Museum De Lakenhal

Page 1

DE LAKENHAL




Karin Borghouts, Jan Steenzaal, 2016; vorige pagina: Harteveltzaal, 2016







MUSEUM DE LAKENHAL GEBOUW GESCHIEDENIS COLLECTIE Onder redactie van: Meta Knol, Aukje Vergeest en Jori Zijlmans Met bijdragen van: Guido Steenmeijer, Willemijn Zwikstra, Ninke Happel, Floris Cornelisse, Paul Verhoeven, Jori Zijlmans, Prosper de Jong, Christiaan Vogelaar, Doris Wintgens, Nicole Roepers, Durkje van der Wal en Karin Borghouts



VOORWOORD Een aansprekend museum is meer dan alleen een aansprekende collectie. Dat is precies datgene waarin Museum De Lakenhal zich onderscheidt. Het weet mensen te boeien en te binden door op geheel eigen wijze ­verhalen te vertellen over de collectie en geschiedenis. De verschijning van dit boek past dan ook heel goed in deze traditie. Het initiatief komt voort uit een langgekoesterde wens van de museumdirectie om de verschillende collecties te onder­zoeken en daarmee ook de geschiedenis van het museum te beschrijven. Hoe is de collectie tot stand gekomen, hoe past deze in de geschiedenis van de stad Leiden, wie hebben daar aan bijgedragen? Het moment van verschijning van dit museumboek is niet toevallig. ­ In 2019 beleeft het museum zijn heropening na een grondige restauratie en omvangrijke uitbreiding van het gebouw. Een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van het museum, vergelijkbaar met eerdere uitbreidingen van het gebouw en de collectie. In 2019 viert de Vereniging van Belangstel­ lenden in Museum De Lakenhal (vbl) tevens haar honderdjarig bestaan. Een eeuwfeest dat samenvalt met de heropening van de historische ‘Laecken-Halle’ in een nieuw en prachtig passend jasje. Mooier kan het niet. Toch wel: in de vorm van dit fraaie boek. Het doet dan ook deugd dat ­ de vbl de financiële bijdrage heeft kunnen leveren die nodig was voor dit boek. Het benadrukt niet alleen de band tussen het museum en zijn vrienden, maar bovenal past het goed in deze tijd, waarin particuliere initiatieven en bijdragen belangrijk zijn voor stedelijke musea. De visie van het museum staat daarbij voorop; de huidige directie en conservatoren van Museum De Lakenhal hebben daarin een belangrijke stap gezet. Een stap naar uitdagende en vernieuwende ontwikkelingen, waarmee Museum De Lakenhal ongetwijfeld prachtige hoofdstukken aan haar geschiedenis zal gaan toevoegen. Museum De Lakenhal is een verhaal – en spreekt daarom zo aan. Lees, en maak het verhaal u(w) eigen.

Haro Schultz van Haegen, voorzitter vbl



INHOUD Foto-essay Karin Borghouts 1 Tijdlijn Frank de Hoog 39 Voorwoord Haro Schultz van Haegen 45 Inleiding Meta Knol 49

Glas, zilver, keramiek en interieurkunst. De verzameling kunstnijverheid Prosper de Jong 211

Architectuurgeschiedenis

Presentatiebeleid en mecenaat

De Laecken-Halle. Bouw en gebruik 1639–1868 Guido Steenmeijer 57 Van lakenhal tot ambitieus stedelijk museum Willemijn Zwikstra 75 Restauratie en uitbreiding 2012–2019 Ninke Happel, Floris Cornelisse, Paul Verhoeven 91

Van historisch herinneringspaleis naar experimenteel podium voor kunst en actualiteit Durkje van der Wal 271

Museumgeschiedenis ‘Publieksmuseum’ voor stedelijke oudheden. Een historische schets Jori Zijlmans 105 Bouwfragmenten, interieurstukken en stijlkamers Prosper de Jong 127

Collectiegeschiedenis Als het maar Leids is! De verzameling historische voorwerpen Jori Zijlmans 153 Toewijding, teleurstelling en ambitie. De verzameling oude schilder- en beeldhouwkunst Christiaan Vogelaar 179

Even spraakmakend als conservatief. De verzameling moderne kunst Doris Wintgens 231 Scharnieren, scheppen en bewaren. De verzameling actuele kunst Nicole Roepers 255

De Vereniging van Belangstellenden in Museum De Lakenhal Jori Zijlmans 289

Bijlagen Anderhalve eeuw bestuurders Aukje Vergeest 299 Lijst van werken verworven met steun van de Vereniging van Belangstellenden in Museum De Lakenhal Caren Apers, Jenny de Bruin 303 Archieven 310 Bibliografie 311 Personenregister 319 Over de auteurs 324 Illustratieverantwoording 326 Colofon 328 Foto-essay Karin Borghouts 329


Ten geleide De afbeeldingen in dit boek zijn afkomstig uit de collectie van Museum De Lakenhal, tenzij anders vermeld. Elk hoofdstuk heeft eindnoten, waarin met verkorte titels wordt verwezen naar de gebruikte archiefbronnen en literatuur. De volledige bibliografie, inclusief de gebruikte afkortingen voor archiefstukken staat op pp. 310–318. In dit boek genoemde personen zijn met geboorte- en sterfjaar opgenomen in het personenregister achter in het boek. Inventarisnummers van de in de lopende tekst genoemde kunstwerken uit de collectie van Museum De Lakenhal worden in de noten vermeld (mdl inv.nr.), tenzij het kunstwerk aan de hand van de maker en/of titel kan worden opgezocht in de collectiedatabase op de website van het museum www.lakenhal.nl/nl/zoeken/collectie. Op de website is tevens een uitgebreid overzicht van de tentoonstellingen te vinden: www.lakenhal.nl/nl/overzicht/tentoonstellingsarchief. De oorspronkelijke naam van de vrienden­ kring was Vereeniging van belangstellenden in de Lakenhal, maar die is in 2017 officieel gewijzigd in Vereniging van Belang­stel­len­ den in Museum De Lakenhal. Bij de oprichting heette het museum Stedelijk Museum te Leiden, dat veranderde in Stedelijk Museum ‘De Lakenhal’ en ten slotte in Museum De Lakenhal. In dit boek wordt voor de vereniging en het museum steeds de meest moderne variant gebruikt, tenzij de historie van de naam wordt beschreven.


INLEIDING

Toen ik 2009 aantrad als directeur van Museum De Lakenhal, vroeg ik om dit boek. Het was er niet. Ondanks het feit dat het museum toen al 135 jaar bestond, was er nooit een publicatie verschenen waarin de historie en de collectievorming in onderlinge samenhang in kaart waren gebracht. Desgevraagd verwezen medewerkers mij naar de schilderijencatalogi uit 1949 en 1983, waarin gegevens over deze deel­ collectie waren geordend, en ook kreeg ik het advies om de jaarverslagen erop na te slaan, want daar stond best het een en ander in.1 Iemand bracht me een kopie van een afstudeerscriptie over het ontstaan van het museum. Die was inderdaad de moeite waard, maar besloeg uiteraard slechts een klein tijdvak.2 Toen pas drong de paradoxale ernst van de situatie tot mij door. Ik was ­directeur geworden van een museum zonder geheugen. De eerste plannen voor de uitbreiding van Museum De Lakenhal met ‘eenige nieuwe expositiezalen’ dateren van 1939.3 Voortvarend werden in 1951, relatief kort na de oorlog, de eerste panden aan de Lammermarkt aangekocht ten behoeve van de gewenste nieuwbouw. In de jaren zeventig en negentig volgden nieuwe, vruchteloze pogingen. Met het oog op de noodzakelijke restauratie van de bestaande panden werd het groot onderhoud daarvan jarenlang uitgesteld. Uiteindelijk zou in 2005 wel de Papevleugel worden gerenoveerd en ook werd dat jaar het nabijgelegen Scheltemacomplex geopend, maar in 2006 verdwenen de echte uitbreidingsplannen toch weer opnieuw in de lade.4

Inleiding

Bij mijn aantreden in 2009 trof ik dan ook een museum aan dat, in decennialange afwachting van de broodnodige restauratie en uitbreiding, op tal van ­terreinen ernstig achterop was geraakt. Alarmerende rapporten en analyses repten van een ‘collectieinfarct’, ‘roofbouw op organisatie en middelen’ en ‘chronische achterstanden op alle terreinen’. De lange politieke besluiteloosheid had een ‘verlammende uitwerking’ gehad.5 Het water stond het museum aan de lippen. Deze urgentie werd breed gevoeld en onderkend. Verandering was nodig. Dit boek is niet alleen een terugblik op 145 jaar ­museumgeschiedenis, het is ook het resultaat van tien jaar noeste arbeid aan museale verandering. Met een radicale aanpak legden we de basis voor de toekomst van Museum De Lakenhal. In plaats van ons blind te staren op de zo vurig gewenste restauratie en uitbreiding, draaiden we de rollen om. Eerst moest de basis op orde worden gebracht. Pas daarna konden de bouwplannen weer terug op de agenda worden gezet.6 Daarom werden in 2010 alle geplande tentoonstellingen geschrapt, om een heel jaar lang met álle museummedewerkers samen te werken aan het opnieuw in kaart brengen van de collectie. In de toenmalige tentoonstellingszaal bouwden we een lopende band van 65 meter lang, waarop ruim 13.000 objecten uit de museale depots systematisch werden schoongemaakt, geconserveerd, gedocumenteerd, geregistreerd, gefotografeerd en gedigitaliseerd. Dat alles gebeurde onder de ogen van het publiek, dat actief werd uitgenodigd

49


1

1 Karin Borghouts, gerestaureerde voorgevel zonder steigers, met luiken, 2018 2 Susanna van Steenwijck, Gezicht op de Lakenhal te Leiden, 1642, olieverf op doek (detail) 3 Zeventiende-eeuwse lakenloodjes, 1600–1650, lood, geslagen; logo van het museum ontworpen door Robin Stam, 2012 4 Project Werk in Uitvoering, 12 maart–31 december 2010 2

50


ARCHITE


DE LAECKEN-HALLE. BOUW EN GEBRUIK 1639–1868 Guido Steenmeijer

Leids laken Behalve een belangrijk architectuurhistorisch monument – ontwerp van een toparchitect uit de Gouden Eeuw – is de lakenhal eerst en vooral het symbool van de verwevenheid van de stad Leiden met de textiel­ industrie.1 De productie van en handel in textiel waren eeuwenlang de kurk waarop de stedelijke economie dreef en vormen daarom een belangrijk facet van de lokale geschiedenis. De omvangrijke Leidse textielnijverheid viel in de zeventiende eeuw organisatorisch uiteen in verschillende productgroepen, onder meer de (wollen) stoffen saai, baai en fustein. Deze productgroepen werden aangeduid als ‘neringen’, maar vaker als ­‘hallen’, ­homoniem met de gebouwen waar de stoffen werden gekeurd en verhandeld en waar tevens de ­besturen ­ van de afzonderlijke groepen zetelden. Net als bij andere brancheorganisaties werden deze groeps­ besturen jaarlijks benoemd door de lokale overheid, met het verschil dat in de textielindustrie ook de overige functionarissen onder dit aanstellingsregiem vielen. De overheid beschikte bovendien per hal over twee ‘superintendenten’, die samen met het groepsbestuur de leiding hadden over de productgroep; als super­intendenten traden de schepenen op, steeds drie maanden in een roulerend systeem. De textielbranche was dus vanwege haar economische onmisbaarheid innig verbonden met het stadsbestuur, wat werd onderstreept door de verstrekking van subsidies en de kosteloze verzorging van de huisvesting van de ‘hallen’.

De Laecken-Halle. Bouw en gebruik 1639–1868

Omstreeks 1600 werd door immigranten, met name uit de Zuidelijke Nederlanden, de productie van laken geherintroduceerd.2 Deze herontdekte textielsoort, ontstaan binnen de baaihal, bleek commercieel levensvatbaar en zou in 1614 officieel worden erkend door de uitvaardiging van de eerste voorschriften in de vorm van een ‘provisionele keur’. En nadat de producenten zich vanaf 1630 waren gaan toeleggen op duurdere, lichte soorten, hoofdzakelijk van Spaanse wol, ontwikkelde de ‘nieuwe draperie’ zich zo stormachtig dat in 1634 een commissie in het leven werd geroepen om het procedé en het toezicht daarop in dwingende bepalingen vast te leggen. Met het van kracht worden van de definitieve keur, op 1 juli 1638, werd de lakenindustrie een volwaardige hal, voorzien van een eigen bestuur (bestaande uit drie gouverneurs) en een controleapparaat. De lakenhal beschikte toen nog niet over een eigen gebouw, maar was voorlopig gevestigd in een andere hal (waarschijnlijk de baaihal), die echter al snel niet meer ‘suffisant ende groot genoech’ was.3 De stedelijke overheid nam daarom in maart 1639 het besluit een nieuwe ‘Laecken-Halle’ te laten bouwen, nadat vanuit de bedrijfstak al ‘veele ende diverse reysen’ om een ‘beeter ende bequaemer gelegentheyt van plaetse’ was verzocht.

Een nieuwe hal Aan deze unieke beslissing – geen enkele hal had ooit nieuwbouw gekregen – was wel het een en ander voorafgegaan. Al in december 1638 was openbare werken

57


MUSEU

‘Publieksmuseum’ voor stedelijke oudheden. Een historische schets


‘PUBLIEKSMUSEUM’ VOOR STEDELIJKE OUDHEDEN. EEN HISTORISCHE SCHETS Jori Zijlmans

Uit trots op het verleden Museum De Lakenhal opende op vrijdag 1 mei 1874, in een periode waarin nationalisme en behoud van het ‘eigene’ in Nederland hoogtij vierden.1 De trots op eigen land, cultuur en geschiedenis, die vooral lokaal werd beleefd, weerspiegelde zich in een grote historische belangstelling bij de burgerlijke cultu­rele elite.2 In navolging van het buitenland, met name Engeland, Duitsland en Frankrijk, streefden liefhebbers van vaderlandse oudheidkunde ernaar om het volk te verheffen door overdracht van kennis over het in hun ogen roemrijke verleden.3 De samenleving was door industrialisatie en trein- en scheepsverkeer in een stroomversnelling geraakt, waarbij vertrouwde gewoonten en identiteiten veranderden of dreigden te verdwijnen.4 Om deze teloorgang te compenseren, werden systematisch oudheidkundige objecten verzameld die te maken hadden met het politieke, kunstzinnige, wetenschappelijke en maatschappelijke leven van het voorgeslacht. In openbare ruimtes zouden ze

als nastrevenswaardige voorbeelden worden getoond aan een zo breed mogelijk publiek, uiteenlopend van fabrieksarbeiders tot liefhebbers als historieschilders, beeldhouwers, geschiedkundigen en schrijvers van historische romans. Al in 1858 was een invloedrijke oudheidkundige tentoonstelling van maar liefst achthonderd oudheidkundige voorwerpen te zien in de toonaangevende en respectabele Amsterdamse kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae aan het Rokin.5 Het merendeel van de tentoongestelde stukken was in bruikleen genomen van particulieren of afkomstig uit overheidsgebouwen verspreid over het hele land. Het belangrijkste Leidse bruikleen was het Lanckaerttapijt uit 1587–1589, waarop het ontzet van Leiden in kaart is gebracht. Op een stereofoto, gemaakt door Pieter Oosterhuis, is te zien hoe het tapijt prominent tussen twee zuilen op de ­achterwand van de monumentale expositiezaal hangt. De voorwerpen in de zaal zijn niet thematisch

1 Tentoonstelling van voorwerpen uit vroe­gere tijd in het gebouw van Arti et Amicitiæ, 1858, stereofoto, coll. Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Amsterdam

‘Publieksmuseum’ voor stedelijke oudheden. Een historische schets

105


COLLE


ALS HET MAAR LEIDS IS! DE VERZAMELING HISTORISCHE VOORWERPEN Jori Zijlmans

Een geschiedkundige verzameling 1 De ontwikkeling van de historische collectie van Museum De Lakenhal hangt nauw samen met de ontstaansgeschiedenis van het museum. De basis van de verzameling wordt gevormd door negentiende-eeuwse schenkingen en bruiklenen van instellingen als gilden, kerken, weeshuizen, gasthuizen, schutterijen, buurtverenigingen, hofjes en liefdadigheidsorganisaties. Deze eeuwenoude gebruiks- of pronkobjecten zijn memorabilia uit een tijd waarin de stad relatief autonoom was. Sinds de nationale eenwording van Nederland in 1815 hadden ze hun relevantie verloren. In het museum werd deze stukken nieuw leven ingeblazen. Zo voedden ze de verheerlijking van het stadsverleden. In de beginperiode van het museum onderging de stad door de opkomst van de industrie een ware transitie. De modernisering ging gepaard met nieuwe stadsuitbreidingen en aanpassingen van de infrastructuur. Bouwfragmenten en gevelstenen van oude gebouwen en stadspoorten die hiervoor werden gesloopt, kwamen terecht in het museum. Een selectie daaruit is nog altijd in de galerijen van de lakenhal ingemetseld.2 Ook werktuigen en producten afkomstig uit de verdwenen nijverheid en ambachten werden in het museum opgenomen. Na de oprichting van het museum in 1874 groeide de historische collectie vooral door particuliere schenkingen uit alle lagen van de

bevolking. Soms zijn geschiedenisobjecten actief op veilingen aangekocht, maar die aanwas valt in het niet in vergelijking met de aankopen die vanaf 1890 voor de kunstcollectie van het museum zijn gedaan. Bij geschiedenisvoorwerpen gaat het voornamelijk om de herinnering, gebeurtenis of traditie die daaraan is verbonden en niet zozeer om de esthetische of artistieke waarde. Zonder het verhaal over hun herkomst en gebruik zijn deze objecten vaak van weinig waarde, maar als ooggetuigen van de geschiedenis is hun historische en emotionele waarde des te groter. Dit hoofdstuk is gewijd aan de belangrijkste deelcollecties van de historische verzameling. Daarbij worden de positie en het belang die deze objecten in de loop der tijd in het museum kregen toebedeeld, beschreven en onderzocht.

1 Gevelsteen met een hond die een pot uitlikt, afkomstig van de apotheek van het St.Caeciliagasthuis aan het Vrouwenkerkhof, eerste helft achttiende eeuw, gehouwen zandsteen, verworven in 1895

Als het maar Leids is! De verzameling historische voorwerpen

153


PRES


VAN HISTORISCH HERINNERINGSPALEIS NAAR EXPERIMENTEEL PODIUM VOOR KUNST EN ACTUALITEIT Durkje van der Wal

De Franse cultuurfilosoof André Malraux droomde in zijn Le musée imaginaire (1947) van een museum van de verbeelding. Een ‘museum-zonder-muren’ waarin kunstwerken uit verschillende landen en periodes met elkaar geconfronteerd zouden kunnen worden. In zijn associatieve collectie kon hij op papier onbereikbare grootheden zoals de Mona Lisa, de Zonnebloemen van Van Gogh en de Venus van Willendorf bijeenbrengen.1 Dankzij de opkomst van het internet is zijn droom werkelijkheid geworden. Online collectiedatabases bieden oneindige mogelijkheden voor het samenstellen van individuele virtuele collecties. In de museale praktijk blijft het samenbrengen van de iconen van de kunstgeschiedenis nog steeds een lastige opgave. In Nederland kunnen vooral de grote musea topstukken uitlenen en in ruil daarvoor inter­ nationale meesterwerken ontvangen. Museum De Lakenhal heeft op regionaal niveau een uitstekende, gemengde collectie kunst en geschiedenis en beschikt dankzij de aanwezigheid van een lokale schilderschool met bekende meesters als Gerard Dou en Frans van Mieris over aanzienlijk wisselgeld. Collecties en presentaties versterken elkaar op deze manier.2 De identiteit van een museum wordt van oudsher vooral bepaald door de collectie. Voor velen staat Museum De Lakenhal gelijk aan Leidens Ontzet, Lucas van Leyden, de jonge Rembrandt en de Leidse textiel-­ nijverheid. Al of niet verbonden met de collectie bepalen de tijdelijke exposities in musea in belangrijke mate het actuele gezicht naar buiten. Dit visuele visite-

kaartje dient vooral om publici­teit en bezoekers te genereren. Hiermee legitimeren musea hun eigen bestaansrecht. Projecten en tentoonstellingen staan vervolgens in verbintenis met én leveren ook commen‑ taar op de huidige samenleving. Presenteren gaat vooral om het maken van principiële keuzes. Dat geldt zowel voor de onderwerpkeuze en selectie van objecten als de uiteindelijke inrichting en vormgeving.3 In de twintigste eeuw namen musea afscheid van de negentiende-eeuwse opvatting om kunst en geschiedenis te presenteren op basis van rationele classificaties. Naast de chronologie ontstonden nieuwe presentatievormen waarbij esthetiek, signalement, verwantschap, confrontatie of educatie vooropstonden.4 Het oproepen van kunstgenot, de subjectieve ervaring, het evocatief ensceneren en het experiment werden steeds belangrijker.5 Tentoonstellen werd een visueel betoog. Verschillende paradigmawisselingen vonden plaats: van het aloude beschavingsideaal – het slechten van de grenzen tussen hoge en lage cultuur – naar meer recente strategieën rondom identiteitsvorming, culturele diversiteit en citymarketing.6 Voor de meeste musea met een gemengde collectie geldt dat het lastig is om een balans te vinden in het presenteren van de bonte variëteit aan deelverzamelingen. Niet ieder museum met een gemengde collectie kiest dan ook voor een gemengde presentatie. Tot ver in de twintigste eeuw koos Museum De Lakenhal – net als het Teylers Museum en het Rijksmuseum voor de heropening – grotendeels voor gescheiden presentaties in de

Van historisch herinneringspaleis naar experimenteel podium voor kunst en actualiteit

271


BIJ


Anderhalve eeuw bestuurders Commissie voor de bewaring van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de geschiedenis der kunst Op 16 augustus 1866 stelde de gemeenteraad van Leiden de ‘Commissie voor de bewaring van voorwerpen van waarde of belangrijk voor de oudheidkunde en de geschiedenis der kunst’ samen. Het doel van de commissie was om de stedelijke verzameling te inventariseren, te restaureren, tentoon te stellen en waar mogelijk uit te breiden. Daarnaast moest de commissie adviserend optreden in het belang van het behoud van de voorwerpen van kunst en geschiedenis in Leiden. De eerste museumcommissie bestond uit stadsarchivaris jonkheer W.I.C. Rammelman Elsevier (secretaris, en tevens beheerder van de collectie), mr. C.W. Hubrecht (voorzitter) en jhr. mr. J.N. van Puttkammer (bestuurslid). Twee leden van de gemeenteraad, B.W. Wttewaall en mr. K.J.F.C. Kneppelhout van Sterkenburg, waren lid van de commissie en tot slot namen twee ingezetenen uit Leiden deel als lid: J.L. Cornet en mr. S.C. Snellen van Vollenhoven. De commissie bereidde de eerste catalogus voor (verschijning 1870) en deed af en toe aankopen, ondanks het kleine budget dat hun ter beschikking stond. Boven­­dien vonden zij in het gebouw de Lakenhal een goede bestemming als stadsmuseum. Op 1 mei 1874 opende het museum haar deuren. De commissie nam schenkingen en legaten dankbaar aan, zodat de collectie gestaag groeide. De eerste secretarissen (tevens beheerders van de collectie) en conservatoren waren historici: dat had veel invloed op de vorming van de collectie. Zij legden veel nadruk op het historisch belang van de voorwerpen die werden aangekocht, die ze als schenking aanvaardden of in bruikleen aannamen.

Willem Pleyte (Hillegom 1836 – Leiden 1903) Bestuurslid van de museumcommissie van 1878 tot 1898 Aanvankelijk studeerde Willem Pleyte theologie, om net als zijn vader predikant te worden, maar hij studeerde uiteindelijk af in de egyptologie. Gedurende dertig jaar, tussen 1862 en 1892, deed hij onderzoek naar en vertaalde hij teksten op papyrusrollen. Van zijn hand verschenen verschillende publicaties. Vanaf 1869 was hij conservator bij het Archeologisch Kabinet van Leiden (tegenwoordig het Rijks­museum van Oudheden), later werd hij er directeur.

Anderhalve eeuw bestuurders – door Aukje Vergeest

In 1878 trad Pleyte toe tot de museumcommissie van Museum De Lakenhal. Samen met Rammelman Elsevier maakte hij een nieuwe catalogus: de collectie was verviervoudigd sinds de eerste versie uit 1870. Ze deelden de collectie in twaalf delen in, geschiedkundig gerangschikt. Op één onderdeel na, de ‘Schoone kunsten’ (184 stuks), dat was ingedeeld op naam van de kunstenaar. De nieuwe collectiecatalogus verscheen in 1879. In 1880 kreeg Pleyte een assistent: Paulus du Rieu jr. In 1886 publiceerden zij samen weer een nieuwe catalogus. Pleyte reorganiseerde het museum door de inhoud te rangschikken en alles te inven­tariseren en te nummeren. In 1898 deed hij afstand van zijn functie als secretaris van de commissie. Dr. W. Pleyte was lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen en benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Hij legateerde enkele kunstnijverheidsobjecten aan Museum De Lakenhal.

Paulus du Rieu jr. (Leiden 1859 – Leiden 1892) Conservator van 1886 tot 1892 Paulus du Rieu studeerde rechten en volgde het voorbeeld van zijn vader, die van 1879 tot zijn dood in 1882 lid was geweest van de museumcommissie. Vanaf 1880 werkte hij al met Pleyte aan de samenstelling van de nieuwe museumcatalogus (verschijning 1886), en aan de inventarisatie en etikettering van alle objecten alsmede de ordening van de kaarten, prenten en portretten in de collectie. In 1886 werd Du Rieu benoemd tot eerste conservator van het museum. Hij notuleerde de vergaderingen van de commissie en regelde alles wat op het museum betrekking had. Ook voerde hij soms restauraties uit en richtte de zalen in. Onder Du Rieu groeide de wetenschappelijke belangstelling voor kunst. Het museum sloot zich in 1891 bijvoorbeeld aan bij de net opgerichte Vereeniging Rembrandt, die Nederlandse musea ondersteunde bij het aankopen van belangrijke kunstwerken. Du Rieu jr. stierf op 33-jarige leeftijd aan

tuberculose; ‘een jong en nuttig leven is voorbijgegaan’, schreef Pleyte bij diens dood in 1892. Du Rieu liet het museum geld voor aankopen na en enkele kunstnijverheidsobjecten, waaronder een zilveren broederschapsblazoen.

Cornelis Willem Hendrik Verster van Wulverhorst (Leiden 1862 – Driebergen 1920) Conservator van 1893 tot 1898 Cees Verster studeerde af in de geschiedenis, en meer specifiek in de heraldiek. Hij was daarnaast tekenaar en lithograaf en werkte als kunstrecensent. Hij was de jongere broer van de schilder Floris Verster. Sinds zijn aanstelling als conservator van Museum De Lakenhal in 1893, initieerde Verster als eerste tijdelijke tentoonstellingen in de net verbouwde kunstzaal. Vooral van moderne kunst: Verster was progressief in het wat ingeslapen Leiden. Hij organiseerde bijvoorbeeld een expositie met tekeningen van Van Gogh (die nog maar drie jaar daarvoor was overleden), Théophile de Bock en Jan Toorop, en een overzicht van eigentijdse Franse prentkunst. Met deze tentoonstellingen groeide het aantal bezoekers en de bekendheid van Museum De Lakenhal, ook buiten Leiden. De aankopen in Versters periode betreffen voornamelijk historische voorwerpen en de zeventiende-eeuwse schilderkunst. De tentoongestelde eigentijdse kunst werd door hem niet aangekocht. Wegens onenigheid met de museumcommissie werd Verster in 1898 eervol ontslag verleend.

299


Charles Marius Dozy (Leiden 1852 – Leiden 1901) Conservator van 1898 tot 1901 Charles Dozy studeerde rechten in Leiden en werd er in 1886 gemeentearchivaris. In datzelfde jaar werd hij ook lid van de commissie voor Museum De Lakenhal. Hij kende het reilen en zeilen van de organisatie dus, toen hij in 1898 het stokje van Verster overnam als conservator van het museum en tegelijk secretaris van de museumcommissie werd. Dozy legde de nadruk op historiserende collectiepresentaties. Ook zorgde hij voor groei van de ‘aard- en nagelvaste collectie’. Hij publiceerde onder andere over muntkunde en historieprenten, en leverde bijdragen voor verschillende tijdschriften (De Nederlandsche Spectator, De Nederlandsche Kunstbode). Op 12 januari 1901 overleed Dozy.

Jacob Cornelis Overvoorde (Rotterdam 1865 – Wassenaar 1930) Secretaris, conservator, directeur van 1901 tot 1930 Overvoorde groeide op in Rotterdam. Hij studeerde rechts- en staatswetenschappen met als specialisatie het oude recht. Hij promoveerde in beide studies. In 1890 vond hij zijn eerste baan als ‘rechtskundig ambtenaar’ bij het Utrechtse Gemeentearchief. Later werd hij achtereenvolgens archivaris in Dordrecht (1892) en vanaf 1901 in Leiden. Mede door zijn toedoen werd in deze steden een plaatselijke historische vereniging opgericht. Zelf richtte hij de Nederlandsche Oud­heidkundige Bond op. Archiefwerk en het beschermen en restaureren van monumenten lag hem na aan het hart. Bovendien publiceerde hij verschillende bronnenuitgaven en historische artikelen. Tegelijk met zijn aanstelling als stadsarchivaris in Leiden werd Overvoorde per 1 mei 1901 benoemd tot conservator van Museum De Lakenhal. Zijn beleid was van groot belang voor de ontwikkeling en

300

Bijlagen

professionalisering van de organisatie. Op zijn initiatief werd opnieuw een deel van de collectie beschreven en geordend – in de Catalogus der schilderijen (1908) en de Catalogus van voorwerpen (1914). Onder zijn leiding werd de nieuwe vleugel gebouwd, die zo gul werd geschonken door mr. C.P.D. Pape. Ook richtte Overvoorde de zalen anders in, grofweg in twee delen: de kunst en de (lokale) historische voorwerpen. Overvoorde organiseerde bovendien enkele goed lopende overzichtstentoonstellingen: Rembrandt (1906), George Hendrik Breitner (1923) en in 1926 werd ook de Jan Steen-tentoonstelling met bijna 57.000 bezoekers een groot succes. Op zijn initiatief werd in 1919 bij Konink­lijk Besluit de Vereniging van Belang­stel­len­­den in Museum De Lakenhal opgericht, met als doel schilderijen en voorwerpen van kunst of historisch belang te verwerven voor de verzameling van het museum. Wel­licht minder bekend is dat Overvoorde in 1919 een poging heeft gedaan een Neder­ landsch Post­museum op te richten, en dit aan Museum De Lakenhal te verbinden. Overvoorde en zijn weduwe legateerden bovendien een bedrag aan het museum, waarmee uiteindelijk de Stichting mr. dr. J.C. Overvoorde werd opgericht. Museum De Lakenhal kocht af en toe stukken aan met ondersteuning van die stichting.

Anthony Coert (Goedereede 1872 – Sousse, Tunesië 1939) Onderdirecteur van 1921–1931, directeur van 1931 tot 1937 Coert volgde de hbs in Leiden en had bij schilder Wilhelm Johan Lampe een jaar les in ‘handteekenen’. Als schilder had hij ook les van Floris Verster. Hij beoefende verschillende technieken, tekende en schilderde, maar maakte ook etsen en lithografieën. Coert werkte veel op de Hoge Veluwe en ook regelmatig in Parijs. Zijn geliefde onderwerpen waren landschappen en stadsgezichten.

In 1921 werd hij onderdirecteur van Museum De Lakenhal en tien jaar later volgde hij Overvoorde op als directeur. Hij voerde een reorganisatie door, beginnend met een verbouwing. Voor het eerst werden er bijschriften bij de belangrijkste voorwerpen op zaal geplaatst: de schilderijen van historische gebeurtenissen en portretten van belangrijke Leidenaren kwamen hiervoor het eerst aan de beurt. Ook liet Coert het Laatste Oordeel restaureren. Tijdens Coerts bewind verwierf het museum enkele legaten en een schenking van de vbl, onder andere een zelfportret van Frans van Mieris de oude. Coert maakte schetsen van onderdelen van het museum; van zijn hand bevinden zich tien werken in de museumcollectie, voornamelijk Leidse onderwerpen. In 1938 kreeg Coert eervol ontslag omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. In 1939 werd een expositie van zijn werk gehouden in Museum De Lakenhal.

Egbert Pelinck (Winschoten 1907 – Norg 1991) Directeur van 1938 tot 1953 Egbert Pelinck was de eerste directeur van Museum De Lakenhal die kunsthistoricus was. Op 30 december 1938 werd hij aangesteld, 31 jaar oud. In zijn eerste jaar kocht hij twee belangrijke werken, een fruitstilleven van Van der Merck en het Portret van burgemeester Willem Paedts door Hanneman. In de daaropvolgende jaren breidde de collectie zich enorm uit. Vooral de historische en kunstnijverheidscollecties groeiden als gevolg van de vele schenkingen die Pelinck voor het museum aanvaardde. Ook kocht hij werk aan van (Leidse) eigentijdse kunstenaars zoals Floris Verster en Menso Kamerlingh Onnes. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bracht Pelinck de collectie onder in de kelder van het museum, in de Leidse Pieterskerk, in het Rijksmuseum voor Volkenkunde en de kelders van het stadhuis. De triptieken van Van Leyden en Engebrechtsz. werden ondergebracht in de schuilkelders van de staat in de duinen van Zandvoort, later in de Sint-Pietersberg bij Maastricht. Het museum bleef grotendeels open tijdens de oorlog en er werden ook tentoonstellingen gehouden. Pelinck werkte in de oorlogsjaren aan de catalogus van de schilderijen en tekeningen, die in 1949 verscheen. Hij deed uitgebreid herkomst-, literatuur- en kunsthistorisch onderzoek, wat zijn weerslag vond in uitgebreide beschrijvingen van elk werk. In de museumopstelling maakte hij een nog strikter scheiding tussen de historische voorwerpen en de kunst.


In 1951 kocht de gemeente Leiden de eerste panden aan de Lammermarkt aan ten behoeve van de gewenste museale uitbreiding. In 1953 werd Pelinck op eigen verzoek eervol ontslagen. Hij was vijftien jaar directeur geweest. Hij zette zijn carrière onder andere voort als adviseur en later directeur van het Koninklijk Huisarchief.

Jan Nicolas van Wessem (Sittard 1922 – Laren 1993) Directeur van 1953 tot 1967 J.N. van Wessem groeide op in Limburg en speelde aan het eind van de Tweede Wereld­oorlog een rol als liaison officer in de Guards Pantserdivisie van het Britse leger, dat Nederland bevrijdde. Vervolgens ging hij kunstgeschiedenis studeren in Nijmegen en Utrecht. Van Wessem studeerde in 1952 af op Lucas van Leyden, en werd een jaar later directeur van Museum De Lakenhal. Zijn hart lag bij de oude schilderkunst; hij verrijkte de collectie met enkele belangrijke stukken van Steen, De Heem en een vermoedelijke Dou. Maar daarnaast kocht hij ook eigentijdse Leidse en niet-Leidse (realistische) kunst. In 1956 organiseerde

Van Wessem samen met de gerenommeerde kunsthistoricus Horst Gerson de expositie Rembrandt als leermeester, die ruim 30.000 bezoekers trok. In de jaren zestig bloeide het culturele leven in Leiden op. Van Wessem organiseerde zeer uiteenlopende tentoonstellingen, die een divers publiek trokken. Zelf had hij een voorliefde voor de penningkunst, waarover hij publiceerde. Hij was bovendien jarenlang voorzitter van de Ver­eniging voor Penningkunst. Zijn talrijke lezingen over beeldende kunst waren onnavolgbaar. Ook reactiveerde hij de Vereniging van Belangstellenden in de Lakenhal. In 1967 werd Van Wessem benoemd tot hoogleraar aan de Rijks­akademie van Beel­dende Kunsten in Amsterdam en nam hij ontslag in Leiden.

Maarten Lodewijk Wurfbain (Londen 1935 – Warmond 2016) Directeur van 1967 tot 1988 Maarten L. Wurfbain was de derde kunsthistoricus die directeur werd. Na eerst als wetenschappelijk assistent aan het Museum Boymans-van Beuningen verbonden te zijn geweest, volgde hij in 1967 Jan van Wessem op. Onder Wurfbains bewind werd het museum verder geprofessionaliseerd. Hij nam verschillende conservatoren aan voor het beheer van de deelcollecties: historica Ingrid Moerman (conservator historische afdeling) en kunsthistoricus Hans Sizoo (conservator moderne kunst).

Zelf beheerde hij de collectie oude kunst en kunstnijverheid. Wat aankopen betreft verwierf hij voornamelijk moderne kunst. Met steun van de Beeldende Kunstenaars Regeling en de Tijdelijke Aankoopregeling Beeldende Kunst kon de Lakenhal in de jaren zeventig en tachtig veel werk van eigentijdse Nederlandse kunstenaars kopen. Ook kocht Wurfbain enkele zeer belangrijke stukken voor de afdeling oude kunst, zoals een Vanitas-stilleven van David Bailly, twee werken van Jan Lievens, een Gabriel Metsu en een Van Swanenburg. Hij zette een educatieve dienst op in Museum De Lakenhal. Wurfbain publiceerde in 1983 een nieuwe Catalogus van de schilderijen en tekeningen

Anderhalve eeuw bestuurders

(tot 1950). In 1988 droeg Wurfbain het beheer van de collectie oude kunst en kunstnijverheid over aan kunsthistoricus Christiaan Vogelaar, die tot conservator werd benoemd. Na 21 jaar nam Wurfbain afscheid, naar verluidt vanwege de geringe middelen waarover het museum kon beschikken en teleurstelling over het uitblijven van de gewenste uitbreiding.

Jetteke Bolten-Rempt (Bandoeng, Indonesië, 1942) Directeur van 1990 tot 2007 Jetteke Bolten-Rempt was de eerste vrouwe­lijke directeur van Museum De Lakenhal. Ze trad in 1990 aan. Hoewel haar hart bij de actuele kunst lag, besteedde ze ook veel aandacht aan het presenteren van oude kunst en kunstnijverheid. Bolten presenteerde kunst en historie in confrontatie met elkaar. Tijdens haar directoraat werd de collectie in belangrijke mate verrijkt met twintigste-eeuwse kunst, mede dankzij subsidie van de in 1994 opgerichte Mondriaan Stich­ ting. Bolten richtte de blik naar buiten en probeerde met exposities in te spelen op actuele gebeurtenissen. Onder haar leiding werd in 2005 de Papevleugel gerenoveerd en kon het museum expositieruimte gaan gebruiken in het nabijgelegen fabrieksgebouw Scheltema. De gewenste restauratie van het zeventiende-eeuwse pand en uitbreiding met een nieuwe tentoonstellingsvleugel bleven echter uit. Dit zogenaamde Kijkplein-plan werd in 2006 door de gemeente geannuleerd. Bolten zette Museum De Lakenhal datzelfde jaar op de kaart met spraakmakende tentoonstellingen in het kader van het landelijke Rembrandtjaar, dat een recordaantal van 120.000 bezoekers trok. In 2007 nam Bolten-Rempt afscheid van het museum met de expositie Mijn Laatste Oordeel. Ze toonde onder meer een selectie hedendaagse kunstwerken die ze als directeur had aangekocht, zoals een serie van 42 tekeningen van Marlene Dumas.

301


Edwin Jacobs (Den Haag 1960) Directeur van 2007 tot 2009 Edwin Jacobs volgde de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg. Hij werkte onder andere als onafhankelijk tentoonstellingsmaker, cultuurmakelaar voor de gemeente Tilburg en was directeur van Museum Jan Cunen in Oss. In 2007 trad hij aan als directeur van Museum De Lakenhal. Vrijwel onmiddellijk voerde hij een aankoopstop in, om te kunnen reflecteren op het collectiebeleid. De Lakenhal was een museum met circa 23.000 objecten, die voor het grootste deel nog nooit aan het publiek waren getoond. Jacobs zette een diepgaand onderzoek in gang naar in het museum opgelopen achterstanden, dat resulteerde in een rapport met aanbevelingen van Berns Museummanagement (2008). Onder zijn leiding initieerde Museum De Lakenhal de succesvolle tentoonstelling Theo van Doesburg and the International Avant-Garde, die in 2009 in samenwerking met Tate Modern in Londen werd gepresenteerd. Jacobs schreef zijn visie op de toekomstige restauratie en uitbreiding op in de Museum­nota Small Medium Large, die door het toenmalige college van burgemeester en wethouders niet in behandeling werd genomen. Op 22 maart 2009 vertrok Edwin Jacobs uit Leiden om het directeurschap van het Centraal Museum in Utrecht op zich te nemen. In 2016 werd hij benoemd tot algemeen directeur van de Dortmunder U, een cultureel bedrijfsverzamelgebouw in het Ruhrgebied.

302

Bijlagen

Meta Knol Bronnen (Veendam 1969) – Anoniem 1904, z.p. Directeur vanaf 2009 – Archief Erfgoed Leiden en Omstreken (elo) Meta Knol studeerde kunstgeschiedenis in – Biografisch Portaal Nederland via Utrecht. Vanaf 1997 was ze verbonden aan www.biografischportaal.nl het Centraal Museum Utrecht. Als con – www.delpher.nl servator moderne en hedendaagse kunst – Van Gelder 1930, pp. 71–82 maakte ze onder meer de tentoonstellingen – Haijtema 1999 – Koningsveld 1994, pp. 30–33 This is America. Visions of the American – Nieuw Nederlandsch Biografisch Woorden­ Dream (2006) en Beyond the Dutch – boek via resources.huygens.knaw.nl Indonesië, Nederland en de beeldende kunsten van 1900 tot nu (2009). Daarnaast – Overvoorde 2018 schreef Knol over beeldende kunst en was – Pleyte 1893, pp. 151–156 – Databases van het rkd, Nederlands ze betrokken bij verschillende culturele Instituut voor Kunstgeschiedenis via initiatieven, zoals het mobiele tentoonstellingspaviljoen Pleinmuseum (2004–2007). www.rkd.nl Ze is medeoprichter van Framer Framed, – Van der Woude 2014 een vernieuwend platform voor transculturele kunst en cultuur met een expositieruimte in de Tolhuistuin in Amsterdam. In 2007 publiceerde Knol met Edwin Jacobs en Stijn Huijts het manifest ‘Naar een mondig museum’ in nrc Handelsblad, dat veel stof deed opwaaien in de Neder­ landse museumwereld; gezamenlijk pleitten zij voor museale vernieuwing. In augustus 2009 trad Knol aan als directeur van het Museum De Lakenhal. Ze leidde een integraal vernieuwingsproces op basis van onderzoek naar de collectie, dat in de periode 2017–2019 werd afgesloten met de restauratie en uitbreiding. Onder haar leiding presenteert Museum De Lakenhal zich als een collectiemuseum dat met spraakmakende tentoonstellingen en samenwerkingsprojecten een breed Leids en (inter)nationaal publiek aan zich wil binden.


Colofon Het boek Museum De Lakenhal verschijnt in 2019 ter gelegenheid van het honderd­ jarig jubileum van de Vereniging van Belangstellenden in Museum De Lakenhal Redactie Meta Knol, Aukje Vergeest, Jori Zijlmans Met assistentie van Caren Apers, Jenny de Bruin, Frank de Hoog, Lisette Luijkx Correctie Els Brinkman Fotokaternen Karin Borghouts Coördinatie & eindredactie Aukje Vergeest Grafisch ontwerp Karen Polder Productie NPN Drukkers, Boekbinderij Van Waarden Uitgever Eelco van Welie, nai010 uitgevers, Rotterdam Dit boek kwam mede tot stand met financiële steun van de Vereniging van Belangstellenden in Museum De Lakenhal isbn 978-94-6208-490-2 nur 643, 657 bisac art006000 / art059000

© 2019 nai010 uitgevers, Rotterdam. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door foto­kopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveel­voudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het over­nemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloem­lezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting pro (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organi­satie), Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.cedar.nl/pro. Van werken van beeldend kunstenaars aangesloten bij een cisac-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam © 2019, c/o Pictoright Amsterdam. nai010 uitgevers is een internationaal georiënteerde uitgever op het gebied van architectuur, beeldende kunst en verwante disciplines. www.nai010.com


Karin Borghouts, Kleine Pers, 2018





MUSEUM GEBOUW – GESCHIEDENIS – COLLECTIE Dit boek beschrijft de geschiedenis van Museum De Lakenhal. Een reeks artikelen, geschreven door conservatoren en andere deskundigen, belicht de bijzondere ontwikkeling van het Leidse museum, het gebouw en van de collecties kunst, kunstnijverheid en geschiedenis. Die omspannen ruim zeven eeuwen, van de dertiende eeuw tot heden. Museum De Lakenhal is gevestigd in de Laecken-Halle, een fraaie keurhal voor lakense stoffen, in 1641 ontworpen door architect Arent van ’s-Gravesande. Het monumentale pand, dat geldt als een van de gaafst bewaarde voorbeelden van het zeventiende-eeuwse Hollands classicisme, werd in de periode 2017–2019 volledig gerestaureerd. Het museum kon daarbij, voor het eerst sinds 1921, worden uitgebreid met een nieuwe tentoonstellingsvleugel. Deze publicatie is een kroon op 145 jaar museale geschiedenis. Het boek verschijnt in het heropeningsjaar van het gerestaureerde en uitgebreide Museum De Lakenhal, ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de vriendenvereniging, de Vereniging van Belangstellenden in Museum De Lakenhal.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.