Rapportage aanbevelingen gemaakte afspraken psoz

Page 1

AANBEVELINGEN EN GEMAAKTE AFSPRAKEN PSYCHOSOCIALE ONCOLOGISCHE ZORG EEN OVERZICHT NOVEMBER 2016

PSOZ


Een onderzoeksrapport van:

VOORWOORD Psychologische zorg en psychosociale ondersteuning voor mensen met kanker (samenvattend psychosociale oncologische zorg; PSOZ) zijn volop in beweging. Het is van belang dat de patiënt de juiste zorg krijgt die hij nodig heeft. Nu, alsmede in de nabije en verdere toekomst. De missie van het Landelijk Overleg Psychosociale Oncologie is het realiseren en borgen van tijdige, (kosten)effectieve en toekomstbestendige PSOZ binnen de oncologische keten, waarbij de zorgbehoefte en de zorgvraagzwaarte van de patiënt leidend zijn, met oog voor juiste en tijdige verwijzing en voor financiering van deze zorg. Om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de PSOZ, alsmede de toegankelijkheid en betaalbaarheid van deze zorg voor patiënten en naasten wordt geoptimaliseerd en geborgd, zijn er vanuit diverse partijen standaarden, richtlijnen en (normerings)rapporten opgesteld. Bij een door het Landelijk Overleg PSO georganiseerde expertmeeting in april 2014 bleek dat het handhaven van deze standaarden niet altijd gebeurd. Dit rapport biedt een overzicht en samenvatting van de reeds bestaande standaarden, richtlijnen en rapporten, met de daarin opgenomen aanbevelingen en afspraken. Daarnaast dient dit rapport tevens meer inzicht te verschaffen in hoeverre deze worden nageleefd. Daarmee is dit rapport een startschot voor verdere acties, zodat PSOZ voor iedere patiënt als integraal onderdeel van oncologische zorg wordt aangeboden.

In afstemming met:

COLOFON Auteur: Adviescommissie:

Drs. Myrle Stouten Dr. Miranda Velthuis (Adviseur oncologische zorg, IKNL) Dr. Eline Aukema (Hoofd Ingeborg Douwes Centrum; GZ‐psycholoog, Voorzitter bestuur IPSO psycho‐ oncologische centra) Dr. Chantal Lammens (NVPO) Niek Golsteijn (Verpleegkundig specialist oncologie, V&VN Oncologie Dr. Vivian Engelen (Projectleider kwaliteit van zorg, NFK)

2


INHOUD

Toegankelijkheid ......................................................................................... 10

VOORWOORD ............................................................ 2

‘HOE’: DE CONTINUITEIT VAN DE ZORG GEWAARBORGD ...................... 11

INLEIDING

Signaleren .................................................................................................. 11

ACHTERGROND .......................................................................................... 4

Verwijzen ................................................................................................... 11

Psychosociale oncologische zorg ................................................................... 4

Individueel zorgplan & geïntegreerde dossiervoering ..................................... 13

Richtlijnen en gemaakte afspraken psychosociale oncologische zorg ............... 4

DOEL EN VRAAGSTELLINGEN .................................................................... 4

‘WIE’: KERNROLLEN BINNEN DE ZORG .................................................... 13

Multidisciplinair team .................................................................................. 13

METHODE

Huisarts ...................................................................................................... 14

ZOEKCRITERIA ............................................................................................ 5

Zelfmanagement ........................................................................................ 14

SELECTIE ..................................................................................................... 5

Shared decision making ............................................................................... 16

OVEREENKOMSTEN EN DISCREPANTIES .................................................. 5

Vast aanspreekpunt .................................................................................... 16

AANVULLENDE INTERVIEWS ..................................................................... 5

DISCUSSIE

OVERZICHT BRONNEN .............................................. 6

HOOFDLIJNEN EN OPVALLENDHEDEN .................................................... 17

MOGELIJKE BEPERKINGEN ....................................................................... 17 AANBEVELINGEN ...................................................................................... 17

THEMA’S

‘WAT’: OPLOSSINGSRICHTINGEN VOOR KWALITATIEF HOOGWAARDIGE ZORG ........................................................................................................ 10 Ketenzorg/integrale zorg ............................................................................. 10

3


psychiater, maatschappelijk werker of fysiotherapeut, welke bij voorkeur is gespecialiseerd in de oncologie.

INLEIDING

Richtlijnen en gemaakte afspraken psychosociale oncologische zorg Bij de behandeling van kanker zijn veel zorgverleners betrokken. Ook krijgt de patiënt te maken met verschillende instellingen en professionals in de gezondheidzorg. Om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de (psychosociale) oncologische zorg, alsmede de toegankelijkheid en betaalbaarheid van deze zorg voor patiënten en naasten wordt geoptimaliseerd en geborgd, zijn er vanuit diverse partijen standaarden, richtlijnen en (normerings)rapporten opgesteld. Hierin zijn legio aanbevelingen, afspraken en normen opgenomen voor de organisatie en kwaliteit van deze zorg. Bij een door het Landelijk Overleg PSO georganiseerde expertmeeting in april 2014 bleek dat het handhaven van deze regelingen en afspraken niet (altijd) gebeurt. Tot op heden was er echter nog geen overzicht van bestaande aanbevelingen, afspraken en normen. Het was hierdoor lastig om zicht te krijgen op alle aanbevelingen, waardoor moeilijk was na te gaan in welke mate de verschillende onderdelen reeds werden nageleefd in de praktijk.

ACHTERGROND In Nederland heeft bijna 3,5% van de bevolking te maken met kanker: ofwel zij hebben op dit moment kanker of hebben in het verleden kanker gehad. Dit aantal mensen met kanker zal de komende jaren toenemen - naar verwachting met ongeveer 1% per jaar (IKNL, 2016). Dit komt enerzijds door de vergrijzing van de bevolking en anderzijds door de verbetering in screenings-, diagnose- en behandelmogelijkheden, waardoor de levensduur van mensen met kanker toeneemt. Psychosociale oncologische zorg De gevolgen van de diagnose kanker en de behandelingen daarvan zijn op lichamelijk, psychisch en sociaal en spiritueel of levenbeschouwelijk gebied vaak zeer ingrijpend en het verloop van de ziekte is (vaak) moeilijk voorspelbaar. Psychosociale oncologische zorg (PSOZ) helpt bij het verwerken van de ziekte en de behandeling (Hofstede, 2013) en helpt mensen met kanker weer (en vaak sneller) te kunnen participeren in de maatschappij, te re-integreren in de arbeidsmarkt en/of ernstigere psychische problematiek te voorkomen. Naar schatting 70% van de mensen met kanker heeft voldoende steun aan basale psychosociale oncologische zorg geboden door bijv. de verpleegkundige, medisch specialist of huisarts. Deze zorg omvat enerzijds het screenen van het welzijn en daarmee tijdig signaleren van zorgbehoefte van mensen met kanker. Anderzijds omvat deze zorg informatieverstrekking, emotionele ondersteuning, adviezen over zelfmanagement, en het onder de aandacht brengen van patiëntenorganisaties en mogelijkheden voor lotgenotencontact. Ongeveer 30% van alle mensen die kanker heeft (gehad) heeft behoefte aan aanvullende PSOZ. Dit gaat om mensen die aanhoudend last blijven ervaren van o.a. psychische, sociale of fysieke klachten en problemen. Deze zorg kan worden geboden door bijvoorbeeld een psycholoog,

DOEL EN VRAAGSTELLINGEN Om naleving van gemaakte afspraken te realiseren was het allereerst van belang een overzicht te maken van bestaande aanbevelingen, afspraken en normen op het gebied van de PSOZ voor mensen met kanker. Naast een overzicht en samenvatting van de reeds bestaande standaarden, richtlijnen en rapporten, met de daarin opgenomen aanbevelingen en afspraken, dient dit rapport tevens meer inzicht te geven in hoeverre deze worden nageleefd. De conclusies en aanbevelingen uit dit rapport geven handvaten voor verbeteracties en zullen bijdragen aan de handhaving van aanbevelingen en afspraken door toezichthoudende instanties en zorginkoop conform richtlijnen door zorgverzekeraars.

4


METHODE

ZOEKCRITERIA Door middel van een online zoekstrategie in publieke bronnen (periode: 15 maart 2015- 30 oktober 2015) is gezocht naar bruikbare documenten in het jaartal 2000-

AANVULLENDE INTERVIEWS Om na te gaan hoe PSOZ zorgverleners zelf aankijken tegen de inhoud die in de diverse bronnen wordt onderstreept, is er een aantal PSOZ zorgverleners uit het veld geïnterviewd. Dit betreft een psycholoog in het ziekenhuis, een psychiater, een verpleegkundig afdelingshoofd, een zorgmanager, een medisch maatschappelijk werker en een hoogleraar huisartsgeneeskunde. Patiënten zijn bij de totstandkoming van dit rapport niet geïnterviewd. Waar in de verzamelde bronnen vanuit patiënten perspectief een mening wordt gegeven aangaande de diverse thema’s is de inhoud hiervan meegenomen in het rapport.

2015. De belangrijkste zoektermen die hierbij (al dan niet in combinatie) gebruikt waren zijn als volgt: - psychosociale zorg - kanker, oncologie; - chronische zorg, nazorg, nacontrole, follow-up; - palliatieve zorg, revalidatie - signaleren/signalering, screenen/screening, detecteren/detectie; - rapport, monitor, normeringsdocument, visie, streefnormen Vervolgens zijn de gevonden documenten weer gebruikt als aanknopingspunten om andere bronnen te kunnen vinden. SELECTIE Alle gevonden bronnen zijn gescreend op inhoud en geëxcludeerd indien deze geen betrekking hadden op de PSOZ. In totaal zijn 38 bronnen meegenomen in deze rapportage. OVEREENKOMSTEN EN DISCREPANTIES Deze definitief geselecteerde bronnen zijn vervolgens ingedeeld binnen een drietal thema’s: ‘ Wat?’, ‘Hoe?’ en ‘ Wie?’. Hierbinnen worden de meest besproken onderwerpen die in de bronnen geadresseerd worden uiteengezet. Deze thema’s en onderwerpen zullen puntsgewijs in deze rapportage worden besproken. Gekeken wordt naar overlap en discrepantie tussen de inhoud van de verschillende bronnen.

5


OVERZICHT BRONNEN De geselecteerde bronnen, die in dit document op de belangrijkste onderwerpen worden samengevat, zijn op alfabetische volgorde van bron in onderstaande tabel weergegeven. Aan elke bron is een nummer toegewezen waarnaar in de samenvattende stukken wordt verwezen. Voor overzichtsdoeleinden is in onderstaande tabel met een asterisk aangeven welk(e) onderwerp(en) binnen de PSOZ in de betreffende bron worden beschreven.

HOE

WAT

N

Naam Rapport

Bron

Jaar

1

Programma Oncologie

Achmea

2013

2

Kwaliteitscriteria vanuit patiĂŤnten perspectief Monitor borstkankerzorg: onderbouwing en lintje Veldagenda Oncologie

BVN

2003

BVN

2013

Div

2013

Nacontrole in de oncologie Zorgketen voor kankerpatiĂŤnten moet verbeteren Basisrichtlijn herstel na kanker Blauwdruk kanker en werk Kwaliteitskader organisatie oncologische zorg

GR

2007

IGZ

2009

IKNL

2010

IKNL

2009

IKNL

2012

3

4 5 6

7 8 9

Ketenzorg/ Toeganintegrale kelijkheid zorg

Signaleren

Verwijzen

WIE

Individueel zorgplan

Multidisciplinair

Huisarts

Zelfmanagement

Shared decision making

Vast aan- spreekpunt

*

*

*

*

*

*

* *

*

* *

*

* *

* *

*

* *

*

*

*

*

*

*

* *

* *

*

*

*

*

*

*

*

*

*

6


N

Naam Rapport

Bron

Jaar

10

Koersboek

IKNL

2015

11

Richtlijn detecteren behoefte psychosociale zorg Zorgstandaard Kanker

IKNL

2010

12 13 14 15 16

17

18

19 20

21 22

Behoefteonderzoek inloophuizen Basisset kwaliteitscriteria Nazorg bij kanker: de rol van de eerstelijn Eindrapportage zelfmanagement en Kanker anno 2010 Visie psychosociale zorg op maat Zo kan het ook!

Handboek organisatie mammazorg Kwaliteitscriteria voor de zorg aan mensen geraakt door kanker Kwaliteitscriteria voor de oncologische zorg Naar gespecialiseerde netwerken

Ketenzorg/ Toeganintegrale kelijkheid zorg

IKNL KWF 2014 NFK IPSO/Res 2014 con KiZ 2010 KWF

2011

LAZ

2010

Landelijk overleg PSO Lymfklier kankerver eniging NL (nu Hematon) NABON

2015

NFK

2014

NFK

2009

NFU/AvL

2012

Signaleren

Verwijzen

Individueel zorgplan

Multidisciplinair

Huisarts

Zelfmanagement

Shared decision making

Vast aan- spreekpunt

*

*

*

*

*

*

*

*

*

* *

*

* *

* * *

* * *

*

* *

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

2008

2008

7


N

Naam Rapport

Bron

Jaar

23

Oncologische zorg in de huisartsenpraktijk Zorg en leefsituatie van mensen met kanker 2013: deelrapportage I Zorg en leefsituatie van mensen met kanker 2013: deelrapportage II Ondersteuningsbehoeften van (ex-) kankerpatiĂŤnten en de rol van de huisarts Zorg en leefsituatie van mensen met kanker 2012: deelrapportage I Soncos normeringsrapport Kwaliteitscriteria prostaatkanker

NHG

2014

NIVEL

2013

NIVEL

2013

NIVEL

2010

24

25

26

27

28 29

30

31 32

33 34

Blauwdruk vaste contactpersoon in de oncologische keten Nazorg in de oncologische keten Casemanage- ment in de oncologische keten Zorgmodule Palliatieve zorg Psychosociale zorg bij ingrijpende somatische

NIVEL

2012

SONCOS

2015

Stichting Contact groep Prostaat kanker UMCU

2009

V&VN

2014

V&VN

2010

VWS

2013

VWS

2015

2012

Ketenzorg/ Toeganintegrale kelijkheid zorg

Signaleren

Verwijzen

Individueel zorgplan

Multidisciplinair

Huisarts

Zelfmanagement

Shared decision making

Vast aan- spreekpunt

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

* *

* *

*

*

* *

* *

*

*

8


N

35 36 37 38

Naam Rapport

aandoeningen Zinnige zorg: Screeningsfase Oncologische Revalidatie CVZ rapport Indicatorenset mammacarcinoom Indicatorenset prostaatcarcinoom

Bron

Jaar

ZINL

2015

ZINL

2008

ZINNL

2014

ZINNL

2014

Totaal aantal bronnen met genoemd onderwerp

Ketenzorg/ Toeganintegrale kelijkheid zorg

* * 17

7

Signaleren

Verwijzen

21

9

19

Individueel zorgplan

15

Multidisciplinair

Huisarts

* * 14

11

Zelfmanagement

13

Shared decision making

10

Vast aan- spreekpunt

12


THEMA’S

dient er aandacht te zijn voor afstemming met en samenhang tussen de disciplines die betrokken zijn bij de nacontrole. Andere bronnen onderschrijven specifiek dat PSOZ een integraal onderdeel is van de zorgketen en ten allen tijde moet kunnen worden aangeboden indien daar behoefte aan is (1,4,6,7,11,12,15,17,20,23,31,32,34,35 (maar enkel als integraal onderdeel van nazorg),36). Naast dat PSOZ voor de patiënten goed ingebed moet zijn in de integrale ketenzorg, zou deze zorg daarnaast ook te allen tijde beschikbaar moeten zijn voor naasten (5,7,10,11,12,17,20,21,23,33). Toegankelijkheid Het Landelijk Overleg PSOZ stelt dat PSOZ een integraal onderdeel van de zorg is en dat deze zorg voor iedereen, op elk moment in het oncologisch zorgtraject toegankelijk dient te zijn (17). Specifiek is het daarbij volgens de Gezondheidsraad belangrijk dat patiënten directe en laagdrempelige toegang hebben tot een adequaat zorgverlener indien zij vragen of klachten hebben (5), en dat deze zorgverleners kennis hebben van en toegang tot de (verwijs)mogelijkheden voor een eventuele aanvullende behandeling en zorg in het eigen centrum en de regio (2,7,9,12,17,34). Aanvullend hierop is het volgens de NHG belangrijk dat de nazorg, inclusief PSOZ, goed geïntegreerd is met de huisartsenzorg. Goede overdracht vanuit het ziekenhuis naar de huisarts is hiervoor noodzakelijk. Dan kan volgens de NHG deze zorg dichtbij huis worden geleverd, wat de toegankelijkheid bevorderd (24). In het kader van de toegankelijkheid van de zorg is het daarnaast van belang dat PSOZ voldoende beschikbaar komt uit de somatische DBC’s, en dat DSM classificaties binnen de GGZ toereikend moeten zijn voor mensen met kanker (17).

Vanuit diverse partijen zijn er legio aanbevelingen, afspraken en normen voor de PSOZ opgesteld. In de geïnventariseerde periode (15 maart 2015- 30 oktober 2015) ging dit om 38 verschillende documenten. Deze zijn, al dan niet in samenwerkingsverband, door verschillende partijen opgesteld, zoals (overheids)instanties, (wetenschappelijke) beroepsverenigingen, beleidsorganen en de patiëntenfederatie/verenigingen. De gemeenschappelijke deler van deze documenten ligt met name op integrale zorg en goede toegankelijkheid van zorg. Een tweede rode draad is het vraagstuk hoe dat bewerkstelligd dient te worden, en wie daar welke rol in heeft. Op basis van deze overeenkomsten is gekozen de gevonden literatuur op te splitsen in 3 thema’s: ‘ Wat?’ waarin aandacht wordt besteed aan wat wordt gesteld als een goede inrichting van de zorg: wat moet er minimaal aanwezig zijn voor goede PSOZ? In de volgende thema’s ‘Hoe?’ en ‘Wie?’ wordt vervolgens ingegaan op de diverse oplossingsrichtingen die worden gesteld om deze zorg te kunnen leveren en voor wie, volgens de diverse bronnen, welke kernrollen zijn weggelegd. ‘WAT’: OPLOSSINGSRICHTINGEN VOOR KWALITATIEF HOOGWAARDIGE ZORG Ketenzorg en integrale zorg Door de complexiteit en multidisciplinariteit van het oncologische zorgveld zien steeds meer partijen de noodzaak van samenwerken en afstemming om een zo goed mogelijke kwaliteit van zorg te kunnen bieden aan mensen met kanker. Niet alleen wat betreft het somatisch zorgtraject, maar ook wat betreft de integratie van PSOZ. ‘Integrale zorg’ is dan ook een onderwerp dat in veel bronnen, in totaal 17, naar voren komt (1,4-7,10-12,15,17,21,23,31,32,34-36). Zo schreef de Gezondheidsraad hierover al in 2007 dat voorlichting en psychosociale zorg als integraal onderdeel van de nacontrole opgenomen dient te worden (5). Hiervoor

10


IN DE PRAKTIJK: KETENZORG EN INTEGRALE ZORG Wanneer we zorgverleners spreken over ketenzorg/integrale zorg, blijkt de praktijk weerbarstiger dan op papier. Er blijken zowel verschillen tussen, maar ook binnen ziekenhuizen (op basis van tumortype) te zijn. Psycholoog: “Patiënten hebben niet zelf toegang tot PSOZ-zorgverleners, maar worden via hun afdeling verwezen. Patiënten worden niet altijd proactief gewezen op de mogelijkheden van gebruik van deze zorg. Naasten kunnen hier wel gezien worden maar dat is financieel lastig.” Psychiater: “PSOZ door psychologen en psychiater wordt hier ingeschakeld na verwijzing. Men kan in theorie wel zelf initiatief nemen om hulp te krijgen van een geestelijk verzorger en medisch maatschappelijk werk. Naasten kunnen in het kader van de behandeling van de patiënt gebruik maken van PSOZ, deze verwijzing staat tevens op naam van de patiënt.” Verpleegkundig afdelingshoofd: “Ik vind dat PSOZ niet echt proactief aan patiënten wordt aangeboden. Ondersteunende diensten zijn voor patiënten ook vaak onzichtbaar. Er zijn wel folders, en patiënten worden op deze diensten gewezen. Natuurlijk wordt een patiënt wel doorverwezen indien er psychosociale problematiek gesignaleerd wordt. Aan naasten wordt regelmatig gevraagd hoe het gaat, maar patiënten hebben zelf aangegeven dat ze de aandacht voor naasten als onvoldoende ervaren. Wellicht is het voor naasten onduidelijk dat ze hier ook terecht kunnen.” Zorgmanager: “Met name bij de mammacare is er veel aandacht voor het proactief aanbieden van PSOZ. Bij de andere patiëntgroepen is dit veel minder. Voor naasten hebben wij geen hulp in huis.” Medisch maatschappelijk werker: “Patiënten kunnen op de website kijken welke hulp zij kunnen krijgen en kunnen folders meenemen. En naasten zijn hier ook welkom.” Patiënten: In onderzoek uitgevoerd door ResCon en NIVEL geven patiënten aan dat psychosociale ondersteuning maar mondjesmaat wordt aangeboden via het medische circuit (13,27). De behandelaar heeft in drie kwart van de gevallen niet gesproken over de mogelijkheden van psychosociale ondersteuning (ongeacht of de patiënt daar op dat moment behoefte aan had).

11

‘HOE’: DE CONTINUITEIT VAN DE ZORG GEWAARBORGD Wanneer de gedeelde opinie is dat PSOZ voor iedereen toegankelijk moet zijn en dit een integraal onderdeel moet vormen van de zorgketen, is de volgende vraag hoe dit te bewerkstelligen en te borgen voor de toekomst. In de verschillende bronnen worden oplossingsrichtingen omschreven om de organisatie van de zorg te optimaliseren. Deze gaan vooral in op een systematische aanpak van 1 signaleren en indien nodig patiënten doorverwijzen. Daarnaast is een frequent voorgestelde oplossing dat er voor iedere patiënt een geactualiseerd individueel zorgplan dient te worden opgesteld, welke voor iedere betrokken zorgverlener en de patiënt zelf toegankelijk is. Signaleren Het belang van het structureel signaleren van psychosociale problematiek wordt onderstreept door 21 bronnen (3-9,11,12,14,17-21,23,24,28,31,33,34). In 10 bronnen wordt benadrukt dat psychosociale klachten zo vroeg mogelijk in het medische behandeltraject dienen te worden gesignaleerd (7-9,12,13,18, 20,21,33,34) alsmede dat er late signalering, d.w.z. na het afronden van de medische behandeling, plaatsvindt (5,7,8,11,12,17,20). Dit zou daarmee een vast en integraal onderdeel dienen te zijn van nacontroleprogramma’s. De algemene consensus is daarmee dat signaleren ziektefase overstijgend is en dient daarnaast als zodanig ook een onderdeel te zijn van de palliatieve fase. Bij tijdige en adequate signalering en verwijzing komen patiënten met psychosociale problemen zo vroeg mogelijk in het PSOZ zorgtraject terecht, wat de ziektelast van deze problemen vermindert. Verwijzen Indien tijdens het traject van systematisch signaleren blijkt dat een patiënt klachten ondervindt ten gevolge van kanker en/of de behandeling waarvoor aanvullende PSOZ nodig is, dient volgens 19 bronnen de patiënt verwezen te worden naar wat passende zorg wordt geacht (2,5,7-9,11,12, 13,15,17,18,20,21,23,24,28,31,33,34). Zes van hen beweert hierbij dat

1

Waar ‘signaleren’ staat wordt tevens ook ‘screenen/ detecteren’ bedoeld


zorgverleners, om goed door te kunnen verwijzen, tevens op de hoogte dienen te zijn van de verwijsmogelijkheden (2,7,9,12,17,34).

IN DE PRAKTIJK: VERWIJZEN

IN DE PRAKTIJK: SIGNALEREN

In de praktijk geven zorgverleners aan dat de verwijsstructuur niet altijd goed is vastgelegd. Een sociale kaart ontbreekt regelmatig.

Het systematisch signaleren van klachten wordt in de praktijk niet overal opgevolgd maar blijkt afhankelijk van de instelling en het tumortype. Ook blijkt in de praktijk dat signaleren (zowel of het gebeurt, alsmede op welke momenten) bij de ene patiëntgroep beter is vastgelegd dan bij de ander. Psycholoog: “In een groot deel van de zorgpaden is vastgelegd op welk moment men signaleert. Een groot deel van de verpleegkundigen neemt de lastmeter af, maar zijn ook getraind om te vragen hoe het met de patiënt en partner gaat. “ Psychiater: “Het signaleren is niet in alle zorgpaden opgenomen, met name bij mammacarcinoom wordt er trouw gebruik gemaakt van de lastmeter, en zijn er vaste momenten waarop dit gebeurd. Bij longkankerpatiënten wordt dit bijvoorbeeld nog niet gedaan, en breng ik proactief patiënten onder de aandacht bij de arts waarvan ik vermoed dat een verwijzing nodig is.” Verpleegkundig afdelingshoofd: “Indien een patiënt psychosociale problematiek kenbaar maakt wordt deze direct doorverwezen. In alle zorgpaden die we hebben staat de lastmeter genoemd, deze wordt afgenomen bij het opnamegesprek, bij de dagbehandeling, en bij het ontslaggesprek. Daar wij niet voor alles zorgpaden hebben gebeurt dit helaas niet voor iedere patiënt. In follow up is alleen voor patiënten met mammacarcinoom vastgelegd dat de lastmeter afgenomen moet worden. Hier is absoluut onvoldoende aandacht voor.” Zorgmanager: “De lastmeter is opgenomen in ons mammacare zorgpad. Deze wordt tevens ook 1 keer per jaar afgenomen tijdens follow-up. Bij de andere specialismen wordt er niets met de lastmeter gedaan, en detecteren van behoefte psychosociale zorg is niet op die manier opgenomen in het zorgpad.” Medisch maatschappelijk werker: “Ik weet in elk geval dat er wordt geprobeerd verpleegkundigen te attenderen om te signaleren door middel van het op vaste momenten gebruiken van de lastmeter. Los daarvan wordt er vaak aan de patiënt gevraagd hoe het gaat.”

Psycholoog: “Doordat de verwijzende afdeling betaalt voor de kosten, wordt er regelmatig naar buiten het centrum verwezen om de kosten te drukken. Verwijsmogelijkheden zijn vastgelegd in een document voor intern gebruik.” Psychiater: “Als er extern verwezen wordt dan wordt er meestal op basis van warme verwijzing verwezen. Maar het meeste blijft in huis.” Verpleegkundig afdelingshoofd: “Wij zijn een pilot begonnen waarbij patiënten bij een ‘coördinator ondersteuning’ komen om ook preventief aandacht te vestigen op PSOZ. Daarvoor is zowel in huis als buitenshuis een sociale kaart in beeld gebracht.” Zorgmanager: “Er zijn bij ons geen verwijsmogelijkheden vastgelegd. Bij ons wordt er dus meer doorverwezen door mensen die bekend zijn met PSOZ.” Medisch maatschappelijk werker: “Verwijzing is meestal afhankelijk van de contacten die men heeft met collega’s. Extramuraal verwijzen gebeurt meestal pas als de behandeling hier is voltooid. Dit wordt meestal gedaan op basis van het eigen netwerk.” Patiënten: Uit een onderzoek van ResCon bleek dat bij 20% van de (ex)kankerpatiënten psychosociale ondersteuning wel ter sprake is gekomen, maar dat er geen doorverwijzing heeft plaatsgevonden (los van of de patiënt daar behoefte aan had). Bij 19% van de naasten is psychosociale ondersteuning niet besproken, maar was er wel behoefte aan (13).

12


Individueel zorgplan & geïntegreerde dossiervoering Vijftien bronnen benoemen dat patiënten en hun zorgverleners gezamenlijk een individueel zorgplan ontwikkelen (4-7,10,12,14-16,20,21,23,29,31,34) waar zowel

MDO (11) of dat het multidisciplinair team in elk geval toegang heeft tot PSOZ zorgverleners (33).

alle betrokken zorgverleners als de patiënt toegang toe hebben, bij voorkeur niet alleen binnen, maar ook buiten het ziekenhuis. Hierin kunnen afspraken over de zorg en zelfmanagement worden vastgelegd. De Gezondheidsraad noemt, naast het belang van het inrichten van de nacontrole, tevens specifiek het individueel (na)zorgplan. Dit bevat op zijn minst informatie over de lichamelijke, maar ook psychosociale gevolgen van ziekte en behandeling, alsmede over de wenselijkheid en inrichting van de nacontrole, het moment van heroverweging en over blijvende aandachtspunten (5).

IN DE PRAKTIJK: DOSSIERVOERING

Zorgverleners geven aan dat in de praktijk het dossier van de PSOZ veelal niet gedeeld kan worden met collega’s, waardoor afspraken die worden vastgelegd niet per definitie bij alle betrokken zorgverleners bekend zijn. Psycholoog: “Indien een patiënt nog ergens anders gebruik maakt van PSOZ, staat dit meestal niet in het dossier. Ons dossier is tevens vertrouwelijk.” Psychiater: “De dossiers zijn hier niet geïntegreerd. Medisch specialisten hebben geen toegang tot het dossier van de psycholoog: ik daarmee ook niet.” Verpleegkundig afdelingshoofd: “De medisch specialist of ondersteunende diensten schrijven zo nodig een verwijsbrief indien extramurale zorg nodig is. Intramuraal hebben ondersteunende diensten hun eigen afgeschermde pagina’s binnen het EPD.” Zorgmanager: “Binnen ons eigen EPD zijn de ondersteunende diensten afgeschermd. De afstemming die extramuraal plaatsvindt is in de vorm van een verwijsbrief, dus overdracht, maar geen actieve dossiervoering met terugkoppelingen.” Medisch maatschappelijk werker: “Het is voor mij niet mogelijk om in het dossier te kijken van psychologen, dit maakt het lastig zorg af te stemmen. Indien een patiënt ook zorg krijgt bij een psycholoog dan kan ik dit enkel via de patiënt zelf achterhalen.”

‘WIE’: KERNROLLEN BINNEN DE ZORG Binnen de integrale zorg voor mensen met kanker zijn vele disciplines van zorgverleners betrokken. Binnen de diverse bronnen worden kernrollen omschreven voor het medisch behandelteam, maar ook voor de huisarts, verpleegkundige en gespecialiseerde PSOZ-betrokken zorgverleners. In legio bronnen wordt tevens benadrukt dat de PSOZ voor mensen met kanker niet alleen integrale zorg moet zijn, maar ook patiëntgericht. De patiënt wordt als partner in de zorg gezien, waardoor ook deze bepaalde rollen krijgt toebedeeld. Multidisciplinair team Multidisciplinair werken wordt in de zorg aan de oncologische patiënt gezien als van groot en noodzakelijk belang. Dit belang wordt dan ook in 14 van de geincludeerde bronnen benadrukt (3,6,7,9-12,20,21,23,29,34,37,38). Dit betreft in de meeste bronnen echter de professionals direct betrokken bij de medischtechnische behandeling. In enkele bronnen wordt aangegeven dat betrokkenheid van een PSOZ georiënteerde zorgverlener binnen het multidisciplinaire zorglandschap tevens gewenst is. Dit kan gaan over deelname van een PSOZ zorgverlener aan het multidisciplinair overleg of team (2,3,7,21), een apart PSOZ

13


IN DE PRAKTIJK: MULTIDISCIPLINAIR TEAM

Huisarts De huisarts wordt in 13 bronnen een in toenemende mate belangrijke rol toebedeeld binnen de multidisciplinaire oncologische zorg, (4,5,7,10,12,15,22,

Binnen het multidisciplinair overleg (MDO) is bij voorkeur een PSOZ zorgverlener aanwezig. In de praktijk blijkt dit bij bepaalde patiëntgroepen al meer vormgegeven dan bij andere. Zorgverleners vertellen: Psycholoog: “In de palliatieve zorg, jongvolwassenen en bij mammacarcinoom is er altijd een psychosociaal MDO. Voor andere vormen van kanker is dit er niet, daarom zijn verpleegkundigen en casemanagers bij het medisch MDO aanwezig. Zij hebben dan de taak om patiënten die mogelijk PSOZ nodig hebben te signaleren.” Psychiater: “Alleen bij het palliatie MDO is standaard een PSOZ zorgverlener aanwezig. Indien het efficiënt kan ben ik ervoor dit voor alle patiënten te doen.” Verpleegkundig afdelingshoofd: “Er zijn geen ondersteunende diensten bij het MDO aanwezig bij het MDO. In de patiënt besprekingen wel, maar veelal op uitnodiging. Welke dienst dit is hangt af van de afdeling.” Zorgmanager: “Hoewel er standaard een PSOZ professional aanwezig is bij het MDO merk je in de praktijk dat er nauwelijks tijd voor is. De aandacht gaat toch vooral naar de medische zaken.”

23,25,26,33,34). en binnen 9 bronnen ook specifiek binnen de nazorg en –controle van mensen met kanker op het gebied van de PSOZ (5,7,10,12,15,23,25,26,33,34). De NHG sluit zich aan bij deze visie en deelt de mening dat de huisarts aandacht dient te hebben voor de psychosociale aspecten in de verschillende fasen van het oncologisch zorgcontinuüm (23). De huisarts zou binnen de nazorg bepaalde taken op zich kunnen nemen, zoals het zich richten op het signaleren, begeleiden en behandelen van psychosociale klachten, en kan doorverwijzen indien nodig (5,23,34). Hierbij wordt wel genoemd dat de overdracht van gegevens aan de huisarts cruciaal is (7,10,12,34) evenals een goede samenwerking binnen het netwerk (10,22). De huisarts zou volgens twee bronnen tevens de rol van vast aanspreekpunt toebedeeld kunnen zijn doordat deze de mensen met kanker in verschillende ziektefasen ziet (15,23,zie ook ‘ vast aanspreekpunt’). Zelfmanagement De patiënt wordt in het gros van de rapporten gezien als degene die samen met zorgverleners de regie over diens eigen zorgtraject heeft. Om deze regie te blijven houden wordt zelfzorg, oftewel zelfmanagement, een belangrijke pijler in de zorg. Volgens de verzamelde bronnen zouden zorgverleners daarom patiënten moeten bevorderen en ondersteunen in zelfmanagement (1,4,7,10,12,16,17,20,21,23,31,33,34). De inhoud en organisatie van zelfmanagement wordt in deze bronnen niet nader omschreven. Het belang van zelfmanagement wordt door diverse partijen onderschreven, maar desalniettemin in minder van de helft van de bronnen, namelijk 13 van de 38, benadrukt.

Medisch maatschappelijk werker: “Een maatschappelijk werker en een psycholoog zijn altijd aanwezig bij het MDO van alle patiëntgroepen.”

14


IN DE PRAKTIJK: DE HUISARTS

IN DE PRAKTIJK: ZELFMANAGEMENT

Een goede samenwerking met en overdracht naar de huisarts binnen het oncologisch netwerk blijkt in de praktijk lastig. Vaak is de huisarts onvoldoende op de hoogte. Psycholoog: “Het is aan de patiënt om toestemming te geven of er overdracht van PSOZ gegevens naar de huisarts mag zijn. Indien een patiënt eerder zorg heeft gehad vraag ik informatie vaak bij de huisarts op. Andersom zoekt de huisarts ons ook wel op voor informatie indien gewenst.” Psychiater: “De psychologen schrijven altijd een brief, ik bel vaak even. Het hoort niet dat de huisarts erom moet vragen, maar soms wordt het niet aan de huisarts medegedeeld. Ook vindt de overdracht niet op een vast moment plaats. Andersom, als de huisarts doorverwijst naar PSOZ dan weet het ziekenhuis dat ook niet altijd. “ Verpleegkundig afdelingshoofd: ”Terugkoppeling wordt volgens mij in ieder geval gedaan aan de verwijzer. Hoe de terugkoppeling naar de huisarts is weet ik niet exact.” Zorgmanager: “Medische psychologie doet een actieve overdracht naar de huisarts waarin staat dat de patiënt zich op dat moment daar voor psychosociale zorg bevindt.” Hoogleraar huisartsgeneeskunde: “In medisch opzicht is er al veel verbeterd, maar het is niet standaard zo dat een huisarts op de hoogte is van de PSOZ die een patiënt op dat moment krijgt. Ik denk dat het er sterk vanaf hangt hoe een ziekenhuis z’n zorg heeft georganiseerd. Als het gaat om patiënten die afwisselend steeds in beeld komen met problematiek, de ene keer bij de huisarts, de andere keer in het ziekenhuis, dan kan het mis gaan.” Medisch maatschappelijk werker: “Vanuit medisch maatschappelijk werk bellen wij altijd naar de huisarts. Maar dat gaat specifiek alleen over onze behandeling.” Patiënten: Twaalf procent van de patiënten geeft aan behoefte te hebben aan (meer) contact met de huisarts (26). Drie op de tien patiënten geeft aan dat de huisarts hen geïnformeerd heeft over mogelijkheden van psychosociale zorg. Dertig procent van de kankerpatiënten ziet de huisarts als geschikte persoon voor het afstemmen van de zorg. Met de huisarts als coördinator hebben patiënten echter geen bijzonder goede ervaring (25).

15

Uit de praktijkervaring met diverse zorgverleners blijkt ook dat zelfmanagement nog in opkomst is. Het wordt in de praktijk niet, of mondjesmaat en alleen aan bepaalde patiëntgroepen aangeboden. Psycholoog: “Voor borstkankerpatiënten hebben we een online zelfmanagement platform. Deze is momenteel voor andere patiëntgroepen nog in ontwikkeling. Maar hier in huis gebruiken wij vaak blended care, een combinatie van zelfmanagement met gesprekken.”

Psychiater: “We zouden naar mijn mening meer aan zelfmanagement moeten doen. Heel veel patiënten kunnen namelijk ook veel zelf.” Verpleegkundig afdelingshoofd: “Zelfmanagement komt steeds meer voor, bij ons komt dit tot uiting in o.a. zorgportalen en een inloopcentrum voor ondersteunende diensten.” Zorgmanager: “Wij moeten de omslag naar zelfmanagement nog maken. We zien wel in dat het belangrijk is.” Patiënten: Uit onderzoek van het NIVEL blijkt dat 8 procent van de ondervraagde patiënten aangeeft behoefte te hebben aan (meer) zelfmanagement ondersteuning bij het oppakken van het dagelijks leven (26). Dit is het grootst bij de patiënten die twee tot vijf jaar geleden gediagnosticeerd zijn.


Shared decision making Shared decision making ofwel gezamenlijke besluitvorming, is ook een veel besproken wijze waarbij de patiënt actief kan participeren in diens eigen

betrokken is bij de zorg als geheel (15,23). Als randvoorwaarde wordt er beschreven dat de huisarts hiervoor een goede samenwerking met PSOZ zorgverleners nodig heeft.

zorgtraject. Hierbij wordt de patiënt ondersteund en gecounseld bij het nemen van beslissingen en komen arts en patiënt samen tot een beleid dat het beste bij de patiënt past (4,7,12,16,17,20,21,23,33). In twee bronnen wordt op meer concrete wijze omschreven hoe dit vorm krijgt. Om een rol te kunnen spelen in de besluitvorming, moeten patiënten volgens de Gezondheidsraad bijvoorbeeld wel goed op de hoogte zijn van doelstellingen en mogelijkheden van de behandeling (5). In de zorgstandaard Kanker (12) wordt het meest uitgebreid geschreven hoe shared-decision making kan worden gewaarborgd, waarbij het uitgangspunt is dat deze aan vier voorwaarden voordoet: 1) de patiënt krijgt op het individu afgestemde informatie, 2) de mogelijke voor- en nadelen worden besproken, 3) de waarden en voorkeuren van de patiënt worden nagegaan en 4) de patiënt krijgt en neemt voldoende tijd voor besluitvorming.

.

IN DE PRAKTIJK: VAST AANSPREEKPUNT

Het vaste aanspreekpunt van de patiënt ligt hoofdzakelijk bij de medisch specialist of verpleegkundige. Voor bepaalde patiëntgroepen zijn er casemanagers beschikbaar, maar dit is in de praktijk nog niet de standaard. Psycholoog: “Voor een aantal groepen patiënten zijn er casemanagers –veelal bij grote patiëntgroepen-, maar niet voor alle. Hiervoor zijn de verpleegkundige en medisch specialist het aanspreekpunt. “ Psychiater: ”Patiënten hebben hier contact met hun medisch specialist en verpleegkundig specialist. Er is daarnaast niet één vast persoon.” Verpleegkundig afdelingshoofd: “Casemanagers zijn er bij ons niet, maar er zijn wel verpleegkundig specialisten als vaste contactpersoon.” Zorgmanager: “Wij hebben voor de mammacare wel vaste contactpersonen: verpleegkundig specialisten, maar geen officiële casemanagers. Dit is niet voor andere tumortypes het geval.” Medisch maatschappelijk werker: “Voor de palliatieve zorg is er op verzoek een casemanager mogelijk. Verder zien de patiënten met name de verpleegkundige en medisch specialist.” Patiënten: In een door NIVEL uitgevoerd onderzoek geeft bijna de helft van de ondervraagde patiënten (43%) aan dat er niemand is die nu, of in het verleden verantwoordelijkheid opneemt voor het afstemmen van de zorg tussen verschillende zorgverleners en het bewaken van het overzicht van de zorg (26).

Vast aanspreekpunt Een groot deel van de patiënt- en overheidspartijen, namelijk 12 bronnen, zijn het daarnaast met elkaar eens dat patiënten moeten kunnen rekenen op één aanspreekpunt in de keten waarmee zij afspraken kunnen maken over de behandeling (6,7,9,12,17,20,21,23,30,31,32,33). Volgens de IGZ (6) dient dit aanspreekpunt in iedere periode van zorg in het patiëntendossier traceerbaar te zijn. Vanuit de richtlijn Herstel na Kanker wordt aangevuld dat dit ook het geval moet zijn wanneer de follow-up voorbij is (7). Naast een aanspreekpunt moet deze volgens de bronnen persoon idealiter ook overzicht hebben over het behandeltraject van de patiënt. De meeste bronnen pleiten voor het onderbrengen van deze functie bij de gespecialiseerde oncologieverpleegkundige en verpleegkundig specialist (7,11,15,31,32), al dan niet in functie als casemanager (17,30,32). De huisarts als vast aanspreekpunt wordt in twee bronnen genoemd, met als voordeel dat de huisarts van meet af aan

16


DISCUSSIE

beschouwing. In het document ‘meer netwerken binnen de oncologie (Taskforce Oncologie, 2015) wordt gesproken over de verbetering van oncologische zorg door netwerkvorming, maar wordt de PSOZ hier niet in genoemd. Opvallend is ook dat afhankelijk van de patiëntgroep, in diverse kwaliteitsdocumenten PSOZ al dan niet aan bod komt. Zo wordt in de indicatorenset mammacarcinoom en prostaatcarcinoom van ZINNL nagegaan welke PSOZ zorgverlener deel uitmaakt van het team/MDO, maar in de iwordt in de ndicatorenset blaascarcinoom, longcarcinoom en colorectaal carcinoom van hetzelfde jaar (ZINNL, 2014, niet opgenomen in het overzicht) geen invulling aan de PSOZ gegeven. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat de inhoud van indicatorensets dynamisch zijn en daarmee aan jaarlijkse verandering onderhevig.

Veel mensen met kanker hebben om een of andere reden op enig moment tijdens of na de medische behandeling behoefte aan PSOZ. Dit helpt hen om te gaan met de diagnose en problematiek als gevolg van de medische behandeling. Daarnaast helpt het hen weer te kunnen participeren in de maatschappij, te reintegreren in de arbeidsmarkt en/of ernstigere psychische problematiek te voorkomen. Om deze zorg te kunnen borgen is door vele partijen aandacht besteed aan het opstellen van standaarden, richtlijnen en rapporten, met daarin aanbevelingen en afspraken over op welke wijze de PSOZ ingericht zou moeten zijn. Door de veelheid aan informatie is er op dit moment echter geen overzicht van deze verschillende documenten. Om dit te realiseren is hiertoe het huidige overzichtsrapport gemaakt waarin de kern van bestaande standaarden, richtlijnen en rapporten, met de daarin opgenomen aanbevelingen en afspraken

MOGELIJKE BEPERKINGEN Ondanks dat tijdens de inventarisatie van de gebruikte bronnen een zorgvuldige zoekstrategie is gehandhaafd, is het mogelijk dat er na de gestelde zoekperiode nieuwe documenten zijn gepubliceerd die niet opgenomen zijn in dit overzicht. Verder is getracht via interviews een beeld te schetsen van de PSOZ in de klinische praktijk. Deze interviews geven richting aan de theoretische inhoud, echter hierbij kan de kanttekening worden geplaatst dat niet alle PSOZ disciplines zijn ondervraagd, er van elke discipline 1 persoon is ondervraagd, en er slechts enkele instellingen zijn belicht. Deze interviews dienen echter als een aanvulling gezien te worden op wat we überhaupt weten uit de praktijk.

uiteen is gezet in 10 meest besproken punten. Daarnaast dient dit rapport tevens meer inzicht te verschaffen in hoeverre deze worden nageleefd, door de hoofdpunten uit dit overzicht te staven aan de praktijk. HOOFDLIJNEN EN OPVALLENDHEDEN Uit de 38 bronnen in dit overzicht blijkt dat integraliteit van de zorg het meest beschreven onderwerp is en dat dit binnen de meeste bronnen ook de PSOZ omvat als onderdeel van deze integrale zorg. Een veelbesproken onderwerp in de rapporten binnen het thema ‘hoe’ betreft het tijdig en systematisch signaleren van psychosociale problematiek en indien nodig doorverwijzen naar aanvullende PSOZ. In het thema ‘wie’ wordt vooral de patiënt zelf (middels zelfmanagement

AANBEVELINGEN Deze inventarisatie is een eerste aanzet tot het inzichtelijk maken van de bestaande standaarden, richtlijnen en rapporten, met de daarin opgenomen aanbevelingen en afspraken omtrent de PSOZ. Deze uiteenzetting laat zien dat er op papier overeenstemming is over het beeld van integrale en continue PSOZ, maar dat dit in de praktijk nog verre van bereikt is. Maar hoe kunnen we eraan bijdragen dat wat op papier is benoemd wel daadwerkelijk vorm krijgt in de praktijk? Dit rapport kan alle betrokken partijen in het veld, waarbij specifiek deze

het meest besproken), en het belang van een vast aanspreekpunt. In enkele niet geïncludeerde bronnen wordt er door de partijen geen enkele invulling gegeven aan de PSOZ maar wordt vooral de somatische zorg omschreven. Zo wordt er in ‘Kankerzorg in beeld’ (IKNL, 2014) de kwaliteit van de kankerzorg in Nederland beschreven, maar blijft hierbij de PSOZ buiten

17


die zich bezig houden met het monitoren en handhaven van de zorg, helpen bij het vormgeven van een checklist of indicatoren, welke vervolgens kunnen worden gemonitord en handhaving kan plaatsvinden indien nodig. Dit zou het

onderstaande tabel zijn de verschillende hoofdlijnen en bijbehorende suggesties voor mogelijke indicatoren inzichtelijk gemaakt. Deze hoofdlijnen en suggesties voor indicatoren kunnen informatie geven voor een concrete tool om verder in de

monitoren en handhaven kunnen vergemakkelijken. Deze indicatoren zouden tevens opgenomen dienen te worden in de verschillende registratiesystemen. In

praktijk te registreren of de aanbevelingen en afspraken worden nageleefd, en om verbeteracties in te zetten wanneer dit onvoldoende gehandhaafd wordt.

Hoofdlijn

Suggesties voor indicatoren

Ketenzorg/integrale zorg

PSOZ maakt vast onderdeel uit van de geboden oncologische zorg

Toegankelijkheid

Een patiënt kan ten allen tijde terecht voor PSOZ, in alle fases van het zorgtraject

Signaleren

Bij alle patiëntgroepen wordt systematisch en tijdig gesignaleerd voor psychosociale problematiek Psychosociale problematiek wordt middels een gevalideerd meetinstrument in kaart gebracht en teruggekoppeld aan de patiënt De momenten voor signalering zijn voor iedere patiëntgroep vastgelegd, zowel tijdens de (curatieve) behandeling, tijdens follow-up als tijdens de palliatieve fase

Verwijzen

Zorgverleners verwijzen een patiënt indien nodig tijdig door voor PSOZ Zorgverleners zijn op de hoogte van de verwijsmogelijkheden binnen en buiten de eigen instelling

Individueel zorgplan

Behandelaren stellen in gezamenlijkheid met de patiënt een individueel zorgplan op Alle zorgverleners die bij de patiënt betrokken zijn en de patiënt zelf hebben toegang tot dit individueel zorgplan

Multidisciplinair team

Een PSOZ zorgverlener maakt vast onderdeel uit van alle multidisciplinaire overleggen

Huisarts

De huisarts dient tijdens het nazorgtraject diens patiënten te screenen op psychosociale problematiek Indien nodig dient hij de patiënt door te verwijzen naar specialistische zorg

Zelfmanagement

Een patiënt wordt standaard gewezen op en ondersteund in het gebruik van zelfmanagement

Shared decision making

De zorgverleners betrekken de patiënt bij de besluitvorming en houden hierbij rekening met de individuele doelen, behoeften en situatie van de patiënt

Vast aanspreekpunt

Een patiënt kan rekenen op een vast aanspreekpunt in de oncologische keten, zowel tijdens als na behandeling Dit vast aanspreekpunt is vastgelegd in het dossier en het is voor alle betrokken zorgverleners en de patiënt duidelijk wie deze persoon is

18


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.