Volkskunde 116 - 2015:2

Page 36

Zijn al die vielen voor ons recht verloren? Mindert ons recht bij elk gekrampte hand? O mijne broeders, uit één bloed geboren, Met éénder vreugde om eenzelfde land!

Niet doorklinkt waar gij rijdt in ’t land der puinen?19

En gij reedt, ’t blauw oog over duinen Gericht, naar hemel en oneindigheid en zee. O! Schallen steeds de bronstige bazuinen Zoo luid dat het luidschreeuwend vlaamsche wee

Hoort de vorst de Vlaming eigenlijk wel? Die Vlaming vraagt zijn “Recht” en vecht ervoor, maar krijgt hij het ook? Cézembre, het Bretoense eiland waar het Belgisch leger strafcompagnies naartoe stuurde, groeide in dit klimaat tot een symbool van Vlaamse verknechting.20 Typerend dubbelzinnig is het gebruik van de woorden “bloed” en “land” in dit gedicht: kan er voor de dichter zoiets bestaan als “Belgisch bloed” en vreugd om dat Belgische land? Of gaat het om Vlaams bloed en Vlaams land? En indien het laatste: hoe denkt hij dan de Belgische vorst hiermee te overtuigen? De gelijkenissen met de activistische lyriek zijn opvallend. Ook hier worden woorden als “recht” en “land” doorlopend ingezet in dichterlijke klaagbedes jegens de Belgische overheden. “Heb ik geen recht, ik heb geen land,” aldus René De Clercq, boegbeeld van het activisme. Hier worden de erkenning van het Belgische bestel en staatsburgerschap, maar bovenal natuurlijk een emotionele gehechtheid aan dat land afhankelijk gemaakt van het verkrijgen van waarop men recht meent te hebben. Deze frase stond in een expliciet tegen

19 F. De Pillecyn, ‘O koning’, in: F. De Pillecyn en J. Simons, Onder den hiel. Verzen. Thielt, 1920, p. 51-52. 20 Het verhaal van aalmoezenier Paul van der Meulen die naar Cézembre werd gestuurd nadat de Duitse propaganda een (door de Belgische censor doorgelaten) artikel over Vlaams-Belgische kwesties had geëxploiteerd, is als pars pro toto allicht het bekendst. Zie hierover: S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog: het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen – Amsterdam, 2013, p. 213-214. De affaire is in flamingantische kringen bekend gebleven omdat ze in verschillende vormen telkens opnieuw werd verteld. Van Ostaijen schreef er een gedicht over (in Het Sienjaal, 1918) en Emiel Hullebroeck een lied (‘Brief uit Cezembre’, in zijn Zeventiende Reeks liederen). Hullebroecks traject verdient een apart artikel. Vóór de oorlog was hij al een fervent flamingant, zoals onder meer blijkt uit zijn toen immens populaire ‘Lied der Vlaamsche Hoogeschool’ (1911) en ‘Wij willen!’ (“Hij is niet meester in zijn land, / De Vlaming, hij alléén op aard, / Hij alléén! / Maar sprak hij onvervaard: ‘Ik wil het zijn! / Ik wil! Verstaat ge mij? Ik wil!’ / Hij was de meester in zijn land!”) (E. Hullebroeck, Liederen van Emiel Hullebroeck. Brussel, z.d., p. 42). Bij het begin van de oorlog zette hij ‘Aan mijn Belgen bij den IJzer’ van Karel Van den Oever op muziek (“Belgen, houdt dan moed”, ibidem, p. 52) en van Lambrecht Lambrechts ‘Wat moeder schreef’ (“En moet het, moet het, sterf voor ’t lieve België”, ibidem, p. 55). Vanuit Nederland was hij ook erg actief voor ‘Het Werk der Vlaamse Oorlogsmeters’, een organisatie geleid door zijn vrouw waarin, zoals we zagen, Vlaanderen en België stevig aan elkaar waren gekoppeld. Tijdens de laatste oorlogsjaren schreef Hullebroeck echter ook liederen over nagenoeg alle onderwerpen (behalve Cezembre ook nog ‘De boeven van Fresnes’, ‘De strijdzang der Houthakkers’, ‘De Verworpelingen van den IJzer’, ‘De Weezang van Auvours’) die centraal zouden staan op het propagandarepertoire van de Frontbeweging.

162

geert buelens | ‘en redders zult gij zijn van heel het vanderland!’


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.