Reineringen 11/3 (2020)

Page 1

Reineringen

Duivenstraat 22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 11, nummer 3 (juli - september 2020)

Z

Voorwoord

o’n dertig jaar geleden kwam er een einde aan de Unie van de Socialistische Sovjetrepublieken (USSR). Er is ondertussen een hele generatie opgegroeid die zich de sfeer van de koude oorlog nauwelijks nog kan voorstellen. Wel, in onze gemeente leeft nog iemand die geboren is in Oekraïne ten tijde van de oprichting van de USSR, ja, wier vader zelfs nog gediend heeft in het leger van de tsaar. Door een speling van het lot kwam zij uiteindelijk in Kontich terecht. Deze Reineringen begint met een terugblik op het bewogen leven van Tatiana Surnadshi, van wie je hier een foto uit haar jeugdjaren ziet. Vervolgens gooien we het over een andere boeg. Heb je de naam van bouwmeester Eugeen Gife al eens ontdekt in de muur van ons 19e-eeuwse gemeentehuis? Gastschrijver Jan Pandelaers schetst de hoogtepunten uit het leven van die bouwmeester. Eerst in het arrondissement Turnhout, maar hij kwam volledig tot ontplooiing toen hij in Antwerpen aan de slag kon. Na het lezen van dit artikel zal je met andere ogen naar de raadszaal kijken. Eugeen Gife zou later nog assisteren bij de restauratie van de Antwerpse kathedraal. En wat is een kerk zonder een zangkoor. Paul Wyckmans nam zich voor om terug te blikken op verschillende koren uit Kontich, Sint-Rita, KontichKazerne en Waarloos in de 20e eeuw. De beschikbare documentatie en de weetjes hierover waren in onze kring zo omvangrijk aanwezig, dat dit in schuifjes zal moeten gebeuren. Het Sint-Martinuskoor zingt de prelude: frequente afwezigheden aanpakken, een bestuur samenstellen, muzikanten vergoeden, een Ceciliaviering organiseren, programma’s samenstellen, de uitdagingen voor een koor blijven herkenbaar doorheen alle tijden. En we blijven in de kunstsfeer. In het documentatiecentrum van de Kring hangt een gesigneerde gravure van Jezus aan het kruis tussen twee ook gekruisigde misdadigers. Er wordt een lans in zijn zijde gestoken. Het betreft een gegraveerde versie van een schilderij van Rubens uit de kerk van het voormalige minderbroedersklooster in Antwerpen. De graveur, eveneens uitgever-verkoper is Boëtius à Bolswert (Friesland). Hoe de familie Boëtius uiteindelijk in Antwerpen terechtkwam en of de gravure verschilt van het schilderij, en waar dat schilderij nu hangt, ga ik je in dit voorwoord niet verklappen. En zo kan u, dankzij de inspanning van velen, alweer een gevarieerd nummer worden aangeboden. Erwin Van de Velde namens de redactie


Van Jalta tot Kontich 75 jaar geleden eindigde officieel de Tweede Wereldoorlog. Herdenkingen focussen op de grote feiten, militaire of verdragsrechtelijke. Aan de individuele gevolgen wordt om diverse redenen minder aandacht besteed. Hierna het verhaal van Tatiana Surnadshi die als een meisje vanuit Oekraïne uiteindelijk in Kontich terechtkwam. Een vertelling over haar jeugdjaren, over oorlog, integratie, discriminatie en heimwee. Maar het laat ook veel onbesproken.

I

k ben geboren in 1922, in het kleine Oekraïense dorpje Jalta, op zo’n 35 km van Marioepol. Niet te verwarren met de badplaats Jalta op de Krim, waar Stalin, Roosevelt en Churchill jaren later vergaderden over de geopolitieke situatie na de Tweede Wereldoorlog Toen werd er in mijn geboortestreek nog Grieks, Turks, Oekraïens en Russisch naast elkaar gesproken. Mijn geboortejaar was ook het jaar dat de Unie van de Socialistische Sovjet Republieken (USSR) werd gesticht. Het gezin van tsaar Nicolaas Romanov was vier jaar eerder uitgemoord. De revolutionaire strijd tussen de Roden (Russische Bolsjewieken), de anarchistische groepen en de Witten liep op zijn einde. Het was een woelige, harde tijd. Er heerste hongersnood.

Jeugdjaren

Mijn familie had Griekse roots. Tsarina Catharina de Grote (1729-1796) stimuleerde destijds de inwijking van Griekse boeren in het uitgestrekte en vruchtbare Oekraïne, maar dat is een ander verhaal. Grootvader had een kleine ijzerwinkel. Mijn vader Anton Ivanovitsh, geboren in 1888, was soldaat in het leger van de tsaar. Met een gebroken been werd hij nog verpleegd in een hospitaal in Sint-Petersburg. Ik noem het nog altijd Leningrad. Vader was een grote boer. Hij kweekte groenten en fruit en verkocht die op de markt. Ik weet nog dat de appelen met olie werden opgeblonken. Zo verkochten ze beter. We konden leven van de opbrengsten. Maar toen de revolutionairen aan de macht kwamen, kregen de zelfstandige boeren (koelakken) het zwaar te verduren. Tijdens een razzia in 1930 sloegen de Roden alles kort en klein. Grootvader werd doodgeslagen, grootmoeder liep een hersenschudding op. Vader werd opgepakt en verbannen naar een heropvoedingskamp (goelag) in Siberië, het verre oosten van Rusland, bijna 1000 km ten noorden van de grens tussen Kazachstan en Mongolië. Vanuit Mariinsk schreef hij nog enige brieven. Ze moesten ginder met minimale middelen spoorwegen aanleggen. Bomen werden ter plaatse geveld en verzaagd tot dwarsliggers. Het leven was er ongemeen hard. Enkele jaren later kwamen er geen brieven meer. We waren alles kwijt. Moeder bleef zonder bestaansmiddelen met haar vier kinderen achter. Op aanraden van Joodse commerçanten verhuisden we naar de havenstad Marioepol, gelegen aan de zee van Azov. Ik zag er voor het eerst grote schepen. Maar ook daar was weinig werk. Ik moest brandhout sprokkelen. De armoede in ons gezin, zoals bij zovelen, werd onhoudbaar. Er dreigde hongersnood, opnieuw. Ik werd in een weeshuis geplaatst, gelegen in het nabije Manhush. Er mocht nog enkel Russisch worden gepraat en onderwezen. Manhush ligt zo’n 20 km van Marioepol. Op school vlotte het taalonderricht niet. Zestien jaar geworden, kwam ik terug bij moeder wonen. Ik ging op leercontract bij een boekhouder. Tellen gebeurde nog op een rekenrek (of abacus).

Oorlog

.3 11

2

en

ng

eri

in Re

Drie jaar later brak de oorlog uit. De Oekraïners zagen de Duitsers aanvankelijk graag komen. De mensen hadden toen meer schrik voor een Japanse invasie. Maar dat veranderde. Al snel brak terreur los. Mijn zusje, toen 14, en ik, 19 jaar oud, moesten naar Duitsland gaan werken. Met dertig werden we in een beestenwagon gepropt. Wij hadden nog geluk. Onze deur mocht op een kier, de deuren van de veewagons met Joden evenwel niet. Duitse soldaten mitrailleur in aanslag – zaten in de deuropeningen. Het duurde twee weken voor we in Rostock (2.300 km verder) aankwamen. Meermaals werd de trein opgehouden door partizanen. Toen we aankwamen werd iedereen met een Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


poeder ontsmet. We moesten onze lichte schoentjes ruilen voor zware, te grote schoenen en werden algauw naar een werkbeurs gebracht. Zus en ik stelden alles in het werk om samen te blijven. Daarom gaf ik mezelf een jaar jonger (23) en zij een jaar ouder (26) op. Ik was van 1922 en zij van 1927. Ik kon tenslotte terecht op een boerderijtje met vier koeien. Mijn zus bij een boer in de buurt. Mijn eerste maaltijd bestond er uit een korst brood met zure melk. De boerin had zelf bijna niets te eten. ’s Avonds weende ze om haar zoon soldaat die meedeed aan de slag rond Leningrad. Ik was te klein en te tenger voor werk op het land. Na goed drie maanden brachten Duitsers mijn zus en mij te paard naar een ander kamp in de buurt van Hamburg. Allemaal houten huisjes, bevolkt met Russische en Franse krijgsgevangenen. Die moesten landarbeid verrichten. Wij hebben daar enkele maanden in de keuken gewerkt. De kakkerlakken zaten overal. Het was er slecht in alle opzichten. We wilden er weg. In 1943 werd Hamburg zeer zwaar gebombardeerd. We werden met allemaal krijgsgevangen bijeengedreven op een open veld. Angst alom. Toen werd geroepen dat het Duitse Rode Kruis op zoek was naar mensen die Duits verstonden. Zus en ik namen de kans te baat. Met een grote wagen werden we naar een plaats gereden met een grote hoop kledij. Daar moesten we uit kiezen. Chaos alom. Het was toen een tijd van “trek je plan”. Samen met een Hollandse non hebben we nachten doorgewerkt om gewonden te verzorgen, zo kwaad en goed als dat nog ging. Er werd gefluisterd dat Marioepol opnieuw in Russische handen was. We kwamen weer in een ander kamp terecht, met een enorme keuken. We moesten er patatten jassen en ketels schuren. Aan alles zag je dat het de Duitsers steeds slechter verging. Weer verhuisden we, nu naar een groot gebouw met drie verdiepingen. We hadden geluk, de kok was een vriendelijk man. Maar de Duitse soldaten, in feite nog jongens, schoten op alles wat bewoog. Het werd te gevaarlijk op straat. In mei 1945 werd ons kamp bevrijd. Onze bevrijders namen de aangeboden erwtensoep pas aan, nadat de kok er zelf van gegeten had. Zo groot was het wantrouwen. Na verloop van tijd werden de kampen ontruimd. De kampbewoners werd opgedeeld volgens nationaliteit. Maar waar konden wij nog naar toe? Geruchten gingen dat Stalin ons niet erg welkom zou heten. Zus en ik besloten dat we vanaf nu elk onze weg zouden gaan. Ik volgde mijn Belgische vriend naar Antwerpen. Mijn zus volgde haar Nederlandse vriend naar Amsterdam om uiteindelijk in Capelle aan den IJssel terecht te komen. Ondertussen werd mijn moeder door de USSR voor de keuze gesteld: als zij afzag van haar twee kinderen potentiële collaborateurs - zou zij een beter pensioen krijgen. Je kan wel gissen welke keuze zij maakte.

Integratie

Nu moest er huisvesting worden gezocht, de taal geleerd en werk gevonden. Mijn toekomstige schoonvader was aanvankelijk niet opgezet met mijn komst. Ik kon een tijdje terecht als huishoudhulp bij het gezin van een winkelier, de zoon van Frans van Dun (1945-1946, burgemeester van Wilrijk). Er bestaan nog foto’s van een bevrijdingsfeest waarop de burgemeester, samen met Winston Churchill staat afgebeeld. Ik verdiende toen 20 frank per week. Een tramticket kostte 2 frank. Mijn man vond werk bij de stad Antwerpen. Toen moest je als ambtenaar nog binnen het gebied van je gemeente wonen.

Discriminatie

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

11

.3

In die jaren verbood mijn man me om alleen de stad in te gaan omdat ik nog niet zo goed Vlaams sprak. Op een keer ging ik toch in mijn eentje boodschappen doen. Ik kon echter niet gepast betalen. Passagiers begonnen me uit te jouwen. De wattman riep: “Wij hebben hier genoeg last van de Duitsers gehad”, en zette me uit de tram. Gelukkig heeft een empathische ziel toen de moeite genomen mijn identiteitskaart te bekijken. Een andere keer gaf een beenhouwer me ondermaats paardenvlees mee. Ik had er zes frank voor betaald. Mijn man ging ermee terug. De beenhouwer heeft zich toen duizendmaal verontschuldigd. Even de nadruk leggen op de administratieve verplichtingen van een handelszaak hielp natuurlijk ook. Toen de mensen ten tijde van de Koreaanse oorlog (1950 – 1953) aan het hamsteren sloegen, werd me toegeroepen dat ik ginder maar eten moest gaan kopen. Of hoe een wat ander uiterlijk, accent of klein gestalte aanleiding geeft tot het trekken van grenzen, het maken van onderscheid. Het is van alle tijden. Uiteindelijk kwam ons gezin in Kontich wonen.

3


Heimwee

Stalin stierf in 1953. De Sovjets vergrootten in die tijd sterk hun invloed in het Midden-Oosten (Suezcrisis). Zij drongen aan op onderhandelingen met Engeland en Amerika. In 1953 brachten Chroesjtsjov en zijn minister van Defensie Boelganin een bezoek aan Groot-Brittannië. In Victoria Station werden ze toegeroepen door Russen die destijds gevlucht waren voor de repressie van Stalin: “Wij zijn geen barbaren, wij willen terug kunnen naar Rusland”. Die demonstratie moet toch sporen nagelaten hebben. Drie jaar later werd in het Brusselse Ukkel een Russisch consulaat opgericht. De mogelijkheid werd geschapen om contact te maken met het moederland. Eenvoudig was dat niet. Je moest je hele leven opschrijven, als het ware je biografie. Dat werd dan grondig gescreend. Een volgende stap was briefverkeer. Na 16 jaar kreeg moeder een brief thuis, met de vraag of ze haar dochters terug wou zien. En zo kon ik uiteindelijk op bezoek komen. Het eerste bezoek vergde nog vijf dagen per trein in een slaapcoupé. Die vertrok vanuit Londen, over Oostende en Brussel zo verder naar Duitsland, Tsjechië en Slowakije naar het verre Oekraïne. In het laatste station voor de grens met de USSR, werd onder veel kabaal de wagon opgetild. De onderstellen werden verwisseld voor het breedspoor in de USSR. We werden met open armen ontvangen. Maar wat een schok in de tijd. De mensen verplaatsten er zich nog te voet. Er was geen openbaar vervoer. Grond was er wel spotgoedkoop. Als je een huis wou bouwen, kreeg je er één hectare grond bij. De keuze van de architect werd echter opgelegd. Voor de winkels stonden lange wachtrijen. Later, onder Brezjnev, werd het leven comfortabeler. Ik ben zo’n veertien keer op bezoek geweest. De visa waren duur. Mijn man is zo’n zeven keer meegereisd. We wisselden af met mijn zus en haar Nederlandse familie. Moeder stierf in Tatiana Surnadshi (foto: Hilde Hermans) 1998, drie maanden voor ze 100 jaar werd. Maar ik kwam te laat voor haar begrafenis. Het zou mijn laatste bezoek aan Oekraïne zijn. En de Krim blijft een kruitvat. Als Oekraïne deelneemt aan een Eurosongfestival is het gegarandeerd hommeles. Ik ben nu oud en breekbaar. De familieverbanden worden alsmaar losser. Mijn ogen hebben te veel gezien. [Vrij gereconstrueerd door Erwin Van de Velde aan de hand van summiere notities van twee gesprekken, en nagelezen door haar zoon. Corona was ook hier een remmende factor.]

en

ng

eri

in Re .3 11

4

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Eugeen Gife De Academie van Oudheidkunde heeft mij de eer aangedaan mij te verzoeken eene levensschets op te stellen van wijlen haren gewetensvollen schatbewaarder Eugeen Gife. Volgaarne wijden wij volgende regels aan de nagedachtenis van dezen verdienstelijken man. Als bouwkundige heeft de overledene een schoonen naam verworven.

H

et was de heemkring van Kontich die mij de vraag stelde, maar verder klopt vorige zin wel. Hij komt uit een artikel van stadsarchivaris Pieter Genard dat hij schreef voor het tijdschrift De Vlaamse Kunstbode van 1898. Er was een aanleiding om 120 jaar later hetzelfde te doen in Reineringen. Onlangs hield de erfgoedraad een lezing in en over het oude gemeentehuis van Kontich, gebouwd door architect Gife. Ik wist dat de man ook het gemeentehuis van Deurne had gebouwd (ik heb daar mijn roots en mijn werkplek). Een week later wandelde ik met een gids over het Sint-Fredegandusbegraafpark in Deurne, en stonden we stil bij de graftombe van de bouwmeester.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

11

Het vijftien pagina’s lange artikel van Genard geeft, in heerlijk ouderwets Nederlands, een gedetailleerd curriculum van Eugeen Gife. Laten we ons beperken tot de highlights. Gife studeerde aan de Koninklijke Academie van Schoone Kunsten (met twee o’s uiteraard) in Antwerpen, onder andere bij Ferdinand Berckmans. Berckmans was in zijn tijd een gevierd architect en een gewild leermeester. Hij leverde een nieuwe generatie bouwkundigen af die stuk voor stuk naam maakten, zoals Jozef Schadde, Frans Durlet en Gife zelf. Bovendien was hij provinciaal bouwmeester voor het arrondissement Antwerpen, wat voor zijn leerlingen wel wat deuren opende. In 1840 kreeg Berckmans de opdracht om in Borgerhout de neogotische kerk van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Sneeuw te bouwen. Hij nam de opdracht aan, begon te tekenen… en vertrok vervolgens op eene verre reis. Gife volgde vijf jaar lang de werf van zijn leermeester op en had daarmee de facto zijn eerste grote opdracht achter de kiezen. Hij kreeg het provinciale bouwmeesterschap voor het arrondissement Turnhout aangeboden. Hij verhuisde en bouwde in de Kempen heel wat scholen en kleine kerken, blijkbaar een vaste opdracht voor een provinciaal architect. Hij werd er verliefd op Hendrika Nuyens, ‘welke tot ene der achtbaarste familiën dezer stad behoorde. De gelukkige vereeniging werd met vier kinderen gezegend.’ Het huiselijke geluk was een welkome afleiding, want de job in Turnhout viel hem tegen. ‘Het is een stadje waar de jeugd zich niet wil of niet kan wijden aan architectuurstudie’ schreef Eugeen Gife zelf. ‘Transportmiddelen zijn hier nul. Ik moet dus al mijn verplaatsingen te voet doen. Scholen, kerken en pastorieën voldoen niet of zijn in slechte staat. De toestand van de hoofdwegen is abominabel. Het leven van een provinciale architect in dit arrondissement is ronduit hard.’ Hij is blij als hij in 1851 zijn leermeester mag opvolgen en arrondissement Turnhout inruilt voor Antwerpen. Ook hier bouwt hij scholen, gemeentehuizen en pastorieën aan de lopende band. Zijn bouwstijl is geliefd, maar wat hem bij zijn opdrachtgevers nog geliefder maakt, is dat zijn factuur zelden hoger is dan zijn offerte. Gife maakt er een erezaak

.3

HIER LIGT BEGRAVEN DEN HEER EUGENIUS GIFÉ BOUWMEESTER BESTIERDER DER HERSTELLINGSWERKEN DER O L V KERK VAN ANTWERPEN GEB TE ANTWERPEN DEN 14 NOVEMBER 1819 GODVRUCHTIG OVERLEDEN DEN 19 MEI 1890 & ZIJNE HUISVROUW HENDRIKA ISABELLA NUYENS GEBOREN TE TURNHOUT DEN 15 MEI 1825 IN DEN HEER ONTSLAPEN OP 3 SEPTEMBER 1898.

5


van dat als je bij hem prijs vraagt, je van tevoren exact weet hoeveel je betaalt. Geen onverwachte kosten, geen verzwegen extra’s. Hij is thuis in alle neostijlen: neoromaans, neogotiek, neorenaissance, neobarok, het gaat hem allemaal af. Al had hij een persoonlijke voorliefde voor gotiek. Als hij de opdracht krijgt om de Sint-Jozefkerk aan het Antwerpse stadspark te bouwen, komt hij met een neogotisch plan af. Maar tot zijn verbazing (en teleurstelling) wordt zijn ontwerp door het Antwerpse stadsbestuur van tafel geveegd: er is al zoveel gotiek in Antwerpen, we willen ‘s iets anders. En dus tekent Gife ‘smartelijk, doch met de zedigheid en zachtheid van karakter, die hem kenmerkte’ een neoromaanse basiliek. In 1856 begon Gife met het ontwerp voor een gemeentehuis in Kontich. Niet dat Kontich nog geen gemeentehuis had. Een redelijk nieuw zelfs. Het vorige van architect de Noter stond er pas van 1817. Nog geen twintig jaar later werd niemand minder dan Ferdinand Berckmans gevraagd om het gebouw te vergroten met woningen voor de onderwijzer en veldwachter, een gevangenis en magazijnen voor brandweer en vredegerecht. Berckmans maakte de plannen... en toen waren de centen op. Een kwarteeuw lang gebeurde er niets. In de jaren 1850 dacht het gemeentebestuur het bestaande gebouw te laten staan en te herbestemmen, om elders een nieuw raadhuis te bouwen. Maar dat was buiten de Kontichse bevolking gerekend die vond dat een gemeentehuis op het gemeenteplein en naast de parochiekerk hoorde. Nergens anders. Dus ging de sloophamer in een gebouw dat er nog geen vijftig jaar had gestaan. In de plaats kwam het huidige ‘oude gemeentehuis’, met lokalen voor gemeentebestuur, vredegerecht, gevangenis, gendarmerie en een magazijn voor de brandweerspuit. In de noordgevel verwijst een gedenksteen naar de architect. Het eclectische gebouw heeft, ondanks meerdere verbouwingen, veel van zijn oorspronkelijke karakter bewaard, en is een bezoek zeker waard. Het oude cachot spreekt uiteraard tot de verbeelding, maar het meest in het oog springend is toch de oude raadszaal op de eerste verdieping. In Vlaamse renaissancestijl domineert een schouw van zwart geschilderd hout de ruimte. In het begin van de 20e eeuw werd de zaal verfraaid naar de mode van de tijd. In 1901 werden de muren versierd met een leeuwtjespatroon en een trio van wapenschilden op de schouwmantel (Provincie Antwerpen, België en Kontich). De bustes van koning Leopold II en zijn vrouw Marie-Henriette kijken sindsdien streng de zaal in. Een jaar later kreeg de gemeente een schilderij van Sint-Maarten cadeau, patroonheilige van de gemeente. Het was de kopie van een schilderij van Anton Van Dyck dat in de kerk van Zaventem hangt.Men vond er niet beter op dan het schilderij op de schouwmantel te hangen, over de wapenschilden heen. Drie jaar later, in 1905, schilderde Jan Baptist Huysmans op grote panelen zichten van Kontich (de baronie Altena, kasteel Boutersem, de kerk en het gemeentehuis, kasteel Groeningen en burchtslot Pluysegem) en de hoogtepunten van de Kontichse geschiedenis. De panelen werden opgehangen, maar de combinatie met het leeuwtjespatroon op de muren viel blijkbaar niet in de smaak. De hele raadszaal kreeg vervolgens een nieuwe schilderbeurt, in kleuren die bij de panelen pasten, deze keer met gouden leeuwen en grote cartouches met de namen van burgemeesters, schepenen en secretarissen. Was het luiheid of berekende zuinigheid, maar de schilders van dienst borstelden rond de panelen van Huysmans. Het is niet de bedoeling dat je het uitprobeert, maar als je de dorpszichten van de muur haalt, komen de originele leeuwtjes uit 1901 opnieuw tevoorschijn. Behalve ‘ons’ gemeentehuis overlaadt de Provincie zijn bouwmeester met opdrachten, waaronder de bekende provincieraadszaal in wat nu het Bernarduscentrum heet. Maar Gife blijft ook als zelfstandig architect actief. Hij assisteert onder andere zijn oude studiegenoot Frans Durlet met de restauratie van de Antwerpse kathedraal. Als Durlet overlijdt, vraagt het kerkbestuur aan Gife om hem op te volgen. 25 jaar van zijn leven zal hij met volle overgave aan de restauratie wijden. Hij neemt op den duur zelfs ontslag bij de Provincie om meer tijd te kunnen steken in zijn lievelingsproject. Bij de oplevering van de Sint-Antoniuskapel had het kerkbestuur al haar gansche tevredenheid uitgedrukt voor den spoed en de spaarzaamheid, waarmede Gij eene herstelling hebt ten uitvoer gebracht, die in het begin de onoverkomelijkste moeilijkheden scheen op te leveren. Het dak van de kapel was inderdaad gebarsten en ei zo na ingestort, nadat buren de schoormuren hadden ondergraven. Eugeen Gife stierf in 1890 plots na een avondje kaarten. Toen hij thuisgekomen de voordeur achter zich dicht trok, viel hij neer in de gang. Zijn zoon hoorde gestommel en kwam kijken, maar vond zijn vader dood aan de trap. Hij werd begraven in Deurne, in een graftombe die werd getekend door zoon en opvolger Louis Gife. De kinderen lieten in de Antwerpse kathedraal ook een groot glasraam maken door de bekende glazeniers Stalins en Janssens tot zalig aandenken van Eugenius Gife en van zijne huisvrouw Hendrika Nuyens. Je kan het vandaag nog gaan bewonderen in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw-van-de-Vrede. En dus besluit Pieter Genard zijn artikel: Aan de O.L.Vrouwen kerk te Antwerpen had Gife zijne beste krachten besteed; hij had er tot den avond zijns levens aan gewerkt. Het is dus in dezen heerlijken tempel, dat zijn gedenkteeken zich op de ware plaats bevindt.

.3 11

6

en

ng

eri

in Re

(Met dank aan Marcel Windey voor véél opzoekwerk) Jan Pandelaers Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


HET SINT-MARTINUSKOOR... BIJ LEVEN EN WELZIJN. Deel 1 Geprikkeld?

Wie er de Geschiedenis van Kontich van Robert Van Passen op naslaat, herkent bij het onderdeel muziek en toneel in de 19e en 20e eeuw onmiddellijk, lettend op het aantal beschreven pagina’s, het roemrijke verleden van de harmonie SintCecilia met een toneelafdeling Vrede en Vermaak en de toneelkring Willen is Kunnen. Ook harmonie Morgenrood en toneelkring Rode Ster vervolledigen het overzicht. Is het te wijten aan het geringere aantal zangers in een koor tegenover de tientallen toneel- en instrument spelende Kontichnaren die op de groepsfoto’s van optredende toneelspelers of poserende harmonie- of fanfareleden te herkennen vallen? Buiten enkele zinnen over het Sint-Jozefkoor voor kinderen en jongeren, later als Konsinjoorkes herdoopt, zoek je tevergeefs naar meer nieuws over het Sint-Martinuskoor. Ook geen spoor van de uitmuntende koren uit Kontich-Kazerne met hun gerenommeerde dirigenten en geleverde prestaties, de verschillende kinder- en jeugdkoren, die - toegegeven - niet altijd hun stichter-dirigent bleven overleven. We denken daarbij toch aan het in leeftijdsgroepen opgedeelde K4, verbonden aan de lagere school van Kokaz, het befaamde jongenskoor van het Sint-Ritacollege met eigen jeugdige muzikanten, spelend op een verfrissend Orffinstrumentarium. Ook het parochiale De Meiklokjes met heldere meisjesstemmen die Kontich ‘in den lande’ vertegenwoordigden en nog tientallen jaren verder groeiden onder de naam Krearimeko, in de jaren tachtig zelfs nog tot muziekgroep Zeil herdoopt. Vergeten we ook Waarloos niet, waar het parochiekoor in de Sint-Michielskerk en een jongerenkoor De Bardjes vele fraaie muziekuitvoeringen op hun palmares inschreven. De Kring voor Heemkunde kreeg onlangs heel wat documenten en foto’s aangeboden van het Sint-Martinuskoor. Ze gunnen ons een ruime blik op het leven en welzijn van het ooit gerenommeerde Kontichse koor. Misschien het begin van een nog vollediger Kontichs kooroverzicht?

Eerste documenten over kooractiviteiten in de Sint-Martinuskerk…

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

11

.3

We zouden geen Bourgondiërs zijn als we niet op tijd en stond samenkomen om te feesten. Het oudste spoor hiervan in de Sint-Martinuskerk dateert van 28 november 1898. We kunnen op de uitnodiging ontcijferen: Feestmaal den leden van het St. Ceciliagenootschap aangeboden, ter gelegenheid van het feest hunner heilige Patrones. Op het menu vleessoep, soepvlees met spruiten, ossenspies met aardappels, warme vleespastei, hazenpeper, fruit, gebak en wijnen. Met vermelding: verboden nadruk. Of de vrouwen toen al welkom zijn op dit eerste Ceciliafeest is onduidelijk, maar weinig waarschijnlijk. Wel worden steevast de pastoor-deken, de onderpastoors, orgelist en dirigent uitgenodigd. We zien de vrouwen pas na de Tweede Wereldoorlog bij uitstappen op de groepsfoto’s verschijnen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vinden we heel wat sporen terug van religieuze erediensten, zowel voor doortrekkende Belgische als Duitse militairen. Ze worden opgedragen in Sint-Martinus voor de katholieken en in de zaal van het vredegerecht (aangebouwd aan het oud-gemeentehuis) en het Ouderlingengesticht in de Drabstraat voor de talrijke Duitse militairen uit protestantse Länder. In het oorlogsdagboek van pastoor-deken J. De Coster spreekt hij soms van wel zes missen op één dag! Veel zal hierbij wel niet gezongen zijn, vermoeden we. Veel tijd om te zingen en te oefenen is er niet bij deze militairen. In 1927 worden de koorleden opgeroepen voor een algemene vergadering op 24 november om 20.15 uur. Reden: wegens ontevredenheid bij een deel van de koorzangers over de magere koorprestaties”. Op de agenda: - Toepassing boete voor afwezigheden op de herhalingen met ontslag van het koorlid bij driemaal afwezig, ziekte en heirkracht uitgezonderd. - Vaststelling van de eerstkomende uitvoeringen. - Bepalingen betreffende een gebeurlijk teerfeest: betaling en menu. - Herverkiezing bestuur. - Allerlei. Tot aan de Tweede Wereldoorlog fungeert het bestaande koor als begeleiding bij de liturgie, hoofdzakelijk gregoriaanse antifonen en kyriales.

7


Het Sint-Martinuskoor officieel en onder leiding van Frans Emmers

Als in 1991 het 50-jarig bestaan van het Sint-Martinuskoor wordt gevierd, mogen we veronderstellen dat vanaf 1940 het koor onder deze benaming tot stand komt, niet toevallig in het jaar van de inauguratie van pastoor-deken E.H. Jozef Van Herck en na het beëindigen van de mobilisatie- en de oorlogsactiviteiten. Het Sint-Martinuskoor blijft tot na het Tweede Vaticaanse Concilie (1961-1965) louter een mannenzaak. De heren worden ingedeeld bij de hoge tenoren, de allerlaagst zingende bassen en daartussen zwevend de baritons (middenstemmen). In zijn beste tijden een driestemmig mannenkoor dus. Het duurt daarna tot in1942, in volle oorlogstijd, vooraleer we data vinden over muziek buiten het kerkgebeuren. Het gemeentebestuur en de Duitse Kommandantur geven hun fiat voor de inrichting van een instrumentaal concerto in De Fortuin (22 november) en een gezellig samenzijn in De Eendracht telkens vanaf 18.30 uur. De opbrengst hiervan wordt geschonken aan de plaatselijke afdeling van Winterhulp-Kontich voor extra voeding voor zwangere vrouwen en verzwakte ouderen, en een uitzonderlijke traktatie voor schoolkinderen (sinaasappel, banaan, reep chocola, levertraan, …) De brieven naar de verschillende overheden dragen de titel Sint-Martinuskoor en de aanvraag bij de gemeente wordt ondertekend door de voorzitter, E.P. Alfons Valvekens en naar de Kommandantur door Der Dirigent Frans Emmers, niet met Der Kapellmeister, zoals je zou mogen verwachten. De religieuze diensten op zon- en feestdagen worden door het koor intussen al jaren opgeluisterd in de Sint-Martinuskerk met gregoriaanse gezangen en op feestdagen met een twee- of driestemmige mis. Daarnaast verzorgt het zangkoor in 1943 ook een optreden in het lokaal In De Fortuin op 14 november, samen met het Condacum kwartet dat kamermuziek brengt. 1944, het jaar van de bevrijding van Kontich (4 september), vertoont geen sporen van activiteit buiten het kerkgebeuren. De beschietingen met V1- en V2-raketten maken samenkomsten risicovol. (In Kontich en Waarloos samen komen bijna 60 van deze exploderende tuigen neer tussen einde oktober 1944 en einde maart 1945).

Het koor studeert, groeit aan en … bloeit ook buiten Kontich

Zo kunnen we in 1945 al spreken van een knalprestatie van onze zangers op 7 oktober 1945 als ze deelnemen aan het zangtornooi van Godsdienstige polyfonie georganiseerd door de Union Belge des Chefs de Chant in de zaal van het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel. Het is een tornooi met 24 koren - met afsluitend diner in de Toison d’Or, Louizapoort, Brussel - en 17 Kontichse zangers in keurig uniform. Ze behalen met onderscheiding (81% der punten) de prijs Peter Benoit. Ook vermelden we dat dirigent Frans Emmers hier zijn dirigentendiploma behaalt met onderscheiding (80%).

.3 11

8

en

ng

eri

in Re

Het Sint-Martinuskoor met symfonische begeleiding (feestzaal van het Sint-Jozefinstituut)

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Een maand later voeren ze voor de eerste maal begeleid door een strijkorkest de driestemmige mis van Don Lorenzo Perosi uit in een aangepaste feestzaal van de meisjesschool van de Zusters van Vorselaar te Kontich oorlogsschade aan de kerk maakte toen het gebruik van het orgel voor begeleiding van het koor onmogelijk. Op 16 december treden ze op bij de paters minderbroeders op de Oever te Antwerpen, een plek waar de kloostergemeenschap het Sint-Martinuskoor graag ziet optreden in de volgende jaren. Of ze in 1946 ingegaan zijn op een uitnodiging voor het zingen van een artiestenmis in Villers-la-Ville is niet duidelijk. Wel treden ze weer op bij de minderbroeders in Antwerpen, luisteren ze de plechtige wijding van een vaandel voor H.K.B. (Het Koninkrijk België, weerstandsorganisatie) op en zijn ze present bij het zilveren priesterjubileum van Victor en Felix Vleeschouwer, onderpastoors in Sint-Martinus. Dat er weer Cecilia werd gevierd bewijst het stortingsbewijs met een gift van 500 frank vanwege pastoor-deken Jozef Van Herck. Hiermee vult hij na de smulpartij het tekort in de koorkas aan. De groepsreis brengt het koor naar Brussel en het kasteel van Gaasbeek.

22 september 1946: Groepsfoto op de binnenkoer van het kasteel van Gaasbeek

Het Sint-Martinuskoor, uitgenodigd te lande en cultureel actief

Vanaf 1947 wordt de lijst met optredens elk jaar langer en we dienen ons dan ook te beperkten tot de voornaamste: 23 feb: Opluisteren plechtige hoogmis voor. de viering van het patroonfeest in het heropvoedingsgesticht Margaretha van Cortona voor jonge meisjes. Hier wordt een gelegenheidscantate Naar het Licht uitgevoerd, getoonzet door Karel Goeyvaerts en uitgevoerd onder leiding van Frans Emmers. 18 mei: Een dankmis bij de viering van 35 jaar de wet Carton de Wiart betreffende de heropvoeding van jongeren in een instelling met de driestemmige mis van Don Lorenzo Perosi in hetzelfde instituut op het Kiel in Antwerpen. 10 juli: Medewerking aan de Guldensporenviering op de kiosk in het Gemeentepark met zanguitvoeringen en intermezzi. 29 juli: Programma Vaderlandse feesten voor Vorst en Grondwet met huldebetoon aan koning Leopold III in de feestzaal van De Fortuin te 20.00 uur. 24 augustus: autobusuitstap met De Voeght Kontich naar Laroche - Hérou - Nandrin - Marche -Namur. 5 oktober: Opluistering St.-Franciscusviering bij de minderbroeders – Oever – Antwerpen met de mis van Het koor per autocar op uitstap in de Ardennen, op een Peter Benoit gevolgd door het Te Deum van E.P. Plum.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

11

.3

rots in Nandrin

9


2 november: Artiestenmis in Carolus Borromeus om 10.00 uur in Antwerpen. 2 november ’s avonds: groot orgelrecital op het herstelde orgel in de St.-Martinuskerk te 18.30 uur. Er werd aan huis (21.315,30 frank) en in de kerk (2.465,30 frank) rondgegaan. In 1948 noteren we het feest van de H. Rita op 22 mei, opgeluisterd met de mis van Peter Benoit met symfonische begeleiding door een strijkorkest. De Guldensporenviering van de gemeente op de kiosk wordt mee verzorgd. Op 8 augustus neemt Sint-Martinus deel aan de herdenking van 150 jaar Boerenkrijg in Klein-Brabant. In de voormiddag wordt samen met het kerkkoor van Bornem de mis van Peter Benoit uitgevoerd en in de namiddag de uitvoering van de Boerenkrijgcantate van August de Boeck samen met de Edgard Tinelkring uit Mechelen en muzikale begeleiding van de harmonie. (500 zangers en muzikanten in het totaal) en uitgezonden door de BNRO (Belgische Nationale Radio Omroep). Daarna wandeling naar de Scheldedijk en inscheping op de Flandria naar Antwerpen. Frans Emmers soleert als violist in het strijkorkest. Voorwaar een krachttoer! Zijn voorwaarden om de algemene muzikale leiding op zich te nemen waren dan ook erg duidelijk: - De leiding berust uitsluitend bij de dirigent; - Om zangers vertrouwd te maken met directie en interpretatie van de dirigent zijn voorbereidende repetities met het koor van Bornem vereist; - Hijzelf kiest de solisten, met hun bekwaamheid als enige selectiecriterium; - Hij suggereert contact met de BNRO voor uitzending van de uitvoering; - Als antwoord op de vraag naar geldelijke tegemoetkoming antwoordt de dirigent dat de zangers gewoon zijn om hun verplaatsingen zelf te betalen maar dat hij toch wel graag weet over welk budget hij kan beschikken vermits de professionele muzikanten die het ochtendorkest vormen tijdens de mis dienen vergoed. Van deze tegemoetkoming zal afhangen of het een groot of een eerder klein begeleidingsorkest zal worden. Op 26 september worden de jubelfeesten in de Sint-Joriskerk opgeluisterd met de Geestelijke Quadrilogie van Peter Benoit. Op 10 oktober zingt Sint-Martinus in de kloosterkerk van de paters minderbroeders en zingen ze er de driestemmige Missa Solemnis van Perosi, met soli gezongen door Frans Van Roy, A. Van den Abbeele, Jan Janssens. Ook een artiestenmis in Carolus Borromeus Antwerpen bij een dodenherdenking neemt het koor op zich. Op het programma het Dies irae van Don Lorenzo Perosi en het geheel wordt op film opgenomen door Cinar (Mr. Leysen) uit Kontich. 17 november: Dekanale zangavond in Edegem, ingericht door de St-Gregoriusgilde, samenkomst en uitvoeringen zangkoren dekenij Kontich in zaal Meisjesschool te Edegem. 26 december: Opluisteren van het jubelfeest ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan broederschap O.-L.-V.-van-’tKasteel, in de Sint-Joriskerk te Antwerpen, de klokkenwijding en het gouden priesterjubileum van pastoor Thyssen te 10.00 uur opgedragen door monseigneur Zech, huisprelaat van de paus en deken van Antwerpen met assistentie van kardinaal Van Roey. Uitgevoerd wordt de Geestelijke Quadrilogie van Peter Benoit en het Ave Maria van Arcadelt.

Samenwerking met de heemkundige kring en het Davidsfonds

.3 11

10

en

ng

eri

in Re

1949 zal bekend blijven als het jaar van de Torenfeesten. Inderdaad bij de herdenking van het 800-jarig bestaan van kerk en toren te Kontich componeert Ivo Mortelmans op een tekst van priester A. Van Doninck de Torencantate, waarvan het origineel met aparte partituren voor sopranen, alten, tenoren en bassen en een tekstkopie uitgeschreven voor alle stemmen, orgel en tekstkopieën bewaard blijven in het Letterenhuis in Antwerpen. Instudering en uitvoering slorpen alle extra-repetitietijd op. Inderdaad, op 17 juli 1949 wordt eindelijk deze cantate uitgevoerd op de Torenviering in het gemeentepark. Een koor uit Borgerhout en een symfonisch samengesteld orkest zorgen mee voor de nodige ampleur onder leiding van de onvermoeibare Frans Emmers. 1950 begint met een mooie afscheidsviering voor onderpastoor Felix Buggenhout, die tot directeur van de zusters te Westmalle wordt aangesteld. Grappig, hij bezorgt alle zangers die jarenlang de bondsmissen van het Heilig Hart verzorgden een heus sigaartje. Bij de plechtige priesterwijding van Kontichnaar Paul Pas voert SintMartinuskoor de Missa Dominicalis van L. Recife uit en biedt hem een bidstoel en enkele kostbare boeken als geschenk aan. Dankmissen, jubelmissen, huwelijks- en priesterjubilea blijven in deze preconciliaire Herinneringstegels 800 jaar Sintperiode regelmatig voorkomen. Martinuskerk Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Groepsfoto te Saintes

Zeer vermeldenswaardig blijft de autoreis naar Saintes (net over de grens met Frankrijk, waar Sainte-Renelle of Reinildis wordt vereerd) en terug met een bezoek aan de bron van onze Schelde op 9 juni. Ook een nieuwe tweestemmige mis van de Nederlander Jos De Klerck wordt op 27 augustus bij de minderbroeders op de Oever te Antwerpen uitgevoerd bij de viering van het zilveren priesterjubileum van Filip Onclinx. Van 1951 onthouden we op juli 1951 een plechtige hoogmis voor de gesneuvelden in de St.- Martinuskerk te Kontich met inhuldiging van een monument voor de gesneuvelden op het kerkhof, op 30 september een feestmis voor 25 jaar Davidsfonds Kontich. Met Allerheiligen wordt in Schaarbeek de requiemmis van Perosi uitgevoerd en op 4 november herhaalt het koor deze uitvoering in de eigen kerk. In het verkregen archief treffen we naast optredens ook getuigenissen van gevierde feesten. De vermelding van 27 deelnemers aan het Sint-Ceciliafeest doet vermoeden dat hier en daar ook echtgenotes aan de dis mee mochten inschrijven. Dezelfde bedenking maken we bij het lezen van de namen van 30 deelnemers aan een worstenbrood- en appelbollenavond op 10 januari 1952. Op 13 januari wordt er naar Balen-Wezel gereden voor het zingen van een plechtige viering, opgedragen door Z.E.H. Van Baelen, voorheen onderpastoor te Kontich. Interessant is de beschrijving van de terugtocht; er wordt in Lier haltgehouden voor een palingfestijn in een lokaal restaurant.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

11

In 1953 wordt Het Madrigaal opgericht als federatie van katholieke zangkoren in de provincie Antwerpen. SintMartinus sluit hierbij aan en krijgt hierna zelfs heuse statuten en zal de eerstvolgende jaren trouw zijn bijdrage betalen. Daarnaast sluit het koor zich aan bij de Sint-Gregoriusvereniging waarbij kerkkoren zich kunnen aansluiten. We lezen als maatschappelijke zetel: dekenij Kontich, als voorzitter pastoor Alfons Valvekens en dirigent Frans Emmers. Op 27 en 28 september neemt het Sint-Martinuskoor deel aan de tentoonstelling bij het tienjarig bestaan van de Kring voor Heemkunde: Van wieg tot graf in de raadszaal van het gemeentehuis van Kontich. En koorleden zijn ook technisch geïnteresseerd wanneer op 13 januari 1954 in de winkel van Gustaaf Onzia, Mechelsesteenweg, een ingenieur van radio Arel een televisietoestel voorstelt en hierbij toelichting geeft. Het koor is vindingrijk in het vinden van thema’s voor een smulfestijn. Zo worden een pensensouper in januari en een mosselfestijn in oktober georganiseerd. De mosselen worden geleverd door vishandel Hellemans-Meylemans (de Flup). Op 23 oktober 1954 overlijdt Jacob Minnebach, vader van Willem en grootva van Walter, Bruno, Wilfried, Paul, Hedwige en Lu Minnebach. Een echte zangersfamilie. Muzikaal brengen we de Tinelviering, honderd jaar geleden geboren in herinnering op 25 november, ingericht door het Davidsfonds. In het Kristen Volkshuis treedt Sint-Martinus op, samen met de Caeciliakoren van Kontich-Kazerne onder leiding van E.P. Clerckx.

.3

Op zoek naar provinciale en (aarts)bisschoppelijke erkenning

11


Zelfs op de radio te beluisteren

Op 13 december zendt de N.I.R. de radiomis vanuit Kontich uit ter gelegenheid van de Tinelherdenking. Hiervoor moet het Sint-Martinuskoor eerst auditie doen op maandag 22 november. De auditie omvat volgens voorstel van de opnameleiding: Keuze maken uit een mis: van P. Benoit, of een van Jan Nieland of van Oscar Van Durme en als motetten: Requiem van Don Lorenzo Perosi, Middeleeuwse motetten uit het klassieke repertorium, en oud-Vlaamse Kerstliederen in een bewerking van mgr. J. Van Nuffel. Trots wordt de koorsamenstelling vermeld: 5 tenoren, 5 baritons, 4 eerste bassen en 4 tweede bassen, samen 18 mannelijke zangers. In het archief vinden we voor 1955 een volledig jaarverslag van de kooractiviteiten op vraag van het Madrigaal samen met een uitnodiging voor de Ceciliaviering in de Fortuin, ditmaal geleverd en opgediend door De Basiliek in Edegem. Deze traiteur doet dat zo goed dat hij op het einde van het jaar op het volgende Ceciliafeest zijn prestatie mag herhalen. Tijdens de paasviering wordt de driestemmige mis van August De Boeck en het Victimae Paschali van Peter Benoit uitgevoerd. Tenor Hubert Mariën krijgt vanwege kardinaal Van Roey de gouden medaille van de orde van de H. Rumoldus als 40-jaar lang trouwe zangbijdrage in de parochie. Op 5 september 1955 begeven Alfons Valvekens, Jozef Pas en Gustaaf Onzia zich naar huize Mariën om een geschenk aan te bieden (omlijst portret genomen door Beniest), ter gelegenheid van het gouden jubileum van Hubert Mariën met felicitaties omwille van zijn hoge kerkelijke onderscheiding als kerkzanger. Voor het mosselsouper van september 1956 tekenen 19 zangers present. Een huwelijksgeschenk voor juffrouw Emmers, dochter van dirigent Frans Emmers, wordt voorgesteld: een gesmede kandelaar met versierde waskaars. Tijdens de jubelviering voor de Firma Hubrix op 4 november wordt de driestemmige mis van Peter Benoit uitgevoerd. Het kerstprogramma omvat dit jaar: de driestemmige mis van Don Lorenzo Perosi en het Adeste Fideles van Benoit met solist, drie stemmen, viool en orgel. De twee gelezen missen die daarna volgen worden opgeluisterd met oude Vlaamse kerstliederen en meerstemmige motetten van gekende componisten. Het koor luistert ook naar andere zanggroepen, zo wonen ze in 1957 het concert bij van Cantores onder leiding van Aimé De Haene in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen. Met Pasen voeren ze de driestemmige Missa Tertia van L. Recife uit samen met het Victimae Paschali voor solo en koor van Peter Benoit. Na deze paasuitvoering geeft dirigent Frans Emmers te kennen dat hij zijn baton wenst terug te geven aan het koor. Zo begrijpen we ook beter dat het koor na de naoorlogse bloeiperiode, duidelijk op zoek moet naar een tweede adem met een nieuwe dirigent. De brief aan koor en proost van einde november verwijst impliciet naar de ernstige gezondheidsproblemen Frans Emmers’ afscheid als bevlogen dirigent van het Sintvan Frans Emmers. Martinuskoor na 17 jaar

en

ng

eri

in Re .3 11

12

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Christus tussen de twee dieven - De lanssteek

I

n het Documentatiecentrum hangt, beneden aan de trapmuur, een grote ingekaderde prent: een gravure van 60,6 x 42,2 cm in een kader van 83 x 63 cm, helaas zonder HK-inventarisnummer en waarvoor we ook geen concrete informatie hebben kunnen ontdekken. Maar gelukkig, de gravure heeft een onderschrift met titel en ze is gesigneerd! Dat zijn goede aanknopingspunten om research te verrichten en we kunnen natuurlijk wel als zeker aannemen dat dit werk via onze stichtervoorzitter en duizendpoot Jozef Van Herck in het bezit van de Kring gekomen is.

Het onderwerp

Het is een voorstelling van de bekende Golgotha-scène van de dood van Christus, zoals beschreven in het Evangelie van Johannes (Joh. 19:25-34): Jezus aan het kruis tussen twee eveneens gekruisigde misdadigers (moordenaars/dieven). Jezus heeft reeds de geest gegeven en ter controle wordt nog een lans

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

11

in zijn rechterzijde gestoken door een Romeinse soldaat/honderdman (Longinus genaamd, volgens de overlevering). Links, geknield aan de voet van het kruis, zien we Maria Magdalena, rechts staan Jezus’ moeder Maria, haar zus Maria Cleophas en “de leerling die Hij liefhad”, Johannes. Een Romeinse soldaat staat klaar op een ladder om van de “slechte” moordenaar rechts de benen te breken om zo het sterven te bespoedigen; de “goede” moordenaar links wacht gelaten zijn beurt af. En dit alles tegen de sombere achtergrond van de zonsverduistering die plaats vond bij de dood van Christus. De titel is “IEZUS CRUCIFIXUS” (de gekruisigde Jezus) en het onderschrift luidt (in vrije vertaling van de Latijnse tekst): De soldaten kwamen, en van de eerste (moordenaar) en ook van de andere, die Scan van de gravure. Collectie Stad met Hem gekruisigd was, braken ze de benen. Maar een der soldaten Antwerpen, Museum Plantin-Moretus doorboorde Zijn (= Jezus’) zijde met een lans en aanstonds vloeide er (via Wikimedia Commons) bloed en water uit. Wat de signatuur betreft, die is niet van de minste! Links onderaan: “P. P. Rubens pinxit”, P. P. Rubens heeft geschilderd. Rechts onderaan: “B. à Bolswert sculp. et excudit”, B. (= Boëtius) à Bolswert heeft gegraveerd (sculpsit) en heeft uitgegeven (excudit = verkoopt). In het midden hebben we nog: “Cum Privilegiis Regis Christianissimi, Serenissimae Infantis, et Ordinum Confederatorum”, wat neerkomt op een uitgebreid copyright avant la lettre, toegekend niet alleen door de machtigste katholieke vorsten van die tijd, maar ook door de protestantse noordelijke Nederlanden. Dus namaak verboden + het alleenrecht op productie en verkoop van de afdrukken in Frankrijk, de Spaanse Nederlanden en de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën.

.3

De ingekaderde gravure van de Kring voor Heemkunde

13


Titel en signatuur (detail scan va

Detail signatuur (P.P. Rubens pinxit)

Detail signatuur (B. à Bolswert sculp. et excudit)

Detail: het Privilegium ofte copyright

De prent is aldus de gegraveerde versie van een schilderij van Rubens en de “plaetsnyder” ofte graveur, tevens uitgever/verkoper, is Boëtius à Bolswert. Dit is niemand minder dan de oudere broer van Schelte à Bolswert, die we hebben leren kennen als de graveur van de “Flandria Liberata”. De koperplaat zelf werd gesneden in 1631 en de gravure staat bekend onder de naam “Christus tussen de twee dieven”. De gravures werden onder het privilegie van Rubens geproduceerd en verkocht door Boëtius.

De graveur Boëtius à Bolswert (en zijn broer Schelte)

.3 11

14

en

ng

eri

in Re

De broers werden geboren in een katholieke gemeenschap in het stadje Bolswert (nu Bolsward) in Friesland: Boëtius (Bote als geboortenaam, maar later, zoals gebruikelijk onder kunstenaars en geleerden, gelatiniseerd tot Boëtius) ca. 1580 en Schelte ca. 1586. De vader was ene Adam Bottezoon, zodat de kinderen de geslachtsnaam Adamszoon meekregen; het gezin woonde in een deftige wijk van Bolswert, maar over de activiteiten van de ouders is verder niets bekend. Trouwens evenmin over die van de kinderen. De noordelijke Nederlanden waren gewonnen voor het protestantisme (vooral het weinig verdraagzame calvinisme) en voor de opstand tegen de Spaanse koning Filips II. Na 1580 kwam het katholicisme er steeds meer in de verdrukking, met als gevolg dat talrijke katholieken naar veiliger oorden vertrokken. Rond 1600 vond ook de familie de druk te hoog worden in Bolswert en ze vertrok naar Amsterdam, dat als kosmopolitische wereldstad met 100.000 inwoners een eerder pragmatisch en tolerant beleid voerde ten opzichte van religie en religieuze praktijken. De broers konden er blijkbaar onmiddellijk aan de slag als graveurs, kregen snel bekendheid en gingen zich stilaan “à Bolswert” (= van Bolswert) noemen. Dat ze van bij het begin in Amsterdam kwalitatief hoogstaand werk afleverden mag wel worden beschouwd als een bewijs dat ze zich reeds in Bolswert de graveerkunst hadden meester gemaakt. In de protestantse noordelijke Nederlanden werkten kunstenaars niet voor kerken of kloosters, maar wel voor vorsten en rijke adellijke opdrachtgevers. Graveurs konden werken voor drukkers/uitgevers van gravures, voor bemiddelde privé-opdrachtgevers of in samenwerking met bekende kunstschilders, die hun eigen werken via oëtius à Bolswert: De Beurs van Amsterdam. Stadsarchief gravures een ruimere verspreiding wilden verzekeren en Amsterdam (via Wikimedia Commons) zo hun naamsbekendheid vergroten. Zo sneed Boëtius in 1609 de prestigieuze plaat “De beurs van Amsterdam”, waarmee hij definitief zijn reputatie als begenadigd graveur vestigde. Tot de productie van de broers behoren gravures naar geschilderde portretten van vorstelijke personen, en verder talrijke Bijbelse en mythologische taferelen, landschappen, scènes uit het boerenleven… Allemaal kwalitatief uitstekende prenten die zeer in de smaak vielen bij de kunstminnende elite. Voor Boëtius ontstond er rond 1610 een intense samenwerking met de toen reeds gevierde Utrechtse kunstschilder Abraham Bloemaert (1566-1651), voor wie hij talrijke schilderijen in gravure overzette. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


an de Plantin-Moretus gravure)

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

11

.3

Ondertussen herstelden de Zuidelijke Nederlanden zich stilaan van de oorlogsellende. En nadat Rubens zich na een reeds gevarieerde en succesvolle carrière, in 1609 definitief in Antwerpen vestigde, schoot zijn reputatie, krachtig ondersteund door zijn goede vriend, Antwerps burgemeester en mecenas Nicolaas Rockox, pijlsnel de hoogte in. Zijn faam lokte talrijke kunstenaars naar de Scheldestad. Er was daar trouwens meer dan genoeg werk voor kunstenaars van alle slag, al was het maar om de tijdens godsdienstoorlogen en Beeldenstorm aangerichte schade te herstellen. En zo verkasten ook Boëtius en Schelte ca. 1616-1617 naar de Zuidelijke Nederlanden, waar ze hun talenten beter in dienst van het rooms-katholieke geloof konden stellen en meer bestellingen konden verwachten vanuit de katholieke kerk. Boëtius lijkt eerst (1616) nog als illustrator van religieuze boeken in Leuven gewerkt te hebben vooraleer te verhuizen naar Antwerpen, waar hij zich in 1620 liet registreren in de Sint-Lucasgilde. Schelte vinden we eerst (1617) als graveur in dienst van de drukkerij PlantinMoretus, terwijl hij ook nog in Brussel lijkt te hebben gewerkt. Vermoedelijk rond 1619/1620 richtten de broers samen in Antwerpen een eigen uitgeversbedrijf op, waarvoor ze in 1621 een “privilegie” (= copyright- rechten) verkregen voor het snijden van koperplaten en het drukken en verkopen van gravures. In 1625/1626 liet ook Schelte à Bolswert zich registreren in de Antwerpse Sint-Lucasgilde. Kort daarna konden de broers beginnen samenwerken met Rubens, een kans die ze vermoedelijk kregen via de contacten die Rubens onderhield met Abraham Bloemaert, voor wie Boëtius tot volle tevredenheid had gewerkt in Amsterdam. Het hoeft geen betoog dat die geslaagde samenwerking met Rubens een fameuze boost gaf aan de carrière van de broers à Bolswert! Door Rubens’ schilderijen te “vertalen” naar kunstig gegraveerde prenten hielpen ze niet alleen mee de roem van de meester verder te verspreiden bij de welstellende, kapitaalkrachtige en kunstminnende elite in Europa, maar ze vestigden zo tevens voor zichzelf een stevige, te verzilveren reputatie! Boëtius, die al in 1633 overleed, sneed onder toezicht Schelte à Bolswert, gravure door Adriaen Lommelin naar van Rubens zelf vijf platen naar schilderijen van de een schilderij van Anthony van Dyck, uitgever: Gilles meester. Schelte produceerde een tachtigtal platen naar Hendricx. Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-OB-46.292. (via schilderijen van Rubens, waarvan vier onder direct Wikimedia Commons, licentie: Creative Commons CC0 1.0 toezicht van de meester. Zijn totale gekende productie Universal Public Domain Dedication) omvat 345 platen. Hij overleed te Antwerpen in 1659. Beide broers zijn ongehuwd gebleven. (Te druk bezig met graveren?) In 2013 organiseerde het Titus Brandsma Museum te Bolsward een grote (en tot nog toe de enige) overzichtstentoonstelling over leven en werk van de twee broers. Bij die gelegenheid werd een mooi en rijk geïllustreerd boek uitgegeven, “Van Bolswert naar Antwerpen”, met diverse originele studies over leven en werk van Boëtius en Schelte, en de historische context waarin ze evolueerden. (Het boek was nog in voorraad en is aangekocht door de Kring.)

15


Het schilderij: De lanssteek

Onze prent is dus de gegraveerde versie van een schilderij van Pieter Paul Rubens. Het schilderij staat nu bekend als “De lanssteek”. Het is geschilderd op hout, meet 429 x 311 cm en weegt 545 kg. Het is een monumentaal werk, dat in 1619 werd besteld door Nicolaas Rockox, die gedurende vele jaren burgemeester van Antwerpen was. Rockox sponsorde toen de oprichting van een nieuw hoofdaltaar voor de kerk van het klooster van de minderbroeders/recoletten/franciscanen in Antwerpen. Dit altaar was, samen met de overige inboedel van kerk en klooster, vernield door de calvinisten tijdens de Beeldenstorm van 1566.

Rubens, De Lanssteek. Musea Antwerpen, KMSKA, © www. lukasweb.be - Art in Flanders vzw, foto Hugo Maertens

Otto van Veen, Nicolaas Rockox, 1600. Rubenshuis, RH.S.116. (via Wikimedia Commons, licentie voor gratis hergebruik van de Vlaamse overheid en https://dams. antwerpen.be/asset/C1aHdKnSIFara2POxq6VWhzs)

.3 11

16

en

ng

eri

in Re

Het nieuwe altaar kon niet monumentaal genoeg zijn, en het bijhorende altaarschilderij diende navenant prestigieus te zijn. Dus wendde Rockox zich tot zijn vriend Rubens, toendertijd de meest beroemde schilder in Antwerpen en de Zuidelijke Nederlanden. Het ontwerp, dat ongetwijfeld tot stand kwam door gemeenschappelijk overleg tussen Rockox, de minderbroeders en Rubens, staat helemaal in het teken van de bekering, de terugkeer naar het ware geloof in de Zuidelijke Nederlanden. Er is de bekering van de “goede” moordenaar, die zijn misdaden erkent, berouw toont en Jezus erkent als de Koning der Joden en aldus van Jezus vergiffenis en de belofte krijgt dat hij nog dezelfde dag samen met Jezus in het paradijs zal komen. En er is de slechtziende Romeinse soldaat/honderdman die enkele druppels van het vocht uit de wonde van de lanssteek in zijn ogen krijgt en op slag perfect ziende wordt, zich bekeert, het koningschap van Jezus erkent en dat ook verder gaat verkondigen. Het minderbroedersklooster had reeds een bewogen geschiedenis achter de rug toen “De Lanssteek”, die reeds in 1620 klaar was, er plechtig werd geïnstalleerd. De toekomst zag er rooskleurig uit en het klooster floreerde terug, maar blijven duren zou dat niet. De inboedel van klooster en kerk was reeds tijdens de Beeldenstorm van 1566 een eerste maal kort en klein geslagen; het klooster werd gedeeltelijk vernield en in brand gestoken. De minderbroederskerk die aldus van alle “paapse bijgelovigheden” was gezuiverd, werd het eerste Antwerpse bedehuis waar de Calvinisten hun dienst van het woord, hun prediking, organiseerden. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Na de herovering van Antwerpen door landvoogd Alexander Farnese in augustus 1585, begonnen de jarenlange restauratiewerken en werden kerk en klooster terug in dienst genomen door de minderbroeders. En in die context bestelde en sponsorde Rockox een nieuw hoofdaltaar en een altaarschilderij. Zowat 160 jaar later kreeg het klooster eerst af te rekenen met de keizer-koster Jozef II, die alle volgens hem “onnutte kloosters” afschafte en nog een goede tien jaar later werd het een tweede maal zwaar geteisterd: het waren nu de Franse revolutionairen die er lelijk huishielden. Hoewel ze ook een en ander hebben vernield, waren de revolutionairen toch iets meer commerçant dan vandaal: gebouwen werden geconfisqueerd en verkocht, terwijl kunstwerken geroofd en als oorlogsbuit naar Parijs werden gebracht. Zo belandde De Lanssteek, samen met andere schilderijen, in 1794 in het Louvre, waar het werk te bewonderen was tot na de val van Napoleon, Waterloo 1815 en het schilderij op 5 december 1815 naar Antwerpen terugkeerde, naar het Museum voor Schone Kunsten. Het voormalige minderbroedersklooster kon voor het schilderij niet meer als thuishaven dienen, want het was door de Franse revolutionairen verkocht, in privéhanden geraakt en gedeeltelijk afgebroken. In wat rest van de kloostergebouwen en de kerk, gesitueerd op de percelen begrensd door Mutsaardstraat, Blindestraat, Venusstraat en Stadswaag, is nu, aangevuld met gebouwen uit de 19e en de 20e eeuw, de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten gevestigd.

Een bizar verschil

Normaal is de gravure die naar een bekend schilderij wordt gemaakt een zo getrouw mogelijke weergave van het werk van de meester, kleine detailverschillen niet te na gesproken. Dit is niet zo bij De Lanssteek: de Romeinse soldaat die de benen van de “slechte” moordenaar gaat breken is op de gravure op een compleet verschillende manier afgebeeld! Bij Rubens staat de soldaat ruggelings op de ladder en houdt hij zich met de linkerhand aan de ladder vast. De ijzeren staaf waarmee de benen zullen worden gebroken houdt hij stevig vast in de rechterhand en hij maakt zich klaar om met een forse zwaai uit te halen naar de benen van de moordenaar. Bij Boëtius à Bolswert staat de soldaat ook met de rug naar de ladder gekeerd, maar hij vindt het niet nodig om zich aan de ladder vast te houden. In tegendeel, hij gebruikt beide handen om de staaf stevig te omklemmen. Maar let op de positie van zijn handen: compleet onhandig, ondeskundig, onrealistisch om zo die staaf vast te houden. In die houding kan de soldaat onmogelijk een stevige, krachtige zwaai met de staaf geven zonder zelf van de ladder te tuimelen…

.3

Detail gravure Boëtius à Bolswert

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

11

Detail schilderij Rubens

17


Het is een zekere J. Reynolds die als eerste deze anomalie zo niet opgemerkt, dan toch beschreven heeft in zijn reisverslag uit 1797 A Journey to Flanders and Holland. Hij lanceerde daarin ook de hypothese dat de gravure (van 1631) de oorspronkelijke compositie (van 1620) zou voorstellen, dat iemand (Rubens zelf?, Rockox?, de minderbroeders?) die onmogelijke houding van de beul zou opgemerkt en gesignaleerd hebben en dat Rubens vervolgens deze anomalie door overschildering zou hebben weggewerkt. Deze hypothese is echter niet houdbaar omdat van De Lanssteek ook het modello (*), het ontwerp, bewaard is gebleven en daarop is duidelijk te zien dat de beul op het schilderij dezelfde houding heeft als op het modello. Het is dus Boëtius zelf die verantwoordelijk is voor de gewijzigde voorstelling op de gravure. Heeft Boëtius die aanpassing gedaan omdat ook hij (samen met nog anderen nu) van mening was dat er op het schilderij een probleem was met de weergave van de ladder? Er zou immers een anomalie zitten in de weergave van het onderste en het bovenste zichtbare gedeelte van de ladder: de twee delen zouden, zoals ze geschilderd zijn niet in elkaars verlengde kunnen staan… Blijft dan toch nog altijd de vraag waarom Boëtius die nauwelijks opvallend anomalie zou willen hebben verbeterd door een nog meer opvallende nieuwe anomalie aan te brengen, namelijk door de beul in zo’n manifest onhandige, onprofessionele houding af te beelden. (*) Een “modello” is de gebruikelijke Italiaanse term voor een ontwerp, een klein formaat voorbereidende olieverfschets voor een groter schilderij (of ander kunstwerk). Met een beperkt kleurenpalet schilderde de meester in grote lijnen een voorstelling van het te realiseren werk. Dit model kon dan ter bespreking en goedkeuring voorgelegd worden aan de opdrachtgever.

Het hart van Christus doorboord? Of toch niet?

Velen die het schilderij (of gelijkaardige composities van andere kunstenaars) bekijken gaan er nogal makkelijk van uit dat met de lanssteek het hart van Christus werd doorboord. Tot men dan ineens beseft: hé, het hart ligt toch aan de linkerzijde, terwijl de lans de rechterzijde doorboort… Dat idee van het doorboorde hart is onterecht. Immers, in geen enkel evangelie wordt verteld dat het hart van Christus wordt doorboord. Johannes is de enige die de lanssteek vermeldt; de andere evangelisten spreken alleen over de rietstengel/hysopstok met de in azijn gedrenkte spons en verder over de drie uren durende zonsverduistering (6e tot 9e uur), een aardbeving, de voorhang van de tempel die scheurt, graven die opengaan en doden die verrijzen… Johannes schrijft dat de zijde van Christus met een lans werd doorboord; het hart, dat is een latere interpretatie, die anatomisch niet klopt (behalve op enkele zeldzame afbeeldingen van de kruisiging, waar de lans effectief de linkerzijde doorboort … ik meen dat er in het museum in Antwerpen zo eentje hangt.)

.3 11

18

en

ng

eri

in Re

De Kruisiging, miniatuur Rabula Evangelium (586). Zenodot Verlagsgesellschaft. GNU-licentie voor gratis documentatie.

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


En Longinus, hoe zit het daar mee?

In geen enkel evangelie wordt de naam vermeld van de soldaat/honderdman die met zijn lans de zijde van Christus doorboort. De naam van Longinus komt uit het apocriefe evangelie van Nicodemus en zou afgeleid zijn van het Griekse woord λόγχη “lonchè”, wat lans betekent. Longinus is dus zoiets als “die met de lans”, “de lansdrager”. De oudste bekende afbeelding van de kruisiging met lanssteek komt uit een evangelieboek, gemaakt in het jaar onzes Heren 589, het Rabula Evangelium, geschreven in de Syrische taal, met Griekse letters. Daarop komt ook de naam van de soldaat voor als Loginos. In de verdere overlevering is Longinus een bewogen leven gaan leiden. Hij zou een gewone Romeinse soldaat of honderdman, bijna blind of zelfs stekeblind geweest zijn, al naargelang de versie van de legende. Zijn oogkwaal genas evenwel op miraculeuze wijze doordat er enkele druppels van het vocht uit de doorboorde zijde van Christus in zijn ogen terechtkwamen. Zodoende was hij er op slag van overtuigd dat Christus de koning der Joden was, hij bekeerde zich, verliet het Romeinse leger en sloot zich aan bij de volgelingen van Christus. Hij keerde terug naar zijn geboortestreek Caesarea (nu Anatolië, Aziatisch Turkije) waar hij zijn nieuwe geloof energiek en met veel overtuiging ging verkondigen. Wat, zoals gewoonlijk in die tijden, niet door iedereen kon worden geapprecieerd. Hij belandde in de gevangenis en werd tenslotte onthoofd. Zo eindigde Longinus, eerst als martelaar en tenslotte als de heilige Longinus van Caesarea. Tot slot een woord van dank aan… … wijlen ons kringlid Leo Wuyts, kunstkenner en medewerker van het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, die een zeer erudiete studie schreef over “Het barokke hoogaltaar van de voormalige Minderbroederskerk te Antwerpen. Een iconologische benadering”. Ze werd gepubliceerd in 2006 in het “Liber memorialis Erik Duverger. Bijdragen tot de kunstgeschiedenis van de Nederlanden” (Eindredactie: Henri Pauwels, André Van den Kerkhove en Leo Wuyts), p. 557-587. Het altaar zelf werd in 1794 verwoest door de Franse revolutionairen, maar er is gelukkig een waterverfschets van overgeleverd. Die kon als basis dienen voor de studie van Leo Wuyts. Hij beschrijft niet alleen de architecturale elementen van het hoofdaltaar, maar levert ook een uitgebreide analyse van de symboliek die in het altaarschilderij “De Lanssteek” verwerkt is. En dat artikel van Leo Wuyts was dan weer een rijke inspiratiebron voor dit artikel. Guido Pede

Activiteitenkalender en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Bezoek ook onze site www.museumkontich.be voor het laatste nieuws, alle activiteiten en de verhalen uit het gemeentelijk contactblad (Heemkundige sprokkelingen) of uit Kontich-Waarloos Vroeger en Nu. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten Lezingen in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad Kerk Kontich-Kazerne: • 6-10-2020 Guido van der Groen, Pierre Van Damme (o.v.) en Frank Hellemans: De pest en andere covidverhalen Cultuurhuis Altena: • 20-10-2020 Herman Van Eyndhoven: Bunkers van WO1 • 10-11-2020 Bruno Dewever: Kontich en het verzet, n.a.v. 75 jaar bevrijding • 23-03-2021 Paul Wyckmans: Joodse meisjes in Altena tussen hoop en vrees • 21-10-2021 Paul Catteeuw: Over heksen, reuzen en andere witte vrouwen: volksverhalen in en uit Kontich en Waarloos • voorjaar 2022 Paul Catteeuw: Kontich en erfgoed: hoe waardevol is onze gemeente (niet)? • Najaar 2022 Hans Geybels: Volksdevotie Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com. Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

11

.3

Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.

19


Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH

Reineringen 11 (2020), 3 Driemaandelijks (juli - september 2020) Afgiftekantoor Herzele P 912187 - Herzele

INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 Van Jalta tot Kontich Pagina 5 Eugeen Gife Pagina 8 Het Sint-Martinuskoor. Deel 1. Pagina 13 De lanssteek Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 11 (2020), 3 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Guido Pede Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2020 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 20 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2020”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Voor een los nummer betaal je 5 euro Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com

Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.