Tuinboek Usquert

Page 64

Spaanse Zuring Fig.71 Spaanse zuring (Rumex scutatus) is een vaste plant die behoort tot de duizendknoopfamilie (Polygonaceae). Voorkomen: De soort staat op de Neder­ land­se Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en stabiel of iets toe­genomen. De plant komt in Nederland voor­namelijk voor langs de grote ri­vieren op stenige plaatsen zoals kribben en muren. Kenmerken: De plant wordt 10–50 cm hoog. De spiesvormige, blauwgroene bla­ deren zijn onge­ veer even lang als breed. Spaanse zuring bloeit van mei tot augustus. De soort is tweehuizig, dat wil zeggen dat er mannelijke planten zijn en vrouwe­­lijke. Bij de vrouwelijke bloemen vallen aanvankelijk alleen de stempels op, maar later groeien de bloemdekslippen uit tot de vruchtkleppen. De buiten­s te bloemdekslippen zijn niet geheel teruggeslagen. De 5–6 mm lange vrucht­kleppen hebben geen knobbel of schub aan de voet van de middennerf. De vrucht is korter dan de vruchtkleppen. De bladeren zijn rijk aan vitamine C en calciumoxalaat. Gebruik: Zuring, ook wel zurkel genoemd, is een hele oude inheemse groente die be­­hoort tot de zogenaamde ‘vergeten groente’. De plant is een geslacht van de langst overgebleven kruidachtige planten uit de Duizend­ knoopfamilie. Ze is familie van de rabarber. Voor zuring soep: Stroop de zuring af, was deze en snijd ze klein. Was de kervel. Smelt de boter en voeg de kruiden toe. Laat deze enkele minuten zachtjes smoren. Voeg de bloem toe en laat deze 1 minuut zachtjes meebakken. Giet de bouillon erbij en blijf roeren, tot de soep gebonden is. Klop de eierdooier los met de koffieroom. Giet een deel van de soep er in een klein straaltje bij en giet dit mengsel bij de rest van de soep. Breng de soep tot tegen de kook aan en proef of er nog zout en peper nodig is. Smoor de kervel niet, maar voeg deze op het laatst toe aan de soep.

Stinkend Nieskruid Fig.72 Het stinkend nieskruid (Helleborus foetidus) is een overblijven­de plant uit de ranonkelfamilie (Ranunculaceae). Kenmerken: De geur van de licht­ groene bloem­ en, wan­ neer deze worden aangeraakt, is niet aange­naam. Dit geldt nog sterker wanneer de bladeren worden fijngewreven. De over­winter­en­de, donkergroene, enigszins leerachtige bladeren zijn hand­-vormig gedeeld in zeven tot elf smalle blaadjes met een gezaagde rand. De licht­ groene, 2–2, 5 cm brede bloemen hebben alleen kelkbladen en geen kroon­bladen. Deze hebben vaak een paars/bruine rand. De kroonbladen zijn ver­ anderd in nec­-tarine (honingnapjes), die de vorm hebben van een afgeplat­te horen. De bloemen groeien trosvormig. Het bovenste deel van het stam­metje is even­­als de kleine ongedeelde schutbladen, lichtgroen van kleur. De bloeiperiode loopt van januari tot mei. De vrucht bestaat uit een tot vijf kokervruchten. Het stink­end nieskruid bloeit meestal twee keer, een eerste keer in het vijfde jaar, soms al in het tweede jaar. Nieuwe stengels uit de wortel­s tok bezorgen gewoonlijk een tweede bloei in het volgende jaar. Daarna sterft de plant mees­tal. De bloem­en worden vooral door bijen bezocht. Deze worden aangetrok­ ken door de voor mensen onaangename geur. De zaadjes hebben aan een zijde een mierenbroodje waaruit olie komt. De mieren zijn dol op deze olie en slep­en hiervoor de zad­en mee. Op deze manier vindt de verspreiding van de zad­en plaats. De plant heeft een lichte voorkeur voor een standplaats in de halfschaduw, vaak op kalkhoudende grond. Voorkomen: De plant komt van naturen voor in Midden- en Zuid-Europa van Italië en Portugal in het zuid­en tot het midden van Duitsland. Ook komt de plant voor in het zuiden en het midden van Engeland. In België komt de plant vrij veel voor in de kalkstreek (Condroz, Fagne en Famenne), alsook plaatselijk in de Gaume. In

70 - 1/2 - jarige gewassen, heesters, bollen en vaste planten

Notities:

Notities:

Nederland is de plant in een hellingbos bij Ubachsberg en op de Sint-Pietersberg Maastricht in het wild gesignaleerd, verder wordt deze ook in tuinen gekweekt. Gif­tigheid. Alle delen van de plant zijn zwak tot matig giftig, ook de zaden. Het aan­ ­wezige helleborin irriteert huid- en slijmvliezen. Reeds door onbe­schermd met de zaden om te gaan kan de handhuid irritatie vertonen (ge­bruik handschoenen!). Gebruik: Het gif werd vroeger als wormmiddel in de veeartsenijkunde gebruikt. Kweek: Let er op dat als de plant veel zaad zet, dit het einde van de plant kan inluiden. Door­­ dat de plant groenblijvend is, staat de plant in de ondergroei eigenlijk altijd mooi.

Turkse lelie Fig.73 De Turkse lelie (Lilium martagon) is een plant uit de leliefamilie (Liliaceae). Kenmerken: Het is een vaste plant die van 30 cm tot 1,5 m hoog kan worden, soms zelfs de 2 m haalt en wel 50 jaar oud kan worden! De bloei­tijd strekt zich uit over de maanden juni en juli. De plant heeft een gele geschubde bol die diep in de grond zit. Hieruit groeit een rechte stengel met lancetvormige bladeren die halverwege de stengel in een krans groeien. De bloemen zijn licht- of donker­ purper met donkerdere vlekjes. Ze groeien aan de top van de stengel aan een knikkend steeltje. Na de bloeiperiode vormt hij grote eivormige vruchten die veel platte zaden dragen. De bloem dankt zijn naam aan het feit dat de bloem op een tulband lijkt. Voorkomen: De Turkse lelie komt voor in een groot deel van Europa en Azië (tot Japan). Vooral op open plekken en op bergweiden. Als er in de bergen Turkse lelies staan betekent dat, dat het een natte plek is.

Wijnruit Fig.74 Kenmerken: De wijnruit (Ruta graveolens) is een vaste plant die behoort tot de wijnruitfamilie (Rutaceae). Omdat de plant fototoxisch is, kan bij zonnig weer bij sommige mensen huidirritatie ontstaan. De plant is een halfheester en wordt tot 1,2 m hoog. De stengel is aan de voet soms houtig. De bladeren zijn veerdelig en bestaan uit spatelvormige deelblaadjes. Als het blad tegen het licht wordt gehouden ziet men lichte naaldvormige vlekjes: de kliertjes die etherische olie bevatten. De wijnruit bloeit in juli en augustus met viertallige, gele bloemen met uitzondering van de centrale bloem aan de top van de hoofdas die vijftallig is. De bloeiwijze is een tuil. De vrucht is een on­ge­veer 1 cm grote, ronde doosvrucht. De plant kan zeer goed tegen hitte en droog­te. Voorkomen: De wijnruit komt oorspronkelijk uit Zuidoost-Europa en komt nu in geheel Europa en Noord-Afrika voor. Gebruik: De smaak is erg bit­ter. Bladeren en vruchten worden veel in Ethiopië, Griekenland en landen om de Middelandse zee in de keuken gebruikt. In het noorden van Italië wordt vaak gebruikt om de grappa, een sterk drank, te aroma­ tiseren met digestieve eigen­schappen (grappa alla ruta). De bladeren worden bijvoorbeeld toege­past bij eieren, kaas en vis. Omdat wijnruit vet verteerbaarder maakt wordt het kruid wel bij gebraden gans, een vet en zwaar verteerbaar gerecht, ge­ serveerd. Wijnruit heeft in grote hoeveelheden een hallucinogene uitwerk­ing. De geslachtsnaam Ruta is afgeleid van het Griekse ‘reuo’ en betekent losmaken. Het woord ‘gravis’ betekent ‘erg’ of ‘zeer’, ‘oleus’ staat voor ‘geur’, een ver­ wijzing naar de oleofractie en de penetrante geur van het kruid. De olie

71 - 1/2 - jarige gewassen, heesters, bollen en vaste planten


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.