Museumbulletin 2011 - nr 3

Page 42

een blik op de dood in de zestiende- en zeventiende-eeuwse brugse cultuur soetkin Vanhauwaert

Op 24 maart 1487 werd ene Brugse Boudin, wonende bij de Vrijdagmarkt, gedood in een gevecht met ene Lauwereins, en op 8 juli 1488 viel Cornelis, de klokkenluider van de Sint-Salvatorkerk, van de kerktoren en was op slag dood. Deze anekdotes in verband met de dood, twee van de vele genoteerd in het handschrift Tghuene dat geschied es binner stede van Brugghe (…), tonen aan hoe de dood aanwezig was in het alledaagse middeleeuwse leven. Oorlogen, de pest en andere epidemieën verhoogden tijdens bepaalde periodes de sterftecijfers, maar vooral de grote kindersterfte zorgde ervoor dat de algemene levensverwachting lager lag dan nu. De traditie, waarbij zieken thuis werden verzorgd en hier ook na hun dood werden opgebaard, maakte de dood tot een tastbaar deel van het dagelijkse leven. De dood werd echter niet beschouwd als eindpunt. Gelovigen hoopten op een nieuw begin in de hemel; ongelukkigen werden naar de hel gestuurd. Omstreeks 1200 ontstond het concept van het vagevuur, waar de ziel na de dood een tijd doorbracht om te worden gezuiverd van haar zonden voor ze werd toegelaten tot de Hemel. Waar de ziel uiteindelijk terechtkwam, werd bepaald tijdens een persoonlijke berechtiging en uiteindelijk

42

tijdens het Laatste Oordeel, maar lag volgens de Kerk volledig in eigen handen. Daarom was het belangrijk om de overgang naar de andere wereld nauwkeurig voor te bereiden. Hoewel de sterftecijfers daalden, bleef dit geloof tijdens de zestiende en zeventiende eeuw een prominente plaats innemen. Mensen bleven begaan met het lot van hun ziel na de dood en bereidden zich voor op de dood, zowel door een goede manier van leven – werken van barmhartigheid, bidden, biechten, op bedevaart gaan, schenkingen doen – als door een goede manier van sterven – begeleid door een priester of familieleden, gesterkt door de laatste sacramenten. Het was belangrijk om nooit het doel uit het oog te verliezen, waardoor in de materiële cultuur een tendens ontstond om de bevolking aan haar sterfelijkheid te herinneren. In dit artikel worden enkele Brugse kunstwerken in deze context geplaatst.

memento mori Vanaf de vijftiende, maar vooral tijdens de zestiende en zeventiende eeuw werd de idee van de vluchtigheid van het aardse bestaan erg uitdrukkelijk weergegeven in schilderijen. Het Schenkersportret van Margareta van Metteneye

(ca. 1525-1530) toont de Brugse Margareta van Metteneye, geknield op een bidstoel en vergezeld door een jongetje en de heilige Margareta in een indrukwekkende architectuur. Op de achterzijde is een schedel met wormen in beeld gebracht, samen met de niet mis te verstane boodschap: Dat ghy zyt hebbe ic ghewest en dat ic ben dat zult ghy worden (Afb. 33). Dat de dood onvermijdelijk is voor iedereen, wordt hier nadrukkelijk benoemd. De aansporing om te bidden voor het eigen en Margareta van Metteneye’s zielenheil – en zo ieders zondenlast te verlichten – wordt duidelijk in de Bid God door my op de omlijsting van het schilderij. Deze ‘gedenk-de-dood-iconografie’ kan in deze periode ook worden teruggevonden op grafstenen. Op het graffragment van P. Tristram (Brugge, Onze-Lieve-Vrouwekerk) zijn nog zowel een schedel als een zandloper te zien. Zoals de schedel verwijst naar de sterfelijkheid van de mens, zo staat de zandloper symbool voor de vluchtigheid van het aardse leven. Boodschap: “Denk aan het lot van uw ziel en richt u tot God! Leef goed nu het nog kan.” Ook op verschillende grafstenen van de zusters van het SintJanshospitaal (Brugge, Hospitaalmuseum) zijn schedels opgenomen in de iconografie.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.