21 minute read

Wilde bijen in verstedelijkt gebied

Wilde bijen

in verstedelijkt gebied de proef op de som!

Advertisement

Vlaanderen is een van de meest verstedelijkte en versnipperde gebieden van Europa. Bij een ongewijzigd ruimtelijk beleid riskeert Vlaanderen één grote metropool te worden waarin het voor wilde bijen moeilijk is om voedsel en nestgelegenheid te vinden. Volgens de literatuur blijken steden soms geschikter dan het omliggende rurale gebied, maar soms is het omgekeerd. De resultaten lijken af te hangen van hoe biodivers het verstedelijkte gebied en het omliggende rurale landschap zijn. Studenten Groenmanagement van Hogeschool Gent waren nieuwsgierig hoe groot en hoe divers de populaties wilde bijen rond de campus in Melle waren en startten een proefprojectje in het kader van hun projectwerk.

De studenten vergeleken de aantallen en de diversiteit van bovengronds levende wilde bijen aan de sterk verstedelijkte en versnipperde voorkant van de campus (Brusselsesteenweg 161 in Melle, Fig. 1 links, vanaf hier STEENWEG genoemd) met de groenere achterkant van de Tuinbouwschool (Fig. 1 rechts, vanaf hier BOOMGAARD genoemd). Beide locaties liggen in vogelvlucht ongeveer 360 meter van elkaar.

Figuur 1: Locatie 1 is een sterk versnipperd verstedelijkt gebied met veel verkeer en woningbouw maar toch nog vrij veel tuintjes (foto links, STEENWEG genoemd). Locatie 2 is een meer landelijke situatie met kleinschalige fruitteelt en akkerbouw, natuur- en bosgebied vlakbij de Schelde (foto rechts, BOOMGAARD genoemd).

Figuur 2: De bijenhotels met honderd gaatjes van twee, vier, zes, acht en tien millimeter aan de BOOMGAARD. Onze proef Op 21 maart 2018 installeerden we op twee locaties (zie Fig. 1) een proefopstelling met twee onbehandelde eikenhouten blokken. De houten blokken hadden precies honderd gaatjes van verschillende diameters van twee, vier, zes, acht tot tien millimeter om een brede variatie aan bovengronds levende solitaire bijen huisvesting te kunnen geven (Fig. 2). Na plaatsing namen we tot half oktober 2018 wekelijks een foto van de blokken. Nadien telden we op deze foto’s het aantal opgevulde gaatjes van vier, zes, acht en tien millimeter. De foto’s waren niet scherp genoeg om het aantal opgevulde gaatjes van twee millimeter te tellen. Om te achterhalen wat de diversiteit aan bijen is, plaatsten we de blokken begin februari 2019 in vangkooien. Een vangkooi bestaat uit een gaas met dunne mazen zodat de ontluikende bijtjes niet kunnen ontsnappen. We kozen ervoor om de bijtjes op een niet-destructieve manier te determineren. We controleerden met een tijdsinterval van gemiddeld twee dagen op nieuw uitgekomen wilde bijen. De uitgekomen bijtjes werden tussendoor in leven gehouden met suikerwater (een stukje keukenpapier werd hiermee bevochtigd). Het determineren van de soorten gebeurde aan de hand van verschillende determinatiesleutels en het vragen van advies aan experten. Na determinatie werden de bijtjes vrijgelaten. Midden juli waren alle gaatjes geopend. In maart 2019 plaatsten we opnieuw blokken op dezelfde locaties om na te gaan of de resultaten van twee opeenvolgende jaren vergelijkbaar zijn. Meer opgevulde gaatjes in BOOMGAARD Het aantal opgevulde gaatjes van alle diameterklassen was hoger aan de BOOMGAARD dan aan de STEENWEG (zie Fig. 3). De gaatjes met vier millimeter diameter vielen het meest in de smaak. Zowel kleine exemplaren van grotere bijensoorten (zoals metselbijen) en kleinere bijensoorten (zoals ranonkelbijen en klokjesbijen) kunnen gebruik maken van deze nestgangen. In de diameterklasse van acht millimeter was het verschil in bezette nestgangen tussen de twee locaties het kleinst. Het voorkomen van grotere

Figuur 3: Het aantal opgevulde gaatjes van verschillende diameter in de bijenhotels van mei tot oktober aan de STEENWEG en in de BOOMGAARD © Margot Vanhellemont

Figuur 4: Een sluipwesp (waarschijnlijk Ephialtes manifestator) aan het werk © Sien De Haes

Figuur 6: Rosse metselbij en blauwe metselbij kwamen meer voor aan de STEENWEG © Petra Fleurbaaij

Figuur 7: Gehoornde metselbij, ranonkelbij en grote klokjesbij kwamen in de hoogste aantallen voor in de BOOMGAARD © Petra Fleurbaaij

bijensoorten zoals metselbijen is blijkbaar niet zo verschillend tussen beide locaties (zie ook verder). Opmerkelijk is dat de gaatjes soms opnieuw open bleken te gaan (zie Fig. 3). Vooral bij de diameter van zes millimeter aan de STEENWEG was dit het geval. Wat de oorzaak hiervan is, kunnen we niet aantonen. Er zijn verschillende verklaringen mogelijk. Zo kunnen andere bijtjes bouwmateriaal als leem, zand of hars van afsluitproppen stelen. In zones met minder voedselaanbod, zoals aan de STEENWEG, spaart hen dat misschien

Figuur 5: Het aantal bijen van de zeven soorten die uitvlogen tussen februari en juli aan de STEENWEG en in de BOOMGAARD © Margot Vanhellemont energie omdat ze zo minder vaak moeten aanvliegen. Deze vorm van diefstal kan de afsluitprop zo beschadigen dat er een gat ontstaat waarlangs bijvoorbeeld sluipwespen dieper in de nestgangen kunnen doordringen. We hebben verschillende soorten parasiterende wespen aangetroffen in de bijenhotels, en hun aantal was dubbel zo hoog aan de STEENWEG als aan de BOOMGAARD. Gewone goudwesp (Chrysis ignita s.l.) werd enkel op de locatie STEENWEG waargenomen. Deze soort parasiteert voornamelijk op metselbijen. Een kleine sluipwesp (Stenarella domator) werd in lage aantallen teruggevonden op beide locaties. Deze soort parasiteert op de rosse metselbij. Een derde soort sluipwesp was moeilijk op naam te brengen. Wellicht gaat het om Ephialtes manifestator(zie Fig. 4), een soort die vooral in stedelijke omgeving parasiteert op allerhande nestbouwende bijensoorten. Ook mieren, sociale wespen, mezen en spechten kunnen de afsluitprop beschadigen in hun zoektocht naar voedsel. Aan de STEENWEG is mogelijk ook minder voedsel voor vogels voorhanden, wat kan leiden tot meer predatie. Al deze factoren kunnen ervoor zorgen dat ook spekkevers (Megatoma undata) naar bijenhotels gelokt worden, wat het geval was in onze studie. De vrouwtjes van de spekkever leggen hun eitjes alleen maar wanneer ze de geur van dode insecten ruiken, en de uitgekomen larven doen zich te goed aan de aanwezige dode insecten, excretiemateriaal en mogelijk zelfs pollen (van Breugel, 2014). Hogere diversiteit aan BOOMGAARD In de BOOMGAARD kwamen meer bijtjes uit, in overeenstemming met het hoger aantal gevulde gaatjes. Het aantal gevonden soorten was echter vergelijkbaar tussen beide locaties: vijf soorten aan de STEENWEG en zes soorten in de BOOMGAARD (Fig. 5). Rosse metselbij (Osmia rufa) en blauwe metselbij (Osmia caerulescens) (Fig. 6) bleken meer voor te komen aan de STEENWEG. Het lappendeken van bebouwde en groene zones zoals tuintjes lijkt een geschikt habitat te zijn voor deze bijensoorten. Beide soorten hebben een polylectisch voedingspatroon. Dit wil zeggen dat ze een brede variatie aan plantensoorten kunnen gebruiken als voedingsbron, waaronder ook vele tuinplanten als lavendel en courant voorkomende wilde kruiden zoals rode en witte klaver en hondsdraf. Beide soorten blijken zich weinig aan te trekken van het drukke verkeer, het lawaai en de courante passage op de locatie STEENWEG. Gehoornde metselbijen (Osmia cornuta), ranonkelbijen (Chelostoma florisomne) en grote klokjesbijen (Chelostoma rapunculi) (Fig. 7) bleken in hogere aantallen voor te komen in de BOOMGAARD. Gehoornde metselbijen en grote klokjesbijen kwamen wel voor aan de STEENWEG, maar in beduidend lagere aantallen dan in de BOOMGAARD. Ranonkelbijen kwamen niet voor aan de STEENWEG. Gehoornde metselbijen zijn weinig selectief in de keuze van stuifmeelbronnen. Ze zijn ook polylectisch, maar lijken toch eerder te

kiezen voor vroegbloeiende heesters en bomen die talrijker voorkomen aan de BOOMGAARD. Ze verzamelen onder andere pollen op esdoorn, wilg, meidoorn, hulst, paardenbloem en boterbloemen. Ranonkelbijen en grote klokjesbijen zijn wel selectief in hun voedselkeuze; het zijn beide oligolectische soorten. Een ranonkelbij verzamelt enkel stuifmeel van planten uit de ranonkelfamilie. Boterbloemen, die tot de ranonkelfamilie behoren, zijn gekende drachtplanten van deze soort. Aan de STEENWEG komen quasi geen boterbloemen voor, terwijl ze talrijker zijn aan de BOOMGAARD. Een grote klokjesbij zoekt voedsel op voornamelijk soorten uit de klokjesfamilie. In de tuin van de Tuinbouwschool, die zich tussen beide locaties bevindt, komt een aantal cultivars van deze klokjessoorten veelvuldig voor. Als maat voor de diversiteit aan soorten op beide locaties berekenden we de zogenaamde Shannon-index. Die index kijkt niet alleen naar het aantal soorten, maar ook naar de aantallen per soort. Door de betere verdeling van de aantallen over de verschillende soorten lag de Shannon-index hoger in de BOOMGAARD (1.33) dan aan de STEENWEG (0.94). De diversiteit aan bovengronds levende wilde bijen was dus hoger in de BOOMGAARD dan aan de STEENWEG.

Wat hebben we geleerd en wat kunnen we doen? Het tellen en determineren van de bijtjes was een hele klus! Toch hebben we te weinig herhalingen om wetenschappelijk gefundeerde uitspraken te doen. We zagen een hoger aantal en een grotere diversiteit aan bovengronds levende wilde bijen in de BOOMGAARD, waar meer biodivers natuurlijk groen aanwezig is. Maar aan de STEENWEG vonden we bijna evenveel soorten wilde bijen. Er is dus hoop voor onze kleine zoemende vrienden in de stad. En daarbij kan iedereen helpen. In een stedelijke omgeving kunnen we bijen beschermen en versterken door nestplaatsen en een divers voedselaanbod te voorzien (van Breugel 2014). Hoe meer tuinen en parken nestplaatsen en voedsel bevatten, hoe beter, want de afstand die bijen afleggen om naar voedsel te zoeken (de foerageerafstand) is beperkt. Grotere bijensoorten zoals metselbijen kunnen in een groter gebied

Het korte maar efficiënte leven van de wilde bij

Het leven van een wilde bij start zodra ze uit het eitje komt (Fig. 1). Een bevrucht eitje groeit uit tot een vrouwtje, een onbevrucht eitje groeit uit tot een mannetje. De vrouwtjes leven een zestal weken. Na enkele dagen komt het eitje uit en begint de larve zich te voeden met een voorraad aan eiwitrijke pollen. Zodra de larve volgroeid is (dit kan tot vier weken duren), vormt zich een prepop, pop of cocon waarin ze overwinteren. Vanaf februari-maart komen de eerste volwassen bijen uit. Om op krachten te komen, zoeken ze even naar voedsel op nectarrijke bloemen. Dan begint de balts- en paarperiode, waarna de mannetjes sterven. Het vrouwtje begint dan intensief nectar, pollen en bouwmateriaal voor haar nest te zoeken. Dat nest bestaat uit broedcellen gevuld met een voedselvoorraad en één eitje. En dan begint de cyclus opnieuw. Een klein aantal wilde bijen (ongeveer 25%) nestelt bovengronds in holle plantenstengels, hout en muurspleten. De nestcellen worden meestal lijnvormig achter elkaar gebouwd, waarbij de mannetjes dichter bij de ingang liggen (Fig. 2). De afscheidingen tussen de cellen worden gemaakt uit stukjes blad, modder, haren, hars en dergelijke. De eerste cel wordt meestal leeg gelaten, om mogelijke parasieten te misleiden. De ingang wordt dan dichtgemetseld met hetzelfde materiaal, vaak ook met steentjes (zie Fig. 3). De meeste soorten wilde bijen leven echter in ondergrondse gangen.

Figuur 1 : Levenscyclus van een wilde bij (Bron: Lewington, 2014). Figuur 2 : Nestopbouw van bovengronds levende wilde bijen (boven) en ontwikkeling van eitje tot pop (onder) © Margot Vanhellemont. Figuur 3 : Een nestgang waarin een bijtje alvast een voorraadje pollen deponeerde (A), een gehoornde metselbij in actie in de gaatjes van 8 mm (B) en een dichtgemetselde nestgang met zand en steentjes (C) © Sien De Haes

FIGUUR 2

FIGUUR 3A

FIGUUR 1

FIGUUR 3B

FIGUUR 3C

INTERESSANTELITERATUUR en bronnen - Lewington R. (2018). Veldgids Bijen voor Nederland en Vlaanderen. Kosmos Uitgevers, 432p. - Van Breugel, P. 2014. Gasten van bijenhotels. EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden & Naturalis Biodiversity Center, Leiden. Online gratis te downloaden via: www.bijenhotels.nl/pdf/GastenVanBijenhotels.pdf Dankwoord Hartelijk dank aan Gilbert Nachtergale voor het boren van 1000 gaatjes in de eiken balken, Koen Raevens voor de hulp bij het plaatsen van de bijenhotels, Margot Vanhellemont voor het maken van de figuren en Petra Fleurbaaij voor het ter beschikking stellen van de bijenfoto’s.

naar voedsel zoeken dan kleinere bijensoorten. De forsere rosse metselbijen en gehoornde metselbijen kunnen tot 600 meter rond de nestplaats naar voedsel zoeken. Ranonkelbijen en grote klokjesbijen, met slechts een lichaamslengte van 8 tot 10 millimeter, hebben een beperkter gebied; respectievelijk 150 en 200 meter rond de nestplaats.

Om een groot aantal bijensoorten voedsel te bieden, is het belangrijk om gedurende het hele jaar een brede waaier aan bloeiende bloemen van de juiste drachtplanten te voorzien. Dankzij kennis over de voedselvoorkeur van wilde bijen kunnen we tuinen en parken in de stad omvormen tot heuse bijenrestaurants. Om bijvoorbeeld klokjesbijen van nectar en pollen te voorzien, zijn klokjessoorten nodig; voor ranonkelbijen moeten boterbloemen aanwezig zijn. Bepaalde struik- en boomsoorten of vroegbloeiende knollen en bollen zorgen dat er al in het vroege voorjaar pollen en nectar beschikbaar zijn voor soorten als rosse en gehoornde metselbijen. Wilg, zwarte els en hazelaar bloeien zeer vroeg en fruitbomen als kers, appel of peer leveren ook veel nectar en pollen. Daarnaast voegen vroegbloeiende knollen en bollen ook heel wat sier- en nectarwaarde toe aan je tuin. Ook je gazon anders beheren biedt mogelijkheden. Als je een deel van het gras minder maait, krijgen soorten als witte en rode klaver, paardenbloemen, duizendblad en boterbloemen de kans om tot bloei te komen. Iets arbeidsintensiever is het aanleggen van een bloemenweide. Door golvende paden in het gras regelmatig kort te maaien krijg je een mooi beeld. Ook bij de keuze van sierplanten kun je letten op bijenvriendelijke soorten: heel wat kwekers vermelden vandaag al welke planten geschikt zijn voor bijen.

Op onze campus in Melle hebben we op de locatie STEENWEG in de loop van 2019 een ruime keuze aan bijenvriendelijke sierplanten aangeplant en meer dan duizend biologische bloembollen in de grond gestopt. Daarbij hebben we gelet op het voorzien van nectar en pollen gedurende het hele jaar. We installeerden ook drie grote bijenhotels om in de toekomst voldoende nestgelegenheid te voorzien.

INFOFICHE

Soort Habitat Pollen Nectar Nestgelegenheid

Ranonkelbij Chelostoma florisomne Bosranden Kleinschalige agrarische gebieden Stedelijk gebied Oligolectische soort Boterbloem O.a. Ereprijs, ooievaarsbek, paardenbloem, valeriaan, salie Bestaande holten: dood hout, hekpalen, dakbetimmering, holle stengels en bijenhotels

Gehoornde metselbij Osmia cornuta

Rosse metselbij Osmia bicornis Stedelijk gebied, met name in tuinen en bij oude bebouwing

Wijdverspreid, voornamelijk verstedelijkt gebied

Blauwe metselbij Osmia caerulescens Veel in stedelijk gebied, ook langs bosranden en in groeven

Maskerbij sp. (waarschijnlijk gewone maskerbij) Hylaeus (communis) Allerlei biotopen, zonder schijnbare voorkeuren. Het talrijkste in tuinen Polylectische soort Veel uiteenlopende soorten vroege bloeiers Vooral bloeiende wilgen en andere vroegbloeiende struiken en bomen

Polylectisch, bezoekt grote variatie aan tuinplanten. Ook lentebloeiende struiken zoals appel, peer, Prunus-soorten en wilg

Leeuwenbek, Lipbloemen (bv. andoorn, hondsdraf, kattenkruid, lavendel en stinkende ballote) Vlinderbloemen (bv. esparcette, gewone rolklaver, witte klaver) Ereprijs, havikskruid en knoopkruid Mannetjes houden ook van look-zonderlook

Diverse bloemen, vooral: Composieten Schermbloemen Reseda Bestaande holten: gaten in muren, holle stengels en bijenhotels

Bestaande holten: grote kevergaten in dood hout, holle plantenstengels (bv. braam), lege slakkenhuizen, oud timmerhout, rieten daken, scheuren in raamkozijnen, steilwandjes, zacht cement en sleutel- en boorgaten Allerlei gaten en holen, in cement, oud timmerhout, hekpaaltjes en holle stengels zoals braam

Holle stengels, andere holtes in twijgjes, muren, dood hout en in de bodem

Grote klokjesbij Chelostoma rapunculi Bosranden Stedelijk gebied

Tuinbladsnijder** Megachile centuncularis Open plekken in en nabij bos Stedelijke omgeving Oligolectische soort op bloemen van de klokjesfamilie, voornamelijk op grasklokje maar ook op gecultiveerde soorten in tuinen Bezoekt diverse planten voor nectar

Braam Composieten (bv. distel, gewoon biggenkruid, klit, knoopkruid en vlooienkruid) Vlinderbloemen (bv. gewone rolklaver) Sint-janskruid Dood hout, holle stengels en bijenhotels

Dood hout, muren, door mens gemaakte objecten (bijenhotels), in de bodem en holle stengels (bv. braam)

Een mierenhoop vol hoop?

In Retie, mijn geboortedorp in de Kempen, vinden ze de Raad van State een stelletje mierenneukers. Ze hadden daar graag hun sportpark uitgebreid met korfbal-, tennis- en voetbalvelden en terreinen voor sportieve Retiese paarden en honden. Maar een buurman die daarvoor een schapenwei moest opofferen, vond in een nest rode bosmieren een ideale bondgenoot om de bouwplannen te bestrijden. De wettelijke bescherming van de rode bosmier was voor de Raad van State belangrijk genoeg om het Ruimtelijk Uitvoeringsplan te schorsen. Zo begon tien jaar juridisch touwtrekken. In Retie vonden ze het ongelooflijk dat een nest zijksmoeiershun sportpark zo lang kon tegenhouden.

In het Reties zijn mieren zijksmoeiers. In Mol hebben ze het over moerzijkers. In de Kempen hebben ze goed naar mieren gekeken. Mieren die zich willen verdedigen tegen Natuurpunters die tijdens het bushcraften op een mierennest gaan zitten, sproeien een bijtende vloeistof uit hun achterlijf. De zijkerds. Dat zuur brandt op de getroffen billen en benen. Al is dat chemische wapen vooral voor andere vijanden bedoeld. Rode bosmieren zijn een oorlogszuchtig volkje. In een schitterende BBC-documentaire volgt David Attenborough het wel en wee van enkele kolonies rode bosmieren in de Jura. In de lente filmt de BBC-ploeg een dagenlange veldslag tussen twee nesten bosmieren die elkaars territorium betwisten. Een ongenadige slachtpartij met duizenden slachtoffers. De beestjes gaan elkaar te lijf op een manier die in Game of Thrones niet zou misstaan. De strategie is simpel: pak met een paar medestrijders de vijand vast bij armen en benen, til zijn harnas op en spuit een bijtend zuur op zijn weke delen. Cool! Oorlog is een normaal verschijnsel bij bosmieren. De overwinnaars krijgen een groter territorium en kunnen de gevallenen opeten, maar de strijd verzwakt beide partijen.

Luizenzijk? Wat de documentaire echt spectaculair maakt, is een nieuwe manier van samenleven die opgang maakt onder de bosmieren. Er zijn weinig dieren die met duizenden soortgenoten samenleven. Een mierenhoop vormt waarschijnlijk de meest complexe samenleving van het dierenrijk, op de onze na. Het nest lijkt op een slordige hoop dennennaalden en afval, maar het is een ingewikkelde burcht met meerdere niveaus en gangenstelsels, ventilatiesystemen, voorraadkamers en crèches, met een efficiëntie om de beste ingenieurs, architecten en stedenbouwkundigen jaloers te maken. Het is een passiefhuis met centrale verwarming, met als biobrandstof gistend plantenmateriaal. Net als onze voorouders verzamelen mieren samen hun voedsel en trekken ze op jacht. In de documentaire zien we hoe een groep, samenwerkend als leeuwen in de Serengeti, een grotere spin vangt. Behalve als jager-verzamelaars komen de beesten ook aan de kost als herders: ze houden kuddes bladluizen, die ze beschermen tegen predatoren als lieveheersbeestjes en die ze melken zoals boeren koeien melken: de bladluizen scheiden een zoete secretie af die eufemistisch ‘honingdauw’ heet. Bosmieren maken zelfs hun eigen medicamenten; ze mengen dennenhars met mierenzuur tot een antibioticum dat hen beschermt tegen bacteriële infecties. Bedrieglijke bruiden Een mierenkoepel is een vrouwenmaatschappij: de koningin legt eieren en duizenden onvruchtbare dochters brengen voedsel aan en verzorgen het kroost. Maar aan het begin van de zomer verschijnen er gevleugelde mieren; wijfjes met volwaardige voortplantingsorganen en mannetjes die niet meer zijn dan een gevleugelde penis en zelfs niet in staat zijn om te eten. In een vliegende competitie, die verbloemend ‘bruidsvlucht’ heet, paren de gelukkige mannetjes met de toekomstige koninginnen die meteen een voorraad sperma opslaan voor de rest van hun leven. Na de vlucht sterven de mannetjes en ontdoen de vrouwtjes zich van hun vleugels. En dan zitten ze daar. Alleenstaande aanstaande moeders. Op zoek naar broodnodige kraamhulp sluipt de toekomstige koningin naar het nest van een andere, kleinere mierensoort: schubmieren. Ze legt zich in een hinderlaag en telkens wanneer een eenzame schubmier passeert, springt ze daar op, even maar, voor een kort maar intens contact. Zo neemt ze, beetje bij beetje, de geur van de schubmier over. Dan komt het moeilijkste moment in haar jonge leven: ze sluipt het nest van de schubmieren binnen. Of ze krijgt te eten, of een dodelijke portie mierenzuur. Als het bedrog lukt, brengt de bedriegster de schubmierenkoningin om zeep. Dan begint ze eieren te leggen, die verzorgd worden door de schubwerkmieren maar waaruit uiteraard bosmieren komen. Tot de laatste schubmieren sterven en de schubmierenhoop een bosmierenhoop is geworden.

Koninginnen in overvloed Het ontstaan van sociale insecten, zoals bijen en mieren, is voor evolutiebiologen lang een raadsel geweest. Wordt de evolutie niet gedreven door het verlangen van elk levend wezen om zijn genen door te geven? Wat heeft de eerste werkmieren dan bezield om zich uit te sloven voor andermans kroost en zelf kinderloos te blijven? De klassieke verklaring is ‘verwantschapsselectie’: de dieren offeren hun eigen voortplanting op om voor hun zusjes te zorgen, en op die manier toch hun genen aan het nageslacht door te geven. Er leven twee populaties bosmieren in Attenboroughs Jura. De ene gedraagt zich zoals het hoort: oorlogszuchtig en agressief, met één koningin die dankzij list en bedrog haar positie heeft verkregen. Maar het kan ook anders. In de documentaire zien we in de lente duizenden rode bosmieren van de zon genieten op hun mierenhoop. En daartussen wriemelen ook vele tientallen koninginnen. Met zoveel

koninginnen in één mierenhoop, kunnen de werkmieren onmogelijk nog dichte verwanten van elkaar zijn, stelt Attenborough. En er is meer. Hij zet een mier uit een ander nest in het territorium van de mieren met de vele koninginnen. Bij ‘gewone’ bosmieren leidt dat gegarandeerd tot mierenmoord. En inderdaad, de twee gedragen zich aanvankelijk vijandig, maar dan braakt de ‘thuismier’ een beetje voedsel op en geeft het aan de vreemdeling. De gedwongen migrant wordt probleemloos geïntegreerd.

Safe sex Dit is geen gewoon bosmierennest, maar een superkolonie. Het is niet één koepel met verschillende koninginnen, maar een complex van tientallen mierenhopen, verspreid over vele hectaren. Tussenin liggen kilometers paden, waarover de mieren ongehinderd foerageren, zonder het risico afgemaakt te worden door vijandige buren. Voor hun bruidsvlucht komen een half miljoen(!) mieren, mannetjes en wijfjes, samen op hetzelfde grasveld voor een gigantische orgie die alleen eufemistisch bruidsvlucht heet. En het wordt nog vreemder: pas bevruchte koninginnen uit de superkolonie sluipen niet bedrieglijk naar een schubmierennest, maar gaan, weliswaar voorzichtig maar vrijwel ongehinderd, de dichtstbijzijnde bosmierenkoepel binnen om er hun eierleggend leven te beginnen. En nog houdt het niet op: bruidsvluchten dienen om een partner te vinden die geen familie is, om inteelt te vermijden. Maar als in de mierenhoop kinderen van meerdere koninginnen bij elkaar leven, kan een toekomstige koningin net zo goed en veiliger binnenshuis een lief zoeken. Ook dat gebeurt, in de superkolonie.

De verovering van Gent Verwantschapsselectie schiet tekort om het ontstaan van superkolonies te verklaren. Deze werkmieren offeren zich op om niet of nauwelijks verwante soortgenoten te helpen. Hier lijkt ‘groepsselectie’ te spelen: de natuurlijke selectie bevoordeelt een groep in plaats van het individu of de familie. Een omstreden begrip. Onbetwiste voorbeelden van groepsselectie in de natuur zijn schaars. Maar groepsselectie zou volgens menslievende gedragsbiologen een goede verklaring zijn voor het evolutionaire succes van de homo sapiens. Wie door empathie en

© WOUTER VIAENE

altruïsme gedreven meer investeert in anderen dan in zichzelf en zijn kinderen, vermindert de kans om zijn eigen genen door te geven. Maar als dat sociaal gedrag voordeel oplevert voor het overleven van de groep, en op die manier het aantal nakomelingen van de groep verhoogt, kan het in het genetisch materiaal van de soort terechtkomen. En zo zijn wij mensen ons sympathieke zelf geworden! Niks van, zeggen tegenstanders. Groepsselectie bestaat niet. Het menselijk succes op aarde is niet te wijten aan ons sociaal gedrag maar aan onze technologische ontwikkeling: dat we zo talrijk zijn geworden, komt niet doordat we ons voedsel zo eerlijk verdeelden, maar door ons vermogen om er steeds meer van te produceren. “Een superkolonie bestaat letterlijk uit duizenden verschillende families die samenwerken. Is vrede de winnende strategie op deze mierenberg?” vraagt Attenborough zich enthousiast af, vol verwondering over de evolutie die zich voor zijn ogen afspeelt. De laatste jaren worden meer superkolonies ontdekt, ook van andere mierensoorten. Zelfs onder onze eigen voeten, verspreid over een twintig hectaren Gents grondgebied, leeft een florissante superkolonie. Plaagmieren; een exotische soort die waarschijnlijk in potgrond de Floraliën heeft bezocht en sindsdien is begonnen aan een niet te stuiten verovering van de stad. Maar deze nieuwe Gentenaars, die al met veel meer zijn dan hun menselijke stadsgenoten, leveren geen bewijs voor het bestaan van groepsselectie. Vermits ze allemaal uit dezelfde bloempot komen, dragen ze vermoedelijk hetzelfde genetisch materiaal.

De rode revolutie We moeten onze hoop halen waar we hem kunnen vinden. In een bosmierenkoepel in de Jura. Waar revolutionair mierengedrag komaf heeft gemaakt met oorlog, voedselschaarste en onveilige seks. Het terugdringen van eigenbelang en eigen voortplanting ten voordele van de groep is een strategie die ook voor ons kan werken. We staan op een keerpunt in ons bestaan. De strijd tegen de klimaatverandering vraagt nieuwe leefgewoonten. Slagen wij erin om net zo sociaal te worden als de rode bosmieren?

‘Attenboroughs Ant Mountain’ is te bekijken op YouTube

OMG! BLOEMEKES VAN VAN EYCK.

zondag 10 mei 10-18 uur

Wildeplantenbeurs VERKOOP VAN INHEEMSE in de Bourgoyen PLANTEN EN KRUIDEN (OOK ‘BLOEMEKES VAN VAN EYCK’! ) KINDERANIMATIE I GRIME DIVERSE STANDS ‘OVER EYCK EN BLOEMEN’-WANDELING BIOBAR MET ZONNETERRAS

LIVEMUZIEK DOOR THE MOONGUITARS VRIJDAG

NMC DE BOURGOYEN DRIEPIKKELSTRAAT 32 / 9030 MARIAKERKE (GENT) 09 227 22 94 / GENT@NATUURPUNT.BE WWW.NATUURPUNTGENT.BE

Met dank aan

Sponsors Partners

This article is from: