7 minute read

De levende doden

Opgelet. Dit artikel is niet voor gevoelige zieltjes. Het bevat schokkende elementen en tenenkrullende feiten. De tristesse druipt er af. Een vloek past er ook af en toe tussen. Verder lezen gebeurt op eigen risico. U bent gewaarschuwd.

De levende doden (het grote depri-artikel)

Advertisement

We zijn aan het verliezen. We hebben het speelveld naar onze hand gezet, we hebben de spelregels bijgestuurd, we spelen vals met de kaarten. En we zijn aan het verliezen. Het speelbord is kapotgescheurd, de kaarten zijn verrot en de dobbelstenen staan in brand. Ga direct om zeep. U krijgt geen herkansing. Welkom op deze wereld.

We hebben alles opgedeeld in vakjes. Hier voor wonen, daar voor werken, elders voor koebeesten en patatten. Natuur is in optie. Natuur trekt haar plan wel. Verguisd en versnipperd. Het is niet belangrijk, het is maar bijkomstig. Want politici hebben geen zin in drastische ingrepen. Politici hebben andere prioriteiten. Politici hebben ook geen flauw idee welke vogels we hebben. Hoe klinkt een grutto? Waar vind je een wulp? Wat is een kievit? Het maakt hen niet uit. Het interesseert hen niet. Het interesseert hen niet. Geen rotte bal.

The living dead Tien jaar. Nog tien jaar en ze zijn weg, onze kieviten. Geruisloos van het vogeltoneel verdwenen, zonder staande ovatie of vraag om een bisnummer. Ze zullen er plots niet meer zijn, en de volgende mensengeneraties zullen ze enkel nog kennen van Wikipedia. Geen buitelende, flappende kuifjesvogel meer. ‘The living dead’, worden ze genoemd. Ze kunnen oud worden, die kieviten. Tot twintig jaar zelfs. Dat is al de moeite voor een vogel. Op zich kan het dus geen kwaad als je eens één jaar geen goed broedsucces hebt. Maar als je jaar na jaar, versuft en vermoeid, niet tot broeden komt of je jongen het niet halen om op te groeien, dan geef je het op. Dan gooi je de handdoek in de ring. Maarten krijgt de pijp en je blaast je laatste puf uit.

Het is zoals bij zoveel dingen een ‘en-en-verhaal’. Het gaat over meer dan één oorzaak. Een mens gaat niet dood aan een verkoudheid. Tenzij je al wat ouder bent. En misschien al een onderliggend gezondheidsprobleem hebt. Je bent wat moeilijk te been. Je sleurt jezelf naar de winkel. Je eet te weinig. De fut is op. Je krijgt een zware verkoudheid. Het is gedaan. Bij kieviten – en weidevogels in het algemeen, trouwens – is het de ene verkoudheid na de andere.

Landindustrie Want serieus, land‘bouw’ kan je het niet meer noemen. Het is nu agrobusiness geworden. Alles moet groter, sneller, efficiënter. De ratrace van de industrie met strakke deadlines en dure woorden als kostenefficiëntie en concurrentiekracht zijn gelijk vettige drijfmest naar de landbouwsector doorgesijpeld. Een landbouwbedrijf is een bedrijf. En een bedrijf moet presteren, presteren, presteren. Anders verzuipt de boer in de wurgende leningen en belachelijke contracten waarbij zijn eigen opbrengsten, zijn eigen moeite, voor niet minder dan de laagste prijs op de markt moeten komen. Want alles moet goedkoper voor ons, voor de consument. Niemand betaalt graag veel geld. Zeker niet voor iets simpels als groenten of fruit. Neen, dat moet goedkoop zijn. Maar ook mooi proper en gaaf. En uiteraard vrij van alles wat gedierte of ongedierte is. Fris en blinkend, zonder plekken. Steriel voedsel, bijna. Net gelijk van een lopende band. Maar vooral goedkoop.

Het moet volgens ‘de laagste prijs’. ‘Goed kopen en goed eten’. ‘Hoogste kwaliteit voor de laagste prijs’. Holle marketingslogans die de reële kost lachwekkend verdoezelen. In de eerste plaats voor de landbouwer, die vloekend mee moet met de markten. Maar ook voor de natuur, die haar eigen boekhouding heeft en ons stilaan duidelijk maakt dat wij de uiteindelijke rekening niet zullen kunnen betalen.

Nu heb je dus grote percelen land, want dat werkt efficiënter voor mega-machines. Met enkel een prikkeldraad tussen de percelen, want zo’n bomenrij of een haag neemt al snel enkele vierkante meters

vruchtbare grond in. En alles is nu gedraineerd, want op zompige grond sleur je je tractor door het slijk. En met een jaarlijkse bemesting, want al die maxi-gewassen vreten de bodem leeg.

Graswoestijn De kievit is van nature een weidevogel. Maar er zijn geen echte weiden meer, er zijn geen vochtige graslanden meer. Het zijn nu graswoestijnen. Eentonige grasvlaktes met maar één tint. Zonder fleur, zonder bloemen of kruiden, enkel het saaie en onbenullige groen van genetisch aangepast raaigras. Want dat maakt grote zoden en groeit snel. Turbogras, zo wordt het aangeprezen. Een subliem graszaadmengsel met een hoog eiwit- en suikergehalte. Goed voor de koebeesten, en vanaf zes weken al maaiklaar. Zes weken! Zot? Een kievit doet er zowat 28 dagen over om een ei uit te broeden. De jonkies die dan onhandig rondhuppelen, worden onbenullig en achteloos vermorzeld in de klepel van de maaimachine. Kievitmama roept en vliegt radeloos rond, maar een kievit kan geen tractor tegenhouden.

Wat heeft een kievit daar nog te zoeken? In zo’n egale woestijn? Het nest ligt open en bloot tussen biljartvlakke graszoden. Nergens een plekje om je weg te stoppen, nergens een struik of haag langs de randen om als jong beest in weg te vluchten. Een open restaurant voor vossen en andere roofdieren. Jonkies die niet voldoende eten, moeten verder gaan om voedsel te zoeken en zijn dus meer blootgesteld aan predatoren. En als ze niet voldoende eten, hebben ze ook minder fut en zijn ze minder alert. Dus kunnen ze minder snel reageren op grote tanden of haaksnavels. Nu moet je niet gaan denken dat je kieviten gaat redden door alle vossen en sperwers af te knallen. Want dat is een domme redenering. Dat werkt niet op die manier. En predatie van jongen is maar één van de kleinere factoren waardoor het kievitbestand naar beneden gaat.

Gedaan Het lukt gewoon niet meer. Punt. Landbouwers beginnen steeds vroeger in het jaar hun land te bewerken. De kievit kan niet volgen. Graspercelen worden na enkele jaren opnieuw omgeploegd en ingezaaid. Zo’n omgewoeld land is compleet verstoord: het ondergrondse leven ligt plots in de open lucht en oppervlakkige beestjes zitten nu plots dertig, veertig centimeter lager. Da’s dus miserie voor regenwormen en andere kriebelbeesten, want die zijn helemaal het noorden kwijt. En daarna wordt die grond driftig bemest: in Vlaanderen en Nederland is injectie van drijfmest vanuit milieu-oogpunt verplicht. De tijden van ‘de beerkar’ die de inhoud gul over het land uitsproeide, zijn er niet meer. Te veel ammoniak in de lucht, zeggen ze. Te veel stikstofverbindingen. Slecht voor het milieu. Maar dus ook slecht voor de natuur. Injectie van drijfmest maakt een gleuf in de grond waar de dunne mest in loopt. Het is gelijk een versgebakken brood waar je om de twee centimeter in snijdt: dat droogt binnen de kortste keren uit. Als de grond dan nog extra gedraineerd wordt, is de bovenste tien centimeter in het voorjaar gewoon keihard. Daar kan geen kievitsnavel tegenop.

Als hun nest wordt omgeploegd en weggemaaid of de kleintjes zijn om zeep, beginnen kieviten soms nog opnieuw en proberen ze een tweede legsel. Of een derde. Als het op weilanden niet lukt, ga je misschien beter broeden op akkers. Tussen rijen maïs of tussen de verse patatjes. Goed beschut en weg van de kale eenheidsworst. Maar de jonkies hebben geen gps en zijn al snel hun moeder kwijt tussen het doolhof van hoge maïsstengels of de eindeloze rijen groen. Komt daarbij dat er

© BENNY COTTELE

door enthousiast pesticidengebruik ook op akkergrond geen insectenrijkdom meer is en dan is het dus ook gedaan.

Goed dan. Er zijn misschien nog wat natuurgebieden met weiden die geschikt zijn om in te broeden. Maar wees nu eens eerlijk: die onbeholpen brokjes groen, hoe schoon en rijkelijk ze ook zijn, zijn nauwelijks de term ‘natuur’ waard. Grote, robuuste aaneengesloten groengebieden hebben we nodig. Met overgangen van de ene biotoop naar de andere. Want ook in natuurgebieden beginnen de gevolgen van de landindustrie voelbaar te worden. Draineren van grond neemt het water weg, ook van omliggende percelen. Kruidenrijke en vochtige graslanden versuffen en worden droge, eentonige brokken land. En een overdaad aan stikstof zorgt voor een overdaad aan enkele plantensoorten die daar goed tegen kunnen. Stikstof stopt niet als dat bij een natuurgebied aankomt. Stikstof zit overal.

Afknallen Alsof dat allemaal nog niet genoeg is, worden kieviten enkele honderden kilometers verder enthousiast neergeschoten. Ga maar eens naar de Baai van de Somme in Frankrijk. In de natuurgebieden staan mooie panelen met welke boeiende vogelsoorten je er allemaal kan zien. En daar nét naast zie je ook welke vogelsoorten er voor de jacht ‘geschikt en gebruikelijk’ zijn. Daar zie je ook de kievit staan. Die hele baai is gelijk de Atlantikwallvan de Duitsers: volledig uitgerust met half-verdoken plekken om geniepig te kunnen schieten. Al worden er dit keer geen geallieerden neergeknald, maar gewoon onschuldige trekvogels. Terwijl natuurbeschermers in Nederland en ons land wanhopige inspanningen doen om de jolige kuifjesvogel zoveel mogelijk te pamperen en in de watten te leggen, wordt die honderd kilometer verder achteloos afgeknald. Gewoon voor de sport.

Het is dus gedaan. De weiden zijn gelijk de groenten en fruit die we eten: steriel en gaaf, zonder een bittere boterbloem of een opstandige klaproos. Zonder bazige bijen en vervelende vliegen. Zonder vogels ook. Griezelig stil zal het zijn. De laatste noten van de natuurfanfare zullen wegkwijnen, met enkel nog een vage herinnering aan wat het ooit was.

Geen leeuweriken meer, geen roepende kwartels in de warme nacht. Geen buitelende kieviten meer tussen de koeien. Gedaan.

This article is from: