NVMT Magazine 2021

Page 1

AL 40 JAAR DÉ SPECIALIST VAN HET BEWEGINGSAPPARAAT

NVMT Magazine

Met onder andere: Reacties op de lezing van professor Dave Nicholls

Rob Oostendorp en Jeanine Frenk in gesprek Geschiedenis van de manuele therapie


Colofon Dit magazine wordt uitgegeven naar aanleiding van het veertigjarig bestaan van de Nederlandse Vereniging voor Manuele Therapie. Tekst en concept: Alexander Reeuwijk Redactie: Marianne de Roon en Marjolein Tetteroo Bureauredactie: José Ferdinandus Ondersteuning: Radha Einerhand-Soekhoe Vormgeving: Sander Pinkse Boekproductie Omslagfoto: Altin Kaftira Drukker: Muller Print & Sign Aan het magazine werkte mee: Will Bonneveld, Melvin Bos, José Ferdinandus, Jeanine Frenk, Hans Gerritsen, Altin Kaftira, Henri Kiers, Rutger Klauwer, Tom van der Leij, Dave Nicholls, Rob Oostendorp, Karel Opraus, Alexander Reeuwijk, Arianne

Verhagen, Huub Vossen, Gerard van der Wees, Anton de Wijer, Tom Wijnands, Nadia ten Wolde NVMT Postbus 248 3800 AE Amersfoort nvmt@kngf.nl www.nvmt.nl bezoekadres p/a KNGF: Stadsring 159b 3817 BA Amersfoort Disclaimer De artikelen en verhalen die hier zijn gepresenteerd, zijn speciaal geschreven voor het jubileummagazine dat u zojuist heeft gelezen. Ze zijn alle geschreven in 2021. De gepresenteerde informatie is op het moment van publicatie actueel.


De toekomst van de manuele therapie GERARD VAN DER WEES  VOORZITTER NVMT

De nvmt bestaat veertig jaar. Voor veel therapeuten is dat de tijdspanne van hun carrière. In zo’n periode maakt ons vak, de gezondheidszorg en de maatschappij veel ontwikkelingen door. Soms tegen de storm in, soms met de wind mee, heeft ons vak zich gerijpt tot een gewaardeerde therapie. Geapprecieerd door verwijzers, verzekeraars en vooral door onze patiënten. Maar blijft dat zo? Het valt niet te ontkennen, dat er ook ontwikkelingen zijn, die ons vak onder druk zetten. Neem de toenemende tendens naar hands-off werken. Soms lijkt hands-on werken wel een ouderwets en achterhaald begrip. Manueel therapeuten werken graag met hun handen. Aanraking van de patiënt is de kern van hun werkwijze. Daarmee maken ze verbinding met de patiënt. In de begeleiding naar herstel is dat van essentieel belang. Manueel therapeuten zijn bij uitstek degenen die in staat zijn die verbinding maken. Zowel fysiek als van mens tot mens. In die combinatie ligt de kracht van de manueel therapeut. Nu en in de toekomst. Daarnaast is de kennis en kunde van de manueel therapeut essentieel. Het is al lang niet meer de manipulatie waarin de kracht van de manuele therapie ligt. Het is met name van belang om de kennis en ervaring van de therapeut in te zetten om de klacht

van de patiënt, geplaatst in zijn of haar context, te analyseren en op grond daarvan een passende aanpak aan te bieden. Dat neemt niet weg, dat er in de toekomst andere accenten nodig zijn om manuele ­therapie optimaal in te zetten. Waar ­manueel therapeuten in de achterliggende jaren een volledig behandeltraject uitvoerden, zou het in de toekomst heel goed denkbaar zijn, dat zij op specifieke onder­delen van een behandeltraject worden ingezet. Het gaat daarbij om zaken waar zij deskundig in zijn, zoals het analyseren van de bewegingsbeperking, die beperking opheffen en zo ruimte maken voor beweging en beter functioneren. Waarna andere disciplines het behandeltraject kunnen voortzetten. Deze ontwikkeling zou vorm kunnen krijgen binnen praktijken of wijkgezondheidscentra. Het gevolg daarvan zou een optimale inzet van alle betrokkenen zijn in een multidisciplinaire setting. Met als resultaat hybride therapievormen waarbij van de specifieke expertise van elke hulpverlener gebruik wordt gemaakt. Met een dergelijke ontwikkeling is er toekomst voor de manuele therapie.

*


Inhoud OUD & NIEUW

REFLECTIE

Een gesprek tussen Rob Oostendorp en Jeanine Frenk  5

Vier reacties op de lezing van Dave Nicholls 40

INTERVIEW

ARTIKEL

Topsportbegeleiding aan de Amstel; een gesprek met Rutger Klauwers  19

De geschiedenis van de manuele therapie 45

INTERVIEW

BRIEVEN

Ongetemde nieuwsgierigheid; een gesprek met Stijn Willems  29

Beste... Een briefwisseling tussen Melvin Bos en Tom Wijnands  54

LEZING Fysiotherapie onder vuur... de keynote lezing van professor Dave Nicholls 37

GESPREK: ROB OOSTENDORP EN JEANINE FRENK


INTERVIEW: RUTGER KLAUWERS

LEZING: DAVE NICHOLLS

INTERVIEW: STIJN WILLEMS


4


Oud & Nieuw

Rob Oostendorp en Jeanine Frenk FOTO’S: TOM VAN DER LEIJ

De laatste zondag in september is tevens de laatste zomerse dag van het jaar. Terwijl de zon nog volop schijnt voel je de frisse herfstlucht er al voorzichtig doorheen prikken. Op de Herenmarkt, aan de Amsterdamse Brouwersgracht spelen de kinderen tussen de bruin geworden kastanjebladeren en de terrassen aan de Haarlemmerstraat zitten vol. Halverwege de straat, tussen coffeeshops, cafés en toeristenwinkeltjes, staat het statige West-Indisch huis, met zijn witgepleisterde gevel en zijn imposante geschiedenis. Hier zetelde in de zeventiende eeuw de Heren XVII, het bestuur van de West-Indische Compagnie, die de opdracht gaf tot het bouwen van een fort op het eiland Manhattan. In de kelders lag ooit de zilvervloot die Piet Hein op de Spanjaarden buitmaakte opgeslagen, die hem voor eeuwig aan het Boliviaanse edelmetaal vastklonk. Tegenwoordig is er het restaurant Nieuw-Amsterdam in gevestigd, met een prettig terras, inclusief een beeld van Peter Stuyvesant in de klaterende fontein. Met oud en nieuw Amsterdam verenigd in één pand is dit een symbolische locatie om met twee manueel therapeuten te spreken. De ene, Rob Oostendorp, heeft met zijn wetenschappelijk onderzoek ongetwijfeld alle nu praktiserende manueel therapeuten beïnvloed. De ander, Jeanine Frenk, slaagde voor de havo toen Oostendorp met emeritaat ging... Kortom, het perfectie koppel om

een gesprek te voeren over het verleden, het heden en de toekomst van de manuele therapie. Rob Oostendorp is vroeg. Ruim een halfuur voor onze afspraak betreedt hij het West-­ Indisch huis: leren map onder de arm en zoekend naar zijn telefoon om de QR-code te laten scannen. Het nieuwe (tijdelijke) normaal is dit weekend ingegaan. Zodra we zijn gaan zitten en na het uitwisselen van enkele aftastende vragen, zijn we meteen in een gesprek gewikkeld over onderzoek, manuele therapie en werken na je emeritaat, totdat ook Jeanine Frenk het West-Indisch Huis binnenloopt. Laten we bij het begin beginnen. Wat was voor jullie de aanleiding om fysiotherapie en daarna manuele therapie te gaan studeren? Frenk: ‘Mijn moeder is fysiotherapeut. Ze werkt op de afdeling met demente mensen in een verzorgingstehuis. Ik heb ooit wel eens een dagje met haar meegelopen, maar dat was echt niks voor mij, zo saai. Toen dacht ik, fysiotherapie studeren, dat ga ik echt nooit doen. Totdat ik door een voetbalblessure bij een sportfysio- en manueel therapeut kwam, die mij manipuleerde. Vanaf dat moment ging er een wereld voor mij open. Als ik dan geen arts kan worden, dan word ik manueel therapeut, besloot ik en schreef me in voor een bacheloropleiding

5


Oostendorp: ‘Het is niet een gewrichtje met een stoornis, dat is maar een schakeltje in het geheel.’ 6

fysiotherapie aan de Hogeschool Leiden, met de mogelijkheid om door te stromen naar geneeskunde. Maar ik vond de opleiding uiteindelijk zo leuk, dat ik die gewoon heb afgemaakt. Maar ik miste wel de verdieping. Dus na een paar jaar praktijkervaring ben ik naar de somt in Amersfoort gegaan.’ Oostendorp: ‘En heb je toen vooral in een particuliere praktijk gewerkt?’ Frenk: ‘Ja, best wel een tijdje. Ik heb drie jaar in een particuliere praktijk gewerkt en een jaar in de Bergman Kliniek. Maar goed, toen ben ik daarna dus manuele therapie gaan studeren. Vooral omdat die studie je echt zoveel beter kritisch leert nadenken. Waarom doe je wat je doet. Dat vond ik erg belangrijk. Het manipuleren kwam daar nog als een extraatje bij. Ik heb veel profijt van dat alles in mijn eigen praktijk in Gouda, die ik sinds een twee jaar heb.’ Rob, jij bent in 1964 begonnen aan de studie fysiotherapie, toentertijd heilgymnastiek en massage. Was dat een bewuste keuze? Oostendorp: ‘ Nee, dat was het zeker niet. Ik kom uit een middenklasse gezin, waarin geen enkele medische traditie zat en waarin ook niemand aan de universiteit had gestudeerd. Dus toen ik na mijn gymnasium een keuze moest maken, was dat wel puzzelen.’ Mijn vader kende meneer Hesp, die destijds hoofd was van de afdeling fysiotherapie in de Sint Maartenskliniek in Nijmegen.

Hij was leraar lichamelijke opvoeding en hij was heilgymnast. Op een keer zei hij tegen mijn vader, waarom komt Rob geen heilgymnastiek en massage studeren? Dat ben ik toen gaan doen. Ik ben dus echt door een oude heilgymnast, die ook nog docent lichamelijke opvoeding was, opgeleid.’ Zat je meteen op je plek? Had je meteen het gevoel: ja, dit is het. Oostendorp: ‘Ja, dat weet ik eigenlijk niet. Het was niet zo dat ik direct dacht: dit is het vak van mijn leven. Het was ook eigenlijk meer een soort “inservice-opleiding”, zoals er in die tijd heel veel waren, zoals voor verpleegkundige en radiologisch laborant. Het was absoluut niet zo professioneel als dat het nu is. We hadden als docenten alleen maar de artsen en heilgymnasten die daar werkten. Een deel van mijn studie heb ik in diensttijd gedaan. Dus na drie jaar kon ik al aan het werk als heilgymnast/masseur. Later deed ik de opleiding fysiotechniek erbij. Die duurde een jaar. In de jaren zeventig kreeg ik toen een bewijs van bevoegdheid als fysiotherapeut.’ Ik heb in die tijd een waarneming voor een overspannen collega gedaan. Dat betekende van ’s ochtends acht tot ’s avonds acht werken in de praktijk, en iedere dag hetzelfde. Ik dacht meteen, dit wordt hem niet. Toen ben ik in het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen gaan werken.’


7

En hoe was dat? Hoe werd er in die tijd door de specialisten naar fysiotherapeuten gekeken? Oostendorp: ‘Ja, hoe werd er naar gekeken. Zo van, die doen maar wat. Dat klinkt heel bot. Maar er was wel een hoogleraar die een beetje door had wat de potentie van fysiotherapie was: professor Prick van neurologie. Hij nam me niet alleen serieus, maar hij straalde dat ook uit naar zijn assistenten. Daar was ook Gerard Worm bij, die bij uitstek in staat was om observaties bij patiënten te doen. Hij was echt een voorbeeld voor me. Ik deed ook gewoon dingen van hem na. In die jaren is wel de basis gelegd voor mijn verdere carrière. Toen heb ik geleerd om observaties te doen bij mensen met een neurologische aandoening, waarbij je een aanspraak doet op hun bewegingsvoorstelling. Ik heb voorbeelden genoeg gezien van hoe het niet moet, hoe therapeuten aan patiënten met de ziekte van Parkinson trokken en sleurden, maar ze niet aan het lopen kregen. Worms vroeg die patiënten bijvoorbeeld wat ze vroeger voor werk deden en integreerde die bewegingen

dan in de therapie. En dat werkte! Bewegingen moeten bij mensen passen. Het was ook de periode dat ik kennismaakte met manuele therapie, volgens de methode Van der Bijl. En die sprak me toch wel aan. Niemand begreep hem, ik ook niet. Hij maakte het veel te ingewikkeld. Maar wat me aansprak was zijn theorie dat ieder mens een voorkeursbeweging heeft, met daaraan gekoppeld een vast bewegingspatroon. Je moest dus denken in een keten. Er waren natuurlijk ook wel stoornissen in die patronen, maar je benaderde de hele keten. Want het is niet een enkel gewrichtje met een stoornis, dat is maar een schakeltje in het geheel. En toen kwam ik in Eindhoven terecht. Dat is wel een mooi anekdotisch verhaal. Ze keken daar ook zo op de vierkante centimeter... is het nou het linker facetgewrichtje of het rechter facetgewrichtje... En dat is tot op de dag van vandaag nog steeds een probleem. De diagnostiek binnen de manuele therapie is niet valide. Die is alleen valide voor jezelf.’ Frenk knikt: ‘Ja, dat herken ik absoluut. Ik


8

ben vorig jaar afgestudeerd aan de somt. Als je tijdens de praktijklessen moest onderzoeken en moest opschrijven op welk niveau iemand een stoornis had, kwam de helft van de studenten op hetzelfde niveau uit, maar de andere helft ook niet.’ Oostendorp: ‘Je ziet het ook bij de bewegingen van het sacro-iliacaal gewricht. Die worden met zuiverheid, of quasi-zuiverheid gemeten, maar op de snijzaal heb ik het gewricht onderzocht en echt, je krijgt er geen beweging in. En dat is maar goed ook. Toch denkt men: het zit vast, het staat scheef... het is een voorbeeld van een stap in de manuele therapie, die nog niet is gemaakt. Mensen houden vast aan de zekerheid van de metingen, maar het is een quasi-zekerheid.’ Is dat het? Dat manueel therapeuten bang zijn om iets niet te weten tegenover de patiënt of een collega? Frenk: ‘Dat heb ik niet meer sinds ik de masteropleiding heb gedaan. Ik had dat

nog wel tijdens de bachelor, dat ik me afvroeg waarom doe ik dit eigenlijk. Ik bespreek dat nu meestal gewoon met de patiënt. Als ik iemand kan helpen, dan doe ik dat graag. Als het niet lukt, dan probeer ik iemand goed door te verwijzen. Daarnaast denk ik dat mijn generatie manueel therapeuten sommige patiënten moet “opvoeden”, en hun uitleggen dat iets niet scheef staat, of uit de kom is. We moeten ze die oude termen afleren. Er kan een bewegings­functiestoornis zijn of niet.’ Is dat omdat patiënten tegenwoordig mondiger zijn? Frenk: ‘Inderdaad, maar wat ook meespeelt is wat ze gehoord hebben bij eerdere behandelingen. En als je dan uitlegt dat iets niet kan, heb je ook nog eens de kans dat mensen er tegenin gaan of zelfs teruggaan naar de manueel therapeut die dat wél had gezien.’


Rob, je bent kort na jouw fysiotherapie opleiding ook manuele therapie gaan studeren. Daarna ben je naar Brussel vertrokken. Waarom? Oostendorp: ‘Ik ben vanaf het begin altijd erg kritisch op mezelf en op de literatuur geweest. Je kwam soms bewijzen voor behandelingen tegen waarvan ik dacht: maar dat kan helemaal niet. Dus daar publiceerde ik dan over in het Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie en het Tijdschrift voor Manuele Therapie. Maar wat de doorslag gaf was het proefschrift van Boonstra, een neuroloog uit Friesland, waarin stond dat elektrostimulatie bij spierverlamming niet werkte. Terwijl wij die behandelmethode gewoon toepasten. Hoe vaak ik dat wel niet gedaan heb... Joost mag het weten. Maar, de zorgverzekeraars zaten er meteen bovenop. De behandeling werd geschrapt, tenzij een neuroloog die voorschreef. Toen heb ik in de jaren tachtig samen met Lex Bouter alle reviews die er waren over fysische therapie in engere zin gebundeld in wat het blauwe boek genoemd werd. Er bleef van de therapie, eerlijk gezegd, niet veel van over. Nou dat werd opstand, want de consequenties waren groot. Toch had ik daar geen moeite mee. Ik kwam uit de heilgymnastiek, die sterk verwant is aan de lichamelijke opvoeding. Dat was voor mij de basis. En dat is eigenlijk tot op de dag van vandaag zo gebleven. Maar goed, ik wilde mij graag meer verdiepen en daarvoor kwam ik in Brussel terecht. Sowieso heeft België een veel grotere traditie op het gebied van wetenschappelijke fysiotherapie. Want naast de Vrije Universiteit Brussel hebben ook de universiteiten van Luik, Leuven, Gent en Antwerpen een faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie, zoals dat daar heet. In Brussel heb ik echt geleerd om wetenschappelijk onderzoek te doen. Vervolgens ben ik gepromoveerd op de afdeling fysiologie van de Radboud Universiteit, destijds Katholieke

Universiteit Nijmegen, op het onderwerp vertebrobasilaire insufficiëntie. Ik heb vierhonderd patiënten met duizeligheid of hoofdpijn in kaart gebracht. Het is nu nog steeds een belangrijk onderwerp, met al zijn complicaties. Je zou kunnen zeggen dat het als een rode draad door de manuele therapie loopt. Er stond recent nog een stuk over in de Fysiopraxis. In diezelfde periode ben ik ook les gaan geven op de somt: neurofysiologie en praktijkvakken. Uiteindelijk heb ik een keer in Brussel een lezing gehouden over de systeemtheorie in relatie tot manuele therapie. Toen mocht ik blijven, want dat was iets nieuws, daar wilden ze wel op scoren. Toen is in 1988 met Europese subsidie de eerste leerstoel Manuele Therapie ingesteld.’ Oostendorp ademt manuele therapie, niet in de laatste plaats door het grote aantal wetenschappelijke artikelen dat hij heeft gepubliceerd en de tientallen promovendi die hij heeft afgeleverd. Oostendorp heeft school gemaakt. Maar, Jeanine, ken jij het werk van Rob? Frenk: ‘Zeker, ik heb zijn achternaam wel eens voorbij zien komen. Al moet ik ook bekennen dat ik hem speciaal voor vanmiddag even heb opgezocht. Maar ik vind wetenschappelijke onderbouwing van het vak wel erg belangrijk en probeer zelf wel up-to-date te blijven. Dus ik volg bepaalde webinars, houd me op de hoogte van de nieuwsflitsen van de nvmt en volg het Nederlands Paramedisch Instituut (npi). Daarnaast heb ik nog veel contact met vroegere medestudenten. Dus als een van hen een cursus doet, wordt dat ook meteen gedeeld.’ En lees je ook primaire bronnen? Frenk: ‘Dat doe ik ook. Als ik een update van het npi of de nvmt krijg en ik kan bij de hele tekst komen, dan zal ik die zeker

9


10


11

lezen. Wel eerst de conclusie... maar ik lees vervolgens ook het hele artikel. Op de somt hebben we ook geleerd om bijvoorbeeld richtlijnen kritisch te beschouwen. Dus hoe zijn deze tot stand gekomen? Welke artikelen zijn er gebruikt? Et cetera. Dat doe ik dan niet in mijn eentje, maar bespreek ik samen met collega’s.’ Hoe heb jij ervoor gezorgd, Rob, dat je feeling houdt met de praktijk. Je hebt zoveel geschreven en zoveel mensen laten promoveren. Het lijkt me dat je dan in een parallelle wereld uit kunt komen. En hoe zorg je ervoor dat je niet alleen schrijft voor jouw mede-wetenschappers. Oostendorp: ‘Ten eerste heb ik echt tot vrij recent een dag per week in de praktijk gewerkt. Daarnaast is lesgeven het belangrijkste. Andere kanalen zijn er bijna niet. Het wetenschappelijk domein voltrekt zich voor het grootste gedeelte buiten de praktijk om. En je bent als wetenschapper verplicht om daaraan deel te nemen. Je moet internationaal publiceren, het is de bedoeling dat

je geld binnenhaalt en voor de universiteit punten verzamelt. De verbinding zit hem dus in het lesgeven en uiteraard de richtlijnen. Die vormen de verbinding tussen de twee werelden. Die richtlijnen zijn echt een vertaalslag van wetenschap naar praktijk.’ Frenk: ‘Ik heb tijdens mijn opleidingen altijd veel statistiek en methodologie gehad, en bij manuele therapie moesten we altijd tien tot twaalf artikelen ter voorbereiding van een les lezen. Maar toen ik afgestudeerd was, had ik geen toegang meer tot de databank en was het dus veel minder makkelijk om de literatuur bij te houden.’ Oostendorp: ‘Dat snap ik wel. Maar er verandert tegenwoordig zoveel met de “open access journals”. Ik bedoel er zijn steeds meer wetenschappelijke tijdschriften volledig vrij toegankelijk. Maar ik snap wat je zegt. Tegelijkertijd heb ik als professor zoveel mensen opgeleid, die vervolgens de kennis ook weer delen. Zo wordt die als een olievlek verspreid. Als ik bijvoorbeeld zie wat Jo Nijs, thans hoogleraar aan de VUB, nu doet. Dat is gewoon een topper.


Frenk: ‘Soms vraag ik me wel af of al die specialisaties zo zullen blijven bestaan.’

12

Maar, ik wil nog even inhaken op het punt van Jeanine. Vele behandelvormen zijn in dezelfde mate effectief bij bijvoorbeeld patiënten met lage rugpijn. Er is geen enkele behandeling die eruit springt. Om dat te accepteren is een enorme opgave. Gecontroleerde studies staan met stip bovenaan, als een heilige graal. In dat opzicht zijn de kaarten voor de manuele therapie wel zo’n beetje geschut.’ Frenk: ‘Maar hoe zie jij dan de toekomst, Rob?’ Oostendorp: ‘Ik zie de toekomst in routinematig verzamelde databestanden. Dat is wat de praktijk kan bijdragen aan de wetenschap. En dat moet echt landelijk worden uitgerold, met zoveel mogelijk praktijken die data aanleveren, in een uniform registratiesysteem. We lopen wat dat betreft echt achter. En hoe komt het dan dat we daar zo in achterblijven? Is dat kennis? Is dat geld? Oostendorp: ‘Nee dat is een hele natuurlijke weerstand tegen het systematisch vastleggen van praktijkgegevens?’ Is dat zo, Jeanine? Frenk: ‘Ja, ik denk dat het wel zo is. Tegelijkertijd heeft iedereen ook wel weer iets over de behandeling en de richtlijnen te zeggen, van patiëntenfederaties tot verwijzers en zorgverzekeraars, en Eerste en Tweede

Kamerleden die bepalen wat er bijvoorbeeld op de chronische lijst komt te staan.’ Oostendorp: ‘Maar dan zou ik zeggen dat je door systematisch je eigen gegevens vast te leggen, kunt laten zien wat je dan wél doet. Kijk naar Zweden. Ze hebben een nationaal bestand, waar je ook als praktijkhouder met een bepaalde licentie gegevens uit kan halen. En dat werkt echt fantastisch. Wat je namelijk ook ziet is dat het niveau van registreren een weerspiegeling is van de kwaliteit van de praktijk. Als je naar de kwaliteitsindicatoren kijkt, zie ik een verband met het registeren. Het is uiteraard wel van belang dat de database veilig is!’ Maar daar ligt voor jou wel de toekomst van het fysio- en manueel therapeutisch onderzoek: systematisch vastleggen over een langere periode. Maar wie moet daar het initiatief voor nemen? Oostendorp: ‘Nou daar moet inderdaad consensus over zijn. Het initiatief moet, vind ik liggen bij de beroepsorganisatie. Dus ik denk dat het deels bij het kngf en in dit geval bij de nvmt zou moeten liggen, maar zeker niet alleen. Ik denk dat ook de politiek en de verzekeraars hierin moeten participeren. En dat zal met geld en met kennis moeten. Je moet ook een soort bereidheid creëren. Je kunt wel zéggen dat we kwaliteit leveren, maar je moet het ook laten zíen


13

Maar dat is wel een mega-operatie... Oostendorp slaat met zijn hand op tafel om zijn woorden te ondersteunen: ‘Tja, als je het over de toekomst hebt... dan moet je het daarover hebben. We moeten echt heel eerlijk zijn. Als je de weg blijft volgen van wetenschappelijke evidentie via gecontroleerd onderzoek, dan kom je er gewoon niet. Want er zijn in jouw dagelijks handelen teveel externe factoren, die het effect van je handelen bepalen. Je kunt nu eenmaal niet “alles” onder controle hebben. Het begint er alleen al mee dat het effect van behandelingen wordt onderzocht zonder voorafgaande diagnostiek! Dat kan toch niet! We weten zoveel niet en dat maakt dat je uiteindelijk ook niet zo heel veel kunt zeggen.’ Zit daar dan de spagaat. Je hebt enerzijds een praktisch vak en anderzijds wetenschappers die erg vanuit een theoretisch kader onderzoeken. Oostendorp: ‘Dat moet je niet zeggen, een praktisch vak. Een vak kan niet zonder

theorie. We hebben een vak en je moet laten zien waar jouw kwaliteiten liggen. En dat moeten we met z’n allen laten zien. Dus we zijn niet gebaat bij ruzies tussen verzekeraars en beroepsverenigingen, dat is alleen maar olie op het vuur.’ Frenk: ‘Ik denk dat het zo blijft, die strijd met of tegen de verzekeraars. Ik ken zelfs een aantal manueel therapeuten die contractvrij zijn gaan werken omdat ze zoveel moesten aanleveren, zoals patiënten­ gegevens. Dat kost ook zoveel administratie­ tijd. En is ook echt moeilijk te begrijpen voor de patiënt.’ Maar, Jeanine, hoe kijk jij naar het voorstel van Rob om systematisch te gaan registreren? Frenk: ‘Soms vraag ik me wel af of de specialisaties zo zullen blijven bestaan. En uiteraard is daar de extra vergoeding aan gekoppeld. Of gaan we meer naar losse netwerken waarin je eerder een soort superspecialisatie ziet. Dus een schouder- of kniespecialist.’


14


Intussen zijn we al ruim vijf kwartier met elkaar discussiëren, maar hebben we nog niets gegeten. We besluiten om het gesprek tijdens de lunch buiten voort te zetten, op de binnenplaats met de Stuyvesantfontein. Terug naar de toekomst! Rob, jij stelde dat we op een andere manier moeten gaan meten om het vak verder te helpen, terwijl jij, Jeanine, stelt dat er door veel andere partijen iets van het vak wordt gevonden. Frenk: ‘Ik denk zeker dat je gelijk hebt, Rob. Ik denk ook dat er meer moet worden geregistreerd en dat die data moeten worden gedeeld. Er moet dus een punt komen waar die gegevens worden verzameld. Maar ik vind het wel belangrijk dat als je die gegevens deelt, je daar vervolgens niet op wordt afgerekend. Daar hebben praktijken wel angst voor. Daar zou de nvmt een mooi schakelpunt in kunnen zijn.’ Oostendorp: ‘Ja, je moet zeker een aantal basisvoorwaarden scheppen. Maar, waar ben je nu eigenlijk bang voor? Dat het systeem lek zal zijn? Nou ja, dan moeten we zorgen dat het niet lek is! Er zijn zat voorbeelden waarbij het heel goed gaat... en met angst komen we er niet, hoor. Je moet veranderingen met open vizier tegemoet treden. Maar je moet je ook realiseren dat manuele therapie als solitaire therapie geen toekomst heeft.’ Hoe bedoel je dat? Oostendorp: ‘Er zijn genoeg publicaties in de internationale literatuur waaruit blijkt dat als je alleen manipuleert of alleen mobiliseert, dat weinig tot geen effect heeft. Waar het naartoe gaat is dat manuele therapie een substantieel onderdeel zal zijn van de fysiotherapie. Je ziet het in de onderzoekslijnen over pijn en pijnbeleving. Daar zit dan een klein schakeltje in en dat mag je, wat mij betreft, manuele therapie noemen.

Het werkt echt niet om die losse onderdelen uit elkaar te halen. In België zijn ze ook tot dat inzicht gekomen. Ik bekleedde daar de leerstoel manuele therapie binnen de faculteit Geneeskunde en Farmacie. Die leerstoel is nu opgeheven en is opnieuw ingesteld, maar nu binnen de faculteit Lichamelijke Opvoeding en Fysiotherapie, en daar hoort ie. Tachtig tot negentig procent van de patiënten heeft klachten aan de wervelkolom, meestal van chronische aard. Dan volstaat het gewoon niet om alleen die mechanische weg te bewandelen.’ Frenk: ‘Ik ben het er zeer mee eens dat manuele therapie geen unimodale interventie is. Ik denk dat ze inderdaad een onderdeel is van een heel palet aan behandelingen. Zeker bij die chronische klachten moet je ook de psychologische component meenemen. Patiënten hebben veel vragen, die los je niet alleen op met manuele therapie.’ Oostendorp: ‘Als je een multimodale interventie toepast, dan zijn we het station gepasseerd waarbij je onderzoekt wat de afzonderlijke onderdelen je opleveren. En die afzonderlijke onderdelen leveren niet veel op. Je ziet het ook in de richtlijnen. Die zijn allemaal multimodaal.’ Frenk: ‘Nee, je kunt niet alleen manipuleren en verder niets vertellen. Oostendorp: ‘Nee, precies, maar dat is wel lang zo gebeurd. Het begint ook met taal. Edwin de Raaij heeft daar mooi over geschreven. “Ja, het zit vast”, hoor je wel eens zeggen... En ja, wat vast zit moet los. Daar is nog zoveel winst in te behalen, in hoe je met elkaar communiceert. Dat zit in taal, maar ook in je uitstraling. Niets is zo moeilijk om het oude patroon te doorbreken en een patiënt die jaar in jaar uit zo’n korte interventie heeft gehad uit te leggen dat er een andere, betere manier is om hem te behandelen. Je krijgt dus een paradigma verschuiving.’

15


16

Rob, je vertelde voordat Jeanine aanwezig was dat je na een zware periode op persoonlijk vlak nu weer druk bezig bent met onderzoeken. Waar werk je nu aan? Oostendorp: ‘Ik had echt een heleboel dingen op de plank liggen, waar ik niet aan toe kwam. De laatste jaren van je hoogleraarschap sta je veel meer in dienst van anderen. Dus in strikte zin kom je zelf niet meer toe aan onderzoeken en schrijven. De plank werd steeds langer, met wel twintig half afgemaakte onderzoeken. Toen heb ik criteria opgesteld waaraan het werk moest voldoen om ermee door te gaan. Het eerste was dat ik een database moest hebben die statisch bewerkbaar was. Ten tweede moest het onderwerp nog actueel zijn. Dus nu werk ik aan een reusachtig databestand van mensen die een whiplash hebben opgelopen bij een verkeersongeval. Dat hebben we in onze praktijk zo goed geregistreerd. We hebben ruim achthonderd patiënten in die database. Dat is bijna uniek.’ Frenk: ‘Dat is mooi, want dat ligt precies in

de lijn van waar je het vanmiddag over hebt gehad, het goed registreren Terwijl Oostendorp zich de lunch goed laat smaken, vraag ik Frenk hoe ze verwacht dat haar vak zich de komende twintig jaar zal ontwikkelen. Frenk: ‘Ik hoop ten positieve. Dat we iets meer bekendheid krijgen en dat de anderhalvelijnszorg van de grond zal komen. En ik denk dat we al aardig op weg zijn als je kijkt naar wat de extra specialisatie brengt en hoe die andere systemen kan ontlasten. De volgende stap moet, denk ik zijn dat bijvoorbeeld huisartsen meer uit handen willen geven. Wij hebben natuurlijk al de directe toegankelijkheid, wat voor meer verantwoordelijkheid zorgt. Oostendorp: ‘Het valt mij zo op dat er nog steeds wordt gedacht in gelijkheid en ongelijkheid. Maar volgens mij wordt dat nu in snel tempo doorbroken. Als ik zie hoe jonge huisartsen hiermee omgaan, dat is een wereld van verschil. Die zijn erg blij als je een mening hebt en daar moet je optimaal


gebruik van maken. En dat begint met “geen kletskoek verkopen”. Dus niet meer praten over scheefstand of iets dat vast zit. Je moet op het niveau van functioneren praten en over kwaliteit van leven. En kijk goed om je heen. Er gebeurt al veel. Neem het Parkinsonnetwerk van Bas Bloem. Nou man, dat is geweldig. Het gaat echt om het totaalpakket en de bijdrage die jij als fysiotherapeut daaraan kunt leveren. Je zou dus eigenlijk moeten concluderen dat je het opleidingsbreed zou moeten introduceren, dat samenwerken. En volgens mij zijn daar ook veel ontwikkelingen in. Bijvoorbeeld met interprofessionele educatie. Oostendorp: ‘Ik zie daar ook veel voorbeelden van. Ik weet dat men daar in de opleidingen in Rotterdam, Utrecht, Amsterdam, Arnhem en Nijmegen mee bezig is. En vast bij de andere opleidingen ook, maar daar heb ik geen zicht op. Maar die eerste lijn wordt steeds belangrijker in verband met de vergrijzing en bijbehorende aandoeningen. Daar vindt de gezondheidzorg plaats. Dus begin in de wijk. Frenk: ‘Ik denk dat er ook meer aandacht moet zijn voor preventie, van goede voorlichting tot bijvoorbeeld valtraining. Uiteindelijk hebben we allemaal hetzelfde doel, namelijk de patiënt pijnvrij en gezond houden... En uiteraard de digitalisering. Daar moeten we ook echt vol op inzetten.’ Tot slot, de nvmt bestaat nu veertig jaar. Ik vroeg jullie net hoe de manuele therapie zich zal ontwikkelen de komende twintig jaar. Welke rol is daarin weggelegd voor de vereniging? Oostendorp: ‘Om te beginnen zou de digitale communicatie, met patiënten, met huisartsen, met specialisten een van de speerpunten moeten zijn. Ten tweede denk ik dat de vereniging het voortouw zou moeten nemen in het systematisch en routinematig verzamelen van data.

Frenk: ‘Zeg Rob, ik denk dat ik best zou willen promoveren.’

Frenk: ‘Ik zou graag iets meer begeleiding zien, zoals ook het kngf het doet. Daarnaast zie ik een grotere rol voor de jongeren binnen de vereniging. Ik weet dat er een Young Professionals afdeling is, maar die mag zich meer laten zien.‘ De zondagmiddag loopt inmiddels ten einde. De zon schijnt nog net schuin over de grachtenpanden, als we nog even naar de Brouwersgracht lopen, waar fotograaf Tom van der Leij nog een aantal opnamen wil maken. ‘Zeg Rob,’ zegt Jeanine, ‘ik denk dat ik best zou willen promoveren. Hoe pak ik dat eigenlijk aan.’ Ineens schiet Rob in een vaderlijke rol: ‘Dat begint bij oprechte interesse, nieuwsgierigheid. Ik werd in de praktijk overstelpt door patiënten met duizeligheid en hoofdpijn, dat zette me op het spoor. Zo kom je op een onderwerp. Dus het begint bij nieuwsgierigheid, maar je moet een groep mensen om je heen hebben die je willen en kunnen ondersteunen. Promoveren trekt namelijk een enorme wissel op je privéleven. Maar weet je wat, je hebt mijn emailadres. Mail me maar, dan praten we er snel rustig over verder.’

*

17


18


Een gesprek met Rutger Klauwers

Topsportbegeleiding aan de Amstel FOTO’S: ALTIN KAFTIRA EN HANS GERRITSEN

19

Sinds twee jaar is manueel therapeut Rutger Klauwers hoofd van het gezondheidsteam van Het Nationale Ballet in Amsterdam. Samen met een aantal collega’s en consulterende specialisten is het zijn taak om de dansers en danseressen te revalideren na blessures, maar vooral om ervoor te zorgen dat ze niet geblesseerd raken. Hoe wordt er medisch en paramedisch voor de dansers gezorgd, hoe positioneert Het Nationale Ballet zich nationaal en internationaal op dat gebied en hoe heeft de coronapandemie zijn werk beïnvloed. Alexander Reeuwijk zocht Rutger Klauwers op in de Nationale Opera & Ballet in Amsterdam en sprak, speciaal voor dit jubileummagazine, met hem. ‘Het is een beetje een doolhof hier,’ zegt Rutger Klauwers als we vanaf de artiesteningang aan het Waterlooplein de ingewanden van het opera- en ballethuis inlopen. Hij laveert door het gebouw alsof hij er al vele decennia werkt, groet iedereen, maakt een kort informeel praatje met een danser en knijpt een ballerina vaderlijk in de schouder en vraagt licht bezorgd hoe het met haar is. Ik loop achter hem aan, trap op, trap af, smalle gangetjes door en ineens staan we in de coulissen. De repetitie voor de komende opera is nog niet begonnen, dus we mogen nog even het podium oplopen. Het toneel is diep, de orkestbak afgesloten en het dieprode pluche van de stoelen geeft een warme gloed af. Ik krijg er een tinteling van in mijn buik en ik waan me heel even de eerste

solist. Onmiddellijk denk ik aan de ijzeren discipline waarmee de dansers leven, de extreme fysieke belasting en mentale druk waaraan ze worden blootgesteld en het feit dat ze constant in absolute bloedvorm moeten verkeren. Ik druip af en volg Klauwers langs de kostuumateliers, kleedkamers en opslagruimtes, naar het hoofd van de kostuumafdeling Oliver Haller waar hij even iets moet overleggen over spitzen. Nationale Opera & Ballet ligt in het hart van Amsterdam, ingeklemd tussen het Waterlooplein, de Amstel en de Groenburgwal, waar de filosoof Spinoza zijn lenzen sleep voordat hij uit de stad werd verbannen. Sinds midden jaren tachtig van de vorige eeuw is het halfronde gebouw de uitvalsbasis van Het Nationale Ballet, waar Klauwers


20

sinds twee jaar hoofd van het gezondheidsteam is. ‘O ja,’ zegt Klauwers tegen Oliver, vlak voordat we weer verder lopen, ‘ik kreeg een filmpje van een van de ballerina’s toegestuurd. Ze was de afgelopen periode in New York en heeft daar nieuwe spitzen aan laten meten. Ze hebben daar een statische en dynamische analyse van haar voeten gemaakt. De ballerina’s worden steeds assertiever, mondiger. En dat is een goede zaak. Zij moeten de prestatie op het toneel leveren en daar proberen we ze zo optimaal mogelijk in te faciliteren. Dit soort ontwikkelingen helpen heel erg.’ Ik ben pas een paar minuten binnen , maar ik krijg nu al een aardig idee van de positie van Klauwers tussen de dansers en de andere ondersteunende disciplines. Precies om tien uur vullen de gangen zich met pianospel. Klauwers weet meteen hoe

laat het is: ‘De dagritmes hier zijn vrij strikt. Om tien uur begint de ochtend met de dagelijkse balletles. Altijd met live pianomuziek en met balletmeesters of docenten die rondlopen en opmerkingen maken. Vanuit de fysiotherapie proberen we zoveel mogelijk bij deze repetities te zijn. Zo kunnen we zien hoe dansers die hersteld zijn van blessures bewegen en kunnen we vragen beantwoorden van dansers of balletmeesters.’ Ik kijk door de patrijspoortjes en realiseer me dat het er precies zo uit ziet als ik me had voorgesteld: een pianist in de hoek van de ruimte, bars langs spiegels en dansers en danseressen die hun basispassen oefenen. Het is ontspannen, sierlijk, elegant en krachtig tegelijk; een klassiek beeld, alsof ik door een van de raampjes naar een levend schilderij van Edgar Degas kijk. Klauwers wijst me op een aantal dansers dat net terugkomt na een blessure. Hij houdt ze een paar minuten nauwlettend in de gaten,


‘Onze benadering resulteert in een vertrouwensrelatie met de dansers.’

voordat we onze rondleiding door het gebouw vervolgen. Direct naast de repetitieruimtes is het krachthonk, een kleine ruimte met zes krachtunits. Daar weer naast is een zaaltje waar pilateslessen worden gegeven, met een afgeschermd kamertje dat dienstdoet als massageruimte. Klauwers toont de ruimtes, waarbij het me opvalt hoe klein en basaal ze zijn, zeker als je bedenkt hoeveel dansers en danseressen er zijn, die dagelijks zeer intensief met absolute topsport bezig zijn. Klauwers knikt begrijpend: ‘We werken met zijn allen hard om de dansers zo fit en gezond mogelijk te houden. Deze ruimtes zijn misschien nog niet ideaal, maar het is in ieder geval al beter dan dat het was. Maar uiteraard heb ik nog wel wensen en die proberen we nu te realiseren door middel van sponsoring.’ We eindigen de rondleiding een etage hoger, op de afdeling met de balletmeesters en de audiovisuele afdeling. Hier zijn nog twee behandelkamers en een kleine zaal met een bar en een spiegel. We nemen plaats in behandelkamer van Klauwers. Het prikbord aan de muur hangt vol met wetenschappelijke artikelen. Tussen de papers hangt een “statement” van het medisch team, geschreven door Klauwers. Ik zie termen als “integrate scientific knowledge”, “quantifying ballet”, “performance” en “healthy choices”.

Dat zijn nogal ambitieuze doelstellingen, merk ik op. ‘Zeker,’ zegt Klauwers. ‘Al is het statement dat ik heb opgesteld niet wat we nu al doen, maar waar we uiteindelijk naartoe willen. Je moet een stip aan de horizon zetten. En we werken er hard aan. Zeker als je je realiseert dat hier tot drie jaar geleden nog geen “in house” team aanwezig was. Fysio- en manueel therapeuten kwamen op consultbasis naar Het Nationale Ballet om blessures van dansers te beoordelen en te behandelen. Er was een samenwerking met de sportartsen uit het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis hier in Amsterdam en met externe fysiotherapeuten. Het komt erop neer dat de zorg vooral reactief was, eigenlijk als een klassieke particuliere praktijk. De zorg die werd geleverd was wel erg goed, maar aan preventie werd minder gedaan en aan voorlichting ook niet. Dat is nu anders. Wat is er sinds jouw aantreden veranderd? ‘We hebben nu een “in house” paramedisch team van drie fysio- en manueel therapeuten. Geen van ons werkt fulltime, maar er is altijd wel iemand van ons aanwezig. Hierdoor kunnen we EBP richtlijnen ontwikkelen, zijn we in staat repertoire analyses te maken, kunnen data verzamelen, faciliteren we talentontwikkelingsprogramma’s en doen we aan performance

21


22

testing. Aan de hand hiervan kunnen we steeds doelgerichter preventief trainen en krijgen zo steeds meer inzicht in de ontwikkelingen van de dansers en de groep als geheel. Verder is de pilatesdocent vaker aanwezig en maken we gebruik van een diëtist en van psychologische begeleiding vanuit het Topsport Netwerk Amsterdam. Wat betreft de medische zorg blijven we gebruik maken van de sportartsen uit het olvg en werken we nauw samen met de huisartsen en diverse orthopedisch specialisten. Dit is wat er praktisch is veranderd sinds ik hier ben aangetreden. Onze benadering resulteert in een vertrouwensrelatie met de dansers. Daarnaast proberen we ons werk te verschuiven van het oplossen van problemen en het behandelen van blessures, naar het voorkomen ervan.’ Hoe verhouden jullie je tot andere, internationale dansgezelschappen? Is de medische zorg bij die gezelschappen ook zo georganiseerd? ‘Dat is zeer wisselend,’ zegt Klauwers. ‘Sommige gezelschappen, zoals het Royal Ballet in Londen en het Australian Ballet zijn veel verder dan dat wij zijn. Ze hebben een medische staf en zijn ook wetenschappelijk actief. Ze meten de dansers structureel, analyseren de data en integreren die data in de trainingen. En dat heeft daar ook al zijn vruchten afgeworpen. Door hun aanpak hebben ze significant minder fracturen of kruisbandletsel dan voorheen. Deze gezelschappen hebben ook echt meer middelen tot hun beschikking. Ze beschikken over meer budget en hebben meer mankracht. Ze publiceren ook artikelen over de onderzoeken die ze doen.’ Dat is ook ons streven en dat bedoel ik met “quantifying ballet”. We werken sinds kort nauw samen met een aantal andere gezelschappen, onder andere met The Royal Scottisch ballet, The Royal Danish ballet, The Norwegian National Ballet en The Royal

Swedish ballet. Samen leren we van elkaar en gebruiken elkaars expertise.’ Ik lees ook “performance” en “healthy choices”. Ik kan me voorstellen dat die twee begrippen soms elkaar in de weg zitten. ‘Daar heb je wel gelijk in, denk ik,’ zegt Klauwers. ‘Bij veel dansers heerst de angst dat als ze geblesseerd zijn, ze uit de gratie raken. Kortom, dat een blessure direct gevolgen heeft voor hun carrière.’ Hoe bedoel je dat? ‘Nou, bijvoorbeeld dat je als danser van jongs af aan meekrijgt dat een blessure laat zien dat je kwetsbaar bent, en dat dit consequenties kan hebben voor bijvoorbeeld audities. Het gevolg daarvan kan zijn dat ze onnodig lang doorlopen met blessures en hun carrières zich daardoor niet of veel langzamer ontwikkelen. Sterker nog, voor veel dansers geldt zelfs dat het erbij hoort. No pain no gain. Ik heb voorbeelden gezien van Zuid-Europese ballerina’s die met te kleine spitzen dansten. De snijranden stonden in hun achillespezen. Hun werd gezegd dat ze niet moesten klagen, dat die pijn erbij hoort. En ook dat kleinere spitzen veel esthetischer zijn. Waanzin natuurlijk, maar als je dat als jong meisje krijgt ingeprent, raak je dat nog maar moeilijk kwijt.’ Wat is jullie rol daarin? Want dit gaat verder dan een “blessurebehandeling”. ‘Zeker, dat is zo. Het prettige van de huidige situatie ten opzichte van een paar jaar geleden is dat we nu permanent aanwezig zijn. Zodoende zijn we ook een constant aanspreekpunt voor de dansers en de staf. En dat niet alleen, we zien ze ook de hele tijd bewegen tijdens de repetities waarbij we aanwezig zijn. De sleutel is mijns inziens om als gezondheidsteam het vertrouwen te winnen van de dansers en open te communiceren met de artistieke staf.’


23

Ik denk terug aan de korte gesprekjes die Klauwers op de gang had met twee dansers. Even de vinger aan de pols houden door te laten merken dat ze worden gezien. Maar hoe start je met het vastleggen van data rondom de dansers? ‘Dat proberen we enigszins pragmatisch aan te pakken,’ legt Klauwers uit. Nieuwe dansers worden niet alleen medisch gekeurd, maar we onderwerpen ze ook aan “performance tests”, en een uitgebreid orthopedisch onderzoek, zodat we een beter zicht krijgen op de capaciteiten van de individuele danser. Dat leggen we vast in een database. Zo kunnen we de data makkelijk terughalen en krijgen we na verloop van tijd een ontwikkelingsprofiel van de dansers. Daarnaast leggen we de blessures wekelijks vast.’ Vastleggen is goed en zeer potentieel waardevol. Maar het betekent ook dat je vervolgens iets met die data moet. Krijg je daar voldoende de ruimte voor?

Klauwers fronst een beetje: ‘Dat is een goede. Je moet begrijpen dat de balletwereld redelijk conservatief is en ook behoorlijk hiërarchisch is ingesteld. Daarnaast is er nauwelijks echte concurrentie, al willen we natuurlijk tot de beste gezelschappen van de wereld blijven behoren. Ik bedoel vooral dat ballet geen wedstrijd is én dat de zaal altijd vol zit. Mede daarom is het van belang om data te verzamelen. Het is altijd beter om met goede onderbouwing te overleggen met de artistieke leiding.’ Je zou kunnen stellen dat we in de afgelopen anderhalf jaar in dat opzicht ook een soort vuurdoop hebben gehad. Maar door het meten en het vastleggen van de gegevens hebben we de dansers voor zover mogelijk optimaal kunnen begeleiden tijdens de coronaperiode, zonder voorstellingen en met maar zeer beperkte toegang tot het gebouw. Maar met de data die we eerder hadden verzameld, konden we de dansers op maat gemaakte programma’s aanbieden. Hier zie je ook onze internationale


‘De technische dienst heeft in hele korte tijd een stuk bar en een eigen stukje dansvloer gemaakt.’

24

samenwerking terug. We hebben samen met het Danish Royal Ballet en het Scottish National Ballet een programma opgezet om de invloed van covid op het deconditioneren van de dansers te monitoren. Het was sowieso een mooi staaltje teamwork. De technische dienst heeft in heel korte tijd voor alle dansers een stuk bar en een eigen stukje dansvloer gemaakt, zodat ze binnen de mogelijkheden toch optimaal konden trainen.

Klauwers komt zelf uit de topsportfysiotherapie. Na zijn studie fysiotherapie werkte hij in Utrecht bij Tamminga, waar hij veel topsporters, vooral hockeyers en atleten, behandelde en begeleidde. Vanuit die praktijk heeft hij een stage gedaan bij Fysiotherapie Keizersgracht, waar hij is “blijven plakken”. Daar kwam hij in aanraking met de danswereld. Toen hier de positie hoofd medische dienst beschikbaar kwam, heb ik gesolliciteerd. En ik werd aangenomen.’

Belangrijk werk! Is het ook de bedoeling dat het leidt tot een wetenschappelijke publicatie? Klauwers lacht: ‘Wie weet, ooit, in de toekomst. Maar we hebben daar op dit moment nog niet de kennis en de middelen voor. Het is wel ons streven hoor, maar voorlopig doen we het vooral voor eigen gebruik. Dat neemt niet weg dat we de wetenschappelijke ontwikkelingen op de voet volgen. Er is een wetenschappelijk tijdschrift speciaal voor dans gerelateerd onderzoek, The Journal of Dance Medicine & Science,’ zegt Klauwers en hij wijst naar de muur waarop enkele artikelen uit het tijdschrift zijn geprikt. ‘Maar we maken vooral gebruik van wetenschappelijke literatuur uit de sportgeneeskunde. Er zijn best veel overeenkomsten. Maar we moeten wel zelf zorgen voor de vertaalslag naar onze eigen doelgroep .’

En? Lukt dat? Het is natuurlijk een wonderlijke periode waarin je bent gestart. Klauwers lacht: ‘Dat kun je wel zeggen. Ik ben hier nu twee seizoenen en die zijn voor een groot gedeelte in het water gevallen door corona. Ik was nog maar net begonnen toen de pandemie om zich heen greep. De theaters gingen dicht en ook de trainingszalen waren verboden toegang. Dat was echt erg zwaar voor de dansers. Tegelijkertijd creëert zo’n periode ook ruimte. En die zorgde ervoor dat we het medisch team zoals het er nu is, hebben kunnen vormgeven en er goed over na hebben kunnen denken.’ Wat is het gevolg van covid geweest voor de behandeling van de dansers? Of was er eigenlijk geen verschil? ‘Zeker wel, covid heeft wel degelijk invloed op de dansers en hun blessures. Normaal gaat het bijna allemaal om overbelastings-


klachten. Maar de afgelopen anderhalf jaar zagen we veel acute blessures aan spieren en pezen. Daarnaast is uiteraard de conditionering een potentieel probleem,’ zegt Klauwers. ‘Maar ik denk dat we het binnen de mogelijkheden goed hebben gedaan. We hebben, zoals ik al eerder zei, alle dansers een stukje vloer en een bar gestuurd, om thuis optimaal te kunnen trainen. Verder hebben we ze veel onlinelessen aangeboden, gestimuleerd om buiten te gaan rennen en konden ze pilates- en krachtoefeningen krijgen. We staan nu aan de vooravond van de eerste optredens mét publiek. Ik voel de spanning onder de dansers, maar volgens mij zijn ze er klaar voor!’ Mocht er een danser geblesseerd raken, hoe ziet een revalidatietraject er hier dan uit? ‘We beginnen natuurlijk met een screening, het stellen van een diagnose en het maken van een behandelplan. De revalidatie en

evaluaties doen we volgens het Return to Dance Continuum. Aangezien topsport van dans verschilt (en topsporters van dansers) is het belangrijk de vertaalslag te maken van het Return to Sport continuum naar de dansrealiteit binnen Het Nationale Ballet. Over het algemeen is het programma van een topsporter consistenter dan dat van een danser. Waar een voetballer elk weekend een voetbalwedstrijd heeft, gaat een danser van voorstellingsperiode naar voorstellingsperiode. Waar de voetballer “slechts” voetbalt, beoefent de danser meerdere dansstijlen, afhankelijk van de artistieke agenda. Om de constante in belasting en agenda te zoeken is er daarom gekozen om de eerste Return to Dance fase op te hangen aan de gestructureerde opbouw van een balletles. Gedurende het gehele Return to Dance proces neemt de autonomie van de danser toe. Door actief te participeren in het gehele traject krijgt de danser steeds meer controle/kennis/coping skills om met de

25


26

Draag bij aan de topconditie van onze dansers

WORD VRIEND

VAN HET NATIONALE BALLET

Draag bij aan ballet van wereldniveau en wees welkom achter de schermen! Meer informatie: operaballet.nl/steunballet


situatie om te gaan. In de loop van het proces neemt hierdoor de externe controle van het Health Team af en de interne controle van de danser toe, opdat hij/zij goed is voorbereid om weer zelfstandig aan het werk te gaan. In dit proces werken we nauw samen met de balletmeesters.’ Je hebt manuele therapie aan de somt gestudeerd. Heb je dat nodig voor jouw functie hier? ‘Dat denk ik wel. Ik vind het essentieel. Maar, ik heb niet alleen manuele therapie gestudeerd. Ik heb ook de opleiding sportfysiotherapie gevolgd. Dat is de ideale combinatie, denk ik. Toch heb ik veel aan mijn opleiding manuele therapie. Het is het totaalpakket. Ik heb er goed leren denken in kinetische ketens, waarbij je niet alleen kijkt naar het lichaamsdeel waarin de danser klachten heeft, maar ook hoe en waar hij of zij eventueel compenseert. Daarnaast heb ik aan de somt pas echt goed leren onderzoeken en dank ik veel aan de begeleiding van Ruud Klein die mij veel geleerd heeft vanuit zijn jarenlange ervaring als manueel therapeut. Echt voelen is belangrijk, want de kleinste beperking kan voor een danser al een probleem zijn. Dat betekent overigens niet dat ik veel manipuleer. Als je dat te vaak doet heb je kans op instabiliteit en daarmee zijn ze dan verder van huis. Klauwers neemt een slok van zijn koffie en vervolgt zijn verhaal: ‘Wat behandelingen en technieken betreft, benader ik het vak redelijk pragmatisch. Tegenwoordig wordt het vak wel steeds meer “knowledge based”. Dat is op zich goed, al denk ik dat de waarde van “experience based” therapie en echt contact niet moet worden onderschat. Binnen Het Nationale Ballet probeer ik sowieso verder te kijken dan een behandeling of een behandeltraject. Mijn hogere doel is om uiteindelijk een cultuuromslag te bewerkstelligen. We willen het korte

termijn denken vervangen voor een lange termijnvisie ten behoeve van talentontwikkeling en om de autonomie van de danser te ontwikkelen. Dat betekent dat je niet van productie naar productie kijkt maar meer naar de belasting van de dansers door het seizoen heen. Dat houdt dan wel in dat ze soms wat minder belastbaar zijn, maar daar heeft uiteindelijk iedereen profijt van, ook het gezelschap. Maar dat is niet vanzelfsprekend. Het artistieke resultaat staat hier — begrijpelijk — voorop, niet altijd het individuele gezondheidsaspect. En vergis je niet, Alexander, de balletcultuur staat hier stevig. Het Nationale Ballet bestaat dit jaar zestig jaar en behoort tot de vijf beste balletgezelschappen van de wereld. En je weet: succes maakt behoudend. Kortom, je verandert een cultuur niet zomaar en dat moet je ook niet willen. Maar het gezondheidsteam wil de dansers zo goed mogelijk begeleiden binnen de kaders. En daar hebben we data voor nodig.’

27


28

Dat klinkt veelbelovend en ambitieus! En ik vind het echt indrukwekkend wat je in zo’n relatief korte tijd voor elkaar hebt gekregen. Welke positie je hebt verworven binnen Het Nationale Ballet en wat je op (para)medisch gebied al hebt gerealiseerd. Maar staan jullie, zo’n drie jaar nadat je hier bent aangetreden, daar waar je had gehoopt? Heb je het gevoel dat jullie op koers liggen? ‘Dank je! Ik denk zeker dat we aardig op weg zijn, al kunnen er altijd dingen beter. Je moet je bedenken dat we hier met 35 verschillende nationaliteiten werken. Dat levert onherroepelijk problemen in de communicatie op. Daarnaast zie je binnen de verschillende nationaliteiten ook uiteenlopende opvattingen over gezondheid. Een van de belangrijkste doelen was om laagdrempelig bereikbaar te zijn voor de dansers, en dat is zeker gelukt. In de afgelopen zes maanden hebben we ongeveer 97% van alle dansers wel in de behandelkamers gehad. Kortom, ze weten ons goed te vinden en het vertrouwen in ons groeit. De dansers en het gezondheidsteam beginnen elkaar

steeds beter te begrijpen en aan te voelen. Maar er zijn zeker nog uitdagingen voor de komende periode. Klauwers kijkt op de klok. Zijn laptop heeft al een aantal keer geluiden gemaakt, ten teken dat er een volgende afspraak staat te wachten. Klauwers maakt nog snel een rondje met me langs de kamers van artistiek directeur Ted Brandsen, algemeen directeur Stijn Schoonderwoerd en manager particuliere fondsenwerving Nadja van Deursen, voordat we bij de artiesteningang afscheid nemen. Ik stap het Waterlooplein op, terug de realiteit in. Het is nog warm, maar de herfstkou zit al in de lucht. Links van me staat de Mozes en Aäronkerk, schuin voor me rijst de Portugese synagoge op. Tussen de fietsenstallingen en de artiesteningang staan een paar dansers een luchtje te scheppen: beenwarmers aan de voeten en een zweetband om het hoofd. Ik knik naar ze, met diep respect.

*


Een gesprek met praktijkeigenaar, docent en promovendus Stijn Willems

Ongetemde nieuwsgierigheid FOTO’S: NADIA TEN WOLDE

Op de benedenverdieping van een nieuwbouwcomplex aan de rand van Eindhoven, naast de reusachtige dierenartsenpraktijk ‘DierenDokters’, openden Stijn Willems en Ruben van den Bosch bijna vier jaar geleden hun eigen praktijk: De Fysiovrienden. Twee banners wapperen rustig in de najaarswind, het informatiebord voor de deur nodigt mensen met klachten uit vooral langs te gaan bij de vrienden. Verfrissend, net als de up-to-date website inclusief een actieve blog, en accounts op onder andere Instagram en Facebook. Je zou bijna denken dat de invloed van het reclamebureau dat hiervoor in de ruimte was gevestigd z’n sporen heeft nagelaten. ‘Ik denk dat we hier, in onze eigen praktijk, het vak ook iets anders benaderen. Iets minder conventioneel,’ legt Stijn Willems (35 jaar) uit, terwijl we bij het koffiezetapparaat in de ruime wachtkamer staan. Even daarvoor liet hij me de praktijk zien: een grote open ruimte, met een goed geoutilleerde oefenruimte, drie afgesloten behandelcabines en een ruimte waar een oefentherapeut bezig is met een patiënt en waar in de avonden yogalessen worden gegeven. Geen steriele witte ruimtes aan het Kalmoesplein, maar een inrichting volgens de laatste interieurtrends, met grote ramen, heel veel planten met opvallend grote bladeren, een tafel met bruin leren stoelen eromheen en oude anatomische posters aan de muur. Maar de grote blikvanger is de lange wand aan de achterzijde van de ruimte, met tussen de planten tal van apparaten voor fysische therapie. Relikwieën uit vervlogen

tijden, die me doen denken aan de collectie schrijfmachines van W.F. Hermans in boekhandel Limerick in Gent. Of misschien wel meer aan de bewegende objecten van Jean Tinguely: het is mooi design, met metertjes, knoppen, snoertjes, kabeltjes en electroden die nu leiden tot niets. Stijn schiet in de lach als ik ernaar vraag: ‘Dat is een leuk verhaal. We wilden graag enkele apparaten hier in de praktijk, deels voor de sfeer, maar ook om te laten zien waar ons vak vandaan komt. Dus belden we met de mensen van de Stichting Geschiedenis Fysiotherapie, die ons zeer hartelijk ontvingen in hun loods in Urk. Daar mochten we naar hartenlust grasduinen in hun collectie. Sindsdien hebben we hier een aantal mooie apparaten staan. We hebben daar toen ook een symposium meegemaakt, waar onder andere emeritus-hoogleraar Paul Helders sprak. Dat zijn erg belangrijke

29


30


bijeenkomsten. Het is goed om te weten waar het vak vandaan komt, om beter op de toekomst in te kunnen spelen. Kijk, dat is onze laatste aanwinst!’ Stijn wijst naar een robotachtig apparaat met armen, waar ik zelf, als beginnend fysiotherapeut mee heb gewerkt, slechts twee decennia geleden. Het vak verandert razendsnel. ‘De apparaten hebben een aanzuigende werking. Sinds we ze hier hebben staan, hebben we al meerdere apparaten van collega’s gekregen, zoals dat ukg apparaat. Een andere collega was zo enthousiast over onze verzameling, dat hij er korte beschrijvingen bij heeft geschreven. Die liggen nu bij de betreffende apparaten.’ Stijn, een kruising tussen absurdist Ronald Snijders en turner Epke Zonderland, ruimt snel zijn lunchspullen op, zet koffie en neemt me mee naar zijn behandelruimte. Stijn is vooral druk, zonder dat hij dat uitstraalt. Hij is naast mede-eigenaar van de praktijk, waar inmiddels twee fysiotherapeuten bij zijn gekomen, ook docent aan de somt en doet promotieonderzoek aan de faculteit gedrags- en bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit in Amsterdam. ‘En dan te bedenken dat het zeker niet voor de hand lag dat ik fysiotherapie en daarna manuele therapie zou gaan studeren hoor,’ zegt Stijn lachend en neemt een slok van zijn thee. ‘Ik kom uit een echt “alfa-gezin”, dus het was logischer dat ik ook iets in die richting zou gaan doen. Ik had mijn vakkenpakket op de middelbare school er zelfs op afgestemd. Het kwam niet eens in me op dat ik ook iets anders zou kunnen gaan doen. Na de middelbare school schreef ik me in aan de sportacademie, maar ik kwam er in het eerste jaar al achter dat me dat helemaal niet lag. Behalve vakken als anatomie en fysiologie, dus juist de meer

bètavakken. Dat had ik niet verwacht, maar die gingen me heel erg makkelijk af én ik vond ze heel erg leuk. Toen ik moest stoppen met de alo attendeerde mijn zus me op de opleiding fysiotherapie. Een vriendin van haar was net afgestudeerd en het leek haar ook wel iets voor mij. Dat had ik zelf nog niet bedacht, maar toen viel wel het kwartje!’ Stijn kijkt er stralend bij. Hij schreef zich in bij Thim van der Laan, in Nieuwegein, een opleiding zonder loting én zonder pakketeisen, waardoor hij zelfs met zijn alfapakket aan de studie kon beginnen. Hier ontwikkelde hij zich tot een nieuwsgierige student: ‘Als we vakliteratuur moesten bestuderen, las ik niet alleen die artikelen, maar ik ploos ook meteen de referentielijsten uit, op zoek naar nog meer invalshoeken, nog meer onderbouwing. Ja, achteraf denk ik wel dat ik een beetje een stuudje was, al was ik nooit echt betweterig. Ik ben gewoon oprecht nieuwsgierig naar het vak, naar de behandelingen die we geven en de bewijslast die beschikbaar is.’ Direct na zijn afstuderen, schreef Stijn zich in voor de masteropleiding manuele therapie aan de somt University in Amersfoort. ‘Meestal wordt er gezegd dat je beter eerst een paar jaar ervaring op kunt doen, voordat je manuele therapie gaat studeren, maar ik wilde zo graag door. Samen met mijn huidige vrouw, die ik op de fysiotherapie-opleiding heb leren kennen, reed ik drie jaar lang in de weekenden naar Amersfoort voor de opleiding. En ik vond het geweldig. Toen we na drie jaar afstudeerden, dacht ik dat het wel even genoeg was. Het was tijd om in de praktijk te gaan werken. Ik volgde in die tijd wel cursussen, maar daar was ik, mede door de opleiding aan de somt, kritisch op. In sommige gevallen misschien zelfs te kritisch. Ik miste vaak wetenschappelijke onderbouwing en kritische beschouwing.

31


‘Ik miste vaak wetenschappelijke onderbouwing en kritische beschouwing.’

32

Het gevolg hiervan was dat ik onrustig bleef. Ik miste mijn eigen verdieping van het vak. Dus kort daarna ben ik toch verder gaan studeren, in een zogenaamd “master na master” traject aan de Vrije Universiteit in Brussel, waar de somt University een samenwerkings­verband mee heeft. Na de somt heb je twee richtingen, een klinisch epidemiologische en een meer functioneel anatomische richting, die je dus verder kunt uitwerken in Brussel. Maar je begrijpt, ik wilde het iets anders dan normaal. Tijdens de opleiding manuele therapie kreeg ik les van Wendy Scholten-Peeters, die mij erg inspireerde. Ze heeft samen met hoog­ leraar Michel Coppieters een onderzoekslijn aan de faculteit gedrags- en bewegings­ wetenschappen van de Vrije Universiteit in Amsterdam. In een van haar onderzoeken, een cohortstudie rond patiënten die worden geopereerd aan een hernia, kon ik participeren. Ik zag in de praktijk veel patiënten met radiculaire syndromen of klachten na een herniaoperatie. Ik had affiniteit met de groep en dit was voor mij een mooie kans om te participeren in wetenschappelijk onderzoek en mij verder te verdiepen in deze problematiek. Daar heb ik toen, in overleg met de universiteit in Brussel, mijn afstudeeropdracht van gemaakt. Bij mijn eindpresentatie zat ook Emiel van Trijffel, toen hoofd van het masteronderwijs aan de somt, in de zaal. Hij zei toen

dat er een vacature was en dat ik mogelijk een geschikte kandidaat zou kunnen zijn, dus dat ik maar moest solliciteren. Graag! Ik had al als docent gesolliciteerd bij de Fontys Hogelschool, hier in Eindhoven, en bij de opleiding in Utrecht, zonder positief resultaat. Bij de somt werd ik aangenomen en geef ik nu les als vaardigheids­ docent, voornamelijk over de lage rug en de ­extremiteiten.’ Het klinkt gedreven! Gretig zelfs, want in dezelfde periode ben je ook begonnen met jouw promotietraject. ‘Ja, dat klopt. Toen ik eenmaal was afgestudeerd aan de vub zeiden Wendy en Michel dat er ook mogelijkheden waren om op het onderwerp te promoveren. De basis was gelegd met de data die ik reeds had verzameld voor mijn afstudeeronderzoek. Toen ik dat hoorde, heb ik vrijwel meteen ja gezegd!’ Volgens mij is het toch nog steeds niet heel erg vanzelfsprekend dat je als fysiotherapeut of manueel therapeut gaat promoveren. Zeker niet als therapeut in een particuliere praktijk. ‘Het is inderdaad een iets minder gebruikelijke weg dan die artsen bijvoorbeeld afleggen. Als je geneeskunde hebt gestudeerd en je wilt je specialiseren, ontkom je in de meeste gevallen niet aan een promotietraject. Je zou kunnen zeggen dat het een


soort corvee is. De hoogleraren hebben een onderzoekslijn, waarin je jouw deelonderzoek doet, voordat je doorstroomt naar de opleiding tot specialist. Meestal ben je dan ook een radertje in een groot geheel, je doet een deelonderzoek van een veel grotere onderzoekslijn. Uitzonderingen daargelaten, wordt echt meedenken of eigen initiatief niet echt op prijs gesteld. Laat staan zelf een onderzoek vanuit een oprechte vraag initiëren. Binnen de fysiotherapie en manuele therapie is die vanzelfsprekendheid er niet, of in ieder geval veel minder. Het gevolg hiervan is dat je vooral heel gedreven promovendi hebt, die zich vanuit een oprechte interesse willen verdiepen in een onderwerp. Je zou kunnen zeggen dat dat vooral de vakidioten zijn.’ Maar ik kan me voorstellen dat het gevolg hiervan is dat er relatief weinig gepromoveerde fysio- en manueel therapeuten zijn. En diegenen die zijn gepromoveerd, zijn dat niet in de fysiotherapie of manuele therapie, maar bijvoorbeeld in de geneeskunde. Klopt dat beeld?

Stijn lacht: ‘Dat was ooit wel zo, maar ik denk dat het de laatste jaren erg is veranderd. En dat begint uiteraard al op de opleiding fysiotherapie. Studenten worden steeds kritischer op het vak en weten steeds beter hoe ze wetenschappelijke informatie moeten implementeren in de dagelijkse praktijk. En ze doen dat ook zeer bewust. Ik merk het zelf. Sinds een aantal jaar werk ik als docent op de somt. Ieder jaar vragen we aan de eerstejaars studenten waarom ze manuele therapie willen studeren. Tot een aantal jaar geleden antwoordden de studenten vooral heel praktisch: leren manipuleren, meer skills, beter leren onderzoeken en meer vaardigheden leren. Dat is echt veranderd. Tegenwoordig zeggen veel studenten dat ze vooral een kritischere therapeut willen worden. Dat is echt een omslag in de benadering van het vak. Je ziet het dus in de breedte, maar ook in de specialisatie. Het aantal gepromoveerde therapeuten groeit exponentieel. Ik dacht dat het er inmiddels al ruim zeshonderd zijn.’

33


34

En nu ben je zelf bezig met jouw promotie­ onderzoek. In hoeverre draagt jouw onderzoek bij aan de verwetenschappelijking van ­manuele therapie? ‘Dat vind ik ingewikkeld. In hoeverre is het onderzoek dat je uitvoert toepasbaar in de praktijk... Zowel qua onderwerp als qua kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. Dat blijven zeer complexe vragen. Maar dat terzijde. Ik ben een van de tien promovendi van Wendy Scholten-Peeters (copromotor, AR) en Michel Coppieters (promotor, AR). Zij hebben een breed scala aan domeinen waarop ze onderzoek doen, van klinisch epidemiologische studies, zoals een onderzoek naar prognostische modellen voor multidisciplinaire behandelingen, en een studie naar de effectiviteit van “blended care” gericht op psychosociale factoren tot meer anatomisch en fysiologisch onderzoek, zoals bijvoorbeeld een studie naar de onderliggende werkingsmechanismen van manuele therapie en een studie naar de veiligheid ervan. Mijn onderzoek is meer klinisch epidemiologisch van aard. Het is

ook niet direct bruikbaar voor manueel therapeuten. Eerder voor neurochirurgen en voor fysiotherapie in het algemeen. Alle patiënten werden door de fysiotherapeut behandeld na hun operatie. Maar mijn eerste artikel dat ik heb gepubliceerd staat dan ook in een neurochirurgische tijdschrift, net als het komende artikel. (Een “search” op PubMed laat zien dat Stijn inmiddels twee artikelen heeft gepubliceerd, zijn eerste artikel in juli 2020 in Spine, en het tweede in februari 2021 in JMIR Human Factor. AR) Verder heb ik op internationale congressen over “lage rugpijn” gesproken. Dus mijn onderzoek draagt misschien niet direct bij aan de onderbouwing van manuele therapie, maar het beïnvloedt wel mijn denken en wellicht daarmee ook mijn visie op het vak. Ik lees veel vakliteratuur en heb meer contact met de specialisten binnen de werkgroep. Promoveren is het leren doen van onderzoek, maar ook dit proces beïnvloedt mij als manueel therapeut.’


Het is ook een leerschool, promoveren, al kan ik me voorstellen dat de afgelopen anderhalf jaar in dat opzicht lastig zijn geweest. Ik denk dat je weinig op de faculteit aanwezig bent geweest en dat je weinig andere promovendi hebt gesproken. ‘Ik ben inderdaad helaas weinig in Amsterdam geweest,’ zegt Stijn. ‘Normaal kwam ik ongeveer eens per twee weken naar de faculteit, om te overleggen met Wendy en om met andere promovendi te praten. Door covid was dat de afgelopen periode niet mogelijk en hebben we vooral via zoom overlegd. Daarnaast heb ik al mijn data inmiddels verzameld en hoef ik dus ook niet meer naar de ViaSana kliniek. Het gevolg hiervan is dat ik vooral thuis aan mijn onderzoek werk. Wel worden er vanuit de afdeling, ook in samenwerking met andere facilteiten, veel digitale bijeenkomsten voor promovendi georganiseerd. Erg inspirerend om ook hun verhalen en worstelingen te horen. Daar leer ik echt veel van. Dat zijn belangrijke onderdelen van zo’n promotietraject.’ Stijn heeft nu twee artikelen gepubliceerd, zijn derde artikel is nagenoeg klaar en de data voor de overige artikelen zijn verzameld. ‘Maar het gaat nog wel even duren hoor,’ zegt Stijn lachend. ‘Ik heb als praktijkeigenaar en als docent aan de somt beperkte tijd om aan mijn onderzoek te besteden. Wel krijg ik een kleine beurs van de Vrije Universiteit die wordt betaald door de Kliniek ViaSana, waar ik ook mijn onderzoek uitvoer. Daar ben ik ze uiteraard erg dankbaar voor! Dit zorgt ervoor dat ik er toch gemiddeld zo’n 15–20 uur in de week aan kan besteden.’ Stijn lacht: ‘...en dat mijn promotie ongeveer anderhalf tot twee keer langer dan gepland zal duren.’ Welke rol zie jij voor de nvmt weggelegd? Vind jij dat ze een actieve rol moeten spelen binnen

35

de verwetenschappelijking van de manuele therapie? En vind jij dat ze het onderzoek ook — financieel — moeten faciliteren? Stijn zucht en gaat achterover zitten: ‘Dat zijn goede, maar ook moeilijke vragen. Ik denk dat het in de toekomst steeds belangrijker wordt om ons handelen nog meer wetenschappelijk te onderbouwen. We zullen steeds meer afgerekend worden op wat we doen en waarom we dat doen. Ik denk dat het belangrijk is dat de nvmt daar de leiding in neemt en faciliteert waar ze dat kunnen. Dat doen ze voor een deel al door onderzoek te initiëren en ook (financieel) te participeren in onderzoek. Daarnaast maken ze via nieuwsupdates onderzoeksresultaten wereldkundig. Maar ik weet niet of ze overzicht hebben over al het lopende onderzoek in Nederland en of ze bijvoorbeeld onderzoekers ook voeden met onderzoeksvragen. Ik kan me voorstellen dat coördinatie op dat gebied het vak enorm vooruit kan helpen. Daarnaast vind ik het geweldig dat ze voor het aankomende jubileumcongres de


‘Het wordt steeds belangrijker om ons handelen wetenschappelijk te onderbouwen.’

36

Nieuw-Zeelandse professor kritische fysiotherapie, Dave Nicholls, gevraagd hebben om een keynote lezing te geven. We hebben een kritisch filosofische blik nodig.’ Zijn lezing staat elders in dit jubileum magazine. Maar hoe denk jij dat het vak zich de komende jaren zal gaan ontwikkelen? ‘Hm, ik probeer het historisch filosofisch te benaderen. Ik heb The End of Phsyiotherapy van Dave Nicholls gelezen en dat vond ik zeer verhelderend en interessant. Volgens mij moeten we terug naar de basis. Heel evolutionair. Waar komen we vandaan? Hoe zijn onze klachten te relateren aan de manier waarop we bewegen en hoe we als mens in het leven staan? Kijk, of we nu tape, Tens of manipulaties toepassen, in de meeste gevallen is het doel om pijn te moduleren. Iedere therapeut heeft een toolbox waar hij of zij gebruik van kan maken. Die toolbox is gevuld met opleidingen: manuele therapie, dry needling, et cetera. Er is recent onderzoek gedaan onder manueel therapeuten. Ze kregen allemaal een serie patiënten te onderzoeken en moesten een indicatie en behandelplan opstellen. Twee dingen vielen daarbij op. Ten eerste waren de therapeuten het erg met elkaar eens qua indicatiestelling. Maar punt twee is misschien wel interessanter, namelijk dat ze bij 95% van de patiënten een indicatie voor manuele therapie vonden. Nou dat is gek,

toch? Zo zie je, wij als therapeuten willen altijd “iets” doen. En bij voorkeur iets dat in onze toolbox voorhanden is. Daar ligt volgens mij een belangrijk punt. We moeten durven van het oude en het veilige af te stappen en ook vaker moeten concluderen dat we iemand niet kunnen helpen. Ik heb daar ook al eens over geschreven in een van mijn blogs!’ Tot slot van dit gesprek ben ik benieuwd naar hoe je jouw eigen toekomst ziet. ‘Voorlopig wil ik in ieder geval met patiënten blijven werken. Daar haal ik echt veel voldoening uit. Daarnaast geef ik les op de somt en ben ik nog druk bezig om mijn promotie af te ronden. Kortom, voorlopig heb ik het druk genoeg. Al zou ik in de toekomst wel graag op landelijk niveau actief zijn als beleidsmedewerker. We zien het wel. Weet je, voordat ik fysiotherapie ging studeren, dacht ik dat ik dat nooit zou kunnen, dat het te hoog gegrepen was. Toen ik eenmaal fysiotherapeut was, had ik een vergelijkbare gedachte over manuele therapie. Toen ik manueel therapeut was, keek ik op tegen de docenten manuele therapie et cetera. Alles wat ik niet haalbaar achtte bleek achteraf toch haalbaar. Kortom, ik durf steeds meer te dromen.’

*


Een samenvatting van de jubileumlezing van Dave Nicholls

Fysiotherapie onder vuur In zijn jubileumlezing, getiteld Fysiotherapie onder vuur, concentreert de Nieuw-Zeelandse hoogleraar kritische fysiotherapie Dave Nicholls zich, naar aanleiding van zijn boek The End of Physiotherapy, op het verleden, het heden en de toekomst van de fysiotherapie. Hierbij concludeert hij dat ons vak radicaal zal moeten veranderen om toekomstbestendig te worden. Als uitgangpunt voor de kardinale dilemma’s waarmee we als beroepsgroep worden geconfronteerd neemt hij een citaat van Süskind en Süskind, uit 2014: Professionals spelen zo’n centrale rol in ons leven dat we ons nauwelijks kunnen voorstellen dat er ook andere manieren zijn om de problemen aan te pakken die ze voor ons oplossen. Maar de beroepen die de professionals uitvoeren zijn niet onveranderlijk. Ze zijn een overblijfsel van iets dat we ooit in het leven hebben geroepen om te voldoen aan een bepaalde reeks behoeften die hoort bij een op gedrukt papier gebaseerde samenleving terwijl we nu evolueren naar een op technologie gebaseerde internetmaatschappij. Wat we nu evenwel willen beweren is dat die beroepen in hun huidige vorm niet langer het beste antwoord zijn op die behoeften. Om een ​​paar van de tekortkomingen te noemen: we kunnen ze ons financieel niet veroorloven, ze zijn vaak verouderd, de expertise van de besten wordt slechts door enkelen genoten en hun manier van werken is niet transparant. Om deze en andere redenen zijn wij van mening dat de

professionals van vandaag andere, haalbare alternatieven zullen moeten bieden. De conclusie van Nicholls is dat als we nadenken over de toekomst van een beroep als fysiotherapie, er de spanning is tussen onze wens om de fysiotherapie te laten floreren en het groeiende gevoel dat het beroep zijn langste tijd heeft gehad. Dit komt volgens hem omdat het landschap voor de gezondheidszorg de laatste tijd is veranderd door een combinatie van factoren, zoals neoliberalisme, globalisering, professionele ontvlechting, laatkapitalisme en digitale disruptie. Het gevolg hiervan is dat de zekerheden waarop we konden vertrouwen, nu ontoereikend zijn. Het noopt Nicholls de gewaagde suggestie te doen dat de toekomst van hoogwaardige, persoonsgerichte, betrouwbare gezondheidszorg niet langer bij de paramedische specialismen ligt... en dat geldt ook voor de fysiotherapie.

37


38

Uiteraard ziet hij wel degelijk toekomst voor het vak, zolang we vertrouwen op onze kennis en vaardigheden, en oprecht geloven dat die een plaats hebben in de toekomstige gezondheidszorg. En als we dus inzien dat we er in de eerste plaats zijn om de behoeften van andere mensen te dienen. Al lijkt het volgens hem, kijkend door een sociologische lens, dat we nu op het verkeerde spoor zitten. We moeten een nieuwe weg naar de toekomst zien te vinden. In zijn lezing doet hij ons vier mogelijke routes aan de hand: ■ Niets doen. ■ Het beroep terugbrengen naar zijn roots. ■ Een geheel nieuwe professionele identiteit ontwikkelen. ■ Een manier vinden om het beste van het oude met het beste van het nieuwe te combineren. Maar zijn dit bruikbare wegen? Volgens Nicholls brengen alle vier de benaderingen problemen met zich mee, omdat ze

in wezen allemaal hetzelfde proberen te doen, namelijk het beroep in stand houden en promoten. Of het nu is door te kijken en af te wachten, terug te keren naar de sterke punten uit het verleden, het beroep opnieuw uit te vinden, of een nieuw soort hybride model te ontwerpen. Zijn conclusie is dat we onze energie misschien beter kunnen steken in een ander uitgangspunt: het vinden van manieren om de beste fysiotherapie beschikbaar te krijgen voor het grootste aantal mensen. Daar draait het uiteindelijk om. Hierbij ziet hij twee grote obstakels: het huidige economische klimaat en de erfenis van de biomedische hegemonie waar we altijd onderdeel van uitmaakten. Om deze obstakels te overwinnen, zullen we vaak tegendraads moeten denken – dus tegengesteld aan wat voor de hand ligt en comfortabel aanvoelt. Want dat het vak radicaal moet veranderen staat, volgens Nicholls, vast. In zijn lezing geeft hij ons wel uitgebreide handvatten over hoe we die toekomst vorm kunnen geven. Dat


‘We moeten een nieuwe weg naar de toekomst zien te vinden.’

zal op een flexibele en open manier moeten. Tot slot stelt Nicholls ons ook gerust. Fysiotherapie is niet ineens achterhaald en we zullen niet plotseling werkloos zijn. Sterker, hij gelooft dat fysiotherapie over honderd jaar nog belangrijker voor mensen zal zijn dan dat ze in de hele geschiedenis voor ze is

geweest. Fysiotherapie verdwijnt nooit, al zal volgens hem de toekomst in ieder geval digitaal zijn. De integrale tekst is terug te vinden op www.nvmt.kngf.nl

Reflectie De lezing die professor Nicholls speciaal voor het jubileumcongres van de nvmt heeft geschreven en waarvan hier een samenvatting is afgedrukt, is filosofisch, prikkelend en vraagt om reflectie van de toehoorder/lezer. Om de stemming alvast te polsen hebben we vier collega’s de hele lezing toegestuurd, begeleid door twee vragen die je hiernaast vindt. De bedoe­ ling was of zij die in ongeveer 300 woor­ den zouden beantwoorden. (Dat bleek in sommige gevallen iets te krap). Wellicht geven de antwoorden een houvast voor verdere discussie

Vraag 1. Volgens Nicholls staat de traditionele gezondheidzorg (en dus ook de fysio­ therapie) op een fundamenteel breekpunt. Deelt u deze mening met hem? En hoe merkt u dat in de dagelijkse praktijk? Vraag 2. In zijn lezing doet Nicholls vier suggesties over hoe we ons vak in de toekomst kun­ nen inrichten. Alle vier de suggesties heb­ ben positieve, maar ook negatieve kanten. Welke suggestie spreekt u het meeste aan? Als u geen van vieren bevredigend vindt wat zou dan uw suggestie zijn?

39


Arianne Verhagen Fysiotherapeut, manueel therapeut en klinisch epidemioloog Hoofd masteropleiding fysiotherapie University of Technology, Sydney, Australië Om zo optimaal mogelijk te kunnen reageren op de tekst van Dave Nicholls, heb ik de antwoorden op de twee vragen samengevoegd tot één antwoord.

40

Professor Nicholls schets een beeld van allerlei maatschappelijke en sociale actoren die hij verantwoordelijk acht voor de veranderingen in het vak fysiotherapie. Ik deel zijn mening dat het vak aan verandering onderhevig is, maar zie dat positiever. De woorden ‘probleem’, ‘breekpunt’ en ‘ontwrichting’ onderschrijf ik niet. Het is goed dat een vak, als levend organisme, met de tijd meegaat. Helaas mis ik in dit betoog twee nieuwe essentiële hervormingen van het vak. Allereerst is de opkomst van Evidence Based Medicine Practice essentieel in de onderbouwing van ons handelen en dat heeft de fysiotherapie als vak veel goeds gebracht. Los van het feit dat we geen behandelingen meer inzetten die aantoonbaar niet effectief

of zelfs schadelijk zijn, heeft EBM ons ook een meer gelijkwaardige gesprekspartner gemaakt voor medici en beleidsmakers in de gezondheidszorg. Het heeft ons op de gezondheidskaart gezet als belangrijke speler. Daarnaast is ook de focus op de patiënt essentieel. Die vindt het misschien veel belangrijker om weer de was op te kunnen hangen, weer te kunnen voetballen na een knieblessure of met de kleinkinderen te kunnen spelen, dan dat de range of motion, triggerpoint pijn of spierkracht verbeterd wordt. Het lijkt me een uitstekend plan om na te denken over hoe de toekomst van ons vak er idealiter uit zou moeten zien. In mijn beleving is het heel verstandig dat je als professie niet stil blijft staan, maar probeert mee te bewegen met de tijd, maar wel zorgt dat het goede blijft behouden. Het betoog van professor Nicholls is een uitgebreide verhandeling gericht op de problemen waar we volgens hem voor staan, maar hij geeft geen voorstel voor een oplossing. Volgens mij staan we niet voor een probleem. Fysiotherapie, of iets wat daar op lijkt, zal altijd blijven bestaan zolang we meegaan met de belangrijkste veranderingen. Op dit moment is dat de focus op de patiënt, zijn/haar hulpvragen en op de combinatie van wetenschappelijke kennis en praktijk Mijn dagelijkse praktijk ligt in het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek, en die zijn beide duidelijk bereid en in staat goed mee te bewegen met deze verandering/verbetering van het vak.


Karel Opraus Gezondheidswetenschapper, fysiotherapeut en orthopedisch manueel therapeut Programmaleider Fysiotherapie Masteropleidingen Hogeschool Rotterdam Orthopedisch manueeltherapeut Schouwenburg Fysiotherapie Zwijndrecht Eigenaar adviesbureau ‘Health Care management’ Vraag 1 ‘Crisis, what Crisis? (Supertramp album, 1975) was eerlijk gezegd mijn eerste reactie op het indringende betoog van professor Nicholls. Als opleider zie ik elk jaar gedreven studenten in groten getale instromen in de fysiotherapie opleidingen. Jonge mensen vol bezieling om zich te bekommeren om het welzijn van andere mensen. Bereid om geld, ‘bloed, zweet en tranen’ te offeren om voor hen het ‘goede te doen’ en dat goed te doen. Maar...van mijn ‘oude’ oefengroepje is inmiddels het grootste deel niet meer praktiserend. De toename van werk- en regeldruk, van assertieve cliënten en de invloed van inspectie en zorgverzekeraars op het werk maakten dat hun autonomie, motivatie en werkplezier onder druk kwamen te staan. Gebonden’ ondernemerschap met steeds minder regelruimte en een verdeeld bestuur met als gevolg een zwakke politieke lobby leiden tot frustratie, wanhoop en zelfs tot een dreigende burn-out. Er is sprake van een groeiend ongenoegen onder zorgprofessionals (VvAA, 2019). Gevraagd naar hun toekomstperspectief, geeft slechts een derde (!) van de zorgverleners aan tot hun pensioen in de zorg te willen blijven werken. Veel Instroom, maar nog meer uitstroom. Van gedrevenheid naar frustratie. Hoe kunnen we het tij keren? Minder bureaucratie, minder managers, meer ruimte voor professionals zijn veelgehoorde antwoorden. De praktijk laat echter met regelmaat een tegenovergestelde beweging zien. Kijkend door een sociale bril zoekt en vindt Dave Nicholls ‘historisch redenerend’’ oor-

zaken en wijst ons op de tekenen des tijds. Het is niet een tijdperk van verandering maar een verandering van tijdperk. Zorgverleners anno 2019, Quick scan bezieling. VvAA, (2019)

Vraag 2 Hoe gaan we als beroepsgroep de uitdaging van de post-professionele gezondheidszorg aan? Uiteraard is er ook in Nederland voldoende gepubliceerd over dit sociale fenomeen in de publieke sector (Noordegraaf, 2015; Meurs, 2014) maar nooit eerder zo toegespitst op de fysiotherapie. Mooi om te lezen dat Nicholls twaalf jaar geleden volledig voor zijn laatste optie ging, maar daar nu niet zo zeker meer van is. Zo verging het mij ook. De laatste bladzijden, daar waar Nicholls zijn nieuwe route uiteenzet bleven mij bij. Ze deden mij denken aan het boek Verdraaide Organisaties, terug naar de bedoeling (Hart, 2012). Nicholls schetst hier mijns inziens de weg terug naar de bedoe-

41


42

ling van ons vak. Deze ligt in de unieke ontmoeting met onze client. Probeer in de ontmoeting tussen twee individuen met ieder een ‘levendige wijsheid’ door wederkerige interactie tot de beste oplossing voor het beweegprobleem te komen. ‘Maak verbinding met mensen en verander zo hun wereld,’ moedigt Nicholls ons aan. Aanwezigheid, aandacht en aanraken. Precies daar ligt onze kracht. Vervolgens stelt hij: ‘Open up,’ ontsluit de besloten lagen van ons vakgebied voor het publiek. Durf met overtuiging ons vakmanschap-meesterschap te delen met de maatschappij of zoals Dave

zegt: ‘Geef het weg.’ Wees niet bescheiden maar tegelijk eerlijk over onze professionele twijfels. Dat zorgt ervoor dat niemand om ons heen kan als het gaat om de toekomst van de beweegzorg in Nederland. Noordegraaf, M. Public Management: Performance, Professionalism and Politics. Palgrave Macmillan (2015). Meurs , P. Van regeldruk naar passende regels: Vertrouwen, Veerkracht, Verantwoordelijkheid Vrijheid. Essay op verzoek van het Ministerie van VWS en van de leden van de Agenda voor de Zorg (2014)

Will Bonneveld Fysiotherapeut en manueel therapeut, Het Fysiohuis, Bunschoten-Spakenburg Voormalig praktijkeigenaar Vraag 1 Ik deel met Nicholls het idee dat de fysiotherapie onder vuur staat als onderdeel van een groter geheel. En dat is groter dan alleen de gezondheidszorg. Er is ontwrichting op allerlei gebied en ook tweedeling. Ik herken het gevoel dat niets meer

vanzelfsprekend is. Ik herken ook dat de gezondheidszorg en de fysiotherapie in het bijzonder traag verandert. Het paradigma van niet meer denken in ziekte maar in gezondheid is wel een model dat inspeelt op een veranderende wereld. In de dagelijkse praktijk merk ik dat de kennis over zelfzorg en verantwoordelijkheid is toegenomen. Maar voor de rest gaat het zoals het al jaren gaat. De patiënt vraagt en wij draaien. En omdat dit al jaren zo gaat merk ik niet dat veel van mijn collega’s het gevoel hebben dat de fysiotherapie op een breekpunt staat. Maar de zorgzaamheid en empathie die ons vak kenmerkt, geeft mij het vertrouwen dat wij ons kunnen aanpassen aan de veranderende wereld. Ik zie de toekomst dus met vertrouwen tegemoet Vraag 2 Over alle vier de suggesties over de inrichting van de toekomstige fysiotherapie valt


wat te zeggen. De hybride manier spreekt mij het meeste aan omdat ik die het beste vind passen bij de personen die ervoor hebben gekozen fysiotherapeut te worden. Wat mij het meeste aanspreekt is de suggestie die Nicholls doet om niet de gemakkelijkste weg te kiezen en na te denken over datgene wat het individu van ons vraagt. Door mijn lange ervaring als fysiotherapeut weet ik dat het belangrijk

is om daar een rol in te spelen. Ook al zegt wetenschappelijk onderzoek soms wat anders. Gebruik je ervaring als clinicus en de expertise van de patiënt die veel over zichzelf kan vertellen. Deel je kennis, werk samen en sta open voor alle kennis die ons ter beschikking staat en kijk daarvoor ook buiten de fysiotherapie. Blijf geloven in ons mooie vak.

Henri Kiers

43

Fysiotherapeut, manueel therapeut en bewegingswetenschapper Directeur Instituut voor Bewegingsstudies, Hogeschool van Utrecht, Utrecht Onderzoeker Bewegings- en Gezondheidswetenschappen, Vrij Universiteit, Amsterdam Voorzitter Stichting Keurmerk Fysiotherapie Vraag 1 Dat hangt ervan af wat onder een breekpunt wordt verstaan, maar persoonlijk neig ik naar een nee. De fysiotherapie heeft al veel veranderingen met een grote impact doorgemaakt. Ik denk inhoudelijk aan de aandacht voor de psychosociale component in de fysiotherapie vanaf het begin van de jaren 90, de ‘ontdekking’ van de rol van segmentale musculatuur in lage rugpijn aan het einde van de vorige eeuw, maar ook aan maatschappelijke veranderingen die leidden tot de bvg problematiek eind jaren 80, of meer recent de introductie van de gereguleerde marktwerking in de zorg. Deze ontwikkelingen hebben allemaal geleid tot veranderingen in de dagelijkse praktijk van de fysiotherapie, maar bleken niet een abrupt breekpunt. Eerder was er sprake van een graduele, meer evolutionaire wijziging van de dagelijkse praktijkvoering. Kijken we naar vorige week dan is er niets veranderd. Kijken we naar twintig jaar terug dan stapelen deze kleine wijzigingen

zich op tot wezenlijke verschillen. Onder invloed van de door Nicholls beschreven ontwikkelingen zal ook nu het proces van verandering van de fysiotherapeutische praktijk zich gradueel ontvouwen, glijdend, bijna onmerkbaar van dag tot dag, maar de collega die niet mee glijdt op termijn onvermijdelijk achterlatend.


44

Vraag 2 Deze keuze kan niet moeilijk zijn. Zowel niets doen, als terugkeren naar het zuivere biomedische model en het volledig inleveren hiervan voor de subjectieve beleving en de sociale relaties van de patiënt zijn geen efficiënte adaptaties aan een veranderende omgeving. De vierde optie die Nicholls schetst lijkt de beste; de menging van optie twee en drie tot een hybride concept dat zich vormt rond het biopsychosociale model. Nicholls stelt echter dat beide benaderingen, het mensgerichte en het mechanistische, niet zijn te integreren tot een holistische aanpak omdat beide benaderingen te ver uit elkaar liggen. Ik ben een andere mening toegedaan. Inderdaad worden in het gebruik van het biopsychosociale model de afzonderlijke factoren veelvuldig beschouwd in een één op één relatie tot het probleem van de patiënt. Stress leidt tot hoofdpijn, fear avoidance tot rugpijn. De onderlinge verbinding, de weg waarlangs de verschillende factoren bijdragen aan het probleem wordt niet onderkend. Zo is het onzinnig om te veronderstellen dat fear avoidance als geïsoleerde factor leidt tot rugpijn, het is de interactie met andere factoren die leidt tot het probleem. Hier valt, niet limitatief, te denken aan minder of anders bewegen, een andere interpretatie van het perifere signaal op basis van opvattingen over pijn of over betrokkenheid van het immuunsysteem (‘low grade inflammation’). In die interactie kunnen we beter zoeken naar de fysiologie waarlangs deze factoren interacteren. Dat is toch een fysiologisch/mechanische wijze om het pad van factoren naar het probleem te ontleden en daarmee middelen in handen te krijgen die dit pad in positieve zin kunnen beïnvloeden. Dat lijkt een reductie, maar is het niet. Liefde wordt niet minder mooi wanneer je weet welke neuronen erbij zijn betrokken.

Het is goed de fysiotherapie zo af en toe wakker te schudden en ons te bezinnen op onze plaats in de zorg en de maatschappij. In een aantal zaken ben ik het echter niet met Nicholls eens. Voor een uitgebreide bespreking is hier geen plaats maar één element wil ik nog benoemen, de technologie als onderdeel van het atomisme waardoor we in ons vak de empathie zullen verliezen aan anderen, aldus Nicholls. Ik denk dat juist het gebruik van technologie binnen een empathische benadering meerwaarde zal hebben. Technologie is beslissingsondersteuning, geen beslissingsvervanging. De gaten in kennis en analyse die in de complexe werkelijkheid van het beweegprobleem vallen tussen de korrels die we met apparaten kunnen meten, zullen zeker de komende honderd jaar nog zo groot zijn dat ze slechts gevuld kunnen worden met empathie en empirie, kortom met logisch begripvol menselijk denken. Tot slot geeft Nicholls een vijfde oplossing, het idee van ‘The Commons and Commoning’, een compleet andere blik op hoe ons vak gepositioneerd kan worden. Dit idee herbergt de belofte van een compleet nieuwe invalshoek en is daarmee interessant. Het is jammer dat hij in deze lezing geen toelichting geeft op hoe hij dat voor zich ziet. Een reden, of wellicht een bewuste teaser, om het boek te lezen.

*


De geschiedenis van de manuele therapie HUUB VOSSEN (OUD-BESTUURSLID NVMT), ANTON DE WIJER (OUD-VOORZITTER NVMT)

Het 40-jarig bestaan van de nvmt is een mijlpaal voor de vereniging en een goede aanleiding voor een terugblik vanuit een historisch perspectief met een verwijzing naar de toekomst. Immers het verleden vervult een belangrijke rol bij de totstandkoming van onze identiteit... Waar komen we vandaan, waar staan we nu en waar gaan we naartoe in de toekomst?

De ontstaansgeschiedenis van manuele therapie, mondiaal gezien Eerste beschrijvingen van manipulaties Hippocrates (400 v. Chr.) is als grondlegger van de westerse geneeskunde een van de eerste bronnen voor manuele therapie. Bij hem vinden we het vroegste beschreven voorbeeld van manipulatie aan de wervelkolom met o.a. tractie aan hoofd en voeten. Hippocrates, die geboren werd op het eiland Kos in Griekenland zou daarom beschouwd kunnen worden als een fysio-manueel ­therapeut avant la lettre. Er zijn op het eiland veel sporen aanwezig van het eerste ‘ziekenhuis/sanatorium’ ter wereld. Tegenwoordig zijn met behulp van een 3D animatie de oefenlocaties, baden voor hydrotherapie en behandelbanken te bezichtigen. Hoewel de antieke geneesplaats waarschijnlijk dateert van ná Hippocrates waren de behandelingen wel gebaseerd op zijn leer.

45


46

Ook de latere Grieks-Romeinse arts Claudius Galenus (200 na Chr.) neemt in de westerse geneeskunde een belangrijke plaats in. Hij beschreef eveneens al manipulaties van de discus intervertebra-

Asklepieion — reconstructie

lis onder tractie. Niet alleen in het oude Griekenland werden dergelijke behandelingen al toegepast. Niet veel later zien we dat manuele handelingen ook in andere delen van de wereld beschreven worden. Deze werden ingezet om de vele aandoeningen (musculoskeletaal) te behandelen, waarbij aandoeningen van de wervelkolom het meest bekend zijn geworden. Zo werden manipulaties van de wervelkolom van oudsher op grote schaal toegepast in onder andere Indonesië, Hawaï, Mexico, Japan, China, India, Centraal-Azië en Mexico. De Londense orthopeed James Cyriax ging nog een stapje verder terug in de tijd. In zijn Textbook of Orthopaedic Medicine kunnen we lezen dat uit overleveringen blijkt dat in Thailand mogelijk al 4000 jaar geleden werd gemanipuleerd aan de wervelkolom. Kennelijk zijn toepassingen van manuele handelingen bij klachten aan het bewegingsapparaat zo oud als de mensheid.


47

Bonesetters

Bonesetters In literatuur uit de achttiende en negentiende eeuw komen we de zogenaamde ‘bonesetters’ tegen. In diverse bronnen staan deze bonesetters beschreven als ‘beoefenaars van gewrichtsmanipulatie’. Vóór de komst van chiropractors, osteopaten en manueel therapeuten waren bonesetters de belangrijkste beoefenaars van dit soort behandelingen. Traditioneel bedreven ze hun professie zonder enige formele medische opleiding. Bonesetters hielden zich waarschijnlijk al bezig met het verminderen van gewrichtsdislocaties en het ‘resetten’ van botbreuken. Anderson (1992) beschouwt de bonesetters als voorlopers van de huidige manueel therapeuten en chiropractors en verwijst daarbij naar de bonesetters uit Nepal, Rusland en Noorwegen. Verschillende stromingen In de loop van de negentiende eeuw ontstonden er in de manuele therapie verschillende stromingen. Dit had vooral te maken met het feit dat er verschillende visies ont-

stonden op de aandoeningen en het behandelen ervan met de eeuwenoude manuele technieken. Zo ontstonden in Amerika de osteopathie (volgens de visie van Andrew Still) en de chiropractie (volgens Daniel Palmer). De osteopathie ging hoofdzakelijk uit van het beïnvloeden van het ‘viscerale systeem’ terwijl de chiropraxie meer werkte vanuit het beïnvloeden van het ‘musculoskeletale systeem’. De laatste is eigenlijk het meest verwant aan de huidige manuele therapie. Na 1900 komen namen op als de Britse John Mennell en James Cyriax, en de Franse Robert Maigne, die de manuele therapie verder systematisch gingen uitwerken. In 1950 nam Freddy Kaltenborn, die was opgeleid door Cyriax en Mennell, het initiatief voor de eerste opleiding manuele therapie voor fysiotherapeuten in Noorwegen. In Australië verwierf Geoffry Maitland faam met de ’Manuele Therapie volgens het Maitland Concept’. Doordat steeds meer therapeuten een opleiding manuele therapie gingen volgen, kwam de verspreiding van de therapie en later de erkenning langzaam opgang.


‘De opkomst van de manuele therapie, ostheopathie en chiropraxie in Europa, was een reactie op de toenmalige reguliere geneeskunde.’

48

De opkomst van de manuele therapie in Europa De opkomst van de manuele therapie, osteopathie en chiropraxie in Europa was een reactie op de toenmalige reguliere geneeskunde. Een medicus werd in het begin van de negentiende eeuw omschreven als ‘een geleerde zonder praktische scholing met een triest vak waarvoor veel moed nodig was en dat aandoenlijkheid vereiste om het te kunnen uitoefenen’ (T. Terlouw, 2010). De gangbare behandelmethodes uit die tijd waren: aderlaten, purgeren, het toedienen van medicijnen en opereren zonder narcose met een zeer hoge mortaliteit. Vanuit deze context kunnen we nu beter begrijpen waarom de ‘natuurwetenschappelijk methode’ steeds meer terrein won en de ‘manueel geschoolden’ uiteindelijk steeds meer aanzien kregen, ook onder medici, die hun hun vaardigheden vaak bewonderden. Er bleek dus ook in de geneeskunde behoefte naar vooruitgang maar wat moest er dan veranderen? De ‘Franse Kliniek’ nam in Europa het voortouw in de kentering door de nadruk te leggen op het belang van directe klinische ervaring bij de vorming van de medicus mede omdat alleen wetenschappelijk theoretische onderbouwing niet voldoende was om een goede arts te zijn, meenden de toenmalige opleiders in Frankrijk. Het is goed mogelijk dat de meer prak-

tisch geschoolde helers aanzien verworven met hun skills door deze opkomende visie in de geneeskunde. Toch waren deze nieuwe stromingen in de manuele therapie ook een mikpunt van kritiek onder medici. Zij schaarden heilgymnasten, osteopaten en chiropractors allen onder één kam met de beoefenaars van alternatieve geneeskunde (kwakzalverij) zoals homeopathie en natuurgeneeskunde die ook in opkomst waren in de negentiende eeuw. De onwaarschijnlijke claims van de genezende werking van hun methode, die botste op het dogmatische denken in de opleidingen van destijds, werden door de medici verworpen. Een andere kwestie was dat deze nieuwe beroepsbeoefenaren zich op hun terrein gingen begeven en daar zaten de medici niet op te wachten. De behandeling van de wervelkolom en van andere delen van het bewegingsapparaat werd namelijk expliciet gerekend tot het domein van de geneeskunde (orthopedie). De strijd tussen heilgymnasten en medici werd op diverse plekken in Europa gevoerd en zeker ook in Nederland. Toch zette de opkomst van de manuele therapie zich mondiaal voort. Zo werd bij de heilgymnasten in Europa de belangstelling voor manuele therapie aangewakkerd door collega’s die in Amerika opleidingen hadden gevolgd. Met name door de positieve behandelresultaten van patiënten die in het buitenland


grond veel bezoekers wist te trekken omdat het indertijd door de open verbinding met de Zuiderzee, een belangrijke havenplaats was voor walvisvaart en haringvisserij. In dit kader kunnen we de bonesetters oftewel de ledezetters in Jisp beschouwen als de manueel therapeuten avant la lettre in Nederland. De bakermat voor manuele therapie in Nederland lag in feite dus in dit Noord-Hollandse plaatsje, dat toentertijd bekend was om de vermaarde ledezetters als behandelaars van kreupelheid, dislocaties na fracturen en verminkingen. 49

Mr. Cornelus Jacobsz Ploegh (1624–1696) was de meest bekende ledezetter, omdat hij tevens burgemeester van Jisp was. Op het kerkhof van Jisp duiken meerdere namen op zoals Thaemszoon de Leedsetter (gestorven 29 maart 1606), mr. Willem Thaemszoon (gestorven 24 februari 1644) en mr. Jacob Ploegh (1657–1692). Ze waren tot ver over onze grenzen vermaard. Het praktijkhuis stond bekend als het ‘Verbandstukje’. Meester Cornelis Ploegh, burgemeester en ledezetter in Jisp. Zijn naam staat nog steeds gegraveerd in het kerkje te Jisp, wat als de bakermat van de manuele therapie in Nederland beschouwd kan worden.

waren behandeld met manuele therapie groeide de belangstelling en daarmee ook het aantal beroepsbeoefenaren. Het zou nog echter tot het eind van de negentiende eeuw duren voordat de manuele therapie een vaste plaats veroverde in Europa.

De ontstaansgeschiedenis van de voorloper van manuele therapie in Nederland Ook in Nederland kenden we bonesetters. Zij waren in de zeventiende eeuw al op grote schaal actief in het Noord-Hollandse plaatsje Jisp dat door zijn maritieme achter-

In Jisp, waar een van de bekendste bonesetters nog wordt vermeld op een plaquette in het kerkje heeft de Nederlandse Vereniging voor Manuele Therapie (nvmt) het boek gepresenteerd over de Geschiedenis van de Manuele Therapie in Nederland (geschreven door dr. Thomas Terlouw, historicus en fysio-manueel therapeut).

De opkomst van de manuele therapie in Nederland in de twintigste eeuw De vormen van manuele therapie die we nu kennen in Nederland deden hun intrede in het begin van de twintigste eeuw. In de periode 1945–1981 verschenen de eerste artikelen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) over osteopathie, chiropraxie en manuele therapie. De eerste opleiding voor manuele therapie


snede ‘voor iedere knak een knaak’ werd veelal toepasselijk geacht. De belangrijkste overeenkomst tussen al die methodes was toch die enorme inhoudelijke gedrevenheid en de passie die de manueel therapeuten lieten zien o.a. in de ontstane docent-vakgroepen. Uiteindelijk leidde die gedrevenheid tot de oprichting van de eerste Vereniging in de Manuele Therapie (vmt) in 1968 en later, in 1978, tot de erkenning door het KNGF van de manuele therapie als verbijzondering binnen de fysiotherapie. Enkele jaren later, in 1982, werd de Nederlandse Vereniging voor Manuele Therapie (nvmt) opgericht en in 1991, de Nederlandse Associatie Orthopedische Manuele Therapie (naomt).

50

Prof. Dr. Rob Oostendorp, manueel therapeut

in Nederland werd opgericht in 1964 door G. van der Bijl sr. (1909–1977) in Utrecht, in 1967 gevolgd door de Stichting Manuele Geneeskunde (smg) in Eindhoven. Dit laatste initiatief kwam tot stand op voordracht van Dr. Ir. F.J. Philips die tijdens zijn verblijf in Nieuw-Zeeland te maken kreeg met rugklachten die met succes behandeld werden met manuele therapie. Beide opleidingen maakten hun eigen ontwikkelingen door waarbij de visie niet altijd parallel liep. Wie kent ze niet... de Methode Eindhoven en Utrecht, het Maitland Concept, de Methode Cyriax en Marsman etc. Een bonte verzameling van methodes. Hoe moest een patiënt of verwijzer hier nog wijs uit worden? Deze verschillende opvattingen leidde vaak tot conflicten over de vraag de welke ‘smaak in de manuele therapie’ erkend zou moeten worden en tot discussies of de wervel bij een manipulatie nu wel of niet moest ‘kraken’. Het woord ‘bottenkraker’ was al sinds de oudheid ingeburgerd en de zin-

De verschillende stromingen in de manuele therapie Nederland zorgden ervoor dat het vak nooit saai werd. Er was altijd wel iets te bediscussiëren en misschien heeft die diversiteit de roep om de verdere wetenschappelijk onderbouwing wel versneld. Rob Oostendorp was de eerste manueel therapeut in Nederland die in Nijmegen promoveerde op het vakgebied (1988) met zijn proefschrift getiteld: Functionele Vertebrobasilaire Insufficiëntie. Oostendorp werd later hoogleraar in de manuele therapie aan de Vrije Universiteit Brussel (vub). Onder invloed van Rob Oostendorp, Nol Bernards en Leo Hagenaars werden de neurofysiologische factoren in de jaren tachtig verder uitgewerkt, hetgeen geleid heeft tot het meerdimensionale belastings- en belastbaarheidsmodel. Rector magnificus van de UvA, prof. dr. Lex Bouter, prees op het afscheidsjubileum van prof. dr. Rob Oostendorp dat de manueel therapeuten door als eerste wetenschap op de bestuurlijke agenda van de nvmt te zetten, voorloper werden binnen de beroepsgroep van fysiotherapeuten.


‘Laten we hopen dat het vak geschiedenis van de manuele therapie ook wordt geïntroduceerd binnen de masteropleidingen in Nederland.’

Ook werden er deskundigen uit de medische specialismen op gebied van de wervelkolom naar de opleidingen manuele therapie gehaald. Prof. Henk van Mameren, anatoom en verbonden als docent aan de somt, prees de pioniers in de manuele therapie destijds vanwege hun enorme gedrevenheid en kennis van de anatomie, bewegingsleer en

pathofysiologie van de wervelkolom. Door de vele bevlogen baanbrekers die we hebben gehad in ons vakgebied, kunnen fysiotherapiestudenten nu een masteropleiding in de manuele therapie volgen. Op 20 juni 1979 besloot het Hoofdbestuur van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie om de manuele therapie te erkennen als verbijzondering binnen de fysiotherapie. Niet lang daarna, op 23 maart 1981, vond in Zeist de oprichting van de Nederlands Vereniging voor Manuele Therapie (nvmt) plaats met als belangrijkste doelstelling: het bevorderen van de manuele therapie als specialisme van de fysiotherapie. De manuele therapie in Nederland maakte sindsdien een enorme opmars door en kreeg veel invloed. Ook in het buitenland bleven alle ontwikkelingen in Nederland niet onopgemerkt wat tot gevolg had dat de nvmt het beroemde internationale ‘ifomt congres’ naar Rotterdam kon halen.

De toekomst van de manuele therapie

Dr. J.C. Jansen, een van de eerste bestuursleden van de nvmt

Vanuit historisch perspectief zijn de ma­ nueel therapeuten relatief gezien nieuwkomers in de gezondheidszorg in Nederland. Zeker als we beseffen dat de kngf ( Konink-

51


52

ifomt congres te Rotterdam in 2008

lijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie met als voorloper de Vereniging voor Heilgymnastiek al meer dan 100 jaar bestaat. De manuele therapie heeft zich in dat perspectief in feite pas later maar wel in korte tijd prominent ontwikkeld en georganiseerd in Nederland. De nvmt maakt daarom met dit 40-jubileum ook weer geschiedenis... op weg naar het gouden jubileum over 10 jaar! Met de ontwikkeling van de masteropleidingen en de wetenschapsontwikkeling in Nederland zijn de visieverschillen tussen de diverse stromingen in de manuele therapie naar de achtergrond geraakt en werd de strijdbijl begraven. Hierdoor is het vak manuele therapie volwassener geworden en in dat licht was de kritiek van de dogmatische medici van 150 jaar geleden misschien wel terecht. Zij keken vanuit een wetenschappelijk perspectief naar deze nieuwe methoden op het domein in de geneeskunde. Laten we daarom hopen dat het vak ‘Geschiedenis van de Manuele Therapie’ ook

wordt geïntroduceerd binnen de huidige masteropleidingen in Nederland (in navolging van de MT-geschiedenislessen van Rob Oostendorp op de vub) zodat studenten de wijze lessen, die de geschiedenis van de manuele therapie ons te bieden heeft, ter harte kunnen nemen. Want wie zijn geschiedenis niet kent... In de afgelopen decennia is de terminologie en domeinafbakening aan de orde geweest en verduidelijkt. Op de vraag wat manuele therapie is, vindt men in de literatuur nog wel verschillende antwoorden. In eerste instantie was de benadering aandoeningspecifiek. Inmiddels is de therapie meer patiëntgericht geworden en heeft zich in de breedte weten te ontwikkelen, gebruik makend van de domeinen psychologie en sociologie waardoor begrippen als pijnmodulatie en management nu meer op de voorgrond staan. De manueel therapeut heeft door zijn fysieke benadering gecombineerd met sterk toegenomen communicatieve vaardigheden die gericht zijn op gedragsmodificatie en leefstijl, een juiste positie weten te verwerven in de huidige patiëntgerichte zorg. De nvmt heeft een mijlpaal bereikt en kan er prat op gaan dat er in korte tijd veel goeds tot stand gekomen is. Met trots kijken we terug op het roemrijke verleden van de manuele therapie die een prominente positie heeft weten te verwerven in de gezondheidszorg. Niet in het minst dankzij de belangrijke bijdrage van de nvmt. Graag wil het bestuur van de Stichting Fysiotherapie Geschiedenis (sfg) de nvmt van harte feliciteren met dit 40-jarig jubileum.

*


Referenties

5. Terlouw T.J.A. De opkomst van het heilgymnastisch beroep in Nederland de 19e eeuw. Over

1. Claudius Galenus. https://nl.wikipedia.org/wiki/

zeldzame amfibieën in een kikkerland. Koninklijke

Claudius_Galenus

bibliotheek, Den Haag. p.260,261, 168. (1991)

2. Bonesetters. https://en.wikipedia.org/wiki/

6. Leijssenaar B. Fysiotherapie in Nederland.

Bonesetter

1965–heden. KNGF, Amersfoort. (2011)

3. Terlouw T.J.A. Over de ‘manipulatietherapie’ is

7. Stichting Geschiedenis Fysiotherapie (SGF),

zeker het laatste woord nog niet gezegd. Inleiding

Drs. W. Schoenmans, fysiotherapeut, filosoof.

tot de geschiedenis van de manuele therapie in

Urk.

Nederland. 20/10 Uitgevers. (2011) 4. Terlouw T.J.A. De opkomst en neergang van de Zanderinstituten rond 1900 in Nederland Gewina 27 (2004) 135–158. 53

ANCO BEEKMAN “Na een belangrijke periode van twee jaar werkervaring als fysiotherapeut in een ziekenhuis en vrijgevestigde praktijk, wilde ik mij graag verder ontwikkelen als (beweging)professional. Mijn visie over de toekomstige fysiotherapeut is duidelijk en helder; als beroepsgroep kunnen we in de toekomst alleen nog blijven functioneren als we onszelf onmisbaar maken naast andere disciplines. Om mijzelf dan ook klaar te stomen voor deze multidisciplinaire toekomst is het een niet meer dan logische stap om een masteropleiding te volgen. Mijn keuze is gevallen voor de Master Musculoskeletale Revalidatie, specialisatie manuele therapie van de HAN. Via een flexibel opleidingstraject heb ik de mogelijkheid om me verder te specialiseren met opeenvolgend een extra jaar voor de specialisatie voor Orofaciaal.”

WWW.HAN.NL/MMR


Brieven Rotterdam, 26 september 2021 Beste Tom,

54

Graag zou ik eens met je van gedachte willen wisselen over een belangrijk onderwerp. Ooit ben ik begonnen als algemeen fysiotherapeut. Al vrij snel merkte ik dat ik behoefte had aan meer verdieping van mijn kennis om de hogere kwalitatieve zorg te kunnen bieden die nodig is voor mijn patiënten. Daarom ben ik me gaan specialiseren in de manuele therapie en werk ik als fysio- en manueel therapeut in een eerstelijnspraktijk. De voorspelling is dat de Nederlandse zorgkosten de komende jaren zullen vervijfvoudigen. Daarnaast zal de patiëntenpopulatie sterk groeien onder meer door vergrijzing, door toename van obesitas, comorbiditeit en multimorbiditeiten. De druk op de (dure) tweedelijnszorg en de huisarts zal toenemen waardoor regionalisering van zorg en substitutie van zorg belangrijker zullen worden. Ook is de verwachting dat het personeelstekort in de zorg — ook in de fysiotherapie — verder zal toenemen. De manier waarop de zorg nu is ingericht zal in de toekomst niet meer voldoen om een kwalitatieve standaard te kunnen leveren aan onze patiënten. Dit motiveert me om me ook op andere vlakken voor de beroepsgroep in te zetten. Vandaar dat ik een online fysio platform heb opgericht, genaamd Physio Global. Dit platform heeft tot doel de kennisstroom tussen onderwijs, wetenschap en werkveld door middel van webinars, podcasts en andere media te optimaliseren zodat de beroepsgroep een sterkere positie kan verwerven binnen de zorg én voor de patiënt. Daarnaast ben ik actief binnen de commissie Young Professionals van de nvmt. Dit is een netwerk van studenten manuele therapie en pas afgestudeerde manueel therapeuten dat nadenkt over de (langetermijn) visie van de vereniging en het vak. Hiervoor gaan we ook langs bij verschillende masteropleidingen. Door met andere Young Professionals in gesprek te gaan kunnen we gezamenlijk bekijken wat nodig zal zijn voor de toekomst van het vak manuele therapie. De Young Professionals is bij uitstek de groep die niet alleen nu al op een andere manier naar het vak kijkt, maar het is ook de groep die de toekomst van het vak én de patiënt mede kan vormgeven. Hoe zorgen we ervoor dat de manuele therapie duurzaam en toekomstbestendig ingericht kan worden? Essentiële en urgente vragen, waar we de komende tijd intensief mee aan de slag moeten, denk ik.


Daarnaast ben ik sinds kort ook aangesteld als aspirant bestuurslid voor de nvmt. In die functie voel ik mij gedreven om het doel, dat we voor ogen hebben, te bereiken, voor het vak én voor onze patiënten. Ik ben van mening dat we als beroepsgroep een brug moeten slaan tussen onderwijs, wetenschap en praktijk, meer open moeten staan voor zorginnovatie en een betere samenwerking met onze stakeholders moeten nastreven. Daarnaast zou het goed zijn om ons te verdiepen in ideeën als anderhalvelijnszorg en stepped care. Ik denk dat we op deze manier de kwaliteit van het vak manuele therapie verhogen en de zorg aan onze patiënten toekomstbestendig maken. Maar we zullen het met z’n allen moeten doen. Ik ben dan ook benieuwd naar jouw persoonlijke overwegingen om het vak manuele therapie te beoefenen. Daarnaast ben ik nieuwsgierig naar hoe jij de toekomst van het vak voor ogen ziet en welke rol de beroepsvereniging en de Young Professionals hierin zouden kunnen hebben. Graag zie ik jouw reactie tegemoet. Met vriendelijke groet, Melvin Bos

Sassenheim, 27 september 2021 Beste Melvin, Veel dank voor je brief. Het gebeurt niet zo vaak meer dat ik een brief krijg! Maar ik zal meteen ter zake komen. Zoals iedere manueel therapeut ben ook ik begonnen als algemeen practicus. Na mijn afstuderen aan de bacheloropleiding in 2008 ben ik direct in de eerste lijn gaan werken. Al snel kwam ik erachter dat de problemen waarvoor patiënten hulp zochten steeds complexer werden, waarop ik besloot de masteropleiding manuele therapie te volgen. Jij schetst terecht het beeld van de groeiende zorgkosten in Nederland. Dat brengt met zich mee dat de huidige én de toekomstige (paramedische) professional voor een aantal hele nieuwe uitdagingen komt te staan. We zullen moeten innoveren en doorontwikkelen om onze plek in de zorgmarkt te behouden en verstevigen. Eén van die ontwikkelingen is het in het leven roepen van samenwerkingsverbanden in de regio, niet alleen met fysiotherapeuten, maar ook met andere zorgverleners. Dit biedt ons niet alleen de mogelijkheid om duidelijke afspraken te maken rondom diagnostiek en

55


56

interventie, maar ook om onze bijdrage aan te tonen in het beheersbaar houden van die alsmaar groeiende kosten. Als dé specialist in het neuro-musculoskeletale domein zouden wij de poortwachter naar de tweede lijn kunnen, of misschien zelfs moeten, zijn. Zelf ben ik actief geweest bij het oprichten van een dergelijk samenwerkingsverband in mijn eigen regio. Het is ontzettend mooi om te zien hoe iedereen zich inzet om de best mogelijke zorg voor de patiënt te bieden, want het is de patiënt die centraal staat! We kunnen elkaar daarin beter dan ooit vinden. Daarnaast ontstaan er, mede door het samenwerkingsverband, mogelijkheden om op een andere manier zorg in te kopen bij de zorgverzekeraars. Het geeft ons als beroepsgroep de mogelijkheid om meer regie te voeren over ons eigen vak. Sinds de oprichting van Young Professionals van de nvmt ben ik actief binnen deze commissie. In mijn ogen is het van groot belang om de net afgestudeerde collega’s te betrekken bij de vereniging, want tegelijk met ons vak is ook de vereniging in beweging. En om deze beweging vruchten te laten afwerpen en met elkaar vol te houden, hebben we elkaar — en dus ook de jonge collega’s — hard nodig. Hun nieuwe, frisse blik op ons vak gecombineerd met de enorme ervaring die al rondloopt binnen de vereniging zou ons tot grote hoogte kunnen leiden. Daarnaast ben ik ook actief als regioambassadeur in de regio Noordwest Nederland. Regioambassadeurs slaan een brug tussen de leden en het bestuur. Wij kunnen het beleid in de regio onder de aandacht brengen, maar informeren ook het bestuur over onderwerpen die daar spelen. Daarnaast organiseren we vakinhoudelijke avonden en andere bijeenkomsten. Zo blijven we samen op de hoogte van belangrijke ontwikkelingen. Net als jij ben ik als aspirant bestuurslid toegetreden tot het bestuur van de nvmt. Graag zet ik me in voor ons mooie vak. Zorg voor de patiënt is iets wat we met elkaar moeten doen en we moeten ons realiseren dat we elkaar daarin nodig hebben. Innoveren zit in het dna van de manueel therapeut en dat zullen we hard nodig hebben de komende jaren, maar uiteindelijk zal al die inspanning wel een toekomstbestendige manueel therapeut opleveren! Laten we er snel over doorpraten... Groet, Tom Wijnands


Hoe? Via Saxion’s master Musculoskeletaal, een driejarige deeltijdopleiding. Een specialisatie in musculoskeletale therapie waarbij je kiest voor één of beide uitstroomprofielen: manuele therapie en sportfysiotherapie.

Laat je inspireren en lees de ervaringen van onze studenten op www.saxion.nl/musc

manuele en/of sportfysiotherapie

Specialiseer je in manuele en/of sportfysiotherapie

Master of Science behalen? Voor geregistreerde manueel therapeuten bestaat de mogelijkheid om de driejarige Master Manuele Therapie van SOMT versneld te doorlopen en af te ronden met

een volledig Master of Science diploma. Kijk op www.somt.nl voor meer informatie!



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.