Raad van Vlaanderen (1918) en zijn onverholen sympathie voor Adolf Hitler leidden zelfs tot de doodstraf. Die veroordeling heeft hij niet afgewacht, hij is gevlucht naar Nederland en daarna naar Duitsland. Daar was hij lector Nederlandse taal- en letterkunde in Göttingen. Van daaruit bleef hij publiceren, vooral pamfletten en andere nonfictie. Soms kwam hij nog naar Antwerpen, waar hij in 1941 werd gehuldigd en op 16 maart de Rembrandtprijs in ontvangst nam. Na enkele dagen is hij naar zijn woonplaats in Aken teruggekeerd, waar hij op 22 maart is gestorven. Hij werd op 31 maart in het Erepark op het Antwerpse Schoonselhof begraven. In 1954 werd ook zijn in Kontich geboren weduwe Constantia de Swert in zijn laatste rustplaats bijgezet.

Raf(aël) Verhulst was een veelzijdig en verdienstelijk schrijver. Wij pleiten voor herwaardering. Een plaats in de Canon verdient hij niet. Een straatnaam in onze gemeente evenmin: die heeft hij gekregen in Wommelgem waar hij geboren is. Trouwens, die eer komt (terecht) zijn vader Pieter Cornelis toe, die een groter dichter was, zij het met een bescheidener oeuvre. Maar wij mogen met even veel recht als voor Abraham Hans fier zijn op deze telg met Kontichse roots.

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Reineringen12.2 17
Frank Hellemans

DE (ANTWERPSE) JEUGD VAN TIJL UILENSPIEGEL

Tijl u ilenspiegel is oorspronkelijk de held uit een Nederduits volksboek (begin 16e eeuw), die er genoegen in schept zijn medemens om de tuin te leiden. De beroemdste bewerking maakt de Frantalige Belg Charles

De Coster: La Légende et les aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d’Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au Pays de Flandres et ailleurs (1869). De schalkse held wordt een Vlaamse vrijheidsstrijder die zijn land van het Spaanse juk wil bevrijden. In 1915-1916 laat Raf Verhulst De jeugd van Tijl Uilenspiegel als feuilleton verschijnen in Het Vlaamsche Nieuws. In 1942 wordt het verhaal voor het eerst (postuum) in boekvorm gepubliceerd bij de Antwerpse uitgeverij Volk en Staat. Er volgen herdrukken, o.a. in de Reinaert-reeks. De Vlaamse Beweging heeft Tijl ondertussen omgevormd tot een nationale figuur, de verpersoonlijking van de Vlaamse geest en levenswil.

De Coster heeft van Uilenspiegel het symbool gemaakt van de strijd der Nederlanden tegen de Spaanse tirannie in de 16e eeuw. Raf Verhulst is de Coster op die weg gevolgd en zo zien we Tijl in Antwerpen veldheer Requesens verschalken en Willem de Zwijger een handje toesteken. Na meer dan honderd jaar blijft het een vlot en boeiend verhaal, geschreven in een rijke, “sappige” taal. Als “toemaatje” willen we daar graag enkele staaltjes van geven.

“De slaapbazin van ’t Schelleke. Uilenspiegel werd uit Antwerpse ouders geboren evenals Rubens en Vondel. Geen mens die het wist, voor dat wij het ontdekten. Wat een geluk, nietwaar? Zijn moeder hield een hotel, of liever een ‘afspanning’ zoals ze ’n in die tijd noemden, (…) Het mens woonde op ’t Schelleken. Er waren toen ‘afspanningen te voet en te paard’. Dat van haar was alleen ‘te voet’.“

“In de Winter zat ons slaapbazin in de waardkamer op heure driepikkel met de brede rokken over een lollepot. In de zomer, op het houten bankske vóór de deur. Ende zij waardschapte… Zij schonk geitenmelk in een steinen kommeke; zij brak het brood in hompen; deelde aan elk wat zout uit in een papierke; sneed echte ‘sarciesde-Boulonj’, uit heus paardenvlees vervaardigd, in schijfjes, en verkocht die hartelijke en smakelijke eetwaar tegen zoveel negenmannekes of zoveel oortjes. (voetnoot 1: Oortje, twee duiten, is met ’n t. Door de spreuk ‘woorden zijn geen oorden’ wordt het vaak verkeerd met ’n d geschreven. RV)”

“Hoe kwam ze aan Uilenspiegel? (…) zo liep Mie met krabben en gârnot – in de Vlaamse Academie spellen ze “garnaal” – in de huizen van de Lepelstraat en van de Burchtgracht, waar matrozen en waardgelders van alle natiën, verlorenkosten en wallebakken, slungels met het eerste duivelshaar onder de neus of oude rammen hun duiten kwamen omzetten tegen de loddelijke glimlach van menie-rode lippen en geblankette wangen.”

Een wonderkind. Een kandidaat om mee te trouwen vond ze er niet tussen, ze had haar hart verpand aan een lieve matroos die vaak kwam logeren: Klaas. Van het een kwam het ander, en “Dat Uilenspiegel met de helm geboren werd, hoeft nauwelijks vermeld van zo’n wonderkind.”

Na de geboorte “ slabberde Mie wat warme ‘zuipe’ uit een kommeke. De

18 Reineringen12.2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

deskundigen in kraamzaken weten dat ‘zuipe’ wit bier is, met suiker en een ei daarin geklutst; ’t staat bekend als het enig probaat middel om een Antwerpse kinderbedsvrouw weer op de been te helpen.”

Klaas zit meer in de kroeg dan dat hij op zijn kind let, zodat Mie de kleine meeneemt op haar ronde om garnalen te verkopen. “Daar was geen enkel matroos die nog bezien werd. Ze wilden allemaal Uilenspiegel op hare schoot hebben. ’t Arm kind werd gekust en besmoezeld dat zijn snuitje vol roodsel en witsel hong en geweldig naar muskus rook, maar de kleine snaak lachte dat hij er van kakelde en toen het laat in de avond wat guur was geworden, en z’er in een huis van de Burchtgracht met aan de kachel zaten, piste hij in de oven! Toen gierde de hele woonst van het lachen.”

Hilarisch wat ze nog allemaal meemaken met die zuigeling, die op korte tijd zo’n reputatie krijgt door de volksmond dat de Antwerpse vroedschap beveelt hem in hechtenis te nemen. “Niemendalle, zei Mie, we gaan door. Ze zullen van mijn jongk afblijven, dat verzeker ik u! Vijftien schobbejakken, van kop tot teen gewapend, tegen één kerstekind… Ge moest beschaamd zijn, troep lafaards en moordenaars, dat ge daar staat!” (voetnoot 2: “Jongk, is het Antwerps enkelvoud, waarvan jong meervoud is. RV)

En zo gaat dat 300 bladzijden door. De liefhebbers van ouderwets Antwaarps kunnen er hun hartje aan ophalen! Misschien zelfs nog bijleren? En dat van iemand met Kontichse wortels…

Museum voor heem- en oudheidkunde: wegens COVID-19 is het museum tot nader order gesloten. Bezoek ook onze site www.museumkontich.be voor het laatste nieuws, alle activiteiten en de verhalen uit het gemeentelijk contactblad (Heemkundige sprokkelingen) of uit Kontich-Waarloos Vroeger en Nu. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten

Lezingen in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad

Cultuurhuis Altena:

• 14-09-2021 Lezing archeologie

• 21-10-2021 Paul Wyckmans: Joodse meisjes in Altena tussen hoop en vrees

• 10-11-2021 Bruno Dewever: Kontich en het verzet, n.a.v. 75 jaar bevrijding

• Voorjaar 2022 Paul Catteeuw: Over heksen, reuzen en andere witte vrouwen: volksverhalen in en uit Kontich en Waarloos

• Najaar 2022 Hans Geybels: Volksdevotie

• voorjaar 2023 Paul Catteeuw: Kontich en erfgoed: hoe waardevol is onze gemeente (niet)? Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com. Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres.

Facebook

Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Bronvermelding Foto’s: Illustraties uit Leo Delfos, Raf Verhulst (1966), van Belgiumview, Onroerenderfgoed.be en eigen beeldbank ACTIVITEITENKALENDER EN N IEUWS

Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH

Reineringen 12 (2021), 2

Driemaandelijks (april - juni 2021) Afgiftekantoor Herzele P 912187 - Herzele

INHOUDSTAFEL:

Pagina 1 Voorwoord

Pagina 2 Duiven kweken, melken, ermee spelen: een sport? Pagina 9 Een artikel met een geurtje uit de oude doos Pagina 10 Raf Verhulst en de Canon Pagina 18 De (Antwerpse) Jeugd van Tijl Uilenspiegel

Colofon

Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 12 (2021), 1 ISSN 2033-2742

Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans

Eindredactie: Paul Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich

Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2021 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 20 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2021”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Voor een los nummer betaal je 5 euro Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen.

Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com

Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be

Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.