Reineringen 10/4 (2019

Page 1

Reineringen

Duivenstraat 22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 10, nummer 4 (oktober - december 2019)

D

Voorwoord

e Kelten. Van zodra je de naam van dit volk uitspreekt, roep je een aantal beelden op die wel vastgeankerd lijken in ons denken over de Kelten. We denken aan Asterix en Obelix in hun eeuwige drang om menhirs te verslepen en everzwijnen te verorberen, aan druïdes die maretak snijden en er toverdrank van maken. Of toch, als ze niet in hun vingers snijden. En we kennen ze ook van merkwaardige feesten, zoals Halloween. Tenminste, we denken dat we ze kennen. Maar eigenlijk weten we – net zoals bij de Vikingen – heel weinig over dat mysterieuze volk. Clichés overheersen die kennis. En dat verklaart het beeld van de barbaarse en ongecultiveerde krijger die naar de uithoeken van West-Europa werd verjaagd. Dat beeld kan grotendeels worden verklaard door het feit dat de Kelten heel weinig materiële dingen hebben nagelaten en ook zo goed als geen geschreven geschiedenis hebben. En net daardoor ging onze vroege wetenschap steunen op wat Romeinse auteurs over de Kelten schreven. En we weten ondertussen dat die auteurs – Caius Julius Caesar voorop – in de eerste plaats voor de eigen galerij schreven en dat het imago van de woeste, ongedisciplineerde, maar uiterst moedige Keltische krijger alleen maar de uitzonderlijke prestatie van het Romeinse leger in de verf zette. En zoals we allang weten, de winnaar heeft altijd gelijk. Of toch niet? In dit speciale nummer van Reinigingen proberen we een tipje van de sluier te lichten en de Kelten enigszins uit de nevelen der tijd naar voren te laten treden. We doen dit aan de hand van een viertal bijdragen die de Kelten in een breder daglicht stellen, maar ze – in de mate van het mogelijke – ook aan Kontich koppelen. In een eerste bijdrage schetst classicus Chris Peeters (voorzitter van de Gemeentelijke Erfgoedraad) de Kelten in de klassieke literatuur, waarbij hij poogt om fictie van waarheid te onderscheiden. Dat Kontich noch Waarloos in de klassieke literatuur aan bod komt, zal wel niemand verbazen, ook al kunnen we nooit met zekerheid ontkennen dat Julius Caesar ooit zijn paard aan de Dorre Eik heeft vastgemaakt… Als keizer Karel in Olen is geweest, waarom zou Jules Cesar dan niet Kontich zijn afgestapt. In een tweede bijdrage schetst historicus Peter Van Hooren (lid van de Gemeentelijke Erfgoedraad) de Kelten vanuit historisch perspectief. Zijn bijdrage sluit mooi aan op de literaire rondgang van Chris Peeters, maar maakt De Gallo-Romeinse tempel van Contiacum ook meteen de link naar onze gemeente. En dat ze hier geweest zijn, staat buiten kijf. In een korte bijdrage wakkert Marc Vincké de discussie rond de naam Kontich verder aan. Die discussie is al heel lang aan de gang, ze is begonnen bij de eerste beschrijving van de naam, opgepikt door Robert Van Passen en later verdergezet door Freddy Michiels. Het lijdt weinig twijfel – gezien de tegengestelde standpunten - dat dit punt nog altijd niet is beslecht en dat verder onderzoek misschien ooit wel tot de definitieve verklaring van onze dorpsnaam zal leiden. Maar tot dan blijft de discussie open. In een vierde tekst focust Paul Catteeuw op de immateriële erfenis van de Kelten. Een aspect dat – zo mogelijk – nog moeilijker te vatten is, wegens het totaal ontbreken van geschreven bronnen op dit vlak. Alhoewel, Contius doet een opmerkelijke verschijning. Voorzichtigheid blijft echter geboden. In dit nummer ontbreekt een verslag van de archeologische vondsten die betrekking hebben op het Keltische Kontich, maar de mensen van AVRA hebben ons beloofd om in de nabije toekomst ook die lacune op te vullen. We hopen dat dit Keltennummer de lezer zal bevallen en dat hij/zij met ons Dichtung van Wahrheit kan onderscheiden. Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans


De Kelten in de klassieke literatuur Inleiding

Wie zich een beeld wil vormen over de Kelten zweeft vaak tussen waarheid en fictie. Debet daaraan is het ontbreken van eigen geschriften. Gelukkig hebben belangrijke archeologische vondsten, ook in Kontich, bijgedragen tot een degelijker kennis van deze verzameling volksstammen die tussen de 8e en de 1e eeuw voor Christus grote delen van West-Europa bezetten, zonder ooit een eenheidsrijk te vormen. Van de geschreven bronnen nemen Ierse en Britse middeleeuwse verhalen en fabels en het voortleven van Keltische taalelementen in het Iers, Gaelisch, Welsh, Bretoens, Keltiberisch, … een belangrijke plaats in. Daarnaast zijn er ook de Griekse en Latijnse geschiedschrijvers die vaak uit tweede bron, soms uit eigen reiservaringen of veldtochten, bijdroegen aan onze beeldvorming.

Naam

De Griekse geschiedschrijver Herodotus (485-420 voor Christus) gebruikt voor het geheel van deze volksstammen de naam Κελτοί . Elders, zoals bij Strabo (64 voor Christus – 25 na Christus), lezen we Κέλται. Daarvan leidden de Romeinen de Latijnse benamingen Celti of Celtae af. In Romeinse bronnen worden de bewoners van de Britse eilanden meestal niet Kelten genoemd. De benaming Keltisch voor de Ieren, Schotten en andere eilandbewoners is pas in gebruik sinds de 18e eeuw. De namen Kelten en Galliërs worden vaak door elkaar gebruikt. Zo is de aanhef van Caesars De bello Gallico erg verwarrend. Bekend is de zinsnede: “Gallia est omnis divisa in partes tres…”. Een deel wordt bewoond door de Belgen, een ander door de Aquitaniërs, en een derde deel door zij die in hun eigen taal Kelten, en in onze taal (Latijn) Galliërs worden genoemd (BG, 1,1). Zijn de Belgen waarover Caesar het hier heeft dan geen Kelten? Een beetje verder in de tekst laat Caesar zelfs uitschijnen dat de Belgen misschien verwant zijn met de Germanen want zij zijn de dappersten (herinner u: “ horum omnium fortissimi sunt Belgae” ), omdat zij zeer dicht bij de Germanen wonen (“proximi sunt Germanis” ). Suggereert Caesar hier met het woord proximi ook verwantschap? Hierover is hij zeer duidelijk in het begin van het tweede boek van De bello Gallico waar hij schrijft (in de indirecte rede weliswaar): “plerosque Belgas esse ortos a Germanis”. De Belgen zouden dus afstammelingen van de Germanen zijn! Vermits de Keltische stammen zich over heel Europa hebben verspreid, kan men met vrij grote zekerheid aannemen dat het woord Galliër terug te vinden is in namen als Galatië (in het Oosten) en Galicië (in het westen). Wanneer Pausanias in zijn “reisgids van Griekenland” (Ἑλλάδος περιήγησις, 1, 4) over de Galaten spreekt dan zegt hij dat die oorspronkelijk (τὸ ἀρχαῖον) Kelten werden genoemd.

Woongebieden

.4 10

2

en

ng

eri

in Re

Hecateus van Milete (ca. 545 – ca. 480 voor Christus), de eerste ons bekende geschied- een aardrijkskundige Griekse wetenschapper, vermeldt de “Κελτοί” die woonden in de buurt van Massilia (Marseille)” (Hecateus, Fragmenta). Herodotus, een andere Griekse geschiedschrijver, situeert hen een halve eeuw later dan weer aan de bron van de Donau: “De rivier de Istros (Donau) ontspringt in het land van de Kelten in de omgeving van de stad Pyrene. Hij stroomt dwars door Europa en snijdt dit middendoor” (Historiae, 2, 33). Die woonplaats is alleszins door archeologisch onderzoek bevestigd. Herodotus moet zeker een vermoeden hebben gehad van de uitgebreidheid van het woongebied van de Kelten want hij situeert de Kelten elders voorbij de zuilen van Hercules (Gibraltar) en naast het woongebied van de Kynesioi, “het volk dat in het uiterste westen van Europa woonde (Historiae, 4, 49). De Keltische stammen waren voortdurend uit op gebiedsuitbreiding en vielen aan het begin van de 4e eeuw voor Christus Noord-Italië binnen zoals Polybius (208-125 voor Christus) twee eeuwen later getuigt: “De Galliërs verbleven in de Etruskische koninkrijken omdat hun eigen woongebieden daar niet ver vandaan lagen; de schoonheid van het land wekte hun begeerte op en onder een onbeduidend voorwendsel vielen zij het onverhoeds aan met een groot leger en verjoegen de oorspronkelijke bewoners uit de Povlakte, die zij vervolgens bezetten” (Historiae,2,17). Titus Livius Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

.4

ng

en

10

De lezers van Reineringen die ooit hebben “geproefd” van de Latijnse taal herinneren zich misschien nog uit hun schoolboekjes het verhaal van het beleg van Rome in ca. 390 voor Christus. Titus Livius vertelt, waarschijnlijk met Polybius als bron: “Volgens de overlevering waren de Galliërs, aangetrokken door de zoete smaak van de vruchten in deze streken en in het bijzonder van de wijn - voorheen voor hen een onbekend genotmiddel -, de Alpen overgestoken en hadden de akkers in bezit genomen die voorheen, door de Etrusken waren bebouwd.” (Titus Livius, Ab Urbe condita Liber V, 33). Uitvoerig vertelt Livius verder hoe de Etruskische steden een beroep doen op Rome. De Romeinen zijn zich echter de ernst van de toestand niet bewust totdat de Galliërs onder leiding van een zeker Brennus de Romeinen bij de Allia een zware nederlaag toedienden. Die zwarte 16 juli van 390 voor Christus geldt in de Romeinse geschiedenis sindsdien als een ongeluksdag. De Galliërs waren zelf verrast (“obstupefactos”) en stootten door naar Rome zelf dat zij zonder problemen innamen en plunderden. De overgebleven Romeinen trokken zich terug op de Capitolinusheuvel . De rasechte geschiedenisverteller Livius beschrijft dan hoe de Galliërs een nachtelijke aanval beramen op de heuvel . Geruisloos klimmen zij naar de top van de heuvel zodat zij niet alleen de slapende wachters, maar ook de honden misleiden, maar … gelukkig zijn er de aan Juno gewijde ganzen die door hun “clamore” de alerte M. Manlius en zijn manschappen waarschuwen. Daarop slaan de Romeinen de aanval af en weten zij de Galliërs in enkele volgende veldslagen te verjagen. (Livius, Ab Urbe condita Liber V , 47). Verschillende Romeinse schrijvers halen deze gebeurtenissen aan in hun geschriften. Het verhaal wordt bevestigd door Plutarchus (46-120 na Christus) in zijn biografie van Camillus (Βίοι Παράλληλοι, boek V, 27). Ook Tacitus (56-117 na Christus) vermeldt het in zijn Annales (III, 76) en de staatsdichter Vergilius (70-19 voor Christus) spreekt over een zilveren gans die klapwiekend waarschuwt voor de komst van de Galliërs (Vergilius, Aeneïs Liber VIII, 655). Honderd jaar later trokken weer Kelten plunderend door de Balkan en bedreigden in 279 voor Christus Delphi in Noord-Griekenland. Ze staken zelfs de Hellespont over en vielen Klein-Azië binnen waar ze het rijk der Galaten stichtten (cfr. de brief van Paulus aan de Galaten). Galliërs vielen ook regelmatig kolonies aan in Zuid-Frankrijk, o.a. Massilia (Marseille) wat door de Romeinse veldheer en politicus Marius gretig werd aangegrepen om heel Zuid-Frankrijk in Romeinse invloedsfeer te brengen. Het moge duidelijk zijn dat de Romeinen getraumatiseerd waren door deze woeste volksstammen. Caesar manipuleert die ingeboren schrik en gebruikt zijn militair overwicht om hen herhaaldelijk te verslaan, in de triomftocht als gevangenen op te voeren en zo zijn militaire almacht om te zetten in politiek gewicht. Immers: hoe woester en onbeschaafder hij de Galliërs/Kelten voorstelt voor zijn Romeins publiek, hoe groter zijn overwinning. Volgens Caesar vormde de Rijn de grens tussen de Kelten en de Germanen. Die visie werd reeds door latere antieke schrijvers in twijfel getrokken. Volgens Strabo waren de Germanen wel een volk dat ten oosten van de Rijn woonde. Zij waren “nog groter, nog woester en nog blonder” dan de Kelten ten westen van de Rijn. Maar verder verschilden zij niet veel van elkaar. Hij draait als het ware de rollen om en besluit dat ze door de Romeinen ‘Germani’ werden genoemd omdat die daarmee tot uiting wilden brengen dat zij de eigenlijke Kelten waren. Hij maakt zelfs de taalkundige opmerking dat de Romeinen de naam Germani gebruikten omdat germanus in het Latijn ook de betekenis “oorspronkelijk, zuiver, puur” heeft (in het Grieks γνήσιοι volgens Geographia, boek 7, hfdst. 1). Reeds in de tweede helft van de 4e eeuw voor Christus gebruikte Pytheas, een Griekse ontdekkingsreiziger afkomstig van het huidige Marseille, voor de eilanden Albion en Ierne (Ierland) het bijvoeglijk naamwoord “prettanikai”, naar de naam van een stam met dewelke hij in contact was gekomen tijdens zijn zeereis van Ierland naar Thule, tot dan toe het verste eiland van de westelijke wereld. Taalkundigen vertellen ons dat de originele Griekse p-spelling de klankweergave is van de benaming van een Keltische volksstam. De geograaf Strabo hechtte niet steeds geloof aan de beweringen van Pytheas en noemt hem een ἀνὴρ ψευδίστατος (leugenaar, Geographia, boek 1, 4) en er zijn van hem trouwens slechts uittreksels bij latere schrijvers gekend. Toch is de naam sindsdien ingeburgerd. Keltische stammen zouden dus vanaf de 5e- 4e eeuw voor Christus voet aan land hebben gezet op de Britse eilanden en zouden vrij vlug door de autochtone bevolking zijn opgenomen. Die migraties hebben zich tot in de tijd van Caesar voortgezet zoals hij beschrijft in boeken 4 en 5 van zijn Gallische oorlog: “Het binnenland van Brittannië wordt bewoond door

3


mensen die zichzelf als autochtonen (“natos in insula” beschouwen op grond van mondelinge overlevering. Het kustland is bevolkt door lieden, die uit België zijn overgekomen met het oog op buit en oorlogvoering. Bijna allen dragen de namen nog van de stamlanden, van waaruit zij naar ginder zijn gegaan. Na afloop van de krijgsverrichtingen zijn zij daar gebleven en hebben er zich toegelegd op akkerbouw.” (Caesar, BG, V, 12). Door migratie treffen we ook Kelten in Spanje aan, de zogenaamde Keltiberiërs (Κελτοὶ καὶ Ἴβηρες ἢ μικτῶς Κελτίβηρες (Strabo, Geographia, I,2,27). De Franse schrijver Flaubert deed naar aanleiding van een bezoek aan Carthago een minutieus onderzoek naar hun rol als huurlingen en gebruikte wellicht ook de Historiën van Polybius als bron voor zijn roman Salambô. Tegen de achtergrond van een huurlingenopstand van Galliërs/Kelten tegen de Carthagers, kort na de tweede Punische oorlog, beschrijft hij het liefdesverhaal van een Gallische huurling en de dochter van de Carthaagse veldheer Hamilcar. Vanaf de tweede eeuw voor Christus komen we bij de klassieke geschiedschrijvers Galliërs/Kelten tegen als door de Romeinen gegeerde huurlingen.

Zeden en gewoonten

Verschillende Griekse en Latijnse schrijvers hebben, soms uitvoerig, over de cultuur van de Keltische volksstammen geschreven. Allen hebben het over de in hun ogen onaangetaste, dicht bij de natuur aanleunende zeden en gewoonten. Die zetten ze dan af tegen de levenswijze van de Germanen die zoals de Latijnse historicus Tacitus laat uitschijnen nog zuiverder waren, niet aangetast door beschavende invloeden. Daarin verschilden zij van de inwoners van Gallië, die onder invloed van de Middellandse-Zeewereld hun eigen aard stilaan hadden prijsgegeven. Of, om het met Tacitus te zeggen: “Ipsos Germanos indigenas crediderim minimeque aliarum gentium adventibus et hospitiis mixtos” (Tacitus, Germ., 2.1) . Bij Caesar is het onderscheid tussen Germanen en Galliërs/Kelten minder duidelijk. Bijna grappig is de passage in De bello Gallico, VI, 17 waar hij zegt dat Mercurius hun belangrijkste god is terwijl Tacitus, die als geschiedschrijver van de keizers de noodzaak minder aanvoelde om de Galliërs als krijgsvolk op te hemelen, juist het tegenovergestelde zegt, namelijk dat de Germanen “deorum maxime Mercurium colunt”(Germania 9,1). Het is duidelijk dat het Caesar erom te doen is om zijn successen in Gallië zoveel mogelijk luister toe te dichten door de nauwe verwantschap tussen Galliërs/Kelten en Germanen te insinueren en op die manier de militaire kwaliteiten van de vijand zo sterk mogelijk in de verf te zetten. De Galliërs worden vaak genoemd in verband met de druïdencultus. Omdat er echter geen schriftelijke bronnen bestaan over hun optreden en omdat ook archeologische sporen weinig over hun gebruiken onthullen ligt het terrein open voor mysterie en romantisering. Wij moeten ons dus tevreden stellen met wat Griekse en Romeinse schrijvers en soms folkloristische verhalen en gewoonten over hen vertellen. Caesar schrijft in BG VI, 13 dat de druïdencultus in Brittannië is ontstaan en vandaar naar Gallië is gekomen. De druïden komen eenmaal per jaar samen in het stamgebied van de Carnuten om een opperste druïde te kiezen. Zij vormen een aparte groep of broederschap die niet aan krijgsverrichtingen deelneemt maar zijn bewakers van de tradities en stellen de wetgeving en de kalender op. Ook de Griekse wetenschapper Aristoteles vermeldt de Kelten in zijn Politica. In het tweede boek vermeldt hij de dominante rol van vrouwen bij oorlogszuchtige volkeren maar bij de Kelten merkt hij bovendien op dat zij openlijk gewonnen zijn voor mannenliefde (φανερῶς τετιμήκασι τὴν πρὸς τοὺς ἄρρενας συνουσίαν, Politica II, 1269b). Ook de Griekse geschiedschrijver Diodorus Siculus (1e eeuw voor Christus) maakt hiervan melding. Hij vertelt dat de Keltische vrouwen mooi zijn maar dat de mannen liever samenslapen. Zij beschouwen het trouwens als een schande (ἄτιμον ἡγοῦνται) als een aanbod van een andere man wordt geweigerd (Bibliotheca historica 5, 32).

Slot

Griekenland en de parel van Griekse eilanden lokten hun bewoners van oudsher aan om steeds nieuwe streken over zee en over land te verkennen. Ons resten nog vele reisbeschrijvingen, soms uit tweede hand, aangevuld met historische bronnen waarin ook de Kelten worden vermeld. De Romeinse imperialistische politiek leidde dan weer tot militaire confrontaties met deze in hun ogen zuivere natuurvolkeren die zij als barbaren beschouwden en onderwierpen aan de zogenaamde Pax Romana. Zeker niet alles van wat we via de antieke bronnen vernemen is een goede weergave van de werkelijkheid, maar vaak vormen zij de aanleiding tot archeologisch onderzoek dat op zijn beurt de literaire bronnen bevestigt. Chris Peeters

en

ng

eri

in Re .4 10

4

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


DE REIZEN VAN EPONA DE KELTEN IN DE EUROPESE GESCHIEDENIS

Het verleden van de Europese bevolkingen is in aanzienlijke mate bepaald door migraties. Op de lange termijn ten minste, gezien over duizenden jaren. Na het einde van de laatste ijstijd, zowat 10.000 jaar geleden, werd Europa lange tijd uitsluitend bevolkt door kleine nomadische groepjes jagers-verzamelaars. Na het ontstaan van landbouw en veeteelt in het Nabije Oosten werd die oorspronkelijke Europese bevolking langzaam maar zeker verdrongen door groepen boeren die noordwaarts en westwaarts trokken op zoek naar nieuwe gronden: dit proces speelde zich af tussen 6.000 voor Christus en 4.000 voor Christus De bevolking van de jagers-verzamelaars verdween uiteraard niet helemaal : sommige groepen namen de landbouwlevenswijze over en vestigden zich in nederzettingen, soms vrijwillig, soms omdat ze geen andere keuze hadden. Een nieuwe en bepalende migratiegolf volgde vanaf 4.000 voor Christus: grote groepen inwijkelingen vanuit de steppen in Zuid-Rusland en ten noorden van de Zwarte Zee begonnen toen naar het westen te trekken. Zij beschikten over getemde paarden en over wagens en zij spraken de oudste Indo-Europese talen. Archeologen en onderzoekers hebben in de loop der jaren diverse namen gegeven aan die migranten en hun nakomelingen: de kurganculturen, de yamnayamensen, de strijdhamervolkeren, de touwbekercultuur. Hun impact was op lange termijn zo groot dat 50 tot 70 procent van het DNA van de huidige West-Europese bevolking op die groepen is terug te voeren, in sommige streken tot bijna 100 procent, en bijna helemaal langs de mannelijke afstammingslijn. Dat laatste betekent dat tijdens al die eeuwen tussen 4.000 en 2.000 gebruiken, levenswijzen, talen, cultuurelementen, ... niet alleen via beïnvloeding of handelscontacten werden overgenomen, maar dat in vele gevallen er ook effectieve fysieke aanwezigheid van nieuwkomers is geweest, en dit op massale schaal en over heel Europa. De ongemakkelijke waarheid is volgens sommige onderzoekers dat de mannen werden uitgeschakeld (vermoord?) en de vrouwen werden gekaapt. {Voor de volledigheid vermelden we nog dat een tweede groep migranten uit datzelfde steppengebied in oostelijke richting trok en daarna delen van India koloniseerde: die groep werd later bekend als de Ariërs.} Waarom vertellen we dit in deze inleiding ? Omdat het ons toelaat om het verhaal van de Kelten, dat zich een stuk later afspeelt, in een bredere (en langere) context te plaatsen en omdat we zo beter begrijpen hoe verspreiding van cultuur en levenswijze in zijn werk gaat. Uit de meest recente onderzoeksgegevens – onder meer DNA-onderzoek van skeletten – blijkt immers dat die verspreiding niet alleen via beïnvloeding en vrijwillige overname gebeurde. In veel gevallen ging die ook gepaard met gewelddadige conflicten en/of overheersing. De geglobaliseerde wereld is De Heuneburg: een Keltisch heuvelfort niet nieuw. Alleen de communicatiemiddelen zijn nieuw. En de prehistorie in Duitsland was niet zo’n leuke tijd om in te leven. Maar dat wist u waarschijnlijk al.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

Het “Keltische” tijdperk ontleent zijn naam aan bevolkingsgroepen die door Griekse schrijvers “Keltoi” (Κελτοι) en door Romeinse schrijvers “Celtae” of “Galli” (Galliërs) werden genoemd. Het begon rond 1000 voor Christus en duurde tot het begin van onze tijdrekening. In een aantal gebieden valt het min of meer samen met de ijzertijd. Het kerngebied van de Keltische culturen was Centraal-Europa ten noorden van de Alpen (Oostenrijk, Zwitserland, Tsjechië, Hongarije en het zuidelijk deel van Duitsland). Van daaruit verspreidden groepen mensen en/of hun beschavingselementen en/of hun levenswijze zich voor langere of kortere tijd over het grootste gedeelte van Europa, van oost tot west, van Bulgarije tot Portugal en Ierland. Eén groep, de Galaten, vestigde zich zelfs in Anatolië, Turkije, waar zij tijdens de derde eeuw voor Christus een apart koninkrijkje hadden. De bevolkingsgroepen die de geschiedenis ingingen als Kelten (of Galliërs) noemden zichzelf niet zo. De naam komt van Griekse schrijvers in de zesde eeuw voor Christus die een gemeenschappelijke naam gaven aan de bewoners van de streken ten noorden van de Alpen en ten noorden van en rond de Donau. De juiste ligging was hun waarschijnlijk niet bekend en dus vrij vaag. Wat zij wel wisten, was dat er handelscontacten bestonden tussen Griekse kolonies – vooral steden in Zuid-Italië – en die mensen in het noorden. De bevolkingsgroepen die Kelten genoemd werden en worden, beschouwden zichzelf ook niet als één volk. Zij bestonden uit kleinere en grotere groepen die samenleefden in boerderijen en nederzettingen die soms gelegen waren rond heuvelforten. In de loop der eeuwen verenigden zij zich in verbanden die meestal ‘stammen’ genoemd worden. Er waren zowel heel kleine als heel grote en machtige stammen

.4

Het “Keltische” tijdperk

5


en coalities van stammen. De namen van sommige van die grote groepen leven nog voort in hedendaagse namen: de Helvetiërs zorgden voor een tweede naam voor Zwitserland, de Belgae gaven hun naam aan België, Galicië in Spanje ontleent zijn naam, net als de Galaten, aan Gallië. De naam Gallië (Gaule) zou mogelijk verwant zijn met het oudgermaanse woord ‘walha’, een verbastering van Volcae (een grote stammenfederatie). De Boii gaven hun naam aan Bohemen. Wales wordt in Frankrijk ‘Pays de Galles’, land van de Galliërs, genoemd : merkwaardig, aangezien het in de oudheid net Frankrijk zelf was dat grotendeels samenviel met Gallië. Ook bekende voetbalclubs dragen een “Keltische” verwijzing in hun naam: denk aan Celtic Glasgow (Schotland) en Celta de Vigo (Spanje). De Kelten hadden weliswaar een gemeenschappelijke taal (of eerder diverse verwante talen), maar ze hebben zeer weinig De Mont Lassois: een Keltisch heuvelfort in Frankrijk geschreven bronnen nagelaten. Alleen een aantal inscripties op stenen zijn bewaard gebleven, maar daar kunnen we weinig uit opmaken. Onze informatie komt dus grotendeels uit de archeologie. Maar om een min of meer totaaloverzicht te kunnen maken moeten we : ten eerste, al die verspreide archeologische gegevens op een grote kaart van Europa plakken en ten tweede, die vooral combineren met andere bronnen, namelijk geschreven getuigenissen van anderen, toponymie, DNA-onderzoek, isotopenonderzoek.

Twee Keltische expansiegolven

Vanuit het Keltisch kerngebied verspreidde zich de Halstattcultuur, die in de zevende eeuw voor Christus tot bij ons kwam. De meeste onderzoekers veronderstelden aanvankelijk dat deze cultuur werd gedragen door een elite van krijgers die aan de oorspronkelijke bevolking (de urnenveldenculturen, genoemd naar de gebruikelijke begravingsgewoonten) hun beschaving en/of levenswijze, taal, godsdienst, … hebben opgelegd. Later werd meer en meer rekening gehouden met verschillende scenario’s: soms en in bepaalde streken was er migratie van een latere sociale bovenlaag, soms ging dit gepaard met geweld, soms gebeurde dit vreedzaam, in vele gevallen was er geleidelijke assimilatie. Rond 500 waren de Keltische taal, cultuur en levenswijze in grote delen van Europa overgenomen door de – hetzij autochtone, hetzij ingeweken – sociale bovenlaag van de landbouwgemeenschappen. Die gemeenschappen bestonden uit zowel de nakomelingen van de urnenveldenbevolking als de nakomelingen van de Keltische migranten, in veel gevallen waarschijnlijk ondertussen al lang gemengd. Tegelijk bleven een aantal tradities uit de urnenveldenperiode bewaard. De “Keltische” bevolkingsgroepen waren dus niet noodzakelijk etnisch verwant, maar deelden vooral een gelijkaardige materiële cultuur, gewoonten, talen ... De Halstattperiode is genoemd naar een plaats in Oostenrijk waar men met groot succes zoutmijnen exploiteerde. Zij valt samen met de vroege ijzertijd. Vooral in de buurt van de grote rivieren – Donau, Rijn, Seine, Rhône – zijn versterkte woonplaatsen en rijke heuvelgraven (tumuli) met vierwielige wagens teruggevonden.

De tweede expansiegolf : La Tène

.4 10

6

en

ng

eri

in Re

De tweede Keltische expansiegolf was de La Tèneperiode, die samenvalt met de late ijzertijd (van 450 tot de Romeinse verovering). Soms onderscheidt men nog middenijzertijd (van 500-450 tot 250) en late ijzertijd (vanaf 250). De versmelting van de oorspronkelijke urnenveldenbevolking met de Keltische migranten voltrok zich verder. Was de leiding (wereldlijk, religieus, militair) van de diverse groepen, stammen en substammen in handen van een Keltische bovenlaag, van een gemengde bovenlaag, of was er geen onderscheid meer en had in de loop van de late ijzertijd iedereen de Keltische cultuur overgenomen? Daarover is men het niet eens. Wat we wel weten is dat de weinige gekende persoonsnamen in onze streken Keltisch waren. Op basis van de combinatie van archeologische, toponymische en taalkundige gegevens concluderen de meeste onderzoekers dat het grootste gedeelte van Europa tijdens de La Tèneperiode Keltisch was of de Keltische cultuur had overgenomen. In deze periode kwamen ook de Britse eilanden onder Keltische invloed. Er werd nog meer dan voorheen handel gedreven met de antieke beschavingen rond de Middellandse zee. Zelf maakten de Kelten bier, maar daarnaast was vooral de ingevoerde wijn zeer populair en gegeerd. In de heuvelgraven maakten de vierwielige wagens plaats voor tweewielige strijdwagens. Van de vele Keltische godheden verdient vooral Epona, naar wie we dit artikel hebben genoemd, vermelding: Epona was de beschermgodin van de paarden. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


De Keltische godin Epona

Grote stammen of stammenfederaties bouwden kleine versterkte burchtsteden boven op een berg of een verhoging : de oppida. De gespecialiseerde ambachtslieden waren bedreven in de productie van gouden, zilveren en bronzen siervoorwerpen en van ijzeren zwaarden. Die laatste kwamen van pas, want in deze periode waren Keltische huursoldaten befaamd bij legeraanvoerders uit alle windstreken: zij speelden ondermeer een belangrijke rol in het Carthaagse leger van Hannibal. Voordien, tijdens de vierde en de derde eeuw voor Christus, had de opkomende maar nog relatief bescheiden Romeinse republiek al meermaals te maken gehad met invasies en plundertochten vanuit het noorden. De Romeinen vergaten dit niet, zeker niet de plundering van Rome door de groep van Brennus (390 voor Christus) – mogelijk onderweg naar Syracuse in Sicilië – en nog minder de 50.000 doden van de ramp bij Cannae (216 voor Christus) waarvoor de Spaanse en Italische Kelten mee verantwoordelijk waren. De definitieve clash tussen Rome en de Kelten moest nog komen. En die speelde zich een stuk dichter bij ons af.

De kelten in Kontich en omgeving

Onze streken – het gebied tussen Seine-Marne en Rijn – werden tussen 1200 en 700 gekenmerkt door de urnenveldencultuur. Archeologen spreken hierbij over de RSFO (Rhin Suisse France Orientale)-variant van de urnenveldencultuur voor dit gebied en omgeving. De eerste Hallstatt-Kelten kwamen hier toe in de zevende eeuw voor Christus, naar men veronderstelt in de vorm van krijgsbendes die de plaatselijke bevolking onderwierpen. Misschien werd niet overal geweld gebruikt, maar er is weinig twijfel dat dit in veel gevallen wel gebeurde. Waren het geïsoleerde groepen jonge mannen die op expeditie trokken? Of ging het om de voorhoede van een volledige migratie van een verzameling families met vrouwen, kinderen, ouderen en dieren? Dat weten we niet. We moeten wel aanstippen dat het gebied van het huidige België en van een deel van Zuid-Nederland slechts een noordwestelijke uitloper en dus een grensregio was van de Hallstattuitbreiding. De Keltische invloeden waren hier dus minder diepgaand dan meer naar het zuiden en het zuidoosten, vooral in de beginperiode. De tweedeling van een sociale bovenlaag van krijgers en hun leiders en daarnaast een onderworpen bevolking van gewone boeren – bevestigd door archeologisch onderzoek – heeft mogelijk zelfs bestaan tot de komst van de Romeinen. Caesar vermeldt in zijn beschrijving van de inwoners van Gallië immers dat de gewone mensen niets te zeggen hadden en dat zij moesten gehoorzamen aan een aristocratie van gewapende strijders, bijgestaan door een tweede stand van priesters of druïden. Als die informatie klopt, en als zij slaat op de toestand ten tijde van de aankomst van de Romeinen (60 tot 50 voor Christus), dan bestond die sociale structuur misschien al eeuwen, vanaf het begin van de Hallstattexpansie. Waren die eerste Kelten vanaf de zevende eeuw ook al aanwezig in de omgeving van Kontich? Waarschijnlijk wel. Er is geen enkele reden om te veronderstellen van niet. Permanente bewoning was hier al lang aanwezig, waarschijnlijk vanaf de middenbronstijd (1600 voor Christus), en zeker vanaf de overgangsperiode bronstijdijzertijd (1000 tot 900). (Die afbakeningen volgens de metaalperiodes zijn soms enigszins kunstmatig waar het microregionaal gebonden onderzoek betreft, maar de archeologen houden hier sterk aan.) Vast staat dat er in en rond Kontich al nederzettingen waren in het begin van het eerste millennium voor Christus, zowel in Kontich-Kazerne (Kapelleveld) als op de huidige KMO-zone Blauwe Steen als in de omgeving van de Duffelsesteenweg, de Nachtegaalstraat en de huidige wijk Volderij-’s-Herenlei. Hetzelfde geldt voor enkele plaatsen in omliggende gemeenten.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.4

Een Gallische leider

7


Daar in die dorpjes woonden dus mensen die behoorden tot de urnenveldencultuur of urnenveldenbevolking (zie hierboven), waarschijnlijk telkens een honderdtal of een paar honderd. Het urnenveld dat aan de Duffelsesteenweg nabij het ijzertijddorp werd ontdekt – met crematieresten van tussen 900 en 400 – wijst op het voortbestaan van tradities uit de periode van de urnenveldencultuur, alleszins inzake begrafenisgebruiken, tijdens de Hallstattperiode. De vluchtburcht die nabij de Alfsberg werd gevonden naast een ijzertijddorp was een zogenaamde “Viereckschanze”, een omheind en versterkt terrein met mogelijk zowel een religieuze als militaire functie. In Duitsland, Frankrijk, Nederland en België werden een hele reeks van deze typisch Keltische constructies teruggevonden. Naar het einde van de La Tèneperiode (eerste eeuw voor Christus) werd deze rechthoekige omheining in Kontich omgeven met een verdedigingsgracht en aan de binnenkant versterkt met een aarden wal. Bereidden de bewoners van de nederzetting zich voor op een aanval? Waarschijnlijk. Van wie? Dat blijft gissen.

Kelten en Germanen

Bij de aankomst van de Romeinen in Gallië werd het gebied tussen de Seine en de Marne in het zuiden en de Rijn in het noorden en oosten beschouwd als het thuisland van de Belgae, een onderscheiden bevolkingsgroep binnen de Galliërs of de Kelten. Caesar beweerde ten tijde van de Romeinse verovering dat enkele groepen van die Belgae (Eburonen, Treveri, Atuatuci) van “Germaanse” afkomst waren. De meeste onderzoekers gaan er nu vanuit dat hiermee geen culturele of etnische grens, maar louter een geografische grens werd bedoeld, namelijk dat zij van over de Rijn kwamen. Toponymische en persoonsnaamgegevens wijzen duidelijk in die richting. Het Keltische cultuurgebied strekte zich immers tijdens de ijzertijd uit tot ver naar het noorden van het huidige Duitsland, minstens tot aan de rivier de Lippe. Het gebied van de Germanen – in de zin van Germaanssprekende en een Germaanse cultuur dragende bevolkingsgroepen – beperkte zich toen tot Scandinavië en het uiterste noorden van Duitsland en van Nederland. Dus over de Rijn woonden toen ook Kelten en nog geen Germanen in de betekenis die deze term later kreeg. Pas daarna, tijdens het Romeinse principaat (de keizertijd) zou Duitsland geleidelijk meer en meer door de Germaanse bevolkingsgroepen worden bevolkt. Ook de traditionele theorie over de fameuze Cimbren en Teutonen, de “Germaanse” stammen die in de tweede eeuw voor Christus Rome bedreigden, en van wie de Atuatuci zouden afstammen, moet volgens sommige auteurs worden herzien: de Cimbren en de Teutonen waren dan geen Germanen volgens de latere definitie, maar wel Kelten. De grenzen tussen Keltische en andere ijzertijdculturen of –bevolkingen zijn niet overal precies te bepalen, maar de Rijn was zeker (nog) niet de grens.

Kontich een niemandsland ?

.4 10

8

en

ng

eri

in Re

Voor zover we ingelicht zijn over de verschillende invloedssferen in het land van de Belgae, is de meest voor de hand liggende theorie dat onze streek in een soort van niemandsland lag. Volgens de beschrijvingen van de gebieden van de verschillende bevolkingsgroepen door Caesar, en volgens de latere Romeinse administratieve indeling (de civitates, onderdelen van een Romeinse provincie) lagen wij hier buiten de kerngebieden. Ten zuiden van ons lag het gebied van de Nerviërs: dat zou zich uitgestrekt hebben van het uiterste noorden van Frankrijk (net onder Henegouwen) tot aan de Rupel en de Dijle. Ten westen van ons (aan de overkant van de Schelde) begon het territorium van de Menapiërs: dat lag vooral langs de kust van de Noordzee (de huidige Belgische kust plus Zeeland en tot de monding van de Rijn). Ten oosten van onze streek bevond zich het gebied van de Eburonen: in theorie zou dat tot aan de Schelde lopen, maar het kerngebied van de Eburonen was een heel eind verder, de Maasvallei, tussen Maas en Rijn, het huidige (zowel Belgisch als Nederlands) Limburg en de Kempen. Veruit de belangrijkste en sterkste groep was die van de Nerviërs. De kleinste groep was die van de Menapiërs, die vooral tegen de kust woonden en als voornaamste economische activiteit de zoutwinning hadden, onder meer in plaatsen als Zeebrugge, Raversijde en Leffinge. Zout was in die tijd immers een gegeerd handelsproduct want men kon er voedsel mee bewaren. Herinner u het begin van de Hallstattperiode en de zoutmijnen. Tenzij latere ontdekkingen anders zouden aantonen, was het hier dus een vrij rustig gebied, ver van allerlei strubbelingen en krijgsverrichtingen. Onze Kontichse voorouders werden waarschijnlijk gespaard van al te erge gevolgen van de Gallische oorlogen. Voor diegenen die toch nog zouden twijfelen bij de vraag: woonden er echt Kelten in en rond Kontich? Ja, natuurlijk woonden er Kelten in Kontich. Misschien niet in de heel strikte en oorspronkelijke betekenis van die benaming, namelijk rechtstreekse afstammelingen van de oer-Kelten uit het Centraal-Europese kerngebied. Maar dat geldt voor de meeste plaatsen en streken: want die rechtstreekse afstammelingen waren natuurlijk niet met genoeg om bijna heel Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Europa te bevolken. Tijdens het hele eerste millennium voor Christus werden van de ene naar de andere gemeenschap, regio, stam ... de Keltische cultuurelementen, gebruiken, handelscontacten, wapens, talen, ... doorgegeven of opgelegd. Dat gebeurde al dan niet onder dwang of uit economische noodzaak, al dan niet na vermenging met een Keltische bovenlaag van migranten. De mensen die hier woonden waren dus voor een deel afstammelingen van de oude urnenveldenbevolking – doorgaans boeren – en voor een deel afstammelingen van de Keltische inwijkelingen.

De Gallo-Romeinse vicus van Contiacum

Na de definitieve inlijving van heel Gallië (tot aan de Rijn) bij het Romeinse rijk kwam een gemengde KeltischRomeinse samenleving tot stand: we noemen dit de Gallo-Romeinse periode. Tijdens de eerste eeuw na Christus ontstond er binnen de driehoek Kauwlei-Ooststatiestraat-Dorre Eikstraat een bloeiend Gallo-Romeins dorp, een zogenaamde vicus. Een vicus was een nederzetting met een zekere centrumfunctie voor de omgeving op economisch, administratief en eventueel religieus gebied. Andere vici in de wijde omgeving bevonden zich in Asse, Elewijt en Grobbendonk. De bloeiperiode lag tussen 70 en 170 na Christus. Grotere steden waren er toen niet in de buurt. De belangrijkste steden in de Lage landen waren toen Noviomagus (Nijmegen), Bagacum (Bavay, net over de Franse grens) en Atuatuca (Tongeren), de hoofdplaats van de civitas Tungrorum – het vroegere gebied van de Eburonen – waartoe Contiacum behoorde. In Contiacum bevonden zich onder meer een tempel, een gebouw met administratieve of handelsfunctie, een pottenbakkersbedrijf en enkele tientallen grote woonhuizen met aangebouwde stallen en/of ateliers of winkeltjes. Althans, dat is wat er tot nu toe gevonden is: of er nog meer was, weten we niet. Misschien moet dat nog worden ontdekt. In de ruime omgeving bevonden zich nog een onbekend aantal boerderijen en villa’s (grote Romeinse landbouwbedrijven). Eén van die villa-eigenaars was misschien wel een zekere Contius. Waar men er vroeger van uitging dat de oorspronkelijke naam van Kontich ‘Condacum’ (plaats bij de samenvloeiing, hetzij van Rupel en Schelde, hetzij van Nete en Dijle) was, denken de meeste onderzoekers nu dat onze antieke naam Contiacum is geweest, dit op basis van taalkundige elementen. Dat betekende dan zoiets als: de plaats van Contius. In dat geval moet die Contius in kwestie, als hij inderdaad bestaan heeft, een belangrijke figuur geweest zijn, maar verder weten we niets over hem. Rond 170 heerste er onrust en onstabiliteit in het noorden van Romeins Gallië. Dat was een gevolg van de invallen van de Chatti, een Germaanse volksstam die de Rijn was overgestoken en richting kust trok. De Chatti worden soms verward met de Chauci, maar dat was een andere Germaanse groep. Contiacum ontsnapte niet aan de onlusten en onder andere de Gallo-Romeinse tempel werd verwoest. Waarschijnlijk is een flink deel van de bevolking toen gevlucht. Nadat het Romeinse gezag was hersteld, keerde een deel van de bevolking terug en bleef Contiacum nog bestaan tot na 250, maar er woonden minder mensen, er waren minder activiteiten en de tempel werd niet heropgebouwd. Voorlopig was het voorbij. Peter Vanhooren Literatuur Bogucki Peter, De barbaren. Verloren beschavingen buiten Rome en Hellas. Utrecht, 2019. Caesar Gaius Iulius, De Gallische oorlog. Antwerpen, 1972. Clerinx Herman, Kelten en de Lage landen. Leuven, 2005. De Laet Sigfried, Prehistorische kulturen in het zuiden der Lage landen. Wetteren, 1974. Kristiansen, Allentoft, Frei, e.a., Re-theorising mobility and the formation of culture and language among the Corded Ware Culture in Europe, in: Antiquity, vol. 91, 356, april 2017, 334-347. Larmuseau Maarten, Het genetische geheugen van Vlaanderen, in: Wereldgeschiedenis van Vlaanderen. Antwerpen, 2018, 17-23. Reyns Natasja, Verbeeck, Henri en Bruggeman, Jordi, Archeologisch onderzoek op de Steenakker en het Kapelleveld te Kontich. Synthese van de opgravingscampagnes op de site Kontich-Kazerne tussen 1964 en 1993. Antwerpen, 2017. Vander Linden Marc, Population history in third millennium BC Europe: assessing the contribution of genetics, in: World Archeology, vol. 48, 2016, 714-728. Vitali Daniele, De Kelten. Geschiedenis en cultuurschatten van een oude beschaving. Leuven, 2008.

PRIVACYVERKLARING

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.4

Uw persoonsgegevens worden door de Koninklijke Kring voor Heemkunde van Kontich verwerkt voor het ledenbeheer en de organisatie van zijn activiteiten op basis van de contractuele relatie als gevolg van uw lidmaatschap. Uw gegevens worden niet aan derden meegedeeld tenzij dit noodzakelijk is om aan bepaalde voorwaarden te kunnen voldoen (verzekering, subsidies, groepsbezoeken, groepsreizen, verzending tijdschrift Reineringen, …). Via onderstaand adres kan u altijd vragen welke gegevens wij over u verwerken en ze verbeteren of laten wissen. Bedenk dat u in dit laatste geval uiteraard ook als lid wordt geschrapt. paul.wyckmans@telenet.be tel. 03 289 90 47

9


Waarom het zo ver gaan zoeken? Con Blani en de Kelten Noot van de redactie: Afwijkend van de gangbare theorieën over de naam Kontich en de Keltische bewoning geven we hier enkele beschouwingen van Marc Vincké. Net over een onderwerp waar – ondanks alles – toch nog heel veel in de mysterieuze nevelen van tijd zijn gehuld, zijn er meerdere interpretaties mogelijkheid. En dat scherpt de discussie aan in de zoektocht naar de juiste toedracht. pc. Wanneer zijn ze bij ons neergestreken en was er al bewoning daarvoor? Hun nederzetting zit allicht onder de ‘Doodenhof’, het hoogste punt van Kontich. Behalve enkele nomaden die langskwamen om achter wat wild aan te zitten, is er volgens mij pas sprake van langdurige definitieve bewoning vanaf ongeveer 1200 voor Christus. Wat ook klopt volgens de datering van de botresten in de urnen, gevonden onder het Doelveld. De plaatselijke bevolking gebruikte dit urnenveld gedurende zowat 500 jaar! Op dat moment was in Gallia Belgica de migratie van de Keltische stammen gestopt en was de bevolking sedentair geworden.

Urnenveldsites

Waar haalden deze lieden hun water vandaan? De Doopputbron lijkt mij de meest natuurlijke nabije plek om proper water te bekomen. Tussen Doopputbron, sinds jaren dicht gemetst door mensen die er weinig verstand van hadden - op een bron steek je geen stop - en de Doodenhof, lag logischerwijs de Keltische begraafplaats. Ooit ging ik bij onze erfgoedraad pleiten voor een Keltisch monumentje aan de Doopput. Na een lange stilte vernam ik dat mijn voorstel, tot een baken van herdenking voor deze heidenen en oudste vaste bewoners, niet werd weerhouden wegens… onenigheid binnen de rangen over de initiële vraag: Wie waren de oudste bewoners van Kontich-Waarloos? Waren het wel Kelten? En waar en wanneer vestigden zij zich permanent op de hoogste plaatsen tussen onze moerassen? Waar komt trouwens de naam Kontich vandaan? Uit Wikipedia: ‘Een Gallo-Romeinse naam Condacum, die op zijn beurt is afgeleid van het Keltische Con Blani, dat ‘plaats bij de samenvloeiing’ zou betekenen. Het betreffende gebied strekte zich uit van de samenvloeiing van Rupel en Schelde en over de grondgebieden van de huidige omliggende gemeenten Lint, Hove, Edegem, Mortsel, Niel, Reet, Schelle, Aartselaar, Hemiksem, Boom en Waarloos. Een bezwaar tegen deze theorie is dat het centrum zich dan wel erg ver van het water zou hebben bevonden’. De samenvloeiing (Con Blani) van enkele waterstroompjes op de oostelijke dorpshelling vinden wij terug aan de Sint-Martinus Doopput. Waar de Boutersembeek ontspringt. Dat heb ik wel degelijk, Van Passen achterna, onderzocht tijdens mijn jarenlange queeste naar de functionaliteit van het oude grachtensysteem in de Beemden. Zoals de Nachtegaalbeek, waarvan een restant zich niet alleen bevindt in de dekenijtuin

.4 10

10

en

ng

eri

in Re

Kardinaal Van Roey legt de e

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


maar ook haaks op de Hofstraat en in de Beemdenlaan. Zonder mijn interventie bij de aannemer van de nieuwbouw ‘Kanstanjehof’ aan de Hofstraat en het daaropvolgend ingrijpen van schepen van milieu Wim Annaert en milieuambtenaar Frank Vandenbergh was ook daar de gracht dichtgegooid. Nu fungeert ze als een overloop van de bronvijver in de Hofstraat! Dus terug gedeeltelijk functioneel. Al deze waterlopen waren ooit verbonden met de Boutersembeekbron aan de Doopput. Gelukkig allemaal in kaart gebracht voor de ‘Grote Droogte’ van 2018 en zoals het er naar uitziet: die van 2019. Marc Vincké

.4

Deken Jozef Van Herck assisteert kardinaal Van Roey

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

eerste steen van de doopput in 1949

11


Het Keltisch erfgoed

B

egin deze maand vertoefde ik in Dublin, zowat het hedendaagse mekka van de Keltische cultuur. Dublin – en a fortiori heel Ierland – laaft zich aan zijn Keltisch verleden. De woorden Celtic en Gaelic duiken overal op, alle (straat)naamborden zijn tweetalig Gaelic/Engels en het Gaelic (Gaeilge) is zelfs de officiële taal van de Republic of Ireland bij de Europese Unie. En dat ondanks het feit dat er minder moedertaalsprekers Iers zijn dan Duitstalige landgenoten in onze Oostkantons. Het gaat om ongeveer 1%, ook al zou 25% het wel begrijpen. Maar de trots om die Keltische afstamming is er wel zeker. Je merkt dit nog in de naamgeving, Siobhán (Johanna) en Máire (Marie) zijn heel gewone namen. Maar ook in de rijke folktradities: van The Dubliners over Enya en (vooral)

Een gouden torque of halsband (National Museum of Ireland)

Een kruis (National Museum of Ireland)

.4 10

12

en

ng

eri

in Re

Clannad tot The Pogues, ze hebben allemaal wel songs in het Gaelic opgenomen. En je merkt het ook aan het patrimonium van de musea. Een bezoek aan het National Museum of Ireland – Archaeology zal de Keltenfan zeker niet ontgoochelen. Er is dan ook niemand die zich vragen stelt bij het Keltisch zijn van Ierland. Dat geldt in meerdere of mindere mate ook voor Schotland, Bretagne, Wales, Cornwall en Galicië. Wie trouwens twijfels heeft bij de Spaanse provincie Galicia, raden we aan om bij youtube eens Carlos Núñez en Brotherhood of Stars in te tikken en je zal onmiddellijk begrijpen wat ik bedoel. Maar wat is er van de Kelten bij ons nog overgebleven? Op materieel vlak is dat – naast de vele archeologische sporen van forten, Viereckschanzen of oppida - niet zo bijster veel. Vooral sieraden die in grafplaatsen worden gevonden. En door de geschiedenis heen werd er ook vaak veel minder aandacht besteed aan Keltische kunst, omdat men vooral sinds de renaissance de culturen aan de Middellandse Zee veel hoger inschatte dan die barbaarse Keltische cultuur. Dat kwam ook deels door de desinformatie via de informatiebronnen van de vijand, aangezien er niet echt een geschreven cultuur was. Toch beseft men steeds meer en beter dat de Keltische cultuur wel degelijk hoogstaand was en ons toch heel wat heeft nagelaten. Voor een bierdrinkend land als het onze is de ton een mooi voorbeeld van een Keltische techniek die tot op de dag van vandaag wordt gebruikt. Ook al is de beeldvorming in Asterix niet altijd juist, de bierton heeft er terecht een ereplaats. Maar ook de veiligheidsspeld (een afgeleide vorm van de fibula) is nog zo’n mooi voorbeeld, ook al zal niemand daarbij nog aan de Kelten denken. En wees gerust, whisky is echt niet het enige woord dat nog in onze taal is overgebleven. Plaatsnamen (België, Parijs, Kemmel, Kortrijk), namen van rivieren (Rijn, Ourthe, Seine), woordenschat (duin, ambacht, kar, rijden, broek) blijven verwijzen naar hun Keltische oorsprong. Waarom de Keltische cultuur nu plots in onze kontreien een hype is geworden is wel moeilijk te verklaren. Mogelijk komt dat door de verengelsing van onze maatschappij. Het klinkt haast als een vloek, want Engelsen en Ieren zijn niet Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


onmiddellijk een goed huwelijk, maar de invloed van de Engelstalige Verenigde Staten en de Angelsaksische cultuur op onze westerse wereld wordt steeds groter. En via die invloed krijgen we een stukje Keltische cultuur terug via de Ierse immigranten in Amerika. Schattingen zijn moeilijk en lopen erg uiteen, maar er zouden dertig tot veertig miljoen Ierse Amerikanen zijn. Dat is zes keer zoveel als er Ieren in het moederland wonen en één op acht tot tien Amerikanen die een Ierse achtergrond hebben. Het duidelijkste voorbeeld van die invloed is wel Halloween. Halloween gaat terug op het Keltische feest Samhain, dat is de dag waarop de grenzen tussen leven en dood vervagen, een soort Keltisch Nieuwjaar. Het woordje samhain betekent trouwens zowel in het Iers als in het Schots nu nog altijd november. Alhoewel het feest oorspronkelijk misschien niet eens in november werd gevierd, kwam het na heel wat verschuivingen op de kalender Uit Asterix en de Belgen in het begin van november terecht. Dat mag niet zo verwonderlijk heten. En wel om twee redenen. Rond die tijd vierden de Kelten de overgang van de herfst naar de winter. Maar nog belangrijker misschien: de kerstening maakte in Europa vaak gebruik van bestaande feesten om het nieuwe geloof, in dit geval het christendom, makkelijker te integreren in de bestaande culturen. Het werd als een soort glijmiddel gebruikt. We spreken hier van recuperatie en acculturatie, of in mensentaal hergebruiken en aanpassen. We kunnen dus niet enkel spreken van een Keltisch feest, het is een mengvorm tussen een Keltische traditie en een christelijk feest, waarbij zelfs de naam werd verengelst. In het woordje hallow herkennen we ons Nederlandse woord heilig(e), denk hierbij aan het tweede zinnetje uit het Engelse Onzevader: hallowed be thy name. Het is inderdaad een in onbruik geraakte term om een heilige aan te duiden, want ook in het Engels heeft men het nu over All Saints’ Day. Maar hoe komen we dan aan Halloween, wat eigenlijk een contractie is van All Hallows’ Eve of de vooravond van Allerheiligen? Eigenlijk 31 oktober dus. Bij ons begint de dag ‘s morgens, bij de Kelten begon een dag ’s avonds. En die dag liep tot de volgende avond. En dat betekent dat ook hun viering logischerwijze op 31 oktober begon, op de vooravond van 1 november. Een beetje vreemd voor onze 21e-eeuwse begrippen, maar we spreken nu eenmaal over een andere, een vroegere cultuur. En dan is Halloween wel een logische benaming. Het feest werd door gemigreerde Ieren, Engelsen en Schotten in de Verenigde Staten populair. Na een aanvankelijk sluimerend bestaan - wegens protestants verzet tegen heiligenverering - werd het feest dan toch massaal opgepikt bij de grote Schotse en Ierse emigraties in de 19e eeuw. En geleidelijk aan werd het feest dan ook aangenomen door andere bevolkingsgroepen tot het – zoals heden ten dage – doorheen de Verenigde Staten en Canada nu algemeen wordt gevierd. Met verkleedpartijen, trick-or-treatspelletjes en alle mogelijke toestanden van bangmakerij die erbij horen.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

Sinds de jaren zeventig zachtjesaan in onze contreien binnengeslopen is Halloween vanaf de jaren negentig aan een heuse de opmars van Halloween begonnen. Ook al valt het absoluut niet te bewijzen of samhain ooit bij ons door de Oude Belgen werd gevierd. Het heeft ondertussen toch een stevige plaats op onze feestkalender. Het zou misschien een idee kunnen zijn om komende halloweenfestiviteiten in Kontich te laten eindigen bij de Doopput, waar Joris Olyslaegers, de toenmalige conservator van het museum, een heiligdom uittekende dat bol staat van Keltische (en ook

.4

archief heemkundige kring

13


andere) symboliek. Het gebouw werd in 1988 ingewijd. De Kelten zijn echter ook nog op een andere manier terug te vinden in Kontich. Je vindt Keltische voorwerpen onder andere terug in ons museum, want Kontich was een belangrijk knooppunt van wegen met enkele nederzettingen van betekenis (Alfsberg, Steenakker). Ons dorp was een centrum dat werd afgezoomd door de Schelde, het Schijn, de Nete en de Rupel met een heiligdom ter hoogte van het Keltenveld dat daarna werd verplaatst naar de KauwleiOoststatiestraat en in de vroege middeleeuwen naar het huidige dorpscentrum. En verder hebben we aan de ene kant nog onze reus Contios, het geesteskind van Bruno Stappaerts, die ondertussen

(Foto Bruno Stappaerts) De reus Contios op stap in Maastricht

op verschillende plaatsen in Kontich en ver daarbuiten zijn Keltische afkomst is gaan verkondigen. Deze relatief jonge reus heeft wortels in een heel ver verleden. En anderzijds is er Ludwig De Vocht, lid van de Gemeentelijke Erfgoedraad en AVRA (Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie – lees er absoluut hun publicaties op na). Hij heeft ondertussen twee stripalbums op zijn actief die ons terugvoeren naar het Kontich van 120 na Christus. Op speelse en frivole manier vertelt Ludwig het verhaal

en

ng

eri

in Re .4 10

14

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


van Contius, de vermeende, maar intussen beroemde stichter van Kontich. Heel wat knipogen naar het heden brengen het Gallo-Romeinse dorp tot leven. Contius blijkt een goede vriend te zijn geweest van keizer Hadrianus, wat meteen bewijst dat na Julius Caesar ook een tweede Romeinse keizer een bezoek aan ons dorp bracht. Op een van de tekeningen ontdekken we zowaar Theo Doliet, aka Rik Verbeeck, leider van de AVRAopgravingen in ons dorp. Of het allemaal waar is, moet je zelf maar uitmaken. De strips zijn te verkrijgen in de betere boekhandel. Bij Toutatis. Paul Catteeuw

Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Bezoek ook onze site www.museumkontich.be voor het laatste nieuws, alle activiteiten en de verhalen uit het gemeentelijk contactblad (Heemkundige sprokkelingen) of uit Kontich-Waarloos Vroeger en Nu. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten

Activiteitenkalender en Nieuws • 26-04-2020 Erfgoeddag in het teken van de nacht Lezingen in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad • 24-03-2020 Herman Van Eyndhoven: Bunkers van WO1 in Antwerpen • 10-11-2020 Bruno Dewever: Kontich en het verzet, n.a.v. 75 jaar bevrijding • 23-03-2021 Paul Wyckmans: Joodse meisjes in Altena tussen hoop en vrees • 21-10-2021 Paul Catteeuw: Over heksen, reuzen en andere witte vrouwen: volksverhalen in en uit Kontich en Waarloos • voorjaar 2022 Paul Catteeuw: Kontich en erfgoed: hoe waardevol is onze gemeente (niet)? • Najaar 2022 Hans Geybels: Volkskdevotie Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@ gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.4

Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.

15


Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH

Reineringen 10 (2019), 4 Driemaandelijks (oktober - december 2019) Afgiftekantoor Herzele P 912187 - Herzele

INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 De Kelten in de klassieke literatuur Pagina 5 De reizen van Epona Pagina 10 Waarom het zo ver gaan zoeken? Con Blani en de Kelten Pagina 12 Het Keltisch erfgoed Pagina 15 Activiteitenkalender en nieuws Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 10 (2019), 3 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2019 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 20 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2020”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Voor een los nummer betaal je 5 euro Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com

Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.