Reineringen 10/1 (2019)

Page 1

Reineringen

Duivenstraat 22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 10, nummer 1 (januari - maart 2018)

E

Voorwoord

en halve eeuw geleden waren enthousiaste kringleden bereid om een bescheiden ledenblaadje uit te geven, ‘Dorpsaard’. De naam kan teruggaan op een Kontichs toponiem, maar kan evenzeer een woordspeling zijn op Eigen Aard, het volkskundig standaardwerk (1946) van de grote Vlaamse volkskundige K.C. Peeters. De inhoud bestond uit ledeninformatie, het resultaat van een onderzoek van een van de kringleden, mogelijk een artikel over een Kontichse wetenswaardigheid. Bedoeling was om het beperkt aantal kringleden te informeren. De drijvende kracht achter dit tijdschrift was Jan Floris Hellemans. Toen een vijftien jaar geleden de samenstelling van het bestuur evolueerde, groeide het idee om informatie voor de kringleden ook te delen met de schare vrienden van het museum die langzaam in aantal toenam. Dit initiatief kreeg de naam ‘Kringkoppeling’ en werd vooral gedragen door Ward Teugels. Ondanks veel goede wil legde dit lovenswaardig initiatief na enkele jaren een aantal zwakke punten bloot: er waren niet voldoende geschikte artikels voorhanden, weinigen voelden zich geroepen om te schrijven, en er moest nog een ruimere lezerskring worden gevonden. In het voorjaar van 2010 kiemden deze waardevolle eicellen opnieuw, ditmaal tot een levensvatbare boreling, boven de doopvont gehouden als ‘Reineringen’, toponiem voor het denkbeeldige middelpunt van de gefusioneerde gemeenten Kontich en Waarloos. Concreet had de redactie voor het eerste jaar drie nummers in gedachten, telkens zestien bladzijden met foto’s en illustraties in zwart en wit. Het eerste uitgangspunt dat sneuvelde was het aantal nummers per jaargang, na een jaar werden het er vier. Waar we ook regelmatig dienden bij te sturen bleek het aantal bladzijden: zestien, twintig, vierentwintig, zelfs eenmaal achtentwintig. Eerlijkheidshalve moeten we hierbij vermelden dat dit laatste noodzakelijk bleek bij het gelijktijdig uitgeven van twee opeenvolgende nummers. Ter gelegenheid van ons 75-jarig bestaan werd het zelfs een extra dik nummer van 32 bladzijden. De laatste aanpassing met groot succes bleek de keuze voor kleurenfoto’s, indien beschikbaar uiteraard. Vandaag, na vierendertig afleveringen met in totaal 628 gepubliceerde bladzijden, ontvang je het nummer één van onze tiende jaargang. Het doet ons ook veel plezier om in dit nummer enkele gastauteurs te mogen begroeten: Marc Vincké, Jan Vaes, Roger Vermeulen en Luc Du Mont, ditmaal ook aangevuld met ons medelid Guido Pede, foto-archivaris. We zijn er hen allen bijzonder erkentelijk voor. Het spreekt vanzelf dat we u graag uitnodigen om contact op te nemen met de redactie wanneer je een zinvolle tekst van uw hand wenst gepubliceerd te zien over Kontich. We willen hier ook melden dat Frank Hellemans om persoonlijke redenen zijn ontslag als voorzitter heeft aangeboden. Dankbaar denken we aan zijn voortdurende bekommernis om de inzet van de kringleden te waarderen en aan te moedigen. Het bestuur heeft de kandidatuur van Paul Catteeuw met handgeklap gehonoreerd en hem hierdoor als nieuwe voorzitter verwelkomd. De redactie: Paul Catteeuw, Guido Pede, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans


Waarloos - Vanuit de ooghoek en met het watermerk van de madonnA

A

ls het water hoog staat, als de blaas om verlossing roept, dan zoekt de man een discrete plaats. Op het antieke Rome na werd het wachten op het begin van de 20e eeuw alvorens in het straatbeeld vespasiennes, urinoirs, pissodromen, pissoirs, openbare herentoiletten of in het Vlaams pissijnen opdoken. Menig Waarlozenaar herinnert zich nog dat er een pissijn was aan de linkerkant van het kerkhof van de Sint-Michielskerk. De Kontichse Kijkop (jaargang 1984, nr. 22) heeft er een artikeltje aan gewijd. Maar was er ooit ook een pissijn aan de voorkant? Een pissijn langs de hoofdstraat, dat leek toch wel raar. Er zou ook een openbare waterpomp hebben gestaan. Op een gegeven moment stootte de Heemkundige Kring op een in 1983 afgestempelde postkaart met een vrij scherp beeld van de kerk. Op de voorgrond een uitspringende penant en een ijzeren paneel, op de rechterhoek van het kerkhof langs de Ferdinand Maesstraat. Wat zat er achter die panelen verscholen? De postkaart zelf was klaarblijkelijk flink ouder dan 1983. In het naslagwerk “Geschiedenis van Waarloos” van Robert Van Passen, staat op bladzijde 465 een foto met de binneninrichting van de kerk, en een kachel waarvan de lokalisatie overeenkomt met het pijpje door het dak van de kerk. Het uurwerk van de kerk zit reeds in de torennaald. Dus dateert die foto van na 1923 (restauratie schade ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog). Geleidelijk aan kwamen we nog enkele oude postkaarten op het spoor die – uit vergelijkend onderzoek – een aantal weetjes over Waarloos opleverden. De interpretaties daarvan zetten ons soms op het verkeerde been, tot een andere postkaart opdook, een alerte opmerking werd gemaakt, en naslagwerken of sociale media (‘ge zijt van Waarloos als ge”), en de Inventaris Onroerend Erfgoed werden geconsulteerd. De postkaart met vier kinderen op de voorgrond betreft de tot dusver oudste teruggevonden postkaart van de kerk, nog met dat kleine dakkapelletje. Zij bevat al het ijzeren schutsel. De kerk heeft het uurwerk nog in de toren. Die foto is dus genomen voordat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. De kerk werd immers zwaar beschadigd bij het begin van die oorlog, zowel door de Belgische genietroepen als door Duitse bombardementen. Oorspronkelijk zat het uurwerk in de toren, niet in de torenspits. In de Geschiedenis van Waarloos stelt Robert Van Passen: De kerk kreeg het zwaar te verduren wegens het gevaar dat ze als oriënteringspunt opleverde. De Belgische genie liet de toren met de klokken, horloge en orgel springen, zodat de kerk op een puinhoop geleek. Ook een Duitse bom was door de kerk gevlogen, zodat het gebouw zwaar beschadigd werd. Muren en dak die nog overeind stonden dienden als verblijfsplaats voor de soldaten der klas 1914. Het kerkhof stond vol kerkstoelen. Om de vele zondagsmissen op te dragen, gebruikte men het gemeentehuis met zijn trappen en balustrade, en liet de soldaten op het plein ervoor de dienst volgen. De wederopbouw van de toren, nu met het uurwerk in de torenspits, de herstelling van gewelven en daken vond plaats in de periode 1922-1923.

Tegen de kerk plassen

en

ng

eri

in Re .1 10

2

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


En ja, we vonden ook een postkaart, genomen vanuit dezelfde hoek als de reeds vermelde afgestempelde postkaart, nu zonder schouwpijpje. Een vergelijking van het kerkgebouw voor en na de Grote Oorlog levert minstens twaalf verschillen aan de kerk op. Eén van de oudste teruggevonden post-kaarten geeft een idyllisch beeld van de Ferdinand Maesstraat: biertonnen van Brouwerij Het Wit Kruis/Spruyt (Trappeken op), karren, poserende kinderen én rechts - hé ja - de waterpomp tegen de kerkmuur. Als je vanaf de ingang van het kerkhof het aantal muurkolommen of penanten telt dan heeft die waterpomp ter hoogte van de vijfde travee gestaan, daar waar nu het wandelbord van de Zuidrand staat. Zit daar dan ergens een waterader? De straatinrichting doet toekomstgericht aan: een breed voet- en fietspad, en een smallere bedding voor het doorgaand verkeer. De hoofdstraat van de dorpskern werd oorspronkelijk aangeduid als “Dorpstraat” (sic) om vanaf 1934 te worden herdoopt in Ferdinand Maesstraat (ter ere van). De benaming Kerkstraat is mogelijk een vergissing van de fotograaf/uitgever geweest. Deze foto kan worden afgewogen tegen de afbeelding 15, blz. 54 van voormeld naslagwerk, genomen vanuit de andere richting. Hier staat de straatnaam wel correct. Nader onderzoek ter plaatse en navraag drong zich op. De kerkhofmuur rechts van de ingang tot het kerkhof bestaat thans uit negen “muurtraveeën” tussen tien “muurkolommen” (penanten), met nog een klein restantje van een tiende travee. Op de hoek is de muur (tiende travee) gedeeltelijk afgebroken tot pakweg een halve meter boven de grond! En juist op die hoek stond inderdaad de pissijn, zoals te zien is op de pissijnpostkaarten. De pomp stond zowat in het midden, op travee vijf, zoals te zien op de pomppostkaart Een oude ingezetene wist nog te vertellen dat er een bordje bij de pomp hing, met de melding “ondrinkbaar”. Kinderen wisten dat het water naar gas smaakte. Niet verwonderlijk, zo pal tegen het kerkhof. Via via vonden we ook nog een oude inwoner die met veel overtuiging wist te bevestigen dat er indertijd twee tweepersoonspissijnen waren, één aan de voorkant (achter die fameuze schutsels) en één links om de hoek van de kerkhofmuur. Het pissijn aan de voorkant had een schutsel tussen de twee waterplaatsen, toen ook al kwestie van de privacy. Met de inkijk van de madonna – destijds met lantaarn – aan het oud-gemeentehuis werd blijkbaar geen rekening gehouden. Zij hield zich in, zoals de dames het tot thuis ophielden. Dat schutsel werd toen al spontaan

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.1

De pissijn wordt begraven

3


gebruikt als aanplakbord. Ook nu staat er in die buurt nog een aanplakbord. Op het gemeentelijk erfgoedbord van “Waarloos: Beschermd dorpsgezicht” kan je het centrum van Waarloos zien tussen de twee wereldoorlogen vanuit twee gezichtspunten. Eén foto vind je ook bij dit artikel. Wanneer de pomp en die vespasienne werden afgebroken is niet geheel zeker. Op de luchtfoto, afgedrukt in de Geschiedenis van Waarloos, waarop ook auto’s staan uit de jaren 1950-1960, kan je alleszins nog de twee urinoirs zien. De waterpomp staat er niet meer. Ooit werd het kerkhof in een artikeltje aangeduid als “het geheugen van Waarloos”. Ongetwijfeld heeft iemand nog wel foto’s van het straatbeeld uit die periode. Erwin Van de Velde (met medewerking van Chris Claes, Frank Hellemans, Guido Pede en Paul Wyckmans)

• • • • • • • • • • • •

De twaalf verschillen na de herstelling van de Eerste Wereldoorlog

Het raam op de eerste verdieping tegen de kerktoren aan werd flink ingekort. Het dakkapelletje op het grootschip is verdwenen De luiken van de klokkentoren zijn veranderd: vier in plaats van drie De klok zit duidelijker anders, vroeger onder de torenkap, nadien in de kap Er is een nieuwe torenkap De metseltongen net onder de kaprand worden korter De zijwand onder de kap was wit, nadien in hetzelfde metselwerk als voorgevel, met “speklagen”. De lijst boven de grote inkomdeur is erbij gekomen De vlaggenmast is weg Er zijn geen ramen in de voorgevel, er is wel een schietgat gekomen Er is een raampje in de voorgevel van de zijbeuk toegevoegd Er is ook een schouw bijgekomen

en

ng

eri

in Re .1 10

4

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Archeologie met een plastieken rode emmer

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.1

W

anneer we aan archeologen denken, dan komen meestal zeer geleerde mannen op een exotische site in Griekenland, Turkije of Egypte bij ons op. Toetanchamon of Knossos, Stonehenge of het Forum Romanum. En hier te lande denken we dan vooral aan professor Waelkens die een groot deel van zijn leven aan opgravingen wijdde. In Turkije legde hij de voormalige Griekse stad Sagalassos bloot. Overigens een echte toeristische aanrader. Waelkens maakte meteen archeologie ook hip en de faculteiten archeologie kenden en kennen een grote bloei. Maar niet elke archeoloog kan Sagalassos blootleggen of nog eens een farao aan het Egyptische zand onttrekken. Veel van de archeologische bezigheden gebeuren in de grootste stilte en zonder dat we er erg veel over lezen in de kranten. Dat Kontich een Vlaams aards paradijs is (geweest) voor archeologen, blijft voor de meeste dorpsgenoten waarschijnlijk zelfs jammer genoeg een goed bewaard geheim. Ondanks de artikels in het contactblad en Reineringen enerzijds en de uitgebreide voor Romeinse Archeologie, en de leden van de keur aan archeologische voorwerpen in het museum Koninklijke Kring voor Heemkunde die zich hiervoor al anderzijds. De opgravingen in Kontich kennen nochtans die tijd hebben ingezet en van Kontich een van de een lange geschiedenis en reiken tot ver in de vorige eeuw belangrijkste vindplaatsen van Antwerpen hebben terug. Met dank aan AVRA, de Antwerpse Vereniging “gemaakt”. Er stak (en steekt) hier namelijk heel wat in de grond. En zoals we verder zullen lezen, af en toe stak men er nog iets bij. Want we willen het hier niet zozeer hebben over de vondsten uit het Romeinse Kontich (daarvoor verwijzen we je naar de website www.avra.be/opgravingenkontich.htm), maar over de leuke fratsen van de opgravers-archeologen die hier in ons dorp menig stuk grond onveilig maakten. Zo gebeurden in de jaren zestig heel wat opgravingen naar Romeinse resten aan het punt OoststatiestraatKauwlei, meer bepaald op de velden Steenakker en Kapelleveld. Het is nu moeilijk voor te stellen, maar toen was dat een grote, open vlakte waar men stilletjes aan begon te bouwen. Dokter Felix Lauwers, stichtend lid van AVRA, was de opgravingsleider. Felix was huisarts, maar ploeterde liever met zijn handen in de aarde op zoek naar vroeger. Misschien wel het verkeerde beroep gekozen. In ieder geval, af en toe moest hij toch zijn hobby staken omdat er een dringend geval was. Geen probleem, even bellen, zou je denken. Maar we spreken over het begin van de jaren zestig. Telefoons waren toen nog geen vanzelfsprekendheid. En toch werd een oplossing gevonden. Herman T’Seyen en zijn vrouw Hilde hadden net gebouwd langs de Ooststatiestraat en waren in het bezit van een telefoon. En de afspraak was: als mevrouw Lauwers belde voor haar man, dan moest Herman of Hilde een rode emmer in plastiek op de brievenbus zetten. Zo wist Felix dat hij naar huis moest

5


.1 10

6

en

ng

eri

in Re

bellen en met modderbotten ging hij bij Herman telefoneren en dan beslissen of het al dan niet ernstig was. De overlevering wil in ieder geval dat het al heel erg moest zijn voor Felix de opgravingen wou verlaten. En al zeker bij een nakende bevalling. Guido Theys heeft hem vaker horen zeggen: “Als ’t voor een bevalling is, kunnen ze wel wachten. Dat is niet zo dringend. En trouwens, er is er nog nooit een achtergebleven”. En hij groef voort. Dat opgravingen voorrang hadden op andere bezigheden wordt ook duidelijk uit het volgende. Toine Sneyers, huisbewaarder bij deken Van Herck, werkte toen in Mechelen en spoorde naar huis. Vanaf het station nam hij dan de bus in de richting van het dorp naar huis. Maar … indien er aan het Hof van Spruyt een witte vlag uithing aan de overgebleven vlaggemast, dan kon het dorp en al het andere wachten en stapte Toine uit en hielp het team met de opgravingen. Tot ergernis van zijn vrouw die thuis met het avondmaal zat te wachten. Maar Toine dacht: first things first. Een andere enthousiaste opgraver was natuurlijk deken Jos Van Herck. Naast de erfelijke genen, was de deken bovendien classicus en kunsthistoricus. Meer is er niet nodig om zelfs een 75-jarige nog volop aan de historische grondwerken te laten deelnemen. Zijn nieuwsgierigheid naar het onbekende Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Een emmer en een witte vlag als signaal

Een unieke vondst dus die zowel nationaal als internationale belangstelling kende. Zij mocht dan ook op de tentoonstelling Keizers aan de Nijl (Tongeren,1999-2000) niet ontbreken. (tekst: Henri Verbeeck) Een unieke vondst, waar we terecht trots mochten op zijn … tot de vervalsing werd ontdekt. Twee wetenschappers ontdekten haast tegelijkertijd de falsificatie. De scherf is niet anders dan een uit de hand gelopen grap, die wel vaker gebeurde onder opgravers. Alleen … meestal wordt die grap onmiddellijk (h)erkend, terwijl de Sarapis-scherf aanvankelijk heel ernstig werd genomen. Totdat vele jaren later het tegendeel werd bewezen. Maar de scherf valt nog altijd in ons museum te bewonderen. Als ultiem voorbeeld van fake news. Zoals je ziet, archeologie is meer dan met een schopje en een tandenborstel in de grond krabben en geeft vaak aanleiding tot vele grappige momenten in afwachting van die ene vondst die al het vorige in de schaduw stelt. Herman T’Seyen en Guido Theys

10

.1

Voor een uitgebreider verslag over de Sarapis-scherf verwijzen we naar onze website: http://www.museumkontich. be/Sprokkels/Sarapisscherf-Erfgoeddag-2010.htm en http://www.museumkontich.be/Sprokkels/De%20Sarapisscherf%20van%20Kontich%20-%20een%20vervalsing.pdf. Voor de opgravingen: http://www.museumkontich.be/archeologie.htm en http://www.museumkontich.be/ steenakker-kapelleveld.htm.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

uit het verleden deden hem zelfs zijn leeftijd vergeten, zodat hij vroeg om hem aan een koord in een waterput te laten zakken in de hoop van op de bodem ontdekkingen te doen. Dat konden de jonge opgravers natuurlijk niet toelaten. Die jonge mensen (onder wie ondergetekende Guido Theys) moesten hem trouwens vaak terug op het rechte pad helpen. De deken was niet zo’n goeie chauffeur en raakte af en toe vast als hij weer eens de bocht over het brugje miste. Met vereende krachten werd de deken terug op het juiste spoor gebracht. Maar tegelijkertijd hield hij ook wel van een grap. Bij een greppel die zou uitgegraven worden gooide hij vlug een munt in die strook en bestierf het van de pret toen een medewerker (wiens naam we piëteitsvol zullen verzwijgen) kraaide van geluk bij die even prachtige als onverwachte vondst, maar daarna met de staart tussen de benen afdroop. De leukste – en tegelijkertijd strafste – stoot is en blijft toch nog altijd de vondst van de Sarapis-scherf. We citeren uit een vroeger artikel in het contactblad: Op 8 september 1968 vond zij (= de Avra, in casu Felix Lauwers) in een greppel op 40 cm diepte een grijze potscherf met op de buitenwand de naam SARAPI, ingegrift in een Grieks lettertype. Deze onooglijke potscherf was het eerste ostrakon (= beschreven potscherf) uit onze gewesten met daarop een antieke Griekse tekst, en dan nog wel de naam van een Egyptische godheid.

7


1919 - De oud-strijders

V

óór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog stelden de bloeiende Belgische industrie en handel 40 procent van de arbeidskrachten in België tewerk, terwijl dat in landen als Frankrijk en Groot-Brittannië amper 25 procent was. Dat betekende niet dat de bevolking het goed had. België was in 1914 een lagelonenland. Mede daardoor was de Belgische economie in de 19e en het begin van de 20e eeuw zo competitief tegenover het buitenland. Tegen het einde van de oorlog hadden de Duitsers de Belgische industrie compleet ontmanteld. Er werden door de geallieerden beloftes gemaakt om België er weer bovenop te helpen. Tijdens de vredesonderhandelingen vanaf januari 1919, in Versailles, heeft dit tot grote discussies geleid. Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en in mindere mate de Verenigde Staten, trokken het laken naar zich toe. België kreeg de toezegging van Duitse herstelbetalingen. België heeft uiteindelijk nauwelijks een derde van het beloofde Duitse geld ontvangen.

Koninklijke ambities

.1 10

8

en

ng

eri

in Re

Zorgvuldig zijn imago van koning-soldaat bewakend was Albert I aan het hoofd van een gewapend detachement van het leger op 22 november 1918 vanuit Laken Brussel binnengereden. Daarna hield Albert, in het Frans, een troonrede voor de Verenigde Kamers. Hij had het daarin onder andere over het nationaliteitenconflict, dat in het belang van de eenheid der Belgen moesten worden opgelost. De koning maakte ook gewag van een Vlaamse universiteit: ‘Le gouvernement proposera au Parlement de créer, dès à présent, les assises d’une université Flamande à Gand, sauf à réserver aux Chambres qui suivront la consultation électorale le soin d’en régler les modalités définitives.’ Een vrije vertaling van Alberts onduidelijke uitleg luidt als volgt: De regering zal het Parlement voorstellen om vanaf nu de basis te leggen voor een Vlaamse universiteit in Gent, alleen voorbehouden aan Kamer en Senaat die na de verkiezingen de definitieve modaliteiten zullen afhandelen. Het jaar 1919 was allesbehalve veelbelovend. Er waren zowat 40.367 Bronzen herdenkingspenning van soldaten gesneuveld en vele burgers omgekomen. Zowat 60.000 Belgische 22/11/1918 militairen waren verminkt door het oorlogsgeweld. Het Belgisch leger bleef voorlopig grotendeels onder de wapens. De soldaten mochten even naar huis gaan om deel te nemen aan het tijdelijke feestgedruis van de wapenstilstand, zoals in Kontich, maar moesten daarna naar hun eenheden terugkeren. De harde realiteit maakte de vreugde om de bevrijding al snel ongedaan. Er was gebrek aan alles en overleven werd hard. In België steeg de werkloosheid tot één miljoen. De wederopbouw diende zich aan, maar dit gebeurde niet meteen in het hele land. Koning Albert had, om chaos te vermijden, nog tijdens de herovering van België in de herfst van 1918 in het kasteel van Loppem, de nieuwbakken - in feite ongrondwettelijke - regering Delacroix benoemd. Het was een niet onverdienstelijke poging om de oude financiële Belgische katholieke en liberale bourgeoisie buiten spel te zetten. De ideeën waren wel ambitieus. De socialisten werden (voor het eerst) opgenomen in een regering van ‘Nationale Unie’. De vakbondsvrijheid werd toegezegd. Het algemeen Een rustpauze tijdens het ‘Vlaanderen offensief’. De enkelvoudig stemrecht voor mannen zou worden frontsoldaten eisten na de oorlog hun rechten op. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


ingevoerd vanaf 21 jaar. Oorlogsweduwen en verzetsvrouwen werd ook stemrecht toegekend. Alle vrouwen mochten voortaan stemmen voor de gemeenteraden. De katholieke flaminganten eisten een nieuwe taalwet die het Nederlands voor de lokale besturen in Vlaanderen verplicht maakte.

Wederopbouw

Ondanks de Duitse herstelbetalingen - die er trouwens niet meteen aankwamen - moest de dure wederopbouw door de Belgen zelf worden betaald. In 1931 stopten voorlopig de betalingen, want Duitsland was failliet. Pas in 2010 betaalde Duitsland zijn laatste schulden uit de Eerste Wereldoorlog af! In de frontstreek, ook genaamd ‘De Verwoeste Gebieden’, die van Boezinge tot Nieuwpoort liep, stond geen huis meer overeind. Dorpen als Zillebeke of Passendale en de stad Ieper waren officieel voor 100 % vernietigd. De Lakenhallen van Ieper, waarvan het stadhuis een onderdeel is, werden pas in 1967 als voltooid beschouwd! Overal zag men apocalyptische taferelen: bomkraters, prikkeldraad, lijken die nog moesten worden geborgen. Niet ontplofte munitie, vernielde kanonnen, vastgelopen tanks, loopgraven en bunkers die al snel door de teruggekeerde Vlaamse bevolking als overnachtingsplaats werden gebruikt. De voormalige bossen stonden vol met wilde planten en De puinhoop van Passendale kapotgeschoten bomen. Deze gebieden moesten opnieuw worden aangelegd. Velden moesten worden ontmijnd en onderkomens gebouwd met gevonden legermateriaal of andere voorwerpen die men kon gebruiken. Pas in 1921 begon de echte en algemene wederopbouw. De Belgische belastingen waren daarom acht maal hoger dan voor de oorlog! De prijzen van goederen stegen naar fabelachtige hoogten en er heerste grote onvrede onder de burgers die de brutale en vier jaar durende Duitse uitbuiting en bezetting hadden ondergaan. Vluchtelingen die vanuit Nederland of Frankrijk terugkeerden, werden scheef bekeken en beschouwd als ‘plantrekkers’. Voormalige activisten en vooral oorlogswoekeraars werden geviseerd. De teruggekeerde soldaten werden na de ondertekening van het verdrag van Versailles, op 28 juni 1919, druppelsgewijs gedemobiliseerd. Het Belgische leger keerde zo, na lange tijd, terug naar zijn vooroorlogse defensieve status. Legerbarak als noodwoning in de frontstreek. Oud-soldaten kregen bij thuiskomst tot hun verbijstering soms de rekening van vier jaren achterstallige huur aangerekend! Wat zij totaal onaanvaardbaar achtten. Zij hadden hun leven geriskeerd om hun land te verdedigen en het te bevrijden. De regering bond in en de wet op de huishuren werd aangepast, maar al snel onder druk van huiseigenaren weer teruggeschroefd. Dat leidde tot schandalige huisuitzettingen. Dat en vele andere aanslepende zaken leidden in 1919 tot de vorming van grote oud-strijder koepelorganisaties zoals het ‘VOS-Verbond der Vlaamsche Oudstrijders’ en de Belgischgezinde ‘Nationale Strijdersbond’ om hun belangen te behartigen. Deze bonden gingen, soms zelfs gemeenschappelijk, over tot het organiseren van felle betogingen om hun rechten af te dwingen, zoals een bestorming op 29 juli 1920 van het parlement. Zo eisten zij onder meer oorlogsvergoedingen en een officieel oud-strijdersstatuut. De Nationale Strijdersbond van België, de grootste Bond van oud-strijders, werd officieel opgericht in februari 1919. Vanaf 1919 werden door de NSB-FNC de weekbladen “Journal des combattants” en “Het Strijdersblad” uitgegeven. Tijdens zijn congres van 15 augustus 1921 telde de NSB 198.000 aangesloten leden en er werd een vzw opgericht.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.1

Twee oudstrijdersverenigingen

9


g

j

rs

Lo

v

de

o

Begin augustus 1919 richtte Vlaamsgezinde legerarts dr. Jozef Verduyn de VOS op. Toen Verduyn in mei 1919 vanuit een Frans legerhospitaal terugkeerde, probeerde hij meteen de lokale Vlaamse oud-strijdersinitiatieven te bundelen. Verduyns streven naar Godsvrede” - het staken van onderlinge twisten om samen te werken aan een gemeenschappelijk hoger doel - resulteerde in de oprichting van de apolitieke Nationale Oud-Strijdersbond met zowel een zelfstandige Vlaamse (VOS) als Waalse vleugel (ANC). Op 1 augustus 1919 gaf het verbond het eerste nummer van zijn ledenblad uit: “De Vlaamsche Oudstrijder”. Tevens richtte Verduyn begin 1920 een coöperatieve op, die bepaalde goederen tegen voordelige prijzen aan de oud-strijders aanbood. Dankzij dit beleid werd VOS in Vlaanderen de grootste oud-strijdersvereniging met na enkele jaren 750 afdelingen en circa 80.000 leden. Tw C FN ee – t a li De teruggekeerden van het front zouden zich, geïnspireerd door hun g l o g o va n d e NS B oorlogservaringen en de daar ontstane sterke gevoelens van solidariteit, opstellen amsc he a l V als bijzonder democratisch en erg sociaal voelend. De Belgische burgerlijke S O Ou eV d -s d tri maatschappij van het interbellum zou aan hen een lastige klant krijgen. an

De oud-strijders in Kontich

Enkele jaren na de eerste wereldoorlog ontstond er in Kontich een druk verenigingsleven in de rangen van de oud-strijders; twee grote bewegingen tekenden zich af naargelang van hun patriottische of hun Vlaamsgezinde strekking. De oudste gegevens over de aanwezigheid van VOS in Kontich dateren van 9 mei 1920. Op die zondagochtend werd in Kontich een huldebetoging aan de gesneuvelden en de oud-strijders gehouden. Zij opende met een plechtige requiemmis voor de overledenen, bijgewoond door de overheden, door de familieleden der gesneuvelden en door de oudstrijders. Na de dienst vond de onthulling plaats van de gedenkzuil (tegenwoordig in het gemeentepark) op het pleintje achter de Sint-Martinuskerk: de namen van de Kontichnaren die tijdens de Eerste Wereldoorlog hun leven hadden

.1 10

10

en

ng

eri

in Re

gegeven, stonden erin gebeiteld. Een legeraalmoezenier hield een gelegenheidsredevoering en de schooljeugd voerde een cantate uit. De plechtigheid eindigde met een bloemenhulde en het nationaal lied. ’s Middags, na het luiden van de feestklokken en het losbranden van enkele saluutschoten, werden de vlaggen, die ’s morgens halfstok hadden gehangen, opgehesen en begon het feest der oud-strijders. Een prachtige stoet, samengesteld uit de diverse verenigingen, trok van de “dorpsstatie” naar het gemeentehuis, waar er een vaandel aan de Kontichse VOSsen werd overhandigd. Dat bleek indertijd een normale gang van zaken. Daarna werden de oud-strijders op het gemeentehuis ontvangen, waar de Vlaamsgezinde burgemeester Jan Karel Schroyens hen toesprak en de Kontichse “legermannen” een herinneringsdiploma overhandigde. De dag eindigde met een wandelconcert door de Kontichse muziekmaatschappijen en met een “algemene” feestelijke verlichting. In 1921 werd er nog een aantal gesneuvelden naar Kontich overgebracht en op de nieuwe begraafplaats, de Doodenhof, bijgezet. Elke begrafenis ging met een plechtigheid gepaard. Op 5 augustus 1921 wordt het stoffelijk overschot van Julius Peeters naar Kontich overgebracht. In 1923 worden ook de stoffelijke resten van soldaat Frans Lauwers overgebracht. De Vlaamse oud-strijders namen, Vredesfeest volgens de archieven, allen deel aan die plechtigheden. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


In die tijd gingen ook de IJzerbedevaarten tot de jaarlijkse traditie van de Vlaamse oud-strijders behoren. Antimilitarisme en steun aan de Vlaamse zaak, waaronder fondsenwerving voor het bouwen van de eerste IJzertoren, kenmerkten de werking van de jonge VOS. Op 23 oktober 1927 kwam professor Frans Daels (gewezen oorlogsarts, oudlid van de Frontbeweging en stichter van SKVH, Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten) op uitnodiging van de Kontichse Vlaamsgezinde verenigingen, in het “Christen Volkshuis” een redevoering houden over het IJzermonument. Later werd de uitverkoren plek van bijeenkomst de zaal “Alcazar”, waar VOS-zangavonden en tentoonstellingen inrichtte en meerdere gelegenheidsprekers uitnodigde. De “Alcazar” zou nog jarenlang de ontmoetingsplaats blijven voor de Kontichse flaminganten. Zoals overal in Vlaanderen laaide ook in Kontich de concurrentiestrijd op tussen de Vlaamse oud-strijders en de tweetalige Belgische Nationale Strijdersbond. Sinds Carl Peters, een overtuigde Belgicist, in 1927 de leiding van de Burgemeester Jan Karel Schroyens plaatselijke NSB op zich had genomen, werden de tegenstellingen op de spits gedreven. Bovendien was er in die tijd een scheuring ontstaan binnen de katholieke partij. De VOS Kontich sloot zich aan bij de katholieke, democratische en Vlaamsgezinde vleugel van de “Eendracht”, terwijl men de leden van de NSB veeleer bij de conservatieve fractie van de “Fortuin” en bij de liberale partij kon onderbrengen. Bij VOS heerste vanzelfsprekend een uitgesproken flamingantische en antimilitaristische sfeer, terwijl de NSB’ers bij het Belgische patriottisme zwoeren. In het blad van de VOS de “Vlaamsche Oudstrijder” ging het er soms heftig aan toe tegen de NSB. Omgekeerd kregen ook de “VOSsen” ervan langs in de NSB-pers. De heldenhulde aan het monument van de gesneuvelden, op 11 november 1927, was tekenend voor de controverse die er rond dergelijke manifestaties was ontstaan. Toen ook de ‘Vlaamse Leeuw’ werd uitgevoerd, trokken de “trouwe vaderlanders” en de officieren van KontichKazerne zich bij de plechtigheid ostentatief terug en in haar verslag gewaagde een krant van “activistisch gedoe”. In een volgende aflevering van diezelfde krant kon men lezen dat er werd opgeroepen tot een vaderlandse en als eerherstel bedoelde plechtigheid aan het gemeentemonument, op deze door de flaminganten “ontheiligde” plek. Bij die gelegenheid, waarop tal van 11 novemberherdenking 2014 NSB-afdelingen uit het hele land waren uitgenodigd, hield lokaal voorzitter Peters van de N.S.B - F.N.C. een toespraak en werd een nieuwe vlag van de vereniging ingehuldigd. De Vossen zouden tijdens het interbellum van langsom meer afstand gaan nemen van de officiële 11 november herdenkingen en een eigen Vlaamsgezinde Vredesherdenking organiseren. Zoals uit de geschiedenis van het Kontichse verenigingsleven blijkt, ontstonden in het interbellum heel wat Vlaamsgezinde maatschappijen, verenigingen en kringen die een grote bloei kenden. Marc Vincké

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.1

Bronnen: • Antoon Vrints & Martin Schoups, De Overlevenden. Geschiedenis van de Belgische oud-strijders • Wikipedia: Geschiedenis van N.S.B.- F.N.C. • Geschiedenis van V.O.S. Vlaamse Oud-strijders: www.vosnet.org • Robert Van Passen, Geschiedenis van Kontich

11


Wat te doen bij buikpijn

B

ij sorteerwerk fladderde plots een los blaadje uit een boek. Een kort tekstje met onmiskenbaar het handschrift van Jos De Hert, voormalig onderwijzer en eminent lid van de heemkundige kring. Een tekstje dat hij had overgeschreven van een ander los blad dat bij de rekeningboeken van een gewezen boswachter van Moretus de Bouchout zat. Het kan rond 1908 gedateerd worden en moet gebruikt worden bij een volgende aanval van buikkrampen. Succes. En laat ons weten of het helpt. Buikpijn Ik bid het geloof Ik kwam in een huis gegaan Daar zag ik den heer Jezus aan het kruis genageld staan Ik kwam wat verders gegaan Daar kwam de bemoeder aan Ik zei bemoeder waar wilt gij henen gaan Ik ga door luiken en struiken het bloed uitzuigen van beest of mens Ik zei bemoeder dat zult gij niet doen Want alle missen zijn gelezen Alle evangeliën zijn gezongen En gij zult genezen zijn Een vaderons en een weesgegroet Driemaal opnieuw

DE SPOORLIJN KONTICH-DORP - KONTICH-KAZERNE Na 67 jaar gedeeltelijk terug in gebruik als wandel- en fietspad!

Op 2 december 2018 werd het nieuwe wandel- en fietspad tussen de Meylweg en de fietsostrade nabij het station Kontich-Lint officieel geopend. Het pad is ongeveer 600 meter lang en ligt op de bedding van de vroegere spoorlijn Kontich (Dorp) – Kontich (Kazerne). Deze lijn was eigenlijk niet meer dan een verbindingsboog tussen de hoofdlijnen Antwerpen – Mechelen (– Brussel) en Antwerpen – Boom (– Aalst/Gent). Samen met de lijn naar Aalst/Gent kwam het verbindingslijntje in dienst voor het goederenverkeer op 28 december 1875 en voor het reizigersverkeer op 23 januari 1876. In het station Kontich (Kazerne) was er ook een verbinding met de lijn naar Lier (– Turnhout). Het lijntje werd jarenlang enkel gebruikt voor het lokaal goederenverkeer en voor goederentreinen en occasionele reizigerstreinen (bv. militaire treinen en bedevaarttreinen) die uit Gent, Aalst, Dendermonde, Puurs, Willebroek, Boom, ... via Kontich naar Lier en de Kempen konden doorrijden (en omgekeerd). Om van Boom en Kontich (Dorp) naar Mechelen en Brussel (en omgekeerd) te reizen, moesten gewone reizigers overstappen te Mortsel OudeGod! Volgens officiële gegevens was het verbindingslijntje tussen Dorp en Kazerne 3329 m lang. Het takte af van de lijn naar Edegem en Oude-God even voorbij de kruising van de huidige De Villermontstraat met de expresweg. Vervolgens werd de Edegemsesteenweg gekruist ter hoogte van het Vrij Technisch Instituut en liep het spoor met een grote boog naar de huidige N1, waar zich eveneens een overweg bevond. Daarna liep het lijntje verder – met een overweg aan de Meylweg – om tenslotte

.1 10

12

en

ng

eri

in Re

Topografische kaart Kontich-Hoboken 1906 (verz. JVO)

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


de hoofdlijn Brussel - Antwerpen te vervoegen, enkele honderden meter voor het station van Kontich (Kazerne), nu Kontich-Lint. De treinen van Dorp naar Kazerne werden geconfronteerd met een flinke hellingsgraad van ongeveer 5 à 6 ‰ (promille). Aan het begin van de lijn (ter hoogte van de huidige De Villermontstraat) bevinden we ons op een hoogte van ongeveer 15 m boven zeeniveau, aan het kruispunt met de N1 op een hoogte van ongeveer 20 m (de Helenaveldstraat vertoont trouwens dezelfde helling, zoals vele fietsers uit ervaring weten). Het hoogste punt, 22,5 m, bevindt zich ter hoogte van de Bautersemstraat (nabij de oude “hoeve Janssens”). Om de hellingsgraad te milderen had men de spoorbedding uitgegraven tussen de kruising met de N1 (aan het begin van de huidige Vredestraat) en een overweg met een veldweg, op een paar honderd meter voorbij de kruising met de Meylweg. Daarna daalt het terrein terug naar een hoogte van 15 m (aan de Ganzenbol) en ligt de spoorlijn op een berm (spoortalud). Wegens het geringe belang van het verbindingslijntje werd dit na de Eerste Wereldoorlog gesloten en opgebroken. De gemeente Kontich was zelfs van plan om de vrijgekomen gronden aan te kopen! Het lijntje werd echter terug aangelegd nadat men had besloten om de spoorlijn tussen Kontich (Dorp) en Oude God via Edegem (waar zich nu de expresweg en de Boniverlei bevinden) buiten dienst te stellen. Deze beslissing werd genomen omdat de gelijkgrondse aftakking van deze lijn op de hoofdlijn Mechelen - Antwerpen te Mortsel moest verdwijnen. De hoofdlijn (lijn 25) zou inderdaad op het grondgebied van Mortsel worden ingegraven en nadien geëlektrificeerd en opgewaardeerd tot een snelspoorlijn. Het afschaffen van de het baanvak Kontich (Dorp) – Oude-God in 1930 kan als een historische vergissing worden beschouwd: sedert bijna 90 jaar heeft het centrum van Kontich geen rechtstreekse en snelle spoorverbinding meer met Antwerpen. De rit met de stoomtrein van Kontich (Dorp) naar AntwerpenCentraal, met stilstanden te Edegem, Oude-God en Berchem duurde in 1914 slechts … 22 minuten! De geplande tramlijn van Mortsel tot aan de parkeerzone naast de E19 te Kontich zou over het traject van de vroegere spoorlijn Oude God - Kontich (Dorp) lopen (Boniverlei – expresweg). Vanaf 1930 reden er reizigerstreinen van Boom en Kontich (Dorp) via het heraangelegde lijntje naar Kontich (Kazerne), waar naar Antwerpen, Lier en Mechelen/Brussel (en omgekeerd) kon worden overgestapt. Als alternatief werd op de lijn Mechelen – Antwerpen-Zuid de stopplaats Kontich (Molenstraat) geopend. Daar kon men via de fortenlijn de trein nemen naar Antwerpen-Zuid of Antwerpen-Centraal. Deze stopplaats was slechts voorzien van een eenvoudige schuilplaats (een houten treinwagon) en was op meer dan 1 km van het dorpscentrum gelegen, nabij de huidige brug van de Groeningenlei over de E19. De inwoners van het centrum van Kontich waren zeer misnoegd over deze gang van zaken. Het regende klachten over de slechte treinverbindingen, de verplichte overstap te Kontich (Kazerne) en de excentrische ligging van de nieuwe stopplaats Molenstraat, hetgeen het ontstaan van particuliere autobusdiensten tussen het centrum van Kontich en Antwerpen in de hand werkte (zie Reineringen 7/3 & 7/4). Aanvankelijk deed de NMBS wel haar best: op weekdagen reden er 7 à 8 treinen heen en terug tussen Kontich (Kazerne) en Boom; later werd dit aantal echter geleidelijk verminderd tot er nog slechts 3 treinparen per dag overbleven. Te Boom kon worden overgestapt op treinen naar Puurs, Dendermonde, Aalst, Gent, enz. De dienstregeling was in het spoorboekje ondergebracht in de tabellen van lijn 52 of lijn 61; tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg het lijntje een eigen nummer, nl. nummer 62. Het traject tussen Dorp en Kazerne werd in 8 minuten afgelegd. De elektrische treindienst op de lijn Brussel-Mechelen-Antwerpen (lijn 25) werd op 5 mei 1935 officieel ingewijd, 100 jaar nadat de eerste trein tussen Brussel en Mechelen reed. De lijn werd oorspronkelijk als een snelspoorlijn met zo weinig mogelijk wissels geëxploiteerd. Te Kontich was er dan ook geen wisselverbinding tussen de geëlektrificeerde lijn en de lijn naar Kontich (Dorp). De treinen uit Kontich (Dorp) stopten op een geïsoleerd kopspoor. Alvorens opnieuw te vertrekken in de richting van Kontich (Dorp) moest de Kontich - Kazerne na 1935, tekening van JVO locomotief de rijtuigen eerst

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.1

In 22 minuten naar Antwerpen

13


achteruitduwen, zich daarna via een zijspoor opstellen aan de andere kant van de trein en deze vervolgens terug achteruitduwen tot aan het perron. Het eerste deel van de fietsostrade richting Hove loopt over de bedding en naast het perron van het vroegere kopspoor. De treinen waren samengesteld uit enkele houten rijtuigen, die werden gesleept door zogenaamde “tenderlocomotieven” (kleine stoomlocomotieven die zelf hun voorraad water en kolen vervoerden, en die dus geen afzonderlijke tender hadden). De stoomlocomotieven die naar Kontich kwamen, waren gestationeerd in de depots van Aalst, Dendermonde en Antwerpen-Zuid. Eind jaren ’30 schreef het gemeentebestuur van Kontich (voor de zoveelste keer…) naar de NMBS met het verzoek om de treindienst te verbeteren. Ditmaal werd niet alleen gevraagd om tussen Boom, Kontich (Dorp) en Kontich (Kazerne)meer treinen in te leggen, maar ook om de stoomtreinen door moderne en economische dieselmotorwagens (toen “railauto’s” of “mazoutrijtuigen” genoemd) te vervangen. Op dat ogenblik reden er dagelijks nog vier stoomtreinen heen en terug tussen Boom en Kontich. De NMBS liet echter weten dat men niet kon ingaan op het verzoek omdat de spoorlijn verlieslatend was. Op een weekdag waren en gemiddeld 320 reizigers, of “slechts” 40 per trein. Ook op het einde van de jaren ’40 stelde de gemeente nogmaals voor om de lijn met moderner materieel te exploiteren, maar de NMBS antwoordde laconiek dat er “mangel was aan spoorauto’s”. De reizigersdienst tussen Boom, Kontich (Dorp) en Kontich (Kazerne) werd in oktober 1952 stopgezet, waarna de treinen door de groene “vervangingsautobussen” van de NMBS werden vervangen. De lijn werd daarna opgebroken, maar de sporen van het stationsemplacement Kontich (Dorp) bleven in dienst. De laad- en losplaats (“goederenkoer” in NMBS-jargon) van het dorpsstation en de spooraansluiting van de betonfabriek De Meyer te Kontich werden nog tot in 1969 geregeld Treinstel doorheen het open veld 1950 vgl. tussen Aalst en Moorsel - foto F. De Ridder bediend door een lokale goederentrein die Kontich (Dorp) vanuit de “diepe route” (lijn Mechelen – Antwerpen-Zuid) bereikte via de verbindingsboog naar de overweg van de Pierstraat (Sint-Rita). Ook de kazerne van Kontich beschikte jarenlang over een eigen spooraansluiting. Het verbindingsspoor liep met een grote boog van de achterzijde van de kazerne naar een aansluitingswissel met de lijn naar Kontich (Dorp) aan de noordkant van het station. Het spoor kruiste daarbij het stationsplein. Aangezien er bij het heraanleggen van het lijntje naar Kontich (Dorp) geen verbinding met de overige sporen van het station Kontich (Kazerne) was voorzien, kon de “bewaarplaats der legerafdeling” enkel met een grote omweg vanuit het station Kontich (Dorp) worden bediend. Heden ten dage is enkel het gedeelte van de spoorbedding waarop zich het nieuwe voet- en fietspad bevindt, tussen de Meylweg en het station, toegankelijk voor het publiek. De oude spoorzate bevindt zich grotendeels achter de huizen en (in de) tuinen van de Eikenstraat, op de grens van Hove en Kontich, en achter de huizen en (in de) tuinen van de Helenaveldstraat. De Helenaveldstraat loopt parallel met de oude spoorbedding, hetgeen verklaart waarom de straat zo’n opmerkelijke bocht maakt in de richting van het VTI. De oude spoorbedding is overigens over haar gehele lengte nog goed merkbaar in het landschap (zie Google Earth!). Ook een stukje van de bedding van het aansluitingsspoor van de kazerne bestaat nog; er ligt een betonbaantje dat uitgeeft op het stationsplein. Er zijn geen seinpalen, kilometerpalen, gebouwen of andere overblijfselen langsheen het oude traject van Dorp naar Kazerne te vinden, behalve … de bekende perenboom uit de tuin van het “roethuisje” (dienstwoning) aan de overweg met de N1, aan het begin van de huidige Vredestraat.

De overwegen op het baanvak Dorp – Kazerne, een verhaal op zich

.1 10

14

en

ng

eri

in Re

Op het lijntje van Kontich (Dorp) naar Kontich (Kazerne) waren er verschillende onbewaakte overwegen, waarvan deze van de Meylweg wel de gevaarlijkste was. Zowel de weggebruikers (meestal landbouwers met paard en kar, later ook motorvoertuigen) als het personeel op de locomotief moesten bij het naderen van de overweg bijzonder Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


op hun hoede zijn, wegens het belemmerd zicht. Dat geldt ook nu nog, wanneer je met de fiets over het nieuwe pad komt aangereden en de Meylweg oprijdt! Hier een artikeltje uit de krant “Le Matin” van 7 juni 1908, waarin op de gevaarlijke situatie aldaar wordt gewezen (vrij vertaald uit het Frans): “We wensen de aandacht te vestigen op een zeer gevaarlijke overweg die zich bevindt op een afstand van een halve km van de plaats waar vorige maand de spoorwegramp van Contich plaatsvond. Op de spoorlijn tussen Contich (Dorp) en Contich (Kazerne) zijn er verschillende onbewaakte overwegen zonder barelen. Een van de overwegen is zelfs ingegraven. De voerman Overweg N1 1930, Gemeentelijk Archief Kontich die met zijn paard en kar de helling naar deze overweg afdaalt, kan een trein onmogelijk tijdig zien aankomen om veilig te kunnen stoppen. Er rijden weliswaar slechts goederentreinen over deze spoorlijn, maar geregeld passeren er ook militaire treinen en bedevaarttreinen. Wij begrijpen niet waarom het Beheer van de Staatsspoorwegen geen maatregelen neemt om de overweg te beveiligen. Nochtans zijn de verantwoordelijken zich bewust van de risico’s; toen de koninklijke trein een keer over de spoorlijn reed, heeft men zelfs speciaal een spoorman naar de overweg gezonden om deze te laten bewaken tot de trein voorbij was!” Bij de heropening van het lijntje in 1930 waren er negen overwegen, waarvan er drie met rolbarrelen werden bewaakt, nl. de overweg aan de Molenstraat (station Kontich Dorp), de overweg aan de Edegemsesteenweg en de overweg aan de Antwerpsesteenweg (N1). De andere waren onbewaakte overwegen van veldwegen en private overwegen voor landbouwers. Uit besparingsoverwegingen werd in 1933 beslist om de bewaking van de overweg van de Edegemsesteenweg (samen met deze van andere overwegen op de lijn naar Boom) af te schaffen. In die tijd begon men de bewaking te vervangen door automatisch werkende seinen, die ook aan onbewaakte overwegen werden geplaatst. In een brief van de NMBS aan het Kontichs Gemeentebestuur schrijft de bevoegde ingenieur: “Zoodra een trein den overweg zal naderen, zal het blauwachtig flikkerlicht in rood flikkerlicht veranderen en zal eene klok aan den gang gebracht worden. De gebruikers van den weg zullen vanaf dit oogenblik af den spoorweg niet meer mogen oversteken. Gelieve de indienststelling van deze seinen ter kennis van de belanghebbenden te brengen en de betekenis ervan aan de scholieren te doen uitleggen. Men dient wel te doen opmerken dat, niettegenstaande de aanwezigheid van deze seinen, de gebruikers van den weg steeds op hunne hoede moeten zijn.” In de tweede helft van de jaren dertig vormden de overwegen een steeds grotere hindernis voor het toenemende gemotoriseerd verkeer. Vooral de overweg van de Antwerpsesteenweg (N1) kreeg meer en meer wegverkeer te verwerken. Reeds in 1937 werd de Koningin Astridlaan in gebruik genomen zodat de vele auto’s en vrachtwagens niet meer door het centrum van Kontich moesten rijden. Na de oorlog nam het wegverkeer nog veel sneller toe dan voorheen. Ook te Boom, aan het andere uiteinde van de spoorlijn, waren er door het toenemende wegverkeer aan de overweg van de N1bis (de latere A12, Boomsesteenweg) problemen. Aan het begin van de jaren ’50 gingen er meer en meer stemmen op om beide overwegen af te schaffen. Aangezien te Kontich en te Boom een vervanging door een brug of tunnel een té grote investering inhield voor een spoorlijn met relatief weinig verkeer, heeft het probleem van de overwegen er zeker toe bijgedragen dat men uiteindelijk de drastische maatregel nam om de spoorlijn Boom – Kontich reeds in oktober 1952 te sluiten en af breken (behalve het stationsemplacement van Kontich (Dorp), zoals elders vermeld in dit artikel). Het is mogelijk dat er aan de overwegen tussen Kontich (Dorp) en Kontich (Kazerne) ongevallen zijn gebeurd, maar daarover hebben wij nog geen opzoekwerk verricht. Over een aanrijding die plaatsvond op 3 december 1931 zijn wel gegevens bekend (uittreksel PV van 4 december 1931, kopie in het Gemeente-Archief van Kontich). Ter verduidelijking: treinen 3501 en 3503 reden beiden ’s morgens binnen een tijdspanne van slechts 25 minuten van Dorp naar Kazerne – van een spitsuurdienst gesproken! Overweg nr. 6 is deze van de Edegemsesteenweg, overwegen 5 en 4 zijn overwegen van veldwegen tussen de Edegemsesteenweg en de N1.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.1

Een koe onder de wielen

15


“Ondergetekende Torfs Karel Lodewijk, machinist te Boom, geboren te Mechelen den 17-03-1893 en er wonende (…) verklaart op 03-12-1931 trein 3501 begeleid te hebben. Gekomen voorbij de bewaakte overweg nr. 6 te Contich werd ik rond 6.15 door een rood signaal staande gehouden door de barreelwachtster om reden dat er 2 koeien op het spoor liepen. Na stilstand heb ik met mijn stoker de beesten verjaagd en ben daarna doorgereden, hetwelk 10 minuten vertraging veroorzaakte. Ondergetekende Van Buynder Jules, machinist te Boom, geboren te Cruybeke den 01-11-1893, wonende te Hoboken (…) verklaart den 03-12-1931 trein 3503 begeleid te hebben. Tusschen overweg 5 en 4 op het baangedeelte Contich Dorp – Contich Kaz. ontmoette ik op het spoor eene koe, welke ik op verre afstand door de duisternis niet zien kon. Aanstonds bij het zien, heb ik snelle werking tot het stoppen gedaan, maar alvorens de trein op stilstand was gebracht, lag het dier reeds onder het 2de rijtuig. Ondergetekende De Kelver Petrus Arthur, hoofdwachter standplaats Boom, geboren te Niel den 17-08-1891 wonende te Niel (…), verklaart dat trein 3503 plotseling tot stilstand werd gebracht. Bij nader onderzoek bestatigde de machinist dat eene koe door de trein werd gevat. Het dier was reeds dood en lag met den hals op het spoor onder het wiel eens rijtuigs. Na het hoofd verwijderd te hebben en verzekerd zijnde dat het spoor vrij was, heeft hij het vertrek gegeven. Bij aankomst te Kontich (Kazerne) heeft hij de heer De Decker, onderstatieoverste, onmiddellijk op de hoogte van het feit gebracht, alsook de hoofdwachter van trein 3502 (die klaar stond om naar Kontich (Dorp) en Boom te vertrekken).”

Kontichse stationsnamen

In vorige nummers van Reineringen werd ruim aandacht besteed aan de geschiedenis van de spoorlijnen op het grondgebied van Kontich en de Kontichse stations en stopplaatsen. Ter herinnering geven wij hier nogmaals een overzicht van de (namen van de) stations en stopplaatsen die ooit te Kontich bestaan hebben. Het station Kontich-Dorp aan de lijn naar Boom heette oorspronkelijk “Contich (Ouest)”; om verwarring te vermijden werd het station “Contich” aan de hoofdlijn Antwerpen – Mechelen in 1885 omgedoopt tot “Contich (Est)”. Voortaan bestonden er dus twee Kontichse stations: een Weststatie en een Ooststatie (vandaar de straatnaam “Ooststatiestraat”). In 1903, werd beslist om de stationsnamen opnieuw te wijzigen in “Contich (Village)” en “Contich (Casernes)”. De Nederlandse benamingen “Contich (Dorp)” en “Contich (Kazernen)” duiken slechts enkel jaren later op de in de officiële dienstnota’s van de Belgische Staatsspoorwegen. Vanaf 1938 wordt de “C” in de stationsnamen vervangen door een “K”. Na de sluiting van het station Kontich (Dorp) voor het reizigersverkeer in 1952 bleef enkel het station Kontich (Kazerne) over, dat in 1974 de naam “Kontich” kreeg en in 2016 de huidige naam “Kontich-Lint”. Volledigheidshalve moet ook vermeld worden dat aan de spoorlijn van Mechelen naar Antwerpen-Zuid ooit twee stopplaatsen bestaan hebben, nl. “Contich (Nieuwe Lei)” en “Contich (Molenstraat)”. Bronnen: Archief NMBS (“NMBS Train World Heritage”), Gemeente-Archief Kontich en eigen archief van de auteur.

Jef Van Olmen.

en

ng

eri

in Re .1 10

16

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Een markant ex libris van kunstenaar Broeder Max voor dichter Karel Vertommen Van Jan Vaes, fervent verzamelaar van ex librissen uit Edegem, ontvingen we volgend artikel dat hij publiceerde in het tijdschrift ‘Boekmerk’, spreekbuis van ex librisfanaten in Vlaanderen en Nederland. Een mooie aanvulling op onze artikels over dichter Karel Vertommen. (Reineringen, 9/1 & 9/2) en een mooi bewijs dat Reineringen ook buiten Kontich wordt gelezen!

Een artikel in Reineringen

Een tijdje geleden kregen wij van een vriend een exemplaar van het voorjaarnummer 2018 van Reineringen, het tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich. Ons oog viel op een artikel over dichter en letterkundige Karel Vertommen (1907-1991), die in Kontich werd geboren en daar ook zijn jeugd doorbracht. Het was geïllustreerd met foto’s, maar ook met een reproductie van een bijzonder ex libris in hoogdruk voor Vertommen met de tekst: ‘De zanger trad binnen en met hem de zon’ Er was nergens een vermelding van de ontwerper van dat ex libris, noch een verklaring voor de tekst die op erop was aangebracht. Daarom namen

Ex libris voor Karel Vertommen

Gegraveerd portret van Broeder Max door Frank-Ivo Van Damme

wij contact op met Paul Wyckmans, de auteur van dat artikel. Hij wist ons te vertellen dat het ex libris in 1936 was gemaakt door de Belgische schilder, graficus en geestelijke Broeder Max (19031973, En inderdaad, als men het blad goed bekijkt, ziet men in de rechterhoek zijn monogram ‘br max’ gegraveerd. Meteen vroegen we ons af hoe de broeder de titularis van dit ex libris kende, en of hij nog andere ex librissen had gemaakt.

Het gedicht Samenzang als inspiratiebron

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.1

Karel Vertommen was in 1937 redactiesecretaris van het maandblad Volk. Dit Katholiek Vlaams-nationalistisch tijdschrift voor Dietse kunst en cultuur werd in het najaar 1935 opgericht door Ernest Van der Hallen, Dirk Vansina, Anton Van de Velde en Filip de Pillecijn. In januari 1941 werd de uitgave ervan door de Duitse overheid verboden. Voor dat maandblad leverde Broeder Max in de tweede helft van de jaren dertig van vorige eeuw lino’s, houtsneden en tekeningen. En het is in die periode dat Karel Vertommen en Broeder Max meermaals met elkaar correspondeerden. De gedichten die Vertommen in het maandblad publiceerde, werden voorzien van illustraties van Broeder Max. In 1939 werden die gedichten en balladen samengebracht in de bundel Brood. In die bundel verscheen trouwens de beroemde ballade ‘Het Galgenlied’, dat later door de kleinkunstgroep De Vaganten op muziek werd gezet. Joke Van Den Brandt kalligrafeerde ooit die ballade, Frank-Ivo van Damme zorgde daarbij voor illustraties.

17


In Brood was het gedicht Samenzang opgenomen, waarbij een lino (met zijn monogram ‘bm’) stond afgebeeld die verdacht veel leek op het ex libris voor Karel Vertommen. En als men de eerste strofe van dat gedicht leest, herkent men de tekst die op het ex libris is gegraveerd ‘De zanger trad binnen en met hem de zon’ als de tweede regel van de eerste strofe van het gedicht Samenzang : Toen deed de wachter de stadspoort open. De zanger trad binnen en met hem de zon, Van morgendauw zijn haren dropen; Elk huis was nog dicht toen zijn lied begon.

Linosnede van Broeder Max bij het gedicht Samenzang

Ex libris voor Anton Van de Velde

Nog andere ex librissen?

In de archieven die wij inkeken, onder andere in het Letterenhuis in Antwerpen, waren nergens sporen terug te vinden van andere door Broeder Max gemaakte ex librissen. Na lang zoeken kwamen wij terecht bij de Looise kunstschilder, tekenaar en beeldhouwer Julien Hermans, die in 2010 een mooi verzorgd boek publiceerde over het illustratiewerk van Broeder Max. Hermans kende slechts één ex libris dat door Broeder Max was gegraveerd, namelijk dat voor de auteur en toneelregisseur Anton Van de Velde. Broeder Max had trouwens affiches ontworpen voor heel wat toneelstukken die Van de Velde regisseerde. Het ex libris van Karel Vertommen had Julien Hermans, die Broeder Max persoonlijk had gekend, nooit gezien. Het ex libris van Anton Van de Velde werd opgenomen in een monografie van de schrijver-regisseur die in 1944 verscheen bij uitgeverij Pro Arte in Diest. Of Broeder Max voor vrienden of kennissen nog andere ex librissen ontwierp, sloot Julien Hermans niet uit, maar bevestigen kon hij het niet. Zijn de twee hier besproken boekmerken dan de enige die de toch erg productieve schilder en illustrator heeft gemaakt? Misschien weten de lezers-verzamelaars meer? Jan Vaes

en

ng

eri

in Re .1 10

18

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


CORNELIS MARCKX, EEN EDELSMID UIT KONTICH Toeval? Dr. Sc. Frans Doperé, specialist in middeleeuwse architectuur, bezocht in september 2018 voor de tweede maal het kasteel in Vorselaar. Hij was bijzonder geïnteresseerd in de verschillende steensoorten en de gebruikte kaptechnieken, op zoek als hij was naar een correctere datering ervan. Wanneer hij de zuidoostelijke toren van het kasteel inspecteerde, hield hij uiteraard ook halt bij het horloge waarvan de mechaniek op de torenzolder was geïnstalleerd. Bij nader toezien bleek op de achterzijde de inscriptie ‘Cornelis Marckx A. Contich 1756’ te staan. Samen met de heemkundigen van Vorselaar vroeg hij zich af wie deze Cornelis Marckx wel kon zijn.

Het kasteel van Vorselaar met ronde uurwerkplaat bovenaan de toren rechts

Al snel ontdekte de heemkring van Vorselaar dat Marckx een edelsmid uit Kontich was die te Vorselaar niet alleen het uurwerk van het kasteel had vervaardigd maar ook in de kerk van Vorselaar bekend blijft met een ijzeren reliëfplaat achter de doopvont. Roger Vermeulen van de heemkring Vorselaar kwam met zijn concrete vragen vanzelfsprekend in Kontich terecht, bij de Koninklijke Heemkundige Kring. Hij verwerkte de aangeleverde data uit Kontich, samen met die van anderen tot een boeiend artikel. Het verscheen recent in het tijdschrift van zijn Heemkring Joris Matheussen. Met de koopakten uit het gemeentearchief van Kontich, vakkundig verwerkt door archivaris Luc Du Mont kwamen we zo tot een boeiend verhaal.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.1

Cornelis Marckx: smid, edelsmid en horlogemaker…

Cornelius of Cornelis Marckx werd op 20 juni 1692 in Rumst geboren als derde zoon van Cornelius Marckx, afkomstig uit Ekeren en Elisabeth Aertgeerts. Cornelius junior vestigde zijn smidse aan de zuidkant van de Veerstraat in Rumst, rechts naast de herberg De Zon of Sonne. Deze Veerstraat bevindt zich nog altijd vlakbij de plaats waar twee rivieren, de Dijle en de Nete, samenvloeien in de Rupel. Cornelis Marckx verhuisde in 1728 met zijn gezin naar Kontich, zoals blijkt uit een akte, waarin de aankoop wordt bevestigd, samen met zijn vrouw, van een huis aan de ‘grooten steenwegh’ later de Mechelsesteenweg tegenover de ‘Hertogh van Beieren’. Het gaat hier om een huis dat zou overeenkomen met de huizen 33 en/of 35 aan die Mechelsesteenweg en dat de ‘Vorst of Veurst’ werd geheten. Het goed strekte zich uit tot aan het Sint-Jansplein. Marckx verkoopt dit huis al in 1748 voor 1000 gulden aan weduwe Catharina Verbert. De helft van de hof blijft

19


echter wel zijn eigendom. Wanneer hij twee renten op ‘De Veurst’ in 1764 (een van 500 gulden en een van 700 gulden) kan aflossen bij pastoor Paulus Pletinckx van Edegem, bouwt hij achteraan op zijn grond een nieuwe woning met smidse aan het Sint-Jansplein naast de ‘Duyve’, wat overeenkomt met wat Robert Van Passen in zijn geschiedenis van Kontich noteert. Het verklaart ook waarom hij in 1764 nog renten op ‘De Veurst’ aflost, alhoewel die reeds in 1748 werd verkocht. We vinden een spoor van zijn atelier wanneer in 1772 in het notariaatsarchief getuigen verklaren: “ dat sy seer wel zij (sic) wetende dat tusschen de erve van de huisinge genaempt de Duijve…ende d’erffe…nu competerende Cornelis Marckx is geweest een zeer diepe grachte, beginnende vanden grooten steenwegh naer den Cleijnen Steenwegh, genaemd het Pastoirs Straetien…” (Van Passen, Geschiedenis van Kontich, 1988, 6. Bedoeld is ‘Saskesvliet’ die het water van dit bronnenrijk gebied tussen Sleutelstraat, Sint-Jansplein en Mechelsesteenweg afvoert naar de Nachtegaalbeek), Na zijn dood in 1773 koopt zijn weduwe Elisabeth De Clerck nog een hofstede de ‘Oude Ovenbuer’ geheten, die deel uitmaakte van het goed Cauwenbergh en gelegen is op de Oever. Bewijs dat het echtpaar Marckx ‘goed heeft geboerd’. Over Marckx getuigt R. Van Passen (o.c., 760): “Naast het grove smidswerk beoefende Marckx hoofdzakelijk de kunstsmederij, zodat we hem in tal van rekeningen in en buiten Kontich aantreffen … zijn specialiteit schijnt wel het horlogemaken te zijn geweest.” Hij maakte inderdaad naam en faam als kunstsmid, voornamelijk actief bij het versieren en beveiligen van kerken, kastelen en stadhuizen maar ook als horlogemaker. Van zijn hand bezit Vorselaar twee vermeldenswaardige voorbeelden hiervan.

Realisaties van Cornelis Marckx in Vorselaar

In de parochiekerk van Vorselaar werd in 1762 een nieuwe doopvont ontworpen. Voor de marmeren doopvont zelf en het geel koper dat eveneens werd gebruikt, deed men een beroep op Jan Frans Giellens. Omdat de taal van beelden in die tijd belangrijk was, werd aan Cornelis Marckx gevraagd op een ijzeren reliëfplaat de doop van Jezus uit te beelden (Jaak Janssen, Fotorepertorium meubilair van Belgische bedehuizen, provincie Antwerpen, kanton Herentals, 1977, 48). Dit basreliëf bevindt zich nog steeds in de zuidwesthoek van de kerk, achter de doopvont. Stappen we nu over naar het Vorselaars kasteel, meer bepaald naar de zuidoosttoren voor het hoofdgebouw van het kasteel. In deze toren bevindt zich een uurwerkmechanisme waarop Cornelis Marckx met grote letters zijn naam en het jaartal in het gesmede metaal heeft verwerkt. Via dit vakkundig uitgewerkte mechanisme werd het uurwerk aan de buitenzijde van de kasteeltoren aangestuurd. Het zou best kunnen dat architect Jan Peter van Baurscheit de Jonge, die de voorgebouwen van het Vorselaarse kasteel ontwierp Cornelis Marckx bij de kasteelvrouwe Maria Anna de Pret had aanbevolen. Van Baurscheit en Marckx werkten immers regelmatig samen aan hun opdrachten.

Een bloemlezing uit het werk van Cornelis Marckx

Deze uiteraard onvolledige opsomming geeft duidelijk aan dat Cornelis de betere opdrachtgevers van zijn tijd uit onze regio tot zijn klanten kon rekenen. - Omtrent 1729: een fraai gesmeed hek voor het kasteel Tanghof te Reliëfplaat met de doop van Jezus Kontich op vraag van Baurscheit (Frans Baudoin, Jan Peter van Baurscheit de als onderwerp, Francis Goormans Jonge, architect, 1699-1768, Lira Elegans, 1994, 117). - Circa 1730: in de Sint-Benedictuskerk van Mortsel een communiebank uit hout en smeedijzer naar het ontwerp van Engelbertus Baets. Het houtsnijwerk is van Jan de Neef, het ijzersmeedwerk van Cornelis Marckx. - 1736: voor het Hof ter Broecke in Schilde de momenteel verdwenen brugleuningen en hek naar ontwerp van Pieter Jan van Baurscheit de Jonge. - 1738: in de kerkrekeningen van de Sint-Martinuskerk te Kontich wordt bij de verbouwing van de sacristie aan Marckx de opdracht gegeven het ijzerwerk voor de vensterbeveiliging en de deursloten aan te maken.

Tot ver buiten Kontich bekend

en

ng

eri

in Re .1 10

20

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


en

ng

eri

Re in

.1

10

Binnenwerk van het torenuurwerk kasteel Vorselaar, Francis Goormans

21

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


- 1741: graaf de Fiennes van Cantincrode schenkt een wit draaitabernakel aan de hogergenoemde Sint-Benedictuskerk van Mortsel. Marckx vervaardigde dit tabernakel dat vandaag nog steeds operationeel is. - Voor een onbekende opdrachtgever in de Noordelijke Nederlanden “een eijsere heck” (o.c., 87), eveneens op vraag van Baurscheit. - 1745: het prachtig ijzersmeedwerk aan de pui en de voorgevel van het stadhuis te Lier naar het ontwerp van van Baurscheit (o.c., 160). De wereldberoemde Lierse edelsmid Lodewijk Van Boeckel zal dit hekwerk later in 1890 aan de voorzijde van het stadhuis herstellen en grotendeels vernieuwen. - 1751: kasteel Sorghvliet in Hoboken: de linkervleugel van het kasteel werd gedateerd en gesigneerd met Cornelis Marckx fecit Contigh 1751. - 1756: een torenuurwerk met ronde buitenuurwerkplaat en mechanisch binnenwerk in ijzer en koper op de zoldering van kasteel Vorselaar. - 1755: de vensteropeningen van de Kontichse Reepkapel worden beveiligd met gesmeed ijzeren traliewerk van Marckx. - 1770: in Kontich en omgeving breekt een veeziekte uit. Cornelis Marckx smeedt twee ijzers “om de gesonde beesten te branden” (Van Passen, o.c., 34.) - In datzelfde jaar voert Cornelis Marckx ook herstellingswerken uit aan de toren van zijn parochiekerk Sint-Martinus en Zuidoosttoren van het kasteel Vorselaar met rond torenuurwerk, ontvangt hiervoor van de kerkfabriek 100 Francis Goormans gulden. Cornelis Marckx wordt net geen 81 jaar en overlijdt te Kontich op 12 mei 1773. Hij wordt in Kontich in 1980 gehuldigd met een straatnaam. Roger Vermeulen, Paul Wyckmans en Luc Du Mont

en

ng

eri

in Re .1 10

22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


PRIVACYVERKLARING Uw persoonsgegevens worden door de Koninklijke Kring voor Heemkunde van Kontich verwerkt voor het ledenbeheer en de organisatie van zijn activiteiten op basis van de contractuele relatie als gevolg van uw lidmaatschap. Uw gegevens worden niet aan derden meegedeeld tenzij dit noodzakelijk is om aan bepaalde voorwaarden te kunnen voldoen (verzekering, subsidies, groepsbezoeken, groepsreizen, verzending tijdschrift Reineringen, …). Via onderstaand adres kan u altijd vragen welke gegevens wij over u verwerken en ze verbeteren of laten wissen. Bedenk dat u in dit laatste geval uiteraard ook wordt geschrapt als lid. paul.wyckmans@telenet.be tel. 03 289 90 47

Activiteitenkalender en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Bezoek ook onze site www.museumkontich.be voor het laatste nieuws, alle activiteiten en de verhalen uit het gemeentelijk contactblad (Heemkundige sprokkelingen) of uit Kontich-Waarloos Vroeger en Nu. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten • 28-04-2019

Erfgoeddag in het teken van Ambachten`

Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

10

.1

Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.

23


Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH

Reineringen 10 (2019), 1 Driemaandelijks (januari - maart 2019) Afgiftekantoor Herzele P 912187 - Herzele

INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 Waarloos – Vanuit de ooghoek en met het watermerk van de madonna Pagina 5 Archeologie met een plastieken rode emmer Pagina 8 1919 – Oud-strijders Pagina 12 Wat te doen bij buikpijn Pagina 12 De spoorlijn Kontich-Dorp – Kontich-Kazerne Pagina 17 Een markant ex libris Pagina 19 Cornelis Marckx, een edelsmid uit Kontich Pagina 24 Activiteitenkalender en nieuws Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 10 (2019), 1 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2019 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 20 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2019”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Voor een los nummer betaal je 5 euro Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com

Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.