Reineringen 9/3 (2018)

Page 1

K I D A R T EXILEUMNUMMER JUB

Reineringen

Duivenstraat 22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 9, nummer 3 (juli -september 2018)

D

it nummer, beste vrienden van de heemkundige kring en Reineringen, is een speciaal nummer. Het is dubbel zo dik als anders. En daarvoor is er natuurlijk een geldige reden. Onze kring bestaat dit jaar precies 75 jaar. De Koninklijke Kring voor Heemkunde is een constante in Kontich en later ook Waarloos sinds 1943. Het spreekt vanzelf dat we dit moeten vieren. En we doen dit op verschillende manieren. In de eerste plaats met dit dikke nummer van Reineringen. Maar ook nog op een heel actieve wijze. Conservator Guido Theys en zijn naast medewerker Guido Pede hebben naar aanleiding van ons jubileum voor een speciale tentoonstelling gezorgd. Op die tentoonstelling in de Altenakapel zul je dingen zien die je normaal niet in ons museum kunt bezichtigen. Een geldige reden om je tijdens die dagen naar de kapel te begeven. Je vindt de data en uren op de volgende bladzijde. Maar verder zal de heemkundige kring op 6 oktober 2018 ook de heemkundige kringen uit het Vlaamse land ontvangen. Vijftig jaar nadat de provinciale gouwdag in Kontich werd gehouden, organiseert Heemkunde Vlaanderen zijn jaarlijkse heemdag met als thema Straffe Madammen. Het laat zich raden dat hier ook een plaatsje is voorbehouden aan onze Margriet Ballegeer. Maar er is natuurlijk veel meer. Meer dan 200 volkskundigen kunnen een bezoek brengen aan het museum, naar liederen van Marc Hauman luisteren of zelfs deelnemen aan een wandeling in het Fort van Edegem. Wie interesse heeft kan nog inschrijven (www.heemkunde-vlaanderen.be). In dit nummer van Reineringen vind je dan weer een palet aan bijdragen die toch voor iedereen wat wils zal brengen. We belichten kort nog eens de geschiedenis van de heemkundige kring. Maar we beschrijven eveneens een stuk oud materiaal en gaan op bezoek bij de brandweer. Althans vanuit historisch oogpunt. Verder belichten we ook de figuur van Petrus Cornelius Verhulst en leggen we nog de missing link van de Kontichse spoorlijnen. Je leest ook wat je allemaal op onze speciale tentoonstelling kan zien. Gastschrijver Hugo Verreyken heeft het over een merkwaardig bruggetje en stelt daarbij enkele terechte vragen. Dat brengt ons meteen bij een oproep: heb je zin om zelf iets te schrijven in Reineringen, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen. Wij vragen niets liever dan andere invalshoeken op het rijke verleden en erfgoed van Kontich. Ondertussen hopen we dat je mee kunt genieten van al het moois dat ons dit najaar te wachten staat. En daarna. Op naar de honderd, zeker.

Voorwoord

75 jaar jubileum

Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans


Dit jaar bestaat onze heemkundige kring 75 jaar. Een mijlpaal in de geschiedenis van het culturele erfgoedleven in ons dorp. Naar aanleiding van dit jubileum organiseert de kring een tentoonstelling in de Altenakapel. Breng ons alvast een bezoekje, zodat je niks mist.

29 september van 14 tot 17 uur 30 september van 14 tot 17 uur 1 oktober van 20 tot 22 uur 3 oktober van 14 tot 17 uur 5 oktober van 14 tot 17 uur 7 oktober van 14 tot 17 uur 8 oktober van 20 tot 22 uur

Ere wie ere toekomt: Gaston Van Boxem

I

n onze voorgaande nummers van Reineringen hebben we de schijnwerpers gericht op het bibliotheekwezen in Kontich. Met Gaston Van Boxem hadden we hier een bevoorrechte getuige die ons uit eerste hand kon vertellen hoe we uiteindelijk bij de gemeentelijke bibliotheek van vandaag zijn gekomen. Een soms hobbelig pad met hier en daar ideologische kantjes die voor verschillende boekerijen zorgden. Maar Gaston bleef 50 jaar mee zorg dragen voor de Kontichse lezer. Bij die artikels hebben we heel wat foto’s gepubliceerd, maar we vergaten toch wel de hoofdrolspeler zeker, een foto van Gaston zelf. We willen dit met bijgaande foto goedmaken. We hopen dat Gaston ons onze vergetelheid kan vergeven. De redactie

en

ng

eri

in Re 9.3

2

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


De heemkundige kring 75 jaar: een platina jubileum

V

oorjaar 1940. Zeggen dat er geen vuiltje aan de lucht is, zou wat overdreven zijn, want in ons land wordt er duchtig gemobiliseerd. BelgiĂŤ hoopt dat het bij een groot conflict neutraal zal kunnen blijven. We weten uiteraard dat het kort daarna anders is verlopen. Maar in dat voorjaar is het in ieder geval relatief rustig. Toch is er in ons dorp wat beweging waar te nemen. Jozef Van Herck, de ons bekende aalmoezenier uit de Eerste Wereldoorlog en eerste directeur van het Sint-Lievenscollege in Antwerpen, wordt door het bisdom naar Kontich gestuurd om er binnen de verscheurde katholieke partij de rust te herstellen. Op 21 april 1940 komt hij in Kontich aan. Minder dan een maand voor de grote wereldbrand losbarst. Veel zal Van Herck niet meer hebben moeten tussenkomen. Hij zet zich echter des te meer in om zo mogelijk de bevolking bij te staan, bijvoorbeeld bij de organisatie van de bevoorrading en de soepbedeling.

De inauguratie van deken Van Herck

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

Hoe vreemd het ook moge lijken, voor Van Herck is zijn verhuis naar Kontich ook een soort begin van een nieuw leven, waarin zijn buitengewone interesse voor alles wat kunst en cultuur betreft een grote rol kan spelen. Uiteraard was die interesse aanwezig, maar het oude, historische dorp biedt hem plots een ruim speelveld. Als zoon van een antiquair en licentiaat in de kunstgeschiedenis lijkt hij bijna genetisch voorbestemd om erfgoed ook wetenschappelijk te benaderen. Die speciale aandacht was al gebleken tijdens zijn fietstochten aan het IJzerfront waar hij vooral het kerkelijk patrimonium fotografeerde. En dat is meteen ook de perfecte (voedings)bodem voor de nieuwe deken om zijn pijlen op Kontich te richten. Des te meer omdat onze gemeente op archeologisch gebied wel degelijk een oud gebied is dat in de decennia daarna duidelijk en grondig zal worden onderzocht. Van Herck onderkende dat belang heel snel. Hij verzamelde een groepje mensen rond zich. En hij doet dat op een intelligente

3


manier. Hij doet een beroep op die mensen die kunnen dienstig zijn in dat erfgoedlandschap. Zowel kennis als kunde komt hier aan bod. Voor de kunde keek hij vooral naar een aantal ambachtslui, voor de kennis in de eerste plaats naar de schoolmeesters. Op dat ogenblik waren dat nog gerespecteerde bakens van wetenschap. Maar, slim als hij is, neemt hij er ook wel iemand bij die over een wagen beschikt. Wat handig is om voorwerpen op te halen of te vervoeren. En met die twaalf Kontichnaren sticht hij op 12 december 1943 de Kring voor Heemkunde. Het lijkt een moeilijk periode, maar toch wordt er flink wat werk geleverd. Voor de rest van de bevolking lijkt de kring wel een toch enigszins elitair clubje. In de eerste plaats omdat de leden gekozen waren. Je kon er dus niet zelf bij. En verder waren er ook nog wel wat merkwaardige (ongeschreven) regels. Twee ervan zijn relicten uit een ver verleden en willen we hier wat verder toelichten. De vergaderingen vonden altijd plaats op de zaterdag voor de tweede zondag. De reden was eenvoudig: deken Van Herck nam op zaterdagavond altijd de biecht af, behalve op die bewuste zaterdag omdat er op de tweede zondag een mis voor de Bond van het H. Hart was. Met andere woorden, Van Herck was ook een praktisch man die als deken deed wat hij moest doen, maar tegelijkertijd de nodige tijd uittrok voor zijn hobby die hij met de nodige passie beoefende. Misschien toch wel enigszins macaber was de volgende regel. Er konden evenveel leden zijn als er stoelen waren in het huis van de eerste voorzitter. Dus moest eerst iemand overlijden, vooraleer er een nieuw lid bijkwam. Kontichse

Van Herck verovert Kontich

roots waren daarbij een leidraad. Dit lijkt luguber, maar als je het op de keper beschouwt was ook dat een regel die was ingegeven door zijn praktische geest. Je kunt op een vergadering toch niet iemand twee uren en meer laten rechtstaan in een lokaal waar je door de sigarenrook nauwelijks nog je buurman zag. En als je de vergaderboeken van de eerste jaren bekijkt, dan worden die vergaderingen effectief zeer druk bijgewoond. Vanaf het begin was de vereniging apolitiek, dat betekende dat er vlak voor de verkiezing geen vergadering was. Voor Van Herck was dat een gulden stelregel. De vereniging is nog altijd apolitiek, maar die andere vreemde regels zijn wel gelukkig verdwenen. Ondertussen schieten in de buurgemeentes de heemkundige kringen als paddenstoelen uit de grond, maar op een of andere manier zijn al die kringen schatplichtig aan onze heemkundige kring, omdat Jozef Van Herck, Joris Olyslaegers en nog anderen die beginnende kringen met raad en daad bijstonden. Tot ze op eigen benen konden staan.

Alle stoelen bezet

en

ng

eri

in Re

9.3

4

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

De kring begon vooral in de jaren zestig en zeventig op volle toeren te draaien. Met tentoonstellingen die het lokale ver overstegen. Een eerste hoogtepunt situeert zich in 1968. De kring is dan vijfentwintig jaar oud en organiseert de provinciale gouwdag. Ook Jozef Weyns, de man achter Bokrijk, is aanwezig. Zo was de tentoonstelling over Volksdevotie een referentie. De bijgaande catalogus is nu nog altijd gevraagd. Dankzij de stichter-voorzitter groeide het patrimonium heel snel spectaculair aan. Van Herck had een – genetisch? – erg fijne neus voor wat waardevol was, nog vooraleer anderen daar acht op sloegen. Een voorbeeld daarvan is de unieke merklappenverzameling die dankzij hem en zijn zuster tot een van de belangrijkste collecties van de Lage Landen en West-Europa is uitgegroeid. Een lap stof die tijdens de oorlog soms nog als stofvod of afwaslap werd gebruikt, maar nu een grote culturele waarde heeft die bezoekers uit binnen- en buitenland aantrekt. Belangrijke textieltentoonstellingen, zowel in Kontich zelf als in het buitenland, zijn daar telkens weer een bewijs van. Alsook de spin-off van die merklappen, het ontstaan van een groepje binnen de heemkundige kring. Onder de inspirerende stimulans van Hilde Schollen ontstond een bloeiend groepje Lapzussen dat zich maandelijks over de actieve beoefening van de merklappen buigt. Al die voorwerpen moesten natuurlijk aan het grote publiek worden getoond en in 1959 werd het Museum voor Heemkunde op de zolder van de gemeentelijke jongensschool (nu A-HA! School) in de Molenstraat plechtig geopend. In 1962 werd er al een tweede zaal in gebruik genomen: de Joris Sansenzaal. Genoemd naar een van de actiefste kringleden uit de beginjaren. Zowat elke Kontichnaar heeft toen kunnen vaststellen wat de kring in al die jaren had gepresteerd en verzameld. Het museum toonde toen ook al een stukje van het rijke archeologische verleden van Kontich aan de hand van de opgravingen van de motte van de Reep en van het kasteel van Boutersem. Omwille van bouwtechnische problemen moest het museum verhuizen. Van 1985 tot 1999 werd – wegens de beperkte ruimte – slechts een klein deel van het patrimonium in het oud gemeentehuis getoond. Het archeologische gedeelte (met medewerking van AVRA) nam sterk toe naar aanleiding van de opgravingen rond de Steenakker en het Kapelleveld. In die hele periode vanaf het begin tot op heden heeft de kring overigens maar twee conservatoren gekend: de betreurde Joris Olyslaegers en de nog altijd actieve Guido Theys.

5


Verder was 1985 echt wel een scharnierjaar, want via een legaat werd de laatste woonplaats van Jozef Van Herck in de Duivenstraat aan de gemeente geschonken met het eeuwigdurende vruchtgebruik voor de heemkundige kring. Dit gebouw (dat overigens nooit de dekenij of pastorij was) is nu het documentatiecentrum Jozef Van Herck, een plaats waar alle vergaderingen en werkzaamheden van de kring plaatsvinden en waar je in ieder geval elke maandagavond tussen 20 en 22 uur terecht kunt. Ondertussen was Robert Van Passen de tweede voorzitter van de kring geworden. In 1993 bestond de kring precies vijftig jaar en mochten we uit handen van toenmalig provinciegouverneur Camille Paulus het diploma ontvangen waardoor de kring de titel koninklijk mag dragen. In 1999 werd dan met steun van de gemeente een definitieve plaats voor het museum gevonden in de voormalige gebouwen van brouwerij Hubrix. Daar vind je nu de verschillende waardevolle collecties waarvoor de kring zorg draagt. Uitzonderlijk? Ja, toch wel, want als je de steden buiten beschouwing laat, heeft onze gemeente een van de rijkste collecties van de historische Nederlanden. De laatste paar jaren kreeg het museum een degelijke opfrisbeurt. Conservator Guido Theys en Guido Pede zorgen ervoor dat het museum een voorbeeld blijft voor de vele heemkundige musea in het Vlaamse land. Na het overlijden van Robert Van Passen werd Paul Catteeuw voorzitter. Na hem was Agnes Dehandschutter voor een kortere periode voorzitter ad interim. De huidige voorzitter is Frank Hellemans.

Koninklijk

En dan vieren we nu opnieuw een verjaardag. De heemkundige kring is 75 jaar oud. En voor zo’n jubileum bestaan er zelfs heel wat benamingen: een albasten, diamanten, platina, radium of zelfs rodium jubileum. We naderen stilaan de gemiddelde leeftijdsverwachting bij de geboorte van de Belg, ruim 81 jaar. Ondanks de mooie verjaardag is het natuurlijk niet allemaal rozengeur en maneschijn. De heemkundige kring is – zoals zovele verenigingen – dringend op zoek naar vers bloed om de toekomst te verzekeren. En om de volgende vijfentwintig jaar vol te maken. Moeten we de rol van de heemkundige kringen herdenken? Is het tijd om te fuseren met andere kringen? Moeten we nieuwe bronnen aanboren en ook het immateriële erfgoed een duidelijke plaats geven? Het zijn allemaal vragen waarop het moeilijk antwoorden is. Maar nu is het tijd om feest te vieren. En dat doen we – zoals het een museum past – met een overzichtstentoonstelling in de kapel van Altena. Hierbij tonen we dan vooral onderdelen van onze rijke collecties die wegens plaatsgebrek niet in het museum kunnen worden tentoongesteld. Je bent van harte uitgenodigd. En heb je interesse om mee te werken: kom het ons zeggen!

en 9.3

6

ng

eri

in Re

Paul Catteeuw Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


De Planet Jr. nr. 4

G

eruime tijd geleden kwam onze kring in het bezit van een oude handzaaimachine: een Planet Jr. nr. 4 met toebehoren. Op menige zolder of oud tuinhuis ligt nog wel een dergelijk stuk alaam te verkommeren. Het werd gebruikt door de kleine boer en tuinder. Wat onze aanwinst speciaal maakt zijn de toebehoren, zijnde de schoffels en een ploegje. Belangrijke onderdelen dragen een nummer, zodat het assembleren of het bestellen van vervangonderdelen simpel was. Het toestel werd getoond tijdens de gespreksavond over de landbouw in Waarloos en Kontich, bijna 4 jaar geleden op 12 december 2014.

Het betreft een degelijk en vernuftig bedacht landbouwwerktuig van Amerikaanse makelij dat na de Eerste Wereldoorlog in onze contreien populair werd en een stapje vormde in de mechanisatie van de groententeelt. De gebruikte technologie stond op punt. Via het internet stootte ik op een interessant werkje, waaruit volgende beschrijving – soms publicitair gesteld wordt geciteerd. De familienaam van de auteur “Massey”, dezelfde als die van een bekend merk van tractoren zal daar niet vreemd aan zijn. Titel Auteur

Onze landbouwwerktuigen: in werktuigen voor akker- en weidebouw, stalvoedering en zuivelbereiding, p 47. Goes Massey (J. C.) en zoon

Zaaien om te oogsten

Uitgever H.P.M. Verlinden, 1832 Oorspronkelijk University of California Gedigitaliseerd 26 maart 2008 Lengte 158 pagina’s

Hoofdstuk IV – Het zaaien en poten - p 47

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

“Voor het kleinbedrijf of voor bepaalde doeleinden in het groot kunnen Planet Jr. zaaimachientjes aanbevolen worden. Door hun lage prijs vallen zij zelfs binnen het bereik van de kleinste boer. De allereenvoudigste uitvoering zaait eenrijig en als een gewone zaaimachine. Evenals deze bezit zij een markeur. Deze dient natuurlijk om aan te geven, waar de volgende rij zaden zal komen te liggen…... Eén der zaaimachinetjes van dit systeem kan ook ingericht worden tot ploegje, cultivator of schoffel; het is derhalve een echt werktuigje voor den arbeider, den kleinen boer en de tuinbouwer, die op betrekkelijk kleine oppervlakte intensieve cultures bedrijven.”

7


Hoofdstuk V – Verpleging der gewassen gedurende den groei - p. 59

“Onze PLANET Jr. handmachine verovert steeds meer en meer terrein. Eén man kan er per dag een grote oppervlakte mee bewerken. Het is zeer sterk en toch niet zwaar. Wij leveren dit handig werktuigje op één of twee wielen en het mooist is, dat beide werktuigen door hun lagen prijs in ieders bereik vallen. Ze zijn, evenals onze één- en tweerijige zaaimachines, uitmuntende, ja onmisbare werktuigjes voor het kleinbedrijf. Bij die met één wiel, bestemd voor het schoffelen tussen twee rijen, zijn de schoffelmessen zijdelings verstelbaar, zodat men de werkbreedte in overeenstemming met de gewenste afstand tussen de rijen kan brengen. Het bezit een verstelbaar raam, waardoor de werkbreedte kan worden ingesteld. Object : Handzaaimachine, Planet JR Nr. 4 met toebehoren Beschrijving: Eén voorwiel, met een haakse tandwieloverbrenging, in een vork, met daaraan een zaadbak met zaaipijp, deksel en twee duwstokken met handvat. Achter de zaaipijp twee toestrijkers. Via die tandwieloverbrenging en as wordt het woelrad aangedreven. Het bevat een maatboog voor de zaadgrootte en achteraan een tweedelige wel of drukrol. Eveneens zijn de spaken van het voorwiel vast gelast. In oorsprong kon alles worden gedemonteerd. Denkelijk zijn de duwstokken omgewisseld tijdens de oorspronkelijke montage van het in het bezit van de Kring zijnde toestel, want “left” staat rechts en “right” links. De vork van het toestel werd later hersteld, want er werd aan gelast. Met behulp van de hierna vermelde toebehoren kan het toestel omgevormd worden tot een schoffelmachine of tot een ploegje. Onderdelen zaaitoestel: nrs.: K579, K603, K604, K578 en de toestrijkers K248 & K249 Toebehoren: • Een raamwerk: ongenummerd • Scheurder (?): nr. 1395 • Schoffels: nrs. 4059 & 4060 ; 4061 & 4062, 1096 en gemonteerd op eenzelfde tussenstuk: nrs. 1206 & 1207 • Ploegje: ongenummerd – denkelijk niet origineel • Montagesleutel: nr. 3 Werking: Een woelrad in de zaadbak regelt mechanisch de verdeling van het zaad. De diepte van de zaaipijp kan wat worden geregeld. Via de hendel aan de maatboog aan de rechterkant kan de zaaiopening worden geregeld. De wel drukte de grond aan zodat het vocht in de grond wat naar boven werd gedreven, wat de kiemkracht van het zaad ten goede kwam. Als de duwstokken wat worden opgetild en de drukrol zweeft, dan valt het woelrad stil. Zo werd verspilling van zaaigoed voorkomen. De maatinstellingen voor zaaigoed staat minuscuul en in koper aangegeven op de maatboog. Het betreft: “erwten, bonen, schorseneer, pastinaak, biet, radijs, spinazie, uien, wortel, selder, rapen”. • Fabrikant: Planet – Made in de USA • Datering: van/tot: 1919 – 1940 (?) in West-Europa – toestel stond reeds beschreven in voormeld boekwerk. • Materiaal: ijzer, hout en koper • Afmeting: Hoogte: 34 cm, Breedte: 15 cm, lengte met duwstokken: 153 cm (in de lengte van de duwstokken). Diameter voorwiel: 28cm • Opschrift: D. W. Hoe Steel Frame - Registered Trademark – Planet Jr. – Made in the United States of America – Marque depose – [ M. Ind. Rotrda – nr. 017269 de 8de October 1919 – Marca de Fabrica = afgelezen van een ander, maar identiek toestel in privébezit] Mocht de schenker van dit toestel zich tussen onze lezers bevinden, zouden wij dankbaar zijn mocht hij/zij ons meedelen wie dit toestel heeft gebruikt. Erwin Van de Velde

en

ng

eri

in Re 9.3

8

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Peter Cornelis en Rafaël Verhulst Schrijvers van vader op zoon Vlaanderen ontwikkelingsland

De Vlaamse literatuur was in de negentiende eeuw niet veel soeps. Zo hebben we toch uit de lessen literatuur op school onthouden. Tenminste, voor zover we die nog hebben gekregen. Twee eeuwen geleden was de Vlaamse cultuur op sterven na dood. De meeste van onze voorouders hier te lande waren analfabeet en spraken alleen dialect. De tien procent die kon lezen en schrijven was voor het grootste deel verfranst. Een minderheid hield de traditie van de eeuwenoude rederijkerskamers in stand en probeerde nog voor sociaal-cultureel amusement in de volkstaal te zorgen. Voor het proletariaat bleef alleen nog orale cultuur over: volksliederen en -verhalen. Een elite publiceerde prachtig werk in de taal van Molière, zoals Charles De Coster (1827-1879) zijn Tijl Uilenspiegel (1867). Enkelen probeerden het in het Nederlands. Aanvankelijk in de trant van de romantiek, maar in de tweede helft van de eeuw kreeg het realisme de overhand. Dat had te maken met de groeiende industrialisering en economische expansie. Die zorgden voor wantoestanden, nog meer in de steden dan op het verpauperde platteland. Daar was geen plaats voor sentimentaliteit en dromerijen. Nogal wat van die kleinburgerlijke geletterden stonden voor een aparte, culturele opdracht: de geestelijke verheffing van hun volk. In de cultuurgeschiedenis wordt dit de Vlaamse Beweging genoemd. Deze “progressieven” kunnen onderverdeeld worden in twee strekkingen. Enerzijds heb je de liberale katholieken, van wie Hendrik Conscience de bekendste is. De Leeuw van Vlaanderen (1838) was honderd jaar lang het populairste Vlaamse literaire werk. Later kreeg hij

Een dichter in Kontich

De woning van P.C. Verhulst

het gezelschap van de conservatieve priester-dichter Guido Gezelle (1830-1899), die (hoe paradoxaal ook) als onze eerste modernist wordt beschouwd. Diens betekenis kan alleen maar worden vergeleken met die van de Nederlandse Multatuli, de auteur van Max Havelaar (1860). Een tweede strekking bestond uit progressieve liberalen, met als hoogtepunt de gezusters Rosalie en Virginie Loveling, geboren respectievelijk in 1834 en 1836.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

De jonge P.C. Verhulst

9


Peter Cornelis Verhulst (1835-1873)

en 9.3

10

ng

eri

in Re

In een meer bescheiden milieu – en meer bepaald in Contich – werd in 1835 Peter Verhulst geboren. Zijn voorouders blijken generaties lang in Rumst te hebben gewoond. Grootvader (ook al Petrus) werd evenwel in het nabijgelegen Waarloos geboren; hij werd handelaar in boter in Mortsel. Daar werd vader Petrus Josephus geboren en die werd op zijn beurt winkelier in Kontich. Daar werd de toekomstige dichter geboren met dezelfde voornamen als de grootste Hollandse dichter van de Gouden Eeuw, Pieter Cornelis Hooft. Het gezin woonde in de Mechelsesteenweg, eerst aan de pare kant, na enkele jaren aan de onpare kant, meer bepaald nummer 5, vorige eeuw nog gekend als het huis Van Wezemael. Was Cornelis’ grootvader nog analfabeet, zijn vader bleek een meer ontwikkeld man te zijn. Hij was kerkmeester en gedurende tien jaar zelfs gemeenteraadslid. De ouders hadden een winkel in kruidenierswaren en tabak, de man was blijkbaar ook sigarenfabrikant. Zij hadden ook kostgangers in huis met een behoorlijke ontwikkeling. Cornelis was grotendeels autodidact en stak heel wat op bij hen op het gebied van literatuur, Frans en Duits. Bovendien waren zowel hij als zijn vader lid van de muziek- en toneelmaatschappij Sint-Cecilia, waarvoor hij zijn eerste teksten schreef. Daar werd hij opgemerkt door de liberale politicus Charles-François d’Hane de Steenhuyse die er voorzitter en drijvende kracht was en op het Beukenhof woonde. Op diens voorspraak vond hij ook werk op het provinciebestuur, waar hij al snel opklom tot een goedbetaalde positie. Ondertussen stuurde hij zijn teksten naar kranten en tijdschriften, nam hij deel aan poëziewedstrijden en werd hij een actief deelnemer aan literaire kringen P.C. Verhulst in Antwerpen. Een anekdote uit die tijd is een hekeldicht dat een van zijn collega-dichters zou hebben geschreven, De dichter en de ezel. Het was immers bekend dat de eerste jaren dat hij in Antwerpen ging werken hij aanvankelijk te voet ging, want de trein was te duur. Omdat hij dan toch al snel een paar uren onderweg was, kochten zijn ouders een ezel, die hij dan ergens in Borgerhout stalde, de laatste kilometers naar de Schoenmarkt legde hij al wandelend af. De jongeman van de boerenbuiten was natuurlijk een gemakkelijke prooi voor de spot van sommige telgen uit de Antwerpse burgerij. Het bleek hem echter niet te storen. Toch mocht hij de sociaal bewogen Jan van Beers (1821-1888) tot zijn intieme vrienden rekenen. Van Beers genoot een grote populariteit in België en Nederland. Ook met de gezusters Loveling waren er contacten, zelfs met een belangrijk Platduits dichter en prozaschrijver, Claus Groth (1819-1899). Hij werkt actief mee aan vertalingen en de verspreiding van literair werk van anderen. Hij is een idealist en laat volksliederen met kunstwaarde in losse bladen onder het volk verspreiden, want zij hebben het geld niet om ze in boekvorm te kopen. Gelukkig had hij geen bijval. In 1865 trouwt hij met de vijf jaar jongere Catharina Ludwina van der Auwera, winkelierster in Wommelgem. Daar gaat hij ook wonen en daar wordt in 1866 het zoontje Raphaël Maria Josephus geboren, die later als Raf Verhulst naam zal maken in de letterkunde en de Vlaamse Beweging. Zicht op de Mechelsesteenweg Naast de manufactuurwinkel van zijn vrouw opent Cornelis een handel in wijn en sterke drank. De literaire activiteiten geraken op een laag pitje en het gezin verhuist de winkel naar de Turnhoutse Baan in Borgerhout, in de hoop op een “groter debiet”. Hij probeerde zelfs zelf wijn te produceren. Zonder succes, en weer verhuist hij, nu naar de Kraanstraat in Berchem, de huidige Prins Albertlei. Helaas gaat zijn gezondheid daar snel bergafwaarts. Tuberculose. De doodzieke Verhulst verhuist in 1873 weer naar zijn geboortedorp waar hij nog slechts enkele weken in het ouderlijk huis verblijft en sterft op 30 maart, nauwelijks 38 jaar oud. De meeste kranten en tijdschriften wijdden een in memoriam aan zijn nagedachtenis. Opvallend was de objectiviteit in de necrologie van de Vlaamsche School, het tijdschrift waaraan hij zovele jaargangen had meegewerkt. Verhulst was volgens de schrijver wel erg begaafd, maar had die begaafdheid onvoldoende gelouterd en ontwikkeld. Met wat meer studie en vlijt zou hij naast de meest gevierde Vlaamse dichters een ereplaats hebben kunnen verwerven. De ongenadige ziekte had dat belet. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


9.3 en ng eri Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

11


De faam van P.C. Verhulst bleef nog een tijd hangen in onze gemeente, vooral dan binnen harmonie Sint-Cecilia. In 1905, meer dan dertig jaar na zijn overlijden, werd daar een toneelkring opgericht, die ze Peter Cornelis Verhulst Zonen noemden. In het verslag staat: … Alzoo heette een dichter van talent, die Contich tot bakermat had, doch wiens gedichten niet meer gelezen worden. En in het hedendaagse Kontich heeft hij een straatnaam gekregen, ergens tussen de Kruisschanslei en de Drabstraat. De dichtbundels en andere geschriften zijn vandaag nog moeilijk te vinden. Titels zijn Mymeringen (1859), Wilgenlooverkransje (1860) en Echo’s der Gedachten (1861). Uit de eerste bundel selecteer ik enkele strofen uit het gedicht Het geboorten oord, wat de geboorteplek betekent. De taal is wel ouderwets en erg romantisch, maar toch nog verstaanbaar, hoop ik, behalve misschien het woord filomelen, wat nachtegalen betekent:

Een straatnaam

De bloemen zijn er lief, - de velden schoon, Rond ’t needrig dorpken waar men is geboren; Al stelt natuur geen bergen daar tentoon Noch dalen waar een rotsstroom zich doet horen; Al boeit ’t gezang der golven van een meer Ons hart daar niet, - wij hebben filomelen In ’t loverbos, met zangen lief en teêr, En beekjes, die ’t gevoel zo kunnen strelen! Wat rijke schoonheid, levenspoëzie! Zweeft over alles, vol herinneringen; De ziele leeft in zoete harmonie, Die ’t zalig smartvocht uit het oog doet dringen. De graven zijn hier zo weemoedig niet, Als die wij zien op andere kerrekhoven; ’t Is dat men hier bekende zoden ziet, Die wenken: - Kom, meê langs hier naar boven! De natuur, heimwee, de dood en het graf zijn enkele motieven die vaak terug te vinden zijn in zijn oeuvre. Ongetwijfeld dacht hij dan aan het oude kerkhof van zijn dorp dat toen nog rond de kerk lag. Hier volgt een fragment uit De zelfmoordenaresse, gepubliceerd in 1858, over een jonge vrouw die door haar minnaar in de steek werd gelaten en uit wanhoop haar zolderkamertje in brand stak zodat ze in de vlammen omkwam: Men voerde, by den nacht, op eene sled, Met stroo, haer lyk naer ’t aeklig kerkhof henen, Zoo somber door het licht der maen beschenen, Als men by ’t graf de kist had neêrgezet, Geen priester sprak gebeên; - geen bloedverwant Was meêgegaen naer dezen donkren kant; De graver slechts, en die haer lyk daer brachten: Dry zwarte schimmen gingen heen en weer, En stieten in de kuil de doodskist neer.. - ’t Was alles stil, geen zuchtje, geene klachten. - Arm kind, niet waer? Verstooten en veracht, Verdoemd in ’t oog der menschen, daer gebracht. –

en 9.3

12

ng

eri

in Re

Zij werd begraven in ongewijde grond die voor ongelovigen en zelfmoordenaars was bestemd. Ook in Kontich was er zo’n “hondenhoek”, want de liberale dorpspolitiekers hadden dat geëist. P.C. Verhulst was wel in gewijde grond begraven en zijn graf werd – samen met dat van nog een aantal vooraanstaande Kontichnaars – naar de Duffelsesteenweg overgebracht. Helaas zijn hun zerken in de loop der jaren verdwenen. Uit onwetendheid. Om te eindigen toch nog een positieve noot. In de prestigieuze Geschiedenis van de Nederlandse literatuur schrijven Willem van den Berg en Piet Couttenier in het deel over 1800-1900 Alles is taal geworden (2009): “Zo geven Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


een aantal jonge Vlaamse dichters in het Antwerpse tijdschrift Het Klaverblad (1859-1860) lucht aan hun opstandigheid en verzet tegen de sociale onrechtvaardigheid, het egoïsme en het materialisme in hun maatschappij. In een presocialistische sfeer halen ze fel uit naar de ‘verdrukkers dezer aarde’ die niet zien hoe er ‘onder den uiterlijken mantel van glinstering een ziekte schuilt’ in het zogezegd vrije Vaderland. De jonggestorven Pieter C. Verhulst is de vaardigste dichter onder hen. Zijn eerste bundel Mijmeringen dateert van 1859. Na 1864 zou hij vooral in Nederland publiceren. Vol melancholie (over de fundamentele menselijke eenzaamheid) klaagt hij het onrecht en het sociale lijden aan van rampzaligen, zwervers en maatschappelijke paria’s. Hij onthult (ook in zijn proza) de verborgen misère van arbeiders in de krotten van de industriesteden, van de ‘ontadelde’ vrouw en de fabriekskinderen.”

P.C. Verhulst en zoon Raf

Frank Hellemans

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

Noot van de redactie Dit artikel is gebaseerd op uitgave XXIV van de Kontichse kring voor heemkunde onder auspiciën van het gemeentebestuur P.C. Verhulst 1835-1873 Leven en werk door prof. dr. R. Van Passen, in 1985 n.a.v. de 150e verjaardag van de geboorte van de dichter. Om de kosten van deze heruitgave van zijn verzameld werk (uitvoerig ingeleid en geannoteerd door wijlen onze tweede voorzitter) zo laag mogelijk te houden, werd gebruik gemaakt van het fotokopieprocédé. De poging om onze Kontichse letterkundige weer in de belangstelling te brengen, liep uit op een sisser: er moesten slechts enkele exemplaren worden gekopieerd…

13


Het bruggetje van Pieter Pot

E

r wordt in Kontich verwoed gebouwd. Er zijn nog percelen die op ontwikkeling wachten, zoals in de hoek gevormd door de Expressweg en de De Villermontstraat. De Erfgoedraad heeft al laten verstaan dat er archeologische prospectie moet gebeuren, want het terrein maakte vroeger deel uit van het hof van Pluysegem. Dat was het buitenverblijf van een rijke Antwerpse koopman (1375-1450), afkomstig van Dordrecht. Er wordt in Kontich ook verwoed bos aangeplant. Begin dit jaar gebeurde dat niet ver daar vandaan, tussen de Expressweg en de Edegemse Beek. Het kreeg de naam Pluysegembos, naar een oude plaatsnaam in de buurt. Eén buurtbewoner had daar vragen bij: Hugo Verreyken, in een vorig leven consciëntieus milieuambtenaar in Edegem en al lang actief lid van de Kontichse milieuraad. Hij zou de voorkeur geven aan een andere naam. En hij pleit ook voor het nodige archeologische onderzoek. We gunnen hem graag het woord.

Pluysegembos – Potsdijk

In een eerdere communicatie had ik de initiatiefnemers al eens voorgesteld om een naam te kiezen die zou verwijzen naar de Potsdijk, eerder dan naar de hoeve Pluysegem. De bedoelde gronden zullen wellicht in het verleden gedurende langere perioden aan de heerlijkheid Pluysegem hebben toebehoord, maar in andere perioden dan weer niet. De keuze voor een toponiem ter plaatse leek me evidenter. Men wou daar echter niet van weten: alle communicatie was al gepleegd, en zo.

Neen, geen ezelsbruggetje Prof. Van Passen vereenzelvigt de Po(t)sdijk nogal gemakshalve met de “Binnenweg”, en het huidige tracé van de Edegemsestraat-Kontichsestraat. Ik heb redenen om dat te betwijfelen. Ten tijde van de opmaak van de Ferrariskaart liep de belangrijkste verbinding tussen Edegem en Kontich alleszins nog de via de rechte lijn tussen Boerenleger en Pluysegem. De andere, meer rechtstreekse, verbinding is er in die periode al wel, maar lijkt kaartgewijze iets minder prominent dan de oorspronkelijke. Wie niet de omweg via Boerenleger wenste te nemen, nam vanaf dan de binnenweg (die in latere geschriften ook gemakshalve de Binnenweg werd genoemd). Met het risico, evenwel, op natte voeten: wie inzoomt op de Ferrariskaart, ziet namelijk dat de oude weg via een stenen bruggetje over de Edegemsebeek gaat, en de nieuwe binnenweg maar via een doorwaadbare plaats, een wad.

en 9.3

14

ng

eri

in Re

En als je in zo’n waterrijk gebied enkel een bruggetje voorziet, en niet de aanloopstroken daarheen ophoogt, dan heeft het grootste deel van het jaar het bruggetje geen enkele zin. Vandaar dat die verbinding was opgehoogd, dus de vorm van een dijk kreeg, en dus de Po(t)sdijk werd genoemd, omdat de bewoners van zowel Boerenleger als Pluysegem de naam Pot droegen. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


De vage contouren van wat mogelijk de oude dijk zou kunnen zijn, zijn op de huidige luchtfoto’s trouwens nog steeds herkenbaar: Vraag: Zou het, als deze theorie enige kans op slagen heeft, niet aangewezen zijn om archeologisch onderzoek te laten doen naar een vroegere aanwezigheid van een dijklichaam, en naar restanten van een stenen brug over de Edegemsebeek, voorafgaand aan eventuele herinrichtingsplannen?

Bos

Nu ben ik al Natuurpunter van lang voordat Natuurpunt bestond, en met mijn bosbouwopleiding kruipt bij mij het bloed waar het niet lopen kan, en dus sta ik meer dan open voor een goed, keurig, leuk, nieuw bos. Als mijn gezondheid het zou toestaan, stond ik mee aan te planten. Maar het gaat hier niet om het restaureren van een vroegere toestand, het gaat wel degelijk om een volkomen nieuw bos. Akkoord, wellicht was hier in tijden nog verder verwijderd wél sprake van beekbegeleidend (broek)bos, maar minstens al van in de tijd van Ferraris, dus einde 18e eeuw, is het cultuurland. Van een oude zadenbank, die bosvorming in de hand zou werken, is waarschijnlijk weinig sprake, en dat hypothekeert enigszins het mogelijke succes van een aanplanting. Die dan beter in het najaar zou worden uitgevoerd dan in het voorjaar. Maar met wat geluk zal deze eerste fase - een houtkantaanplanting - het wel doen.

Pluysegemparkje

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

Dat laatste, m.n. een succes van een bosplanting, kunnen we in de Altenawijk overigens wel gebruiken, want aan groenvoorzieningen is deze wijk niet echt rijkelijk bedeeld. Het Altenapark is voor het grootste deel nauwelijks bereikbaar (want enkel nog toegankelijk via Antwerpsesteenweg en Mina Je-weet-wel-laan), en het enige niet punt-of lijnvormige groenobject waarover we beschikken wordt momenteel zo goed als wat opgeofferd aan de heilige moderne hemelwaterproblematiek. Ik noem het, gemakshalve alweer, het Pluysegemparkje. Hier in de wijk noemen ze het “het pleintje”, in de echte volksmond “tplèngtsje”. Wie tot voor enkele maanden vanuit de expresweg via de Villermontstraat de wijk binnenreed, had ter hoogte van het parkje de eigenaardige ervaring van een donkergroene tunnel, net voor het moment waarop hij bijna waarschijnlijk een fietser net niet zou missen. Die tunnel werd gevormd door een aaneensluitende rij haagbeuken, waarschijnlijk een verwijzing naar of een relict van een oude carpinushaag die deel moet hebben uitgemaakt van het domein Pluysegem. Op een oude luchtfoto uit 1971, waarop verder nog geen beplanting op het pleintje te zien is, bestaat dat groenvolume al wel, en dus mogen we ervan uitgaan dat het een restant van voorheen was, op het moment dat het parkje werd aangelegd.

15


De driehoekige vorm van het parkje “matcht” wonderwel met wat we de moestuin van Pluysegem op de Ferrariskaart durven veronderstellen, reden waarom ik, mijn toponiemargument van hierboven indachtig, dit het Pluysegemparkje pleeg te noemen. Ook de rest is geschiedenis. De monumentale haagbeukenrij moest ondertussen grotendeels wijken voor het heraanleggen van Edegemsestraat en Villermontstraat, en de behoefte aan bijkomende hemelwaterberging. De Kontichse gewoonte indachtig om weinig verschil te maken tussen park en parking, werd voorzien in een rij insteekparkeerplaatsen langs de kant van de Villermontstraat, en recent besliste men om daar het absolute summum van Vlaamse ruimtelijke ordening aan toe te voegen: een frituur. De toponiemlogica van hierboven volgend, zou aan de uitbater moeten worden voorgesteld zijn naam van Frituur Altena (want dat klopt niet) te wijzigen in Frituur Pluysegem; de naam Frituur Carpinus lijkt me iets té confronterend. Toch vraag ik me hierbij af of ook in deze werken niet enig archeologisch onderzoek op zijn plaats zou zijn. Hugo Verreyken

Situatie rond 1850

en 9.3

16

ng

eri

in Re

Pluysegemhoeve

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


DE KONTICHSE BRANDWEER

S

amen met de lokale en federale politie, de civiele bescherming en het openbaar en privaat georganiseerd ziekenvervoer dragen brandweermannen en -vrouwen een belangrijke verantwoordelijkheid bij de aanpak van ongevallen, branden, overstromingen en stormschade. Toch weten we pas iets over de plaatselijke ‘pompiers’ vanaf het midden van de 18e eeuw, zo een 260 jaar geleden dus.

Aanschaf van diverse blusmaterialen en oprichting van een korps vóór 1830 Zo vermelden de gemeenterekeningen van 1745-46 een uitgave van 210 gulden voor de aankoop van een (eerste) brandspuit. En in 1766 lezen we in een besluit: ” dat ten coste deser gemynte sal worden gemaeckt twelff suffisante branthaecken ende achthien leire brant eemers, de welcke sullen worden bewaert in collegio”. De aanbesteding ervan gebeurde in 1767 maar …in plaats van achttien emmers werden er slechts twee in de tekst opgenomen. Ze moesten worden gemerkt met D.C. (Dorp Contich?). De twaalf brandhaken moesten twee voet lang en even dik zijn als die van Antwerpen om er de sparren te kunnen insteken. Ook de brandhaken moesten de vermelding “Contich” dragen. De aangekochte brandspuit gaf blijkbaar geen voldoening want ze werd al in 1776 verkocht en met de opbrengst kocht men twee ladders en twaalf brandemmers bij. Voor water kon men in de Molenstraat in de ‘mergelput’ terecht, op het kerkhof rondom de Sint-Martinuskerk was intussen een pomp op de “bronput” geïnstalleerd en ook op het Sint-Jansplein kon men vanuit de ‘Ganzenpoel’ water oppompen. Vooralsnog is er geen sprake van aangestelde “blussers” en dat bleef zo gedurende de Franse overheersing. Wel werd toen een tweetalig reglement opgesteld (1804) in verband met de huizenbouw, uiteraard om brand te voorkomen. In 1812 bouwde de gemeente Kontich een nieuw gemeentehuis. Na de Napoleontische nederlaag bij Waterloo besloten de Europese overwinnaars op het congres van Wenen (1815) dat België, Luxemburg en Nederland voortaan één land vormden onder Nederlands gezag. We kunnen zo terugvinden dat Kontich in 1819 besloot om een bergplaats voor de brandspuit tegen het nieuwe gemeentehuis aan te bouwen. Ook een brandreglement uit 1824 dateert uit die periode met onderrichtingen om brand te voorkomen evenals de organisatie van middelen om branden te bestrijden. Filip van der Herten werd hierin tot brandmeester-generaal aangesteld. Hij kreeg de opdracht om een aantal brandmeesters aan te stellen en twee onderbrandmeesters te benoemen. Dit schijnbaar bestendig presidium moest een aantal personen aanstellen om de brandspuit te bedienen. Hiervoor zocht men bij voorkeur timmerlieden en metsers. Een eenvormig alarmsysteem werd afgesproken.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

Alarm

17


Wie brand ontdekte moest onmiddellijk en met luide stem “alarm, alarm“ roepen en intussen doorheen het centrum rondlopen. Hiervoor kreeg hij een premie. De nachtwaker nam deze kreet dan over en riep “brand” en vermeldde de plaats van het onheil. Daarnaast moest ook de klok worden geklept. In het reglement wordt duidelijk vermeld dat brandspuit, fakkels, emmers, ladders, haken en kleiner materiaal in een “logie aan de achterzijde” van het gemeentehuis werden opgeborgen.

België wordt in 1830 onafhankelijk

Blussen met een handpomp, brandhaken en emmers In 1848 vermeldt de inventaris: 2 brandspuiten: een grote en een kleine en het benodigde materiaal: 27 lederen emmers, brandhaken, hamers en “piossen”. Een brandmeester was officieel aangesteld en belast met het onderhoud van de spuit en het bedienen ervan in geval van brand. De watervoorziening blijft nog altijd een heikel punt en hiervoor bedenkt ons bestuur een handige oplossing. Bij brand moet elke bezitter van een “zykkarre” (een water- of beerton op wielen) ze vullen met water en ermee naar de plaats van de Pios of houweel brand rijden. Het college zal alle burgers belonen die bij de brand mee komen helpen blussen. In 1865 kocht men een nieuwe brandspuit aan, ze kon 400 liter water per minuut geven. Prijs? 1400 frank. De oude spuit wordt naar Lint overgebracht (toen nog een gehucht van Kontich). In het politiereglement van Kontich voorzag men enkele maatregelen om brand te voorkomen: graan-, hooi- en stromijten moesten twintig meter van alle gebouwen en minstens tien meter van straten en spoorwegen worden opgesteld. In 1872 wordt er opnieuw al een “bluschdienst Reglement” uitgevaardigd. Bij brand in onze gemeente is er naast voldoende goede wil een groot aantal buren aanwezig om te komen blussen. De gemeente vraagt regelmatig een onderscheiding aan voor moed en zelfopoffering. Het heikele punt blijft echter nog altijd de beschikbaarheid van voldoende bluswater. Wanneer in 1877 de stad Antwerpen plannen ontwikkelt om vanuit Walem dwars door onze gemeente via Edegem en Mortsel de stad te voorzien van zuiver drinkwater eist onze gemeente vijf Een handpomp, geleend voor de feeststoet van Trientje Stevens - 100 in 1975 brandkranen op zijn grondgebied. Meer en meer maakt ook de brandverzekering opgeld, ze is zeker in die periode nog niet verplicht. Onze gemeentesecretaris J.B. Van Reeth is in de zeventiger jaren agent voor de verzekeringsmaatschappij “Securitas” wat uiteraard het onderschrijven van een brandpolis vergemakkelijkt. Het bestuurscollege is van goede wil om onze brandweer beter uit te rusten en koopt in 1890 50 meter brandslangen vervaardigd uit lijnwaad en rubber van de stad Antwerpen. Zo beschikt Kontich in 1892 over een volledige set blusmateriaal maar nog steeds niet over een onontbeerlijk brandweerkorps. Er zijn wel drie bedienaars van de brandspuit aangeduid maar voor de rest rekent men op vrijwillige bewoners. Eindelijk wordt ook de waterbevoorrading van Antwerpen vanuit Walem gerealiseerd en krijgt Kontich toch twee brandkranen van de Antwerp Water Works (AWW) geïnstalleerd. Hiertoe betaalt ze braafjes het abonnementsgeld op regelmatige tijdstippen. Politici blijven gevoelig voor reacties in de pers. Wanneer in 1902 kritisch wordt bericht in de krant over een brandje in de Molenstraat zorgt ze in 1903 voor leren laarzen en een pet voor de “blusmannen”. Voortaan krijgen ze

Pompen, steeds meer pompen

en

ng

eri

in Re 9.3

18

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


ook 15 fr. op jaarbasis en een extraatje bij elke brand. De gemeenterekeningen van 1904 vermelden de aankoop van twee brandblustoestellen en 8 leren jassen voor de brandweermannen. In 1908 zien we J. Thys vermeld als bevelhebber. Kontich sluit in 1913 een belangrijke overeenkomst met de stad Antwerpen voor mogelijke assistentie wanneer de Kontichse bevelhebber dit nodig acht. Hiervoor wordt jaarlijks een afrekening opgesteld met aandacht voor het aantal ingezette manschappen, de uren van interventie, eventuele beschadiging en/of vernieling van gebruikte materialen, mogelijke kwetsuren van gebruikte paarden en manschappen… Toch blijft Kontich zijn brandweer koesteren. Wanneer J. Thys in 1913 ontslag neemt wordt A. Verhaegen tot bevelhebber van acht manschappen aangesteld. Aan het huis van elke brandweerman komt een geëmailleerd plaatje “pompier”. In dat jaar stelt Kontich ook zijn materiaal gratis ter beschikking van Waarloos. Wel moet deze gemeente voor de inzet van elke brandweerman per uur 0,5 fr. betalen, te rekenen vanaf vertrek tot aankomst in Kontich. De Duitse bezetter vraagt in 1915 inlichtingen over de Kontichse brandweer. Dit verslag leert ons dat er acht brandweermannen zijn waarvan zeven ter plaatse. Ze staan onder het bevel van Ed. Olyslaegers. Ze beschikken over een handbediende zuigperspomp, 150 m slangen en twee ladders. Alarm wordt gegeven met de kerkklok en het getoeter van een hoorn. Materiaal wordt met paard en kar ter plaatse gebracht en in de dorpskom beschikt men over drie brandkranen. Buiten de dorpskom dient men bluswater te zoeken. De brandweer oefent drie maal per jaar. Na de wapenstilstand in 1918 dient de vergoeding aangepast, de kledij vernieuwd en elke pompier krijgt een elektrische lamp. De overeenkomst met Antwerpen blijft van kracht tot Kontich in 1926 met de omringende gemeenten een wederzijdse ondersteuningsovereenkomst afsluit. Het korps wordt dan uitgebreid tot twaalf leden.

Eindelijk een motorspuit voor ons moedig brandweerkorps

Wie persverslagen naleest over branden ontmoet wel eens kritiek. Op 27 juni 1931 brandde een verhuiswagen op de Antwerpse steenweg volledig uit. Een journalist - waarschijnlijk Abraham Hans - wijt de rampzalige afhandeling aan de handbediende brandspuit, gebrekkig aangesloten op de brandkraan van de AWW. De gemeente koopt dan ook een motorspuit (32000 frank!) die in de herfst van 1933 wordt geleverd. Hierdoor wordt niet alleen de organisatie maar ook de hiërarchie binnen het korps aangepast: J. Gonthier wordt “machienman”, L. Jacobs 2e man enz. De jonge A. Olyslaegers moest alle makkers optrommelen, naar hun adres lopen. In 1934 wordt G. Van de Velde aangesteld als bevelhebber en vanaf 1936 dient men zich bij brand rechtstreeks tot hem te wenden. Nu leveren de kranten positieve reacties op het kranige brandweerkorps van Kontich.

Het grondreglement van 1937

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

Daksirene vervangt de loopjongen en de nachtwaker

Kaartfragment met voornaamste straten in het centrum: individuele aansluitingen aangeduid met zwartgekleurde blokjes in de straten

9.3

In 1937 keurt de gouverneur van Antwerpen een grondreglement goed waarbij in de provincie achttien gewestelijke brandweergroepen worden opgericht. Kontich vormt er één van, samen met Edegem, Boechout, Hove, Lint, Vremde en Waarloos. Bij besprekingen met de bevelhebber van de militaire gebouwen te Kontich-Kazerne poneert Kontich dat alleen korpsen van de gewestelijke brandweergroep Edegem hier bevoegd zijn, tenzij in extreme gevallen. Waar tot in 1938 slechts acht brandweermannen aangesloten waren op het openbaar telefoonnet besloot men in 1939 om zo vlug mogelijk een “alarmstelsel” voor de vrijwillige brandweer aan te schaffen.

19


In de eerste oorlogsmaanden besloot men de brandweer van lokaal “De Eendracht” onder te brengen in de zaal van het vredegerecht, naast het gemeentehuis. Een kaart van Kontich toont de verschillende aansluitingspunten voor bluswater. Ze werd in 1943 uitgetekend op bevel van de Duitse bezetter. De brandweer kan verder op deze kaart nog volgens gekleurde aanduidingen voldoende water oppompen uit vijf beken en de afvoergrachten van de diepe route, zeventien open waterputten, vijvers en hofgrachten en vier gesloten waterputten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de brandweer verplicht om samen te werken met de Passieve Luchtverdediging (PLV) en na de bevrijding tot specifieke hulpverlening bij de V1-V2 beschietingen oktober 1944 - maart 1945. De samenwerking met Edegem, en in uitzonderlijke gevallen met Antwerpen, blijft ook na de oorlog bestaan alleen wanneer de bevelhebber oordeelt dat de eigen manschappen de situatie niet meer onder controle krijgen. Wanneer in 1953-1954 het vooroorlogse organieke kader van 27 manschappen terugloopt tot 22 brandweermannen worden ambtshalve alle gemeentewerkmannen als brandweerman ingeschreven.

Interventie te voet, met paard en kar, in omgebouwde personenauto’s en echte interventiewagens In 1949 verkoopt Edegem een Minerva van bevelhebber Peetermans uit 1923. Hij wordt omgebouwd tot een heuse interventiewagen met ladder die wat later in de garage van de Antwerpse steenweg 6 staat te pronken. Lang kunnen onze spuitgasten niet genieten van deze luxe. Tussen 1956-1958 koopt de gemeente een nieuwe motorpomp, de Ford “Big Job” voor de insiders, en een nieuwe draagbare VW-waterpomp. En in 1958 beschikt men zowaar over drie auto’s: een Chevrolet-Canada, geschikt voor het trekken van een aanhangwagen, en een Bedford en de Ford Big Job, een echte zware brandweerauto. Einde 1958 wordt het contract met Edegem

Een prachtige oldtimer wordt bij Gonthier omgebouwd tot een interventiewagen

Parade in het dorp

opgezegd, de wederzijdse ondersteuning in noodgevallen blijft echter bestaan. Op 10 april 1961 neemt A. Jacobs als bevelhebber ontslag en Frans Van de Velde volgt hem op. In 1967 wordt het korps uitgebreid tot een compagnie met twee pelotons, samen met de nodige leiding, 32 brandweermannen die vanaf

en 9.3

20

ng

eri

in Re

Brandalarm induwen aan het gemeentehuis

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


De oude smidse Olyslaegers wordt Minervagarage

Ladderwagen Ford F600, bouwjaar 1953

de fusie per 1 januari 1977 mee instaan voor de openbare veiligheid van het grondgebied van Waarloos. Het spreekt vanzelf dat na de opening van de N171 (expresweg) en de E10 (later E19) in 1969 het aantal interventies van onze lokale brandweer enorm toenam. Het korps wordt vanaf 1979 dan ook uitgerust met een radiofonisch oproepingssysteem voor alle brandweermannen. De gemeente bouwde voor haar onderhoudswerf een nieuwe thuis naast het containerpark en op de vrijgekomen terreinen in de Witvrouwenveldstraat verrees intussen een gloednieuwe brandweerkazerne. Bij het pensioen van Frans Van de Velde neemt Franรงois Reynders het bevel over.

Blussen met oldtimers

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

Van links naar rechts zijn: Marcel Vervoort, Hugo Onzia, bevelhebber Frans Van De Velde, Raymond Van Herck, Jos Huysmans, Alois Quonils, Willy Maertens, Franรงois Crauwels, Rik Van Kerckhoven

21


Een interventielijst van 2003 vermeldt liefst 208 interventies: wateroverlast, brandbestrijding, ongevalsinterventies, oliesporen op de weg, vangen van ontsnapte dieren, verdelgen van wespennesten … De brandweer, je kan ze niet missen, ook hun bevelhebber niet. Wanneer François Reynders het welletjes vindt en op pensioen gaat, staat Luc Van Hoof, zoon van onze Kontichse kruidenier en makkelijk op te roepen brandweerman

Wagenpark 1978

Nieuwe interventiewagen Focus 2008

Altijd hoger

Michel Van Hoof, al klaar om hem op te volgen. Jaren als brandweerman actief, stevig bijgeschoold en theoretisch gevormd brengt hij het tot huidig bevelhebber van dit uitstekende korps. Voeg hierbij hun functionele kazerne en een uit de kluiten gewassen modern wagenpark en ze kunnen weer tientallen jaren verder. Hier eindigt de geschiedenis en begint het leven van vandaag. Want bij de reorganisatie van de brandweer op Vlaams niveau enkele jaren geleden werd de vrijwillige brandweer Kontich officieel opgenomen in de brandbestrijding Antwerpen Zuidrand samen met alle brandweerkorpsen van Kontich tot Essen. Kontich behoudt wel zijn interventiepost.

Met dank aan Willy Maertens vrijwilliger Brandweer Kontich o.r. Foto’s W. Maertens, brandweer Kontich, Fototheek Kon. Kring Heemkunde Kontich

Paul Wyckmans

en

ng

eri

in Re 9.3

22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


17 KM SPOREN IN KONTICH ROND 1900! INLEIDING:

N

Het diligenceverkeer, bedreigd door nieuw aan te leggen spoor? Kontich, al eeuwenlang een draaischijf van personen- en goederenverkeer

a 1830, het jaar waarin België onafhankelijk werd, groeide het diligenceverkeer tussen Antwerpen en Mechelen exponentieel aan. Naast de regelmatige diensten van de onderneming Koelman – Lauwers, komt er in 1833 nog een diligencedienst Brussel - Antwerpen bij, verzorgd door Van Gend & Co. Van nog een andere diligencedienst, uitgebaat door S. Neefs uit Mechelen horen we iets naar aanleiding van het breken van een as van een der voertuigen op het traject Antwerpen-Kontich. Het persbericht van 28 mei 1834 spreekt van verscheidene zwaargewonden. De diligences of postkoetsen vervoerden naast passagiers vanzelfsprekend ook bagage en goederen. Toch wordt het pas einde 19e eeuw, vooraleer we van echte vervoerdiensten of “messageries” kunnen spreken. Zo’n dienst AntwerpenMechelen werd in 1899 over Kontichs grondgebied geëxploiteerd. In 1901 kwam Mechelaar H. Godts erbij met een openbare vervoerdienst Mechelen-Brussel. Ook V.P.P. Hendrickx uit Mechelen zag er vanaf 1902 brood in, terwijl de Brusselse ‘Messageries Réunis’ in 1903 een regelmatige transportdienst tussen de hoofdstad en Antwerpen mochten inleggen. In het huis Bellevue, het oude Schaakbord aan het St.-Jansplein, zal ook nog decennialang in vorige eeuw een bedrijf van “bode op Antwerpen” worden uitgeoefend en de familie Van Crieckinge aldaar stond bekend als “den bode”.

Gemotoriseerde diligences in aantocht?

Het was alsof het wegvervoer de concurrentie van de spoorweg had voelen aankomen! In 1834 werden proefnemingen gedaan in de richting van een mechanisering: een stoomtuig, de zogenaamde “Diets-voortslyper”, zou de diligences van de dienst Brussel-Antwerpen voorslepen, wat een vervoer van wel 100 personen tegelijk zou mogelijk maken. Tests dus voor gemotoriseerd rijtuigenvervoer, of een soort stoomtram zonder rails! De Kontichnaars zullen wat opgekeken hebben toen het rijtuig met stoomketel over de oneffen wegen hobbelde! We weten dat de verschillende diligence-uitbaters hun belangstelling voor de stoomkoets lieten blijken en erbij wilden zijn als de paardendiligence op stoomkracht zou overschakelen. Helaas blijkt nergens uit dat men in 1834 uit het experimentele stadium is geraakt. De spoorweg bleef als een bedreiging boven het diligencevervoer en wie ervan leefde zweven, zoals uit gebeurtenissen en acties van 1834-1836 zal blijken.

Met paard en kar

En de winnaar is … de trein

In 1834 werd immers de aanleg van een spoorweg Antwerpen-Brussel in de Kamers gestemd en reeds op 5 mei 1835

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

Romantische voorstelling van de verbinding Mechelen-Antwerpen

23


kon het gedeelte Brussel-Mechelen door Leopold I worden ingehuldigd. Voorlopig zorgden diligences verder voor het vervoer Mechelen-Antwerpen. Maar ook dit tweede gedeelte zou weldra worden aangepakt: op 6 juli 1835 lagen de plannen op ons gemeentesecretariaat ter inzage en werd duidelijk welke percelen door het spoorwegtracé zouden worden ingenomen Tot 1908 breidt het Kontichse spoorwegnet zich uit in alle richtingen… Willen we een volledig overzicht krijgen van alle spoorlijnen die Kontich rond 1900 doorkruisten, lijkt het logisch om chronologisch te werken en daarna ook halt te houden bij twee belangrijke gebeurtenissen uit het verleden die verband houden met deze spoorlijnen te Kontich: namelijk de grote spoorwegramp te Kontich-Kazerne in 1908 en het nut van onze spoorlijnen in de beginmaanden van de Eerste Wereldoorlog, augustus tot oktober 1914. Achtereenvolgens hebben we: 1. Lijn 25, Brussel-Mechelen doorgetrokken via Kontich-Oost tot in Antwerpen (1836) 2. Lijn 13, Kontich-Oost verbinding met Lier, Herentals en Turnhout in 1855 3. Lijn 61 Oude God-Boom via Edegem, KontichWest en Reet vanaf 1875 4. Lijn 27A Antwerpen - Zuid - MechelenLievevrouwevliet in Mechelen (kerkhof) 5. De grootste spoorwegramp in België, tientallen De provincie Antwerpen: zwarte spoorlijnen, grijze doden en gewonden buurtspoorwegen 6. Het nut van Kontichse spoorlijnen bij de Duitse inval in WO I (augustus en oktober) Aandachtig lezers in ons tijdschrift “Reineringen” hebben allang gemerkt dat in de voorbije jaren alle hoofdstukken aan bod zijn gekomen, behalve

1. LIJN 25, BRUSSEL - ANTWERPEN KOMT DOOR KONTICH!

Op 15 juli 1835 begonnen de werken en in oktober werden de rails gelegd. De grote dag van de plechtige inhuldiging van het baanvak Mechelen-Antwerpen was 3 mei 1836: massa’s volk stonden overal langs de spoorweg om de autoriteiten in het nieuw soortig ”gerij” te zien voorbijsnellen. De rit Antwerpen-Brussel duurde 70 minuten. Helaas hield de Kontichse bevolking aan die nieuwe vervoermiddelen een zware ontgoocheling over en ontving ze met bitterheid, want voor ons dorp, dat geheel op het diligenceverkeer langsheen zijn heerbaan door het centrum was afgestemd, betekenden deze treinen een ware ramp. Vele van deze diligencediensten uit de 19e eeuw verdwenen vrij snel bij gebrek aan commercieel succes, vermits de spoorlijn langs het gehucht van Lint scheerde en ver weg bleef van het eeuwenlang bloeiende handelscentrum van Kontich-dorp. Voeg daarbij, zeker de eerste jaren, het ontbreken van een stopplaats. De passagierstrein stopte alleen in Duffel en in Oude-God. Geen wonder dat 184 ingezetenen van Kontich een in het Frans opgestelde petitie ondertekenden. Ze werd op 1 juni 1836 overhandigd aan de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers met volgende tekst (in vertaling): “Kontich, heeft tot nu toe geleefd van het reizigersverkeer, van de private en publieke rijtuigen. Afspanningen, fabrieken en dergelijke danken er hun ontstaan aan, want dagelijks trokken er vroeger rond de veertig diligences voorbij en hadden er in de stallen hun relaispaarden staan. Dit alles bracht verbruik mee, dus leven voor brouwerijen, stokerijen, en werk voor hoefsmeden, zadelmakers enz. Voor de boeren betekende het afzet van haver, hooi, stro en brood. En het verblijf van zoveel paarden op ons grondgebied leverde ons grote hoeveelheden mest op, zodat vele armen hun bestaan vonden in het mestrapen langs de weg. Vervoer van de producten van olieslagerijen en hoedenfabrieken was uiterst gemakkelijk. Door het aanleggen van de spoorweg nu, is Kontich van zijn verbinding met de stad beroofd, tenzij dan de spoorweg zelf, maar die ligt op een halfuur van het dorp verwijderd. De fabrieken kunnen niet meer met de stad concurreren.

De trein moet weg

en

ng

eri

in Re

9.3

24

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


De herbergen die op massale passage zijn afgestemd, brengen nog nauwelijks de kosten van onderhoud op. De waarde der huizen is aanzienlijk gedaald, hoewel ze onlangs in het nieuw opgerichte kadaster nog voor een zeer hoog bedrag zijn aangeslagen. Overtuigd dat het bestuur de welvaart beoogt en niet duldt dat de spoorweg de kleinere handel doodt, stelt Kontich als voorlopige maatregelen voor, het bareelrecht en de betaling der rechten voor het stallen der relaispaarden af te schaffen. Op die wijze zal het diligenceverkeer gemakkelijk kunnen worden gered, tot groot voordeel van Kontich en andere niet aan de spoorweg gelegen Wishful thinking? dorpen: zo ook zal het mogelijk blijven om de markten van Antwerpen, Mechelen enz. van goederen te voorzien, en zullen duizenden burgers hun brood verder kunnen verdienen.”

Kontich maakt van de nood een deugd en ontwikkelt een verkeerspolitiek…

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

De petitie in het parlement kreeg niet het verlangde gevolg en het gemeentebestuur van Kontich trachtte zijn wegennet in de volgende jaren uit te breiden en te verbeteren, en zoveel mogelijk nut uit de noodlottige spoorwegen te halen. Zo werd Kontich voorgesteld als een draaischijf van verkeer met Lier-Turnhout en de Kempen in het oosten en Aartselaar en Hemiksem en het veer naar Bazel over de Schelde richting westen. Na herhaald aandringen werd pas in 1839 in Kontich een halte geopend, die administratief van Duffel bleef afhangen. Ondanks de excentrische ligging had een groot aantal reizigers er een fikse wandeling van twintig minuten voor over vanuit het centrum van het dorp. Af en toe stopte er te Kontich-Oost ondertussen al wel een trein om de brievenpost uit de postbus mee te nemen en nog later hielden treinen halt te Kontich, een zogenaamde “statie van 2e klas” om reizigers te laten af- of opstappen. Het reizigersaantal groeide zienderogen aan en ons Kontichs bestuur was verplicht om in zijn begroting van 1840 al 1000 frank in te schrijven voor de bouw van een schuilplaats voor al deze spoorwegklanten. De gouverneur kreeg de dringende vraag om bij de minister aan te dringen op de bouw van een officieel erkend station. Ook de ticketprijs naar dit station diende aangepast, want te Mechelen rekende men evenveel voor een kaartje naar Antwerpen als naar Kontich. Kontich had nu wel zijn spoorweg, stopplaats en later station Kontich-Oost, maar het probleem van de afstand centrum-spoorlijn bleef bestaan. Om handel en vervoer weer te doen bloeien, dienden er ook wegen naar het spoornet te leiden. Dit gold in de eerste plaats voor Kontich, maar ook voor Lint en andere omliggende gemeenten die met het spoor een verbinding wensten aan te leggen. In januari 1840 waren de plannen voor de bestrating van de Broekstraat (thans Ooststatiestraat) klaar, in juni begon men aan de bedding; de weg zou uitlopen op de halte van het spoor. De kern voor de wijk Kontich-Kazerne was gelegd. Volgens het bestek moest de 2e sectie van die weg, die van ons dorp uit naar Hemiksem zou lopen, tegen september 1841 klaar zijn. Met lichte vertraging komt dit werk gereed tegen eind oktober 1841 en is de verbinding tussen de Schelde en de spoorweg een feit. De weg besloeg op ons grondgebied een afstand van 5320m en om de hoge kosten te dekken zouden er twee barelen op worden geplaatst: een op het Kerkeneind te Hemiksem, en een aan de Kontichse Molen in de Groeningelei. De opbrengst van de Hemiksemse paal zou tussen Aartselaar en Hemiksem worden verdeeld, terwijl die van Kontich integraal aan onze gemeente ten goede kwam. De tolinning begon op 1 januari 1842; te Hemiksem werd half recht betaald in de richting van de Schelde en vol recht in die van de spoorweg, terwijl die situatie te Kontich omgekeerd was. Kontich zou ook zijn deel bijdragen in de bekostiging van een aanlegplaats voor het veer naar Kallebeek, om aldus ook Vlaanderen met de spoorweg op zijn grondgebied te verbinden. Natuurlijk rees er “reclaam” op tegen de opstelling van deze twee barelen vanwege onze ingezetenen, landbouwers en ambachtslieden. Wij kunnen dit protest best begrijpen als wij bedenken dat Denis (een tolpachter of een gemeentemandataris, dat is niet duidelijk) nog steeds het oude tolgeld opeiste op de rijksweg nabij de Belle Vue (hoek Duffelse- en Mechelsesteenweg). De gemeente verleende daarop vrijstelling van tolgeld bij de nieuwe slagboom voor haar ingezetenen die voor eigen gebruik hun waren vervoerden, of voor grondstoffen die naar onze Kontichse fabrieken werden vervoerd.

25


Plan voor de bouw van een station te Kontich (Oost) op lijn 25

Ook de inwoners van ons gehucht Lint protesteerden fel en eisten van het gemeentebestuur om de weg te bestraten tussen het station-Oost naar hun woonwijk en vandaar verder door naar de stad Lier. Ons gemeentebestuur ging daarop in. Het omvatte tot Lint 1600m en van Lint tot de grens met Lier nog eens 2280 m. De kosten liepen wel hoog op en bedroegen voor de twee secties respectievelijk 16.624 en 20.959 frank. Om die kosten te dekken zal dan in 1858 beslist worden twee barelen te plaatsen op de nieuwe kasseiweg, de gemeente Kontich en de stad Lier zouden dan de opbrengst innen pro rata van het door hen bestrate weggedeelte. Meteen had Kontich-Lint naast de spoorverbinding met Lier en de Kempen ook een degelijke nieuwe wegverbinding naar het noordoosten. Het eigenlijke station – vermoedelijk de kern van wat er thans nog staat – kreeg Kontich pas in 1857. Inderdaad op 29 april van dat jaar ging men te Brussel in het Noordstation over tot de aanbesteding van de werken te Kontich. De annonce zegt dat het ging om het “daerstellen van een ontvangstgebouw en afhankelijkheden in de statie van Kontich”.

Het eerste station uit 1857 met het plein

Vernieuwing zorgt voor kinderziekten en veroorzaakt aanpassingsproblemen… Deze grootste Belgische spoorlijn bleek verre van volmaakt in de eerste jaren van haar bestaan wat blijkt uit drie krantenberichten. Al in februari 1843 was er zo’n enorme hoeveelheid sneeuw gevallen dat in de buurt van Kontich– Lint vier locomotieven dienden ingezet om het konvooi door de sneeuw te trekken. Uit de hoek van de landbouw kwamen er in 1847 bij ons College klachten binnen omdat de barelen – en die waren er heel wat toen – te lang gesloten bleven na het voorbijrijden van de treinen. En in oktober 1852 was er te Duffel zoveel volk opgestapt, dat de locomotief tussen Duffel en Kontich de wagens niet meer kon trekken. Resultaat: het laatste konvooi liep die dag een uur vertraging op. De journalist schrijft hierover vermanend dat men dat vele volk op de trein zou moeten vermijden! Om vandaag de dag een minister van verkeerswezen te doen watertanden… Naar de onzalige gewoonte van die tijd had de spoorwegdirectie een stationschef of “receveur” te Kontich aangesteld, die geen woord Nederlands sprak en die de taal zelfs slecht verstond. Zelfs een Franstalige Antwerpse krant noemde de klachten tegen deze misstand gegrond. Wanneer rond 1870 twee infanteriekazernes werden opgericht naast het spoor vormde zich daar een nieuwe woonwijk met heel wat bedrijvigheid en cafés voor de twee infanterieregimenten die er in werden Woning stationschef ondergebracht.

De kazerne

en

ng

eri

in Re

9.3

26

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Als tegenhanger van het station in Kontichcentrum dat langs de spoorlijn Oude-God - Boom aan de Molenstraat werd gebouwd (1875) sprak men van toen af over het station Kontich-West en kreeg het station aan de kazernes de benaming Kontich-Oost, de Broekstraat was immers al dertig jaar eerder in Ooststatiestraat herdoopt.

Een kazerne voor twee infanterieregimenten komt in de buurt van het station

A never ending story In 1897 komt er een nog een bergplaats voor petroleum binnen de aanhorigheden van ons station “Kontich-Oost”. In 1911 zien we in de buurt van ons station, inmiddels Kontich-Kazernen gedoopt, een tweede dubbelspoor aanleggen langs de kant van het in 1870 zelfstandig geworden Lint. In 1930 beleeft het spoor Antwerpen-Brussel zijn elektrificatie. Voor generaties Kontichnaars werd dit drukste spoor van ons land meteen het vervoermiddel voor de dagelijkse pendel naar de grote steden. De veiligheid wordt voortdurend verbeterd en zo probeert men overwegen zoveel mogelijk te vermijden. Hierbij worden wegen doorgeknipt, bruggen gebouwd en bij de elektrificatie wordt de overweg aan de Dorre Eikstraat gesloten. Een brug over het spoor zal het verkeer naar Lint en Lier leiden. Na de Tweede Wereldoorlog worden de activiteiten in de kazernes stilaan afgebouwd tot ze volledig verdwijnen. ContichEst, Contich-Casernes en Kontich-Kazernen zijn dan niet Tot in de jaren zestig van vorige eeuw reden er nog meer nodig als benaming vermits Kontich-Dorp, Kontichstoomtreinen in België West op spoorlijn 52, helemaal werd ontmanteld. Later zal ze als Boniverlei in Edegem (1930) en expresbaan te Kontich tot in Reet (1969) het zeer drukke autoverkeer naar het oprittencomplex van de E19 in goede banen leiden. Ons enige overblijvende station wordt terug gewoon Kontich. Ondertussen is het aantal reizigers vanuit Lint in belangrijke mate toegenomen en de betonnen voetgangersbrug aan de kazerne voldoet al jarenlang niet meer. Ze wordt dan ook in de jaren tachtig van vorige eeuw op een avond gelicht en gesloopt.

9.3

De overweg aan de Dorre Eikstraat, gezien vanuit het Lints Molenveld

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

Sindsdien zien we de spoorlijn L13 tussen Kontich en Lier ten slotte elektrificeren, zodat dieseltreinen enkel nog voor goederenvervoer op lijnen 13, 25 en 27 voorbijrijden. De geschiedenis van deze spoorlijnen eindigt bij nog een naamsverandering voor hetzelfde

27


Een nieuwe brug over de sporen maakt autoverkeer naar Lint mogelijk

Dieseltreinen worden enkel nog gebruikt voor goederenvervoer, maar zijn aan het verdwijnen

De betonnen voetgangersbrug wordt gelicht en verdwijnt

station Kontich. Aan de overzijde van de sporen, op Lints grondgebied, werden de leegstaande industriÍle gebouwen van SOBEMI grondig gerestaureerd en uitgebreid. Ze herbergen reusachtige film- en televisiestudio’s die bij gelegenheid ook kunnen dienen als evenementenhal. De NMBS ofte onze Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen was er dan ook als de kippen bij om haar klanten de weg naar dit nieuwe Lintse bedrijf te tonen, nadat ze hen eerst enkele jaren nodeloos liet zoeken in de treingidsen naar het (vroeger al verdwenen) station Lint op de lijn 13. Hierover schreven we al in een vorig nummer van ons tijdschrift. De nieuwe stationsnaam is 148 jaar na de afscheiding van ons Kontichs gehucht Lint voortaan: KONTICH-LINT. Paul Wyckmans

en

ng

eri

in Re 9.3

28

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


SCHATTEN IN ALTENA TENTOONSTELLING 75 JAAR KRING

O

nrechtstreeks is het de schuld van de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog dat Kontich nu beschikt over een van de mooiste en rijkste musea van de historische Nederlanden (de steden uiteraard buiten beschouwing gelaten). Tijdens de bezetting had de overheid de bevolking opgelegd om de zolders op te ruimen. Een actie waarbij “wie weet hoeveel oude papieren, speelgoed, kerkboeken, lekke mooren, manke kandelaars en postuurkens hierbij verloren gingen”. En toch is er nog heel wat overgebleven. Dat is te danken aan toenmalig deken Jozef Van Herck die samen met een handvol lokale deskundigen en helpers, in 1943 beslist heeft om in Kontich een Kring voor Heemkunde op te richten, met als doel om zoveel mogelijk van het lokale erfgoed te verzamelen en te redden voor het nageslacht. De resultaten van dat initiatief zijn uitermate succesrijk geweest. Jozef Van Herck (1888-1984) was toevallig ook kunsthistoricus en telg uit een gerenommeerde familie van antiquairs in Antwerpen. Zo zorgde hij ervoor, mede dank zij zijn fijne neus voor waardevolle oude spullen, dat de kring op voordelige wijze oude gebruiksvoorwerpen en huisvlijt kon verwerven. De collectie voorwerpen groeide snel aan, maar kwam toch vooral tot stand door schenkingen van dorpsgenoten. En zo groeide de nood aan een museum. En dat kwam er, vanaf 1959 op de zolders van de gemeentelijke jongensschool in de Molenstraat. Daarna een tijd lang in het oud-gemeentehuis (met een beperkte selectie) om uiteindelijk in 1999 definitief onderdak te vinden in de gebouwen van de vroegere brouwerij De Arend aan het SintJansplein, met de bibliotheek als naaste buur. Ondertussen had rustend pastoor-deken Van Herck zijn huis met grote tuin in de Duivenstraat aan de Kontichse gemeenschap geschonken, met als voorwaarde dat de kring voor heemkunde er gebruik mag van maken als documentatiecentrum. En dat de gemeente zorgt voor een gepaste ruimte om de collecties te exposeren. De collecties zijn evenwel zo omvangrijk dat zowel de reserves van het museum als het documentatiecentrum nu uitpuilen van de onvermoede schatten die in de toonkasten geen plaats hebben gevonden. 75 jaar Kring voor Heemkunde is nu een ideale gelegenheid om een selectie van deze verborgen schatten aan het publiek voor te stellen. We doen hier een greep uit het geheel.

MERKLAPPEN EN PRONKROLLEN

Uit onze verzameling, één van de grootste van Europa, schenken we vooral aandacht aan de samengestelde doeken die wegens hun afmetingen niet permanent in het museum kunnen worden getoond. Uiteraard zijn er ook enkele topstukken uit onze wereldvermaarde collectie merk- en stoplappen en letterdoeken. Via verschillende handwerktechnieken werden de meisjes op deze manier tijdens hun schoolopleiding op de huishouding voorbereid. De vaardige Lapzussen tonen hun hedendaagse creaties.

SPINNEWIELEN

Enkele jaren geleden schonk Jef Coenen zijn collectie spinnewielen aan het museum. Het gaat om originelen en door Jef gemaakte kopieën. Jef Coenen (1926-2017) was een handige schrijnwerker die gepassioneerd was door alles wat met spinnen en spinnewielen te maken had. In de loop der jaren bouwde hij een unieke verzameling spintollen en spinnewielen op, met exemplaren uit alle windstreken. Tijdens de tentoonstelling geven enkele dames een spindemonstratie en kan je op een instructieve film van a tot z volgen hoe een spinnewiel werd gebouwd.

VOGELS

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

Toen vogels vangen nog een eerbare hobby was, in lang vervlogen tijden, was er in Kontich ook een bloeiende vogelvangstvereniging actief, en, niet helemaal naast de kwestie, noemde deze vereniging zich “De Sperwer”. Ze vingen niet alleen vogels, maar vlijtig en deskundig beoefenden ze ook de taxidermie. Na verloop van tijd hadden ze zo een unieke collectie

29


opgezette vogels bij elkaar gevangen en tentoongesteld in een gigantische kast in hun clublokaal in de Molenstraat. Op het einde van de jaren 50 werd de vereniging opgedoekt. De ganse verzameling, een 300-tal opgezette vogels, werd dan met kast en al door de Kring voor Heemkunde aangekocht. Het gaat hier om vogels gevangen in Kontich en omgeving. Het grootste deel van deze collectie vogels komt niet meer voor in onze regio zoals de roerdomp, de grauwe gors, de wielewaal… En tussen haakjes: het is een unieke collectie die een betere plaats verdient dan de stoffige zolder van de gemeenteschool!

ABRAHAM HANS

Aan Abraham Hans hebben we in ons tijdschrift al heel wat artikels gewijd. Ten onrechte is de man die heel wat Vlaamse kinderen indirect heeft leren lezen wat uit de belangstelling geraakt. Maar de man heeft een enorm oeuvre nagelaten. Iets wat we op deze tentoonstelling proberen te evoceren.

JOZEF VAN HERCK en WO I

Roerdomp

Jozef Van Herck was meer dan deken van Kontich en oprichter van de heemkundige kring. Als aalmoezenier van 1e regiment, 2e bataljon grenadiers verbleef hij vier jaar aan het IJzerfront en maakte hij wel en vooral wee mee van de frontsoldaten. Hij noteerde zijn lotgevallen in een dagboek en al fietsend bezocht hij de wereld achter het front. Als verwoed fotograaf nam hij er honderden foto’s en noteerde wat er in de kerken aan erfgoed te vinden was vooraleer het werd kapotgeschoten. Wij tonen een deeltje van zijn persoonlijke bezittingen en foto’s.

PRENTEN EN SANTJES

en 9.3

30

ng

eri

in Re

Aanvankelijk maakte de drukkunst gebruik van houtsneden om de boeken te illustreren. Maar vanaf het laatste kwartaal van de zestiende eeuw wordt overgeschakeld op de kopergravure, vooral voor kleine prenten, want met de graveernaald kan de kunstenaar de details van een tekening beter tot hun recht laten komen. Nu valt deze overschakeling van hout op koper samen met de bloei van Antwerpen als wereldstad voor handel, cultuur en kunst. De Antwerpse kunstenaars zijn verenigd in een machtige Sint-Lucasgilde, waarvan de archieven van 1553 tot 1794 bewaard zijn. Van ca. 1575 tot aan de Franse Revolutie slaagt Antwerpen erin, dank zij een leger beroemde kunstenaars en kopergraveurs, een wereldmonopolie te behouden voor deze koperprentjes. Ze werden over de ganse wereld verhandeld via verkoophuizen in Wenen, Lissabon, Madrid, Indië, China, Japan… Maar ook de Contrareformatie was een belangrijke factor in het succes van de prentjes. Zij maakte ervan gebruik als propagandamiddel voor het Roomse geloof, tegen de protestantse Hervorming. Zo ontstonden ontelbare godvruchtige en moraliserende beeldekens bestemd voor zowel intellectuelen als ongeletterden. Zeker bij deze laatste categorie waren ze populair, omdat men dacht dat ze beschermden tegen de pest en ander levensbedreigend onheil. De verzameling, meestal bekomen door giften, werd door de jaren omvangrijk. Ze omvat momenteel: • Handgeschilderde miniaturen zowel op perkament als op papier. Vermelden we hier vooral een reeks miniaturen op perkament, met afbeeldingen van de kledij van de talrijke geestelijke ordes te Antwerpen. • Gravures : zoals de “Trap des Levens”, uitgebeeld in 10 taferelen van telkens 10 jaar, van geboorte tot dood. • Knip- en prikwerk, prenten bekleed met stof, stroprenten en veel meer. De traditie van de prenten leeft bij ons nog voort onder de vorm van de doodsbeeldekens of bidprentjes die worden uitgereikt tijdens een begrafenis. Naast de prenten en santjes hebben we nog enkele oude toponymische kaarten van Waarloos en Kontich. Daarop ontdek je hoe het stuk grond heet waar je woont. Tenslotte is er nog de 15e-eeuwse perkamenten kopie van een “Octrooi” uit 1197, waarbij Boudewijn IX van Vlaanderen toelating vergunt aan de Cisterciënzer abdij van Clairvaux (dep. Aube, F), om zich te verplaatsen over zijn staten, o.m. naar Ten Duinen, en dit vrij van alle tolrechten. Brugge 1197. Clairvaux is een stichting van Sint-Bernardus Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


in 1114. In de rand, in vier vakken, de vorst in gesprek met abten en abdissen der orde, met hun typische witte pij. Bemerk het fries met bloemen en vruchten, dat verwijst naar 1475-1525. Boudewijn IX regeerde van 1194-1205. Hij was Boudewijn IX graaf van Vlaanderen, Boudewijn VI graaf van Henegouwen en Boudewijn I keizer van Constantinopel.

OUDE BOEKEN

De collectie oude boeken kende een uitzonderlijke groei. Via een collega uit Lier, werd J. Van Herck ervan verwittigd dat de geestelijke boeken van het Convent van Lier, dat opgedoekt werd, vernietigd zouden worden. Deken Van Herck liet dit niet gebeuren en bracht hele stapels naar Kontich. De tentoongestelde boeken zijn o.a. missalen, gebedenboeken, “wetenschappelijke” werken over veldchirurgie, elektriciteit, cartografie, een Vlaams manuscript ca. 1500, e.d. Guido Theys (conservator) en Guido Pede

Activiteitenkalender en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten • 6-10-18 Heemdag van Heemkunde Vlaanderen in Kontich • 29-9-18 tot 8-10-18 Tentoonstelling 75 jaar Heemkundige Kring • 11-11-18 Wereldoorlog 1, afsluitende festiviteit: de bevrijding Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

9.3

Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.

31


Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH

Reineringen 9 (2018), 3 Driemaandelijks (juli - september 2018) Afgiftekantoor Herzele P 912187 - Herzele

INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 Gaston Van Boxem Pagina 3 75 jaar heemkundige kring Pagina 7 De zaaimachine Pagina 9 Pieter Cornelis Verhulst Pagina 14 Het bruggetje van Pieter Pot Pagina 17 De brandweer in Kontich Pagina 23 17 km sporen in Kontich Pagina 29 Schatten in Altena Pagina 31 Activiteitenkalender en nieuws Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 9 (2018), 3 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2018 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 20 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2018”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Voor een los nummer betaal je 5 euro Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com

Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.