Serie marktfalen TEO

Page 1

Marktmacht en marktfalen

In de voor de eindexamens van 2023 herschreven havo- en vwo-syllabi wordt in domein D nadrukkelijker en anders dan voorheen aandacht gevraagd voor marktmacht. Centraal staat dat marktmacht de economische koek verkleint, de syllabi spreken van marktfalen. In dit artikel brengen wij een alternatieve aanpak van marktmacht die het economisch begrip van leerlingen rond dit thema kan vergroten.

Marktpartijen met marktmacht kunnen de marktprijs in een voor hen gunstige richting beïnvloeden. Zij verhogen de marktprijs waardoor de verhandelde hoeveelheid en daarmee de economische doelmatigheid van de marktuitkomst krimpt. Om marktmacht goed te kunnen duiden is het verstandig te beginnen bij het gedrag van marktpartijen zonder marktmacht: de zogeheten hoeveelheidsaanpassers.

Leerlingen die in de avonduren de vakkenvullen bij de lokale supers hebben als (ongeschoolde) aanbieders van arbeid geen marktmacht. Het loon dat ze kunnen verdienen is een take-it-or-leave-it bod. Goed kiezen vereist dan een verstandige afweging tussen

de subjectieve waarde van tijd voor de werknemer als de marginale kosten van vakkenvullen en het salaris als de marginale opbrengsten van vakkenvullen.

Marginale productiekosten

Producenten zonder marktmacht staan voor dezelfde uitdaging en wegen constant de marktprijs als marginale opbrengsten af tegen de marginale productiekosten. De marginale productiekosten fungeren hier als leveringsdrempel: de marktprijs die ten minste nodig is om er bij handel niet in welvaart op achteruit te gaan.

We wijken hier bewust af van de wellicht bekendere leveringsbereidheid om leerlingen te helpen dit begrip te doorgronden. Marginale kosten vormen hier letterlijk een drempel om te kunnen leveren. Bij stijgende marginale kosten handelen rationele producenten tot deze leveringsdrempel is gestegen tot het niveau van de marktprijs (zie figuur 1). Goed kiezen maximaliseert dan het surplus van de aanbieder.

Monopolisten

Voor een marktpartij met marktmacht ligt de zaak bij productie-uitbreiding wat ingewikkelder. Zzp’ers die hun tarief kunnen bepalen, zullen om meer opdrachten binnen te kunnen halen hun tarief moeten verlagen. Enerzijds leidt zo’n tariefsverlaging tot een direct, positief effect op de opbrengsten van de zzp’er

24 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 01-2022
ALTERNATIEVE
Lans Bovenberg en Mathijs Nicolai
ANALYSE

Figuur 1: de rationele hoeveelheidsaanpasser handelt tot de marginale productiekosten zijn gestegen tot de marktprijs en maximaliseert daarmee het producentensurplus (paars).

Figuur 2: de prijszetter heeft bij een prijsverandering altijd te maken met een positieve, omzetverhogend effect (groen) en een omzetverlagend kannibalisatie-effect (rood).

Monopolisten

Figuur 1: de rationele hoeveelheidsaanpasser handelt tot de marginale productiekosten zijn gestegen tot de marktprijs en maximaliseert daarmee het producentensurplus (paars).

Alternatieve wijze

Figuur 2: de prijszetter heeft bij een prijsverandering altijd te maken met een positieve, omzetverhogend effect (groen) en een omzetverlagend kannibalisatie-effect (rood).

Voor een marktpartij met marktmacht ligt de zaak bij productie-uitbreiding wat ingewikkelder. Zzp’ers die hun tarief kunnen bepalen, zullen om meer opdrachten binnen te kunnen halen hun tarief moeten verlagen. Enerzijds leidt zo’n tariefsverlaging tot een direct, positief effect op de opbrengsten van de zzp’er omdat het aantal opdrachten stijgt. Anderzijds offert de zelfstandige een deel van de opbrengsten bij het oorspronkelijke tarief op.

omdat het aantal opdrachten stijgt. Anderzijds offert de zelfstandige een deel van de opbrengsten bij het oorspronkelijke tarief op. Dat laatste noemen we het kannibalisatie-effect. Merk op dat de zzp’er hier verschilt van de vakkenvuller die bij een toename van de gewerkte uren louter het directe, positieve effect op de opbrengsten kent en dus niet met het kannibalisatie-effect te schaften heeft.

In de huidige les- en examenpraktijk worden over het algemeen weinig woorden vuil aan het kannibalisatie-effect. Stilzwijgend zit deze ‘verstopt’ in de MO-lijn bij een monopolist. Deze beschrijft immers het effect van extra handel op de opbrengsten van monopolist. Bij positieve waarden is het omzetverhogende effect van extra handel groter het kannibalisatie-effect op de omzet van de bestaande handel, bij negatieve waarden tegenovergestelde.

Dat laatste noemen we het kannibalisatie-effect. Merk op dat de zzp’er hier verschilt van de vakkenvuller die bij een toename van de gewerkte uren louter het directe, positieve effect op de opbrengsten kent en dus niet met het kannibalisatie-effect te schaften heeft.

veelheidsaanpasser dan níét heeft. Waar een hoeveelheidsaanpasser bij extra handel alleen de prijs en de marginale productiekosten afweegt, dient de monopolist ook rekening te houden met het kannibalisatie-effect.

Een alternatieve wijze om het kannibalisatie-effect te verwerken is om deze te zien als die een monopolist bij productie-uitbreiding wél en een hoeveelheidsaanpasser dan ní Waar een hoeveelheidsaanpasser bij extra handel alleen de prijs en de marginale productiekosten afweegt, dient de monopolist ook rekening te houden met het kannibalisatie effect.

Zie ter illustratie figuur 2. Een monopolist die meer wil handelen is genoodzaakt de prijs te verlagen. De omzettoename die volgt uit de toegenomen activiteit is groen gearceerd. Het kannibalisatie-effect is rood gearceerd. De omvang van het kannibalisatie-effect wordt bepaald door de hellingshoek van de prijsafzetlijn: hoe steiler de prijsafzetlijn, hoe verder de prijs moet dalen (en dus: hoe meer opbrengsten de monopolist moet offeren) voor een bepaalde hoeveelheid extra handel.

Zie ter illustratie figuur 2. Een monopolist die meer wil handelen is genoodzaakt de prijs te verlagen. De omzettoename die volgt uit de toegenomen activiteit is groen gearceerd. Het kannibalisatie-effect is rood gearceerd. De omvang van het kannibalisatie-effect wordt bepaald door de hellingshoek van de prijsafzetlijn: hoe steiler de prijsafzetlijn, hoe verder de prijs moet dalen (en dus: hoe meer opbrengsten de monopolist moet offeren) voor een bepaalde hoeveelheid extra handel.

Alternatieve wijze

In de huidige les- en examenpraktijk worden over het algemeen weinig woorden vuil gemaakt aan het kannibalisatie-effect. Stilzwijgend zit deze ‘verstopt’ in de MO-lijn bij een monopolist. Deze beschrijft immers het effect van extra handel op de opbrengsten van een monopolist. Bij positieve waarden is het omzetverhogende effect van extra handel groter dan het kannibalisatie-effect op de omzet van de bestaande handel, bij negatieve waarden geldt het tegenovergestelde.

Een alternatieve wijze om het kannibalisatie-effect te verwerken is om deze te zien als kosten die een monopolist bij productie-uitbreiding wél en een hoe-

De eerdergenoemde leveringsdrempel – de marktprijs die ten minste nodig is om er bij niet in welvaart op achteruit te gaan – is bij de monopolist dan niet gelijk aan de marginale productiekosten, maar gelijk aan de som van de marginale productiekosten en het kannibalisatie-effect. Omdat het kannibalisatie-effect volgt uit de hellingshoek van de prijsafzetlijn bepaalt deze hellingshoek het verschil in hellingshoek tussen de leveringsdrempel en de marginale productiekosten.

De eerdergenoemde leveringsdrempel – de marktprijs die ten minste nodig is om er bij handel niet in welvaart op achteruit te gaan – is bij de monopolist dan niet gelijk aan de marginale productiekosten, maar gelijk aan de som van de marginale productiekosten en het kannibalisatie-effect. Omdat het kannibalisatie-effect volgt uit de hellingshoek van de prijsafzetlijn bepaalt deze hellingshoek het verschil in hellingshoek tussen de leveringsdrempel en de marginale productiekosten.

Figuur 3 illustreert hoe een monopolist het producentensurplus maximaliseert door te blijven handelen (en dus de prijs te blijven verlagen) zo lang de marktprijs de leveringsdrempel overtreft. Merk op dat deze analyse conform de analyse bij de hoeveel-

Figuur 3 illustreert hoe een monopolist het producentensurplus maximaliseert door te handelen (en dus de prijs te blijven verlagen) zo lang de marktprijs de leveringsdrempel overtreft. Merk op dat deze analyse conform de analyse bij de hoeveelheidsaanpasser figuur 1 is: ook daar blijft de aanbieder leveren tot de leveringsdrempel is gestegen tot niveau van de marktprijs. Figuur 3: de rationele monopolist verlaagt de prijs tot deze gelijk is aan de leveringsdrempel en maximaliseert daarmee het producentensurplus (paars).

Voordelen van het alternatief

Figuur 3: de rationele monopolist verlaagt de prijs tot deze gelijk is aan de leveringsdrempel en maximaliseert daarmee het producentensurplus (paars).

Ter illustratie van de verschillen en om de voordelen van het alternatief te beschrijven figuur 4 een vergelijk waarbij we veronderstellen dat de leerling in beginsel uitsluitend informatie heeft over de collectieve vraaglijn en de marginale productiekosten van monopolist.

01-2022 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 25
‘Bij de alternatieve methode hebben de leerlingen niet drie, maar slechts twee functies nodig.’

Figuur 4: surplus- en winstmaximalisatie monopolist volgens de conventie (rechts) en het alternatief (links).

Figuur 4: surplus- en winstmaximalisatie monopolist volgens de conventie (rechts) en het alternatief (links).

heidsaanpasser in figuur 1 is: ook daar blijft de aanbieder leveren tot de leveringsdrempel is gestegen tot het niveau van de marktprijs.

Voordelen van het alternatief

product is van de uit de collectieve vraaglijn afgeleide prijsafzetlijn en de afzet). In de vierde klassen, waar het differentiëren bij wiskunde vaak nog niet is aangeleerd, geeft dit nogal eens gedoe.

Bij de conventionele aanpak leiden leerlingen de MO-lijn af als eerste afgeleide van de TOcurve (welke het product is van de uit de collectieve vraaglijn afgeleide prijsafzetlijn en de afzet). In de vierde klassen, waar het differentiëren bij wiskunde vaak nog niet is aangeleerd, geeft dit nogal eens gedoe.

Economische intuïtie verdwijnt dan nogal eens naar de achtergrond als leerlingen braaf de hellingshoek van de prijsafzetlijn verdubbelen om de MO-curve te creëren. Differentiëren komt dan eventueel wel bij de examentraining.

Ter illustratie van de verschillen en om de voordelen van het alternatief te beschrijven in figuur 4 een vergelijk waarbij we veronderstellen dat de leerling in beginsel uitsluitend informatie heeft over de collectieve vraaglijn en de marginale productiekosten van de monopolist.

Bij de conventionele aanpak leiden leerlingen de MOlijn af als eerste afgeleide van de TO-curve (welke het

Economische intuïtie verdwijnt dan nogal eens naar de achtergrond als leerlingen braaf de hellingshoek van de prijsafzetlijn verdubbelen om de MO-curve te creëren. Differentiëren komt dan eventueel wel bij de examentraining.

Het alternatief vereist dat het kannibalisatie-effect wordt afgeleid uit de hellingshoek van de prijsafzetlijn waarna leerlingen de leveringsdrempel van de monopolist eenvoudig bepalen als de som van de marginale productiekosten en het kannibalisatie-effect. Minder wiskunde, meer economische intuïtie. Het optimaliseren van de marktprijs (ten behoeve van het surplus van de winst van de monopolist) gaat in de conventionele methode in twee stappen: het snijpunt van de MO-lijn en de marginale productiekosten geeft de optimale hoeveelheid en de prijsafzetlijn bij die hoeveelheid de optimale prijs.

Niet zelden promoveert een leerling conform wat geleerd is bij het marktmodel het tweede coördinaat van het snijpunt van MO en MK tot de optimale prijs. Fout! Bij de alternatieve methode hebben de leerlingen niet drie, maar slechts twee functies nodig: de prijsafzetlijn als de vraaglijn en de leveringsdrempel als de aanbodlijn. Het snijpunt van deze aanbod- en vraaglijnen geeft in één coördinaat de optimale hoeveelheid en de bijbehorende prijs, net zoals bij volkomen concurrentie. Minder wiskunde, meer economische intuïtie én minder fouten.

Doelmatigheidsverlies monopolist

Door het marktgedrag van de monopolist en aanbieders zonder marktmacht goed te beschrijven kan het doelmatigheidsverlies van marktmacht eenvoudiger worden getoond. Op een markt met volkomen concurrentie, waar vragers en aanbieders geen marktmacht hebben, wordt gehandeld tot de marktprijs is gedaald tot het niveau van de marginale productiekosten.

De marginale productiekosten zijn met andere woorden de leveringsdrempel bij volkomen concurrentie.

26 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 01-2022

Figuur 5: de effecten van marktmacht op de verdeling en de omvang van het marktsurplus.

groot, geldt voor een oligopolist dat de noodzakelijke prijsverlaging voor een gegeven afzettoename kleiner is dan bij een monopolist. In de in dit artikel beschreven terminologie: het kannibalisatie-effect van extra handel is bij de oligopolist kleiner dan bij de monopolist. De leveringsdrempel van oligopolisten ligt dan tussen die van hoeveelheidsaanpassers en een monopolist in figuur 5 in. Datzelfde geldt dan voor de marktprijs, de verhandelde hoeveelheid en de doelmatigheid van de marktuitkomst in het optimum bij een homogeen oligopolie.

Tot slot

De monopolist handelt in figuur 5 tot de prijs is gedaald tot diens leveringsdrempel. Het zwarte coördinaat beschrijft het monopolie-evenwicht. Door minder te handelen (de rode pijl) dan bij volledige concurrentie offert de monopolist een deel van het producentensurplus bij volkomen concurrentie (g) om een deel van het consumentensurplus bij volkomen concurrentie (b + c) te claimen.

In figuur 5 beschrijft het rode coördinaat het (Pareto-efficiënte) marktevenwicht bij volkomen concurrentie en beschrijven de gebieden a t/m i het marktsurplus dat geldt als maatstaf voor de economische doelmatigheid van de marktuitkomst.

Bovendien daalt het consumentensurplus doordat er minder wordt gehandeld (d). Het doelmatigheidsverlies van marktmacht is de Harbergerdriehoek (d + g) in figuur 5. De monopolist krijgt in vergelijking met het evenwicht bij volkomen concurrentie een groter deel van een kleinere koek.

In dit artikel presenteren we een alternatieve analyse van het gedrag van aanbieders met marktmacht. Bij alle marktvormen werken we met het begrip leveringsdrempel gebaseerd op expliciete aandacht voor het kannibalisatie-effect. Dit stelt docenten in staat marktgedrag bij iedere marktvorm volgens dezelfde logica (extra afzet loont tot de marktprijs is gedaald tot de leveringsdrempel) en binnen hetzelfde figuur (het marktmodel) te behandelen.

Homogeen oligopolie

In het voorgaande zijn slechts de twee extremen besproken: volkomen concurrentie met het Pareto-efficiënte marktevenwicht en de monopolie met de minst doelmatige marktuitkomst. De syllabus leert ons dat er ook tussenvormen zijn waarop minder hard wordt geconcurreerd dan bij volkomen concurrentie, maar meer wordt geconcurreerd dan bij de monopolie. Of in andere bewoording: markten waar aanbieders meer marktmacht hebben dan hoeveelheidsaanpassers, maar minder dan monopolisten.

Bovendien wordt er tijd bespaard omdat er niet gedifferentieerd hoeft te worden en de kans op fouten bij het vinden van de evenwichtsprijs kleiner wordt. De bespaarde tijd kan besteed worden aan gewichtiger zaken als de transfer naar marktmacht aan de vraagkant van de arbeidsmarkt en het bestrijden van doelmatigheidsverliezen. Daarover in een volgend artikel in TEO meer.

Neem als voorbeeld een homogeen oligopolie. Aanbieders op die markt zullen om meer te kunnen handelen hun prijzen moeten verlagen. Omdat een prijsverlaging door één aanbieder op die markt niet alleen de collectieve vraag vergroot, maar ook het marktaandeel van de goedkopere aanbieder vergroot, geldt voor een oligopolist dat de noodzakelijke prijsverlaging voor een gegeven afzettoename kleiner is dan bij een monopolist. In de in dit artikel beschreven terminologie: het kannibalisatie-effect van extra handel is bij de oligopolist kleiner dan bij de monopolist.

De monopolist handelt in figuur 5 tot de prijs is gedaald tot diens leveringsdrempel. Het zwarte coördinaat beschrijft het monopolie-evenwicht. Door minder te handelen (de rode pijl) dan bij volledige concurrentie offert de monopolist een deel van het producentensurplus bij volkomen concurrentie (g) om een deel van het consumentensurplus bij volkomen concurrentie (b + c) te claimen. Bovendien daalt het consumentensurplus doordat er minder wordt gehandeld (d). Het doelmatigheidsverlies van marktmacht is de Harbergerdriehoek (d + g) in figuur 5. De monopolist krijgt in vergelijking met het evenwicht bij volkomen concurrentie een groter deel van een kleinere koek.

Homogeen oligopolie

In het voorgaande zijn slechts de twee extremen besproken: volkomen concurrentie met het Pareto-efficiënte marktevenwicht en de monopolie met de minst doelmatige marktuitkomst. De syllabus leert ons dat er ook tussenvormen zijn waarop minder hard wordt geconcurreerd dan bij volkomen concurrentie, maar meer wordt geconcurreerd dan bij de monopolie. Of in andere bewoording: markten waar aanbieders meer marktmacht hebben dan hoeveelheidsaanpassers, maar minder dan monopolisten. Neem als voorbeeld een homogeen oligopolie. Aanbieders op die markt zullen om meer te kunnen handelen hun prijzen moeten verlagen. Omdat een prijsverlaging door één aanbieder op die markt niet alleen de collectieve vraag vergroot, maar ook het marktaandeel van de goedkopere aanbieder ver-

01-2022 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 27
‘Minder wiskunde, meer economische intuïtie én minder fouten.’

Marktmacht van werkgevers

In TEO 1 hebben wij stilgestaan bij marktmacht als vorm van marktfalen op productmarkten. Het marktgedrag van monopolisten werd vergeleken met het marktgedrag van aanbieders op markten met volkomen concurrentie. In dit artikel maken we de transfer naar marktmacht aan de vraagkant van de arbeidsmarkt en bespreken we medicijnen om dit arbeidsmarktfalen aan te pakken.

In ons vorige artikel beschreven we dat aanbieders die over marktmacht beschikken en zich richten op het maximaliseren van hun eigen surplus, minder bieden dan aanbieders op markten met volkomen concurrentie. Daarmee schaden deze aanbieders de doelmatigheid van de markt als platform voor samenwerking tussen marktpartijen. Hoe kun je dit marktfalen aanpakken?

Vragers met marktmacht: monopsonisten Het conventionele begrippenapparaat stelt docenten moeilijk in staat om, zodra het marktgedrag van de monopolist is besproken, de transfer te maken naar marktfalen door marktmacht aan de vraagkant van een markt. Betekenisvolle arbeidsmarktcontexten worden daardoor onvoldoende besproken.

De leerling die in de avonduren de vakken vult in de supermarkt zal zich als machteloze aanbieder herkennen in de situatie waarin een machtige vrager, in het extreemste geval een monopsonist (letterlijk: de enige vrager), de arbeidsvoorwaarden dicteert. Hoe opereert een werkgever die op de arbeidsmarkt alle touwtjes in handen heeft?

De didactiek die in TEO 1 uit de doeken is gedaan, geeft docenten handvatten om een transfer te maken naar

het marktgedrag van monopsonisten. Ter herinnering beschrijft het linkerpaneel van figuur 1 het marktgedrag van een monopolist die gericht is op het maximaliseren van het eigen surplus: de som van de marginale productiekosten en het kannibalisatie-effect (hetgeen volgt uit de hellingshoek van de vraaglijn) beschrijft de leveringsdrempel van de monopolist die extra blijft handelen tot de marktprijs is gedaald tot die leveringsdrempel.

De monopsonist die het eigen surplus maximaliseert, gaat op vergelijkbare wijze te werk. Om meer te kunnen handelen, moet de monopsonist de prijs verhogen om meer aanbod uit te lokken. Extra handel resulteert voor de monopsonist dan niet alleen in een direct, positief effect op de opbrengsten vanwege de extra handel, maar ook in een kannibalisatie-effect omdat de monopsonist door de hogere prijs een deel van de opbrengsten op de bestaande handel moet offeren. De omvang van het kannibalisatie-effect is afhankelijk van de hellingshoek van de aanbodlijn die beschrijft met welk bedrag de prijs moet stijgen om extra aanbod te genereren.

Conform de techniek bij de monopolist verlaagt het kannibalisatie-effect in het rechterpaneel van figuur 1 de betalingsbereidheid van de monopsonist ten opzichte van die bij volkomen concurrentie met de hellingshoek van de aanbodlijn. De monopsonist blijft handelen, en dus de prijs verhogen, tot deze is gestegen tot het niveau van diens betalingsbereidheid. Het zwarte coördinaat in het rechterpaneel van figuur 1 beschrijft het monopsonie-evenwicht. De vergelijking met het rode coördinaat (volkomen concurrentie), in het rechter paneel van figuur 1, laat zien dat marktmacht ook hier handel (de rode pijl) en daarmee doelmatigheid (gemeten door het totale marktsurplus) kost.

Monopsonisten op de arbeidsmarkt Figuur 2 laat het effect van marktmacht van werkge-

Figuur 1: de monopolist (linkerpaneel) verlaagt de prijs tot diens leveringsdrempel en de monopsonist (rechterpaneel) verhoogt de prijs tot diens betalingsbereidheid.

12 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 02-2022 Lans
Mathijs Nicolai ARBEIDSMARKTFALEN
Bovenberg en

vers op een arbeidsmarkt zien. Op een arbeidsmarkt met volkomen concurrentie handelen werknemers en werkgevers 2000 keer (QVC) tegen een marktloon van € 10 per uur (PVC). Een monopsonist die het eigen werkgeverssurplus wenst te maximaliseren verlaagt hier het aantal transacties tot 1500 (QM) door het marktloon te verlagen tot € 8,75 per uur (PM). De werkgever offert door minder te handelen een deel van het werkgeverssurplus bij volkomen concurrentie (g), maar roomt door het marktloon te drukken wel een deel van het werknemerssurplus bij volkomen concurrentie af (c + i). Voor de werknemers leidt marktmacht louter tot verliezen: transacties die verdwijnen (h) en transacties die overeind blijven (c + i) leveren minder werknemerssurplus op. Het doelmatigheidsverlies is de Harbergerdriehoek (g + h) in figuur 2.

Waar de klappen vallen: werkende armen

Het behandelen van marktmacht met de door ons bepleitte techniek schept, zoals in het voorgaande beschreven, ruimte voor een betekenisvolle transfer naar marktmacht aan de vraagkant van een markt. Daarnaast opent dit de deur voor het bespreken van

het lot van werkende armen, een groep die in Nederland steeds groter wordt. Voor werknemers en zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt is het door een gebrek aan marktmacht veelal lastig onderhandelen. Werkgevers die wel marktmacht hebben, en deze ook exploiteren ten gunste van het eigen surplus, schrijven dan karige arbeidsvoorwaarden in kleine en onzekere contracten voor.

‘Werkgevers die wel marktmacht hebben, en deze ook exploiteren ten gunste van het eigen surplus, schrijven dan karige arbeidsvoorwaarden in kleine en onzekere contracten voor.’

Met een beperkte en onzekere inkomstenbron is de werknemer vervolgens weinig kansrijk bij een hypotheekaanvraag. Omdat het inkomen vaak net te hoog is om een sociale huurwoning te huren, is huren in de vrije sector het enige wat nog rest. Niet zelden valt men dan als machteloze huurder ten prooi aan een huisjesmelker die, als één van de weinige aanbieders in de vrije sector, exorbitante huren kan eisen. Zie hier het probleem van werkende armen: lage (en onzekere) lonen en hoge huren door een zwakke positie op zowel de arbeidsmarkt als de woningmarkt. Zo bezien trekken ze in de beide panelen van figuur 1 aan het kortste eind. In de levens van werkende armen betekent dit onder meer onzekerheid, stress, een verhoogd risico op (problematische) schulden en een beperkt vermogen om te investeren in financieel en menselijk kapitaal. 1

Concurrentie disciplineert

Daar waar doelmatigheidsverliezen ontstaan rijst al snel de vraag hoe deze te bestrijden. Het eerste medicijn is concurrentie. Door concurrentie worden marktpartijen met marktmacht inwisselbaar voor andere partijen aan dezelfde kant van de markt. Een aanbieder die een hoge prijs eist verliest dan klandizie en een onderbetalende werkgever ziet zijn goede krachten

Figuur 2: marktmacht van een monopsonist op de arbeidsmarkt en de omvang en de verdeling van het surplus.

02-2022 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 13

vertrekken. Concurrentie disciplineert marktpartijen met marktmacht en verkleint de prijsopslag of -afslag die zij ten opzichte van een markt met volkomen concurrentie kunnen afdwingen bij het maximaliseren van het eigen surplus.

Volkomen concurrentie maximaliseert het totale marktsurplus als maatstaf voor de doelmatigheid van de samenwerking tussen marktpartijen. Tussenvormen – zoals het homogeen oligopolie op de productmarkt – liggen in tussen de extremen van maximale, eenzijdige marktmacht en geen enkele marktmacht. Op de arbeidsmarkt zien we hetzelfde: een leerling die bij een schamel uurloon de lokale super kan inwisselen voor de concurrent in hetzelfde winkelgebied krijgt misschien niet het marktloon bij volkomen concurrentie in figuur 2, maar toch ook niet het marktloon bij monopsonie in dezelfde figuur.

Relaties

Een tweede medicijn tegen doelmatigheidsverliezen bij marktmacht is (langdurige) relaties tussen transactiepartners, waarbij men elkaar heeft leren kennen en waarderen en volop heeft geïnvesteerd in de relatie. Een in het oog springend voorbeeld in deze komt uit de documentaire Wal-Mart: The High Cost of Low Price2 die op YouTube te vinden is.

Wal-Mart wordt in deze documentaire geportretteerd als het schoolvoorbeeld van Amerikaans aandeelhouderskapitalisme. De arbeidsvoorwaarden voor de werknemers van Wal-Mart zijn ronduit dramatisch. Lonen zijn laag, contracten onzeker waardoor zorg- en pensioenfaciliteiten amper bestaan, overuren worden niet uitbetaald en legio werknemers krijgen inkomensondersteuning op kosten van de belastingbetaler.

Zet daar het midden-en-kleinbedrijf tegenover waar men werknemers vaak decennia in dienst heeft, waarin fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden worden gehanteerd en werknemers meer gemotiveerd zijn om zich in te spannen voor het bedrijf.

Wal-Mart kan als monopsonist haar werknemers veelal een take-it-or-leave-it bod doen omdat dit bedrijf haar werknemers namelijk direct kan vervangen door anderen. Maar kleinere mkb’ers met trouwe werknemers kunnen hun werknemers niet zomaar vervangen door anderen: beide partijen hebben elkaar leren kennen en vertrouwen, en genereren door de vruchtbare samenwerking een hoog gezamenlijk surplus, waarvan ze allebei profiteren.

Niet alleen de werkgever maar ook de werknemer heeft daarom marktmacht: ze onderhandelen samen over het loon. De arbeid die de werknemer in het mkb levert, is geen homogeen goed dat de werkgever ook bij elke andere werkende kan krijgen.

Prijsregulering

Als concurrentie en relaties geen soelaas bieden kan de overheid ingrijpen. Met prijsregulering kan de overheid marktpartijen verbieden om te handelen onder een bepaalde minimumprijs of boven een bepaalde maximumprijs. Het linkerpaneel in figuur 3 combineert beide panelen van figuur 1 en beschrijft hoe de overheid met prijsregulering doelmatigheidsverliezen kan bestrijden.

De paarse dubbele pijl in het linkerpaneel van figuur 3 beschrijft de prijzen die bij marktmacht aan de aanbodkant kunnen ontstaan. De bovengrens is de monopolieprijs en de ondergrens de volkomen-concurrentie-prijs. Als de marktprijs door marktmacht hoger is dan de prijs in het volkomen-concurrentie-evenwicht, kan prijsregulering de doelmatigheid vergroten. Dit is het geval als de maximumprijs lager ligt dan de marktprijs, maar hoger is dan de volkomen-concurrentie-prijs.

Figuur 3: prijsregulering ten behoeve van doelmatigheid (links) en maatschappelijke welvaart (rechts).

14 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 02-2022

Voor prijsregulering bij marktmacht aan de vraagkant geldt omgekeerd hetzelfde. De rode dubbele pijl in het linkerpaneel van figuur 3 beschrijft de prijzen die, afhankelijk van het machtsevenwicht op de markt, kunnen ontstaan en toont aan dat minimumprijzen, die tussen de volkomen-concurrentie-prijs en de monopsonieprijs in liggen, de doelmatigheid van de samenwerking tussen marktpartijen kunnen vergroten.

Door prijsregulering expliciet te presenteren als medicijn om doelmatigheidsverliezen te bestrijden ontstaat een rijkere discussie rond thema’s als het minimumloon en huurdersbescherming dan in de huidige lesen examenpraktijk veelal het geval is. Een minimumloon, of het verhogen daarvan, leidt bijvoorbeeld niet per definitie tot minder werkgelegenheid en onvrijwillige werkloosheid. Als werkgevers die over marktmacht beschikken deze macht benutten om het eigen surplus te maximaliseren ten koste van hun werknemers schépt prijsregulering marktsurplus en daarmee economische doelmatigheid.

Maatschappelijke welvaart

Tot dusverre hebben we marktmacht en wat daar aan te doen bekeken met de bril van economische doelmatigheid. Impliciet kenden we gelijke gewichten toe aan de belangen van vragers en aanbieders door de ongewogen som van de surplussen te hanteren als maatstaf voor doelmatigheid.

De nieuwe vwo-syllabus bevat ook een andere welvaartsmaatstaf dan doelmatigheid, namelijk maatschappelijke welvaart. Voor maatschappelijke welvaart is niet alleen de omvang, maar ook de verdeling van het marktsurplus van belang. De maatschappelijke welvaart is dan de gewogen som van de surplussen waarbij een maatschappelijke verdelingsvoorkeur de gewichten bepaalt.

‘Maatschappelijke welvaart voegt een extra dimensie toe aan de analyse van prijsregulering.’

Maatschappelijke welvaart voegt een extra dimensie toe aan de analyse van prijsregulering. Een minimumloon hoger dan het volkomen-concurrentie-loon kost weliswaar doelmatigheid, maar kan maatschappelijke welvaart scheppen. Een minimumloon boven het volkomen-concurrentie-loon schaadt de belangen van werkgevers, die hun surplus zien krimpen, en van werknemers die hun baan verliezen. Daartegenover staan de werknemers die ook bij het hogere loon nog werken en daarbij een groter surplus ontvangen. Zij zijn gebaat bij het hogere minimumloon. Als de belangen van de werknemers die nu meer verdienen zwaarder wegen, dan die van de werkgevers en die van de werknemers die hun baan verliezen, schept dit minimumloon maatschappelijke welvaart. In het rechterpaneel van figuur 3 beschrijft de dubbele bruine pijl op de verticale as de verschillende optimale minimum- of maximumprijzen die een overheid omwille van maatschappelijke welvaart kan hanteren. Als de belangen van vragers en aanbieders gelijk worden gewogen maximaliseert de overheid de maatschappelijke welvaart door de doelmatigheid van de marktuitkomst te maximaliseren. In het extreme geval waarin de maatschappij enkel om de belangen van vragers geeft is de monopsonieprijs in figuur 3 de optimale maximumprijs. Geeft ze alleen om aanbieders, dan is de monopolieprijs de optimale minimumprijs.

Tot slot

Economieonderwijs rond deze thema’s wordt, getuige ook dit artikel, al snel technisch. Evenwichten berekenen, surplussen inkleuren en goochelen met verdelingsgewichten. Het gevaar bestaat dan dat we onszelf verliezen in die techniek en vergeten waar het in de kern om draait: discussiëren over hoe samenwerking op de markt, al dan niet ondersteund door de overheid, welvaart kan scheppen. Wat vinden we als maatschappij belangrijk? En hoe bereiken we dat tegen zo laag mogelijke kosten? De eerdergenoemde maatschappelijke verdelingsvoorkeur is uiteindelijk het product van alle individuele verdelingsvoorkeuren van burgers. In een democratie bepalen burgers met het stempotlood gezamenlijk die maatschappelijke verdelingsvoorkeur. Onze leerlingen moeten, als burgers en kiezers in wording, daarom leren om zich tot dit soort thema’s te verhouden en het is onze overtuiging dat de inhoud van dit artikel daar een zinvolle bijdrage aan kan leveren.

1) https://www.ser.nl/-/media/ser/downloads/ adviezen/2021/verkenning-werken-zonder-armoedefactsheet.pdf

2) Wal-Mart The High Costs of Low Price https://youtu.be/RXmnBbUjsPs

02-2022 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 15

Brede welvaart en maximaal maatschappelijk surplus

De recent door de commissie Jacobs (CvTE, 2019) herziene vwo-syllabus die in 2023 voor het eerst zal worden geëxamineerd, verbreedt het welvaartsbegrip naar subjectieve behoeftebevrediging van alle schaarse goederen. In lijn met de door Jacobs herziene vwo-syllabus breidt deze bijdrage in TEO het marktsurplus uit naar het maatschappelijk surplus. Daarin tellen niet alleen de surplussen van marktpartijen mee, maar ook die van andere belanghebbenden.

Neoklassieke versus klassieke traditie

We beschrijven eerst de neoklassieke benadering omdat die tot voor kort dominant was in de economische wetenschap. Recente wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen leiden echter tot steeds meer belangstelling voor het oudere en bredere klassieke begrip van welvaart. Dit heeft zich ook vertaald in de herziene vwo-syllabus.

De neoklassieke traditie De neoklassieke benadering leidt waarden af uit geobserveerde keuzes. Deze benadering staat ook wel bekend als revealed preference. De neoklassieken benutten in de traditie van Hayek (1945) de capaciteit van de markt om informatie te genereren over wat mensen waardevol vinden: ze kunnen zich beperken tot objectieve, empirische gegevens over feitelijk marktgedrag en hebben geen subjectieve, normatieve waarderingsinformatie nodig.

Aan de revealed preference benadering van de neoklassieken kleven ook nadelen. Zo is de neoklassieke traditie gebaseerd op sterke veronderstellingen over menselijk gedrag: mensen maken rationele keuzes en doen dus wat voor hen het beste is. Als een doelmatig samenwerkingsplatform zijn markten bovendien een coöperatief spel zonder externe effecten.

De prijzen die vragers op de markt willen betalen, de zogenoemde betalingsbereidheid, zijn daarom een goede maatstaf voor de extra welvaartsopbrengsten verbonden aan handel. Op dezelfde manier meten de prijzen die aanbieders op de markt vragen, de zogenoemde leveringsbereidheid, de welvaartskosten van extra handel. Zolang de betalingsbereidheid de leveringsbereid overtreft, liggen de marginale

Lans Bovenberg en Tim Simonse VWO-CURRICULUM
16 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 03-2022

maatschappelijke opbrengsten boven de marginale maatschappelijke kosten en leidt extra handel dus tot extra welvaart.

De klassieke traditie. In de klassieke traditie ligt het causale verband tussen waarden en keuzes andersom. Terwijl de neoklassieken de waarden afleiden uit feitelijk gedrag, staan in de normatieve benadering van de klassieken de ethische waarden voorop en bepalen die normatieve waardeoordelen optimaal gedrag. Dat optimale gedrag hoeft niet aan te sluiten bij het feitelijke gedrag.

De voor- en nadelen van de klassieke traditie zijn precies tegengesteld aan die van de neoklassieke traditie. De klassieke traditie vraagt om subjectieve, normatieve informatie over wat mensen waardevol vinden in plaats van alleen objectieve gedrags- en prijsinformatie, zoals in de neoklassieke benadering. Tegenover het nadeel van de moeilijkere meetbaarheid, staat als voordeel dat de klassieke benadering niet gebaseerd is op restrictieve veronderstellingen over rationeel gedrag en goed werkende markten. Deze benadering laat dus een breder welvaartsbegrip toe.

Door de opkomst van de gedragseconomie staat de veronderstelling van rationaliteit die ten grondslag ligt aan de neo-klassieke benadering steeds meer onder druk. Daardoor wint de klassieke traditie aan populariteit. Een andere reden voor de wederopstanding van de klassieke traditie is de toegenomen maatschappelijke aandacht voor allerlei vormen van marktfalen.

Denk bijvoorbeeld aan klimaatverandering, maar ook de groeiende onvrede over de verschillen in inkomen en vermogen. Mede als gevolg van deze maatschappelijke trends pleiten velen (zoals bijvoorbeeld werkgeversorganisatie VNO-NCW) voor brede welvaart. Ook heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek een monitor brede welvaart ontwikkeld waarbij allerlei waarden worden gemeten die niet op de markt gewaardeerd worden.

Marktsurplus en maatschappelijk surplus Huidige examenprogramma. Het huidige examenprogramma, ontworpen door de commissie Teulings in 2005, verbreedde het welvaartsbegrip in het vwo-curriculum van de som van alle inkomens (het nationaal inkomen) naar de som van de surplussen van alle marktpartijen. Dit programma gaat in domein D3.6 uit van het marktsurplus als indicator van maatschappelijke welvaart.

Het marktsurplus is de som van de surplussen van vragers en aanbieders op de markt. Deze som wordt gemeten als het oppervlak tussen aan de ene kant de vraagcurve als de feitelijke betalingsbereidheid van vragers op de markt en aan de andere kant de aanbodcurve als de feitelijke leveringsbereidheid van de aanbieders op de markt.1 Deze maatstaf baseert welvaart dus op geobserveerd marktgedrag en sluit daarmee aan bij het smalle welvaartsbegrip uit de neo-klassieke school.

Dit verklaart de kritiek van Heertje en Schöndorff (2005) op het surplusbegrip van de commissie Teulings. Zij beargumenteerden dat het surplus alleen

Leeswijzer

Deze bijdrage is als volgt georganiseerd. Paragraaf 1 beschrijft twee benaderingen in het economisch denken over welvaart: de neoklassieke school die welvaart baseert op geobserveerd, feitelijk gedrag en de oudere, klassieke school die een breder welvaartsbegrip gebruikt.

Paragraaf 2 laat zien dat de herziene vwo-syllabus een breder welvaartsbegrip voorstaat. In lijn met dat bredere welvaartsbegrip verbreedt paragraaf 2 het surplusbegrip tot de som van de surplussen van alle belanghebbenden, het zogenoemde maatschappelijk surplus. Maar het meten van dat surplus vereist wel normatieve waarderingsinformatie. Er kan niet langer worden volstaan met de feitelijke betalings- en leveringsbereidheid afgeleid uit geobserveerd marktgedrag.

Paragraaf 3 toont aan dat een groter maatschappelijk surplus ten koste kan gaan van het marktsurplus: de som van de surplussen van de vragers en aanbieders op de markt. Als een overheid de som van het consumenten- en producentensurplus verkleint, hoeft dat dus niet ten koste te gaan van brede welvaart.

Paragraaf 3 onderzoekt ook hoe alle belanghebbenden belang kunnen krijgen bij het maximeren van het maatschappelijke surplus. De mogelijkheid belangenconflicten te elimineren door belangen uit te ruilen rechtvaardigt het gebruik van het maatschappelijk surplus als maatstaf voor de doelmatigheid van samenwerking.

een valide welvaartsmaatstaf is als markten goed functioneren en pleitten daarom voor een breder welvaartsbegrip. Hoewel Teulings waarschijnlijk een breed surplusbegrip beoogde, waarin ook waarden tot uiting kunnen komen die niet in de feitelijke betalingsbereidheid en de feitelijke leveringsbereidheid op de markt terugkomen, laat Simonse (2019) zien dat de vrees van Heertje is bewaarheid dat het vwo-onderwijs het surplusbegrip op een smalle neo-klassieke manier zou interpreteren.

De markt voor zonnepanelen Nieuwe examenprogramma. De herziene syllabus die in 2023 voor het eerst zal worden geëxamineerd, kiest expliciet voor een breder welvaartsbegrip door examenterm D3.6 te schrappen en in domein H3.1 een normatieve definitie van welvaart te introduceren, namelijk de behoeftebevrediging van schaarse goederen. Figuur 1 illustreert hoe het surplusbegrip kan worden verbreed in lijn met het bredere welvaartsbegrip uit de herziene syllabus. Deze figuur betreft de markt voor zonnepanelen.

Naast de blauwe vraagcurve die de feitelijke, private betalingsbereidheid op de markt representeert, is er in figuur 1 een aparte groene curve die de marginale maatschappelijke opbrengsten beschrijft. Deze groene lijn staat voor de potentiële betalingsbereidheid van alle belanghebbenden in de maatschappij, de zogenoemde maatschappelijke betalingsbereidheid. Het onderscheid tussen de potentiële betalingsbereidheid van alle belanghebbenden en de feitelijke betalingsbereidheid van de marktdeelnemers valt samen met het onderscheid tussen brede welvaart uit de klassieke school en een smaller welvaartsbegrip.

03-2022 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 17

worden verbreed in lijn met het bredere welvaartsbegrip uit de herziene syllabus.

betreft de markt voor zonnepanelen.

Figuur 1. Het marktevenwicht op de markt voor zonnepanelen.

In figuur 1 ligt de feitelijke betalingsbereidheid van consumenten op de markt onder de potentiële betalingsbereidheid van alle belanghebbenden. Met andere woorden: de consumenten op de markt onderschatten de maatschappelijke opbrengsten van zonnepanelen. De positieve externe effecten van zonnepanelen op het collectieve goed (het milieu) worden niet op de markt gewaardeerd. Het verschil tussen de groene en blauwe curve is dus niet gebaseerd op marktgedrag, maar op aparte, normatieve informatie over de waarde van het collectieve goed milieu. Het rode oppervlak in figuur 1 meet het totale surplus dat derden genieten in het marktevenwicht als gevolg van de positieve externe effecten. De som van het surplus van de marktpartijen (het blauwe oppervlak in figuur 1 dat de som van het consumentensurplus en producentensurplus weergeeft) en dit zogenoemde externe surplus is het maatschappelijk surplus in het marktevenwicht.

‘Dat vraagt wel dat de overheid beschikt over waarderingsinformatie over het collectief goed, anders kan het middel erger worden dan de kwaal.’

Het maatschappelijk surplus is een breder welvaartsbegrip dan het marktsurplus. Als de som van surplussen van alle gezinshuishoudens in de hele samenleving, telt het maatschappelijk surplus namelijk niet alleen de waarden mee die de transactiepartijen op de markt waarderen, maar ook andere belangen die niet meegewogen worden in het gedrag van vragers en aanbieders op de markt.

Maatschappelijk optimum

Het maatschappelijk optimum wordt in figuur 1 gevonden bij het snijpunt van de groene maatschappelijke vraagcurve (als maatstaf voor de maatschappelijke marginale opbrengsten) met de zwarte aanbodcurve (als maatstaf voor de maatschappelijke marginale kosten).

Het marktsurplus in het maatschappelijke optimum is kleiner dan in het marktevenwicht. Het blauwe driehoekje (het oppervlak B) in figuur 2 staat voor

het verlies aan marktsurplus in het maatschappelijke optimum vergeleken met het marktevenwicht. Dit driehoekje meet het verschil tussen de private kosten en private opbrengsten voor de transacties waarvoor de private kosten de private opbrengsten overtreffen.

Daar staat echter een groter extern surplus tegenover, namelijk de som van de groene driehoek (oppervlak A) en de blauwe driehoek (oppervlak B) in figuur 2. Dit externe surplus meet de extra winst voor het milieu in het maatschappelijke optimum ten opzichte van het marktevenwicht, namelijk het verschil tussen de maatschappelijke en private opbrengsten als gevolg van extra productie van zonnepanelen. Omdat de winst van het externe surplus (A+B) groter is dan het verlies aan marktsurplus (B), stijgt het maatschappelijk surplus in het maatschappelijke optimum vergeleken met het marktevenwicht. De groene driehoek in figuur 2 (oppervlak A) meet deze winst in het maatschappelijk surplus als het verschil tussen de winst in het externe surplus en het verlies in marktsurplus. Deze driehoek staat voor het extra oppervlak tussen de groene MMO-lijn en de zwarte MMK-lijn dat in het maatschappelijke optimum wordt gerealiseerd ten opzichte van het marktevenwicht.

Deze benadering waarbij ook waarden worden meegenomen die niet in de feitelijke betalingsbereidheid op de markt tot uiting komen corrigeert het misconcept dat Simonse (2019) identificeert: overheidsingrijpen verlaagt de welvaart omdat dat ingrijpen het marktsurplus verlaagt. Als de markt faalt bij het organiseren van samenwerking, dan laat onze benadering zien dat de overheid de welvaart (gemeten door het maatschappelijk surplus) kan vergroten, ook al verlaagt de overheidsinterventie het marktsurplus.

Dat vraagt wel dat de overheid beschikt over waarderingsinformatie over het collectief goed, anders kan het middel erger worden dan de kwaal. Door het marktfalen levert de markt deze informatie over de waardering van het collectieve goed namelijk niet.

Het verschil in figuur 2 tussen de winst van externe partijen (A+B) en het verlies voor marktpartijen (B) impliceert een belangenconflict. Dit belangenconflict

18 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 03-2022
Deze figuur

kan worden verholpen door de marktpartijen te compenseren voor de extra productie in het maatschappelijke optimum.

De maatschappelijke winst als gevolg van een beter milieu (A+B) is namelijk groot genoeg om de private partijen te compenseren voor hun extra kosten (B) in het maatschappelijke optimum. Deze compensatie elimineert belangenconflicten: zowel degenen die profiteren van een schoner milieu als de marktpartijen winnen welvaart.

Dit voorbeeld laat zien hoe instituties, zoals bijvoorbeeld de overheid of sociale normen, een ruil kunnen bereiken die op de markt niet tot stand komt. Het elimineren van belangenconflicten door ruil is het hart van economie als samenwerkingskunde: door belangen uit te ruilen kunnen alle partijen winnen. Dat rechtvaardigt het maatschappelijk surplus – de ongewogen som van de surplussen van alle belanghebbenden – als maatstaf voor de doelmatigheid van de samenwerking.

Conclusies

Deze bijdrage heeft laten zien dat het ongewogen surplus van alle belanghebbenden kan worden verzoend met het bredere welvaartsbegrip uit de herziene vwo-syllabus. Dit bredere surplus vereist geen sterke veronderstellingen over rationeel en coöperatief gedrag op de markt.

Het bredere welvaartsbegrip vraagt wel normatieve waarderingsinformatie bovenop de feitelijke betalings- en leveringsbereidheid op de markt. We kunnen oordelen over wat waardevol is niet alleen overlaten aan de markt. Er is meer informatie nodig om te kunnen bepalen wat bredere welvaart is, zoals bijvoorbeeld de indicatoren in de monitor brede welvaart van het CBS. Daarbovenop vereist het berekenen van het maatschappelijke surplus normatieve waarderingsinformatie over de potentiële betalingsbereidheid en leveringsbereidheid. Alleen zo kunnen de verschillende componenten van brede welvaart worden opgeteld. Deze extra normatieve informatie komt bijvoorbeeld naar voren in het herziene examendomein H3.2. Om het maatschappelijk surplus als gevolg van een gelijkere inkomensverdeling te kunnen berekenen zijn de normatieve gewichten nodig die burgers toekennen aan de inkomens van verschillende groepen. Door het surplusbegrip te verbreden van marktsurplus naar maatschappelijk surplus, nemen we het bezwaar weg van Heertje en Schöndorff tegen het surplusbegrip in het vwo-curriculum: ook als de markt faalt, kan het maatschappelijk surplus benut worden als brede welvaartsmaatstaf. Door het maatschappelijk surplus in plaats van het marktsurplus te benutten als indicator voor de welvaart, nemen we ook het misconcept weg dat overheidsinterventie de welvaart altijd verlaagt.

03-2022 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 19

aan de hand van in figuur 2 uit de doeken is gedaan. De onderstaande verduidelijking en gebruik in de klas algebra aan toe.

We hebben ons beperkt tot één type van marktfalen, namelijk collectieve goederen. Maar ook andere vormen van marktfalen kunnen met dezelfde didaktiek worden behandeld. In alle gevallen van marktfalen gaat het om een kwetsbaar belang dat op de markt onvoldoende wordt gewaardeerd. Naast het collectieve belang (zoals in dit artikel) kan dit het private belang van een partij zijn die informatie of rationaliteit ontbeert of lijdt onder marktmacht van anderen. Het waarderen van dat kwetsbare belang vraagt dan wel extra informatie bovenop de feitelijke betalingsbereidheid en leveringsbereidheid op de markt.

Appendix

Voor gebruik in de klas staan we in deze appendix uitgebreider stil bij de surplusanalyse die aan de hand van in figuur 2 uit de doeken is gedaan. De onderstaande figuur 3 voegt hier ter verduidelijking en gebruik in de klas algebra aan toe.

In het maatschappelijke optimum worden er 300.000 zonnepanelen verhandeld, 100.000 meer dan in het marktevenwicht. De (onder)productie die in figuur 3 met de dubbele, oranje pijl wordt beschreven is vanuit maatschappelijk perspectief gewenst omdat de maatschappelijke baten de maatschappelijke kosten overtreffen: ABC > BC  275 x 100.000 > 225 x 100.000  € 27,5 miljoen > € 22,5 miljoen.

Het maatschappelijke surplus stijgt dus met ABC – BC = A  27,5 – 22,5 = € 5 miljoen als de productie stijgt van het marktevenwicht naar het maatschappelijke optimum. De marktpartijen zien echter geen brood in deze productie-uitbreiding omdat de baten voor de marktpartijen onder de kosten voor de marktpartijen liggen: C < BC  150 x 100.000 < 225 x 100.000  € 15 miljoen < € 22,5 miljoen.

Het marktsurplus verandert dus met C – BC = -B  15 – 22,5 = - € 7,5 miljoen als de productie stijgt van het marktevenwicht naar het maatschappelijke optimum. Omdat het surplus van de partijen buiten de markt harder stijgt (AB = 125 x 100.000 = € 12,5 miljoen) dan dat van de marktpartijen daalt (B = € 7,5

Figuur 3. Grafisch-algebraïsche analyse.

Figuur 3. Grafisch-algebraïsche analyse.

miljoen) zijn er in principe voldoende middelen om de marktpartijen te compenseren zonder dat anderen er op achteruit hoeven te gaan.

In het maatschappelijke optimum worden er 300.000 zonnepanelen dan in het marktevenwicht. De (onder)productie die in figuur 3 met wordt beschreven is vanuit maatschappelijk perspectief gewenst omdat baten de maatschappelijke kosten overtreffen: ABC > BC à 275 x à € 27,5 miljoen > € 22,5 miljoen.

Literatuur

Het maatschappelijke surplus stijgt dus met ABC – BC = A à 27,5 de productie stijgt van het marktevenwicht naar het maatschappelijke marktpartijen zien echter geen brood in deze productie-uitbreiding omdat marktpartijen onder de kosten voor de marktpartijen liggen: C < BC x 100.000 à € 15 miljoen < € 22,5 miljoen.

Het marktsurplus verandert dus met C – BC = -B à 15 – 22,5 = - € productie stijgt van het marktevenwicht naar het maatschappelijke optimum. surplus van de partijen buiten de markt harder stijgt (AB = 125 x 100. dan dat van de marktpartijen daalt (B = € 7,5 miljoen) zijn er in principe om de marktpartijen te compenseren zonder dat anderen er op achteruit

CvTE, 219. Verantwoording Syllabus Economie 2023. Jacobs, B., 2019., Surplus en Welvaart, Tijdschrift voor economisch Onderwijs, 12-17. Hayek, F.A., 1945. The use of knowledge in society, The American Economic Review, 35, 519-530. Heertje, A., en R. Schöndorff, 2005. Professoren hoog te paard, Tijdschrift voor economisch Onderwijs, 2, 72-74. Simonse, T., 2019. Twee misconcepten over welvaart en surplus in de klas, Tijdschrift voor economisch Onderwijs, 18-19. Teulings, C.N., 2005. The wealth of education: herziening programma economie voor de tweede fase. Advies van de commissie-Teulings II.

Noot

1 In theorie vraagt dit om gecompenseerde vraag- en aanbodcurves: het marktgedrag moet dus worden geschoond zijn van inkomenseffecten. De oppervlakte tussen de feitelijke vraag- en aanbodcurves is gelijk aan welvaart als er geen inkomenseffecten zijn. Zie voor de exacte voorwaarden, Jacobs (2019).

Figuur 2. Van marktevenwicht naar maatschappelijk optimum.

Figuur 2. Van marktevenwicht naar maatschappelijk optimum.

Het marktsurplus in het maatschappelijke optimum is kleiner dan in het marktevenwicht.

20 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 03-2022
Het

BOTSENDE BELANGEN

Maatschappelijke welvaart maximaliseren

Bij een belangenconflict tussen marktpartijen (vragers en aanbieders) en externe belanghebbenden (derden die profijt of hinder hebben van ruil op de markt) kun je instrumenten inzetten die dit belangenconflict kunnen opheffen. Marktpartijen krijgen dan een belang bij het maximaliseren van het maatschappelijk surplus.

In het voorbije nummer van TEO hebben Bovenberg en Simonse laten zien dat de door Jacobs herziene vwo-syllabus het welvaartsbegrip heeft verbreed naar subjectieve behoeftebevrediging van alle schaarse goederen. In die bijdrage viel ook te lezen dat het marktsurplus afwijkt van het maatschappelijk surplus in geval van externaliteiten. Er ontstaat dan een belangenconflict tussen marktpartijen (vragers en aanbieders) en externe belanghebbenden (derden die profijt of hinder hebben van ruil op de markt). In deze bijdrage bespreken we instrumenten die dit belangenconflict kunnen opheffen, zodat marktpartijen een belang krijgen bij het maximaliseren van het maatschappelijk surplus.

Een concrete examencontext

Ter illustratie allereerst een concrete casus. Figuur 1a is een op het vwo-eindexamen van 2014 (tijdvak 1, opgave 3) geïnspireerde markt voor varkensvlees. De zwarte, dalende vraaglijn beschrijft zowel de private marginale opbrengsten (PMO) als de maatschappelijke marginale opbrengsten (MMO).

Beide functies overlappen omdat er geen externaliteiten aan de opbrengstenkant van de markt zijn. Merk op dat de private en maatschappelijke opbrengsten in de bijdrage van Bovenberg en Simonse in TEO 3 nog uiteenliepen door positieve externaliteiten. Uit de kostenfuncties in figuur 1a volgt dat er sprake is van negatieve externaliteiten aan de kostenkant van de markt. Externe belanghebbenden worden door de handel op de markt geconfronteerd met kosten waarvoor de marktpartijen hen niet compenseren.

De blauwe lijn in figuur 1a beschrijft de private marginale kosten (PMK): de kosten die aanbieders van varkensvlees moeten maken voor één marginale eenheid productie. De groene lijn representeert de maatschappelijke marginale kosten (MMK): de som van de private marginale kosten en het marginale negatieve externe effect van de productie van varkensvlees. Het verschil tussen de blauwe en groene lijnen staat dus voor de externe kosten die door de marktpartijen niet worden geïnternaliseerd.

04-2022 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 37

groene curves in figuur 1b. De som van die surplussen tot een hoeveelheid van vier miljoen kilo beschrijft dan het totale maatschappelijke surplus en is eveneens gelijk aan het goudkleurige gebied in figuur 1b.

Figuur 1b: het surplus voor marktpartijen en externe belanghebbenden bij q = 4.

Figuur 1a: de markt voor varkensvlees.

De blauwe lijn in figuur 1a beschrijft de private marginale kosten (PMK): de kosten die aanbieders van varkensvlees moeten maken voor één marginale eenheid productie. De groene lijn representeert de maatschappelijke marginale kosten (MMK): de som van de private marginale kosten en het marginale negatieve externe effect van de productie van varkensvlees. Het verschil tussen de blauwe en groene lijnen staat dus voor de externe kosten die door de marktpartijen niet worden geïnternaliseerd.

Marktsurplus, extern surplus en maatschappelijk surplus

Marktsurplus, extern surplus en maatschappelijk surplus

Botsende belangen

Figuur 1b: het surplus voor marktpartijen en externe belanghebbenden bij q = 4.

Uit de surplusanalyse in figuur 1b wordt het belangenconflict bij negatieve externaliteiten duidelijk. Vragers compenseren de aanbieders voor hun private kosten door hen een marktprijs te betalen. Door deze ruil profiteren zowel vragers als aanbieders van de handel in varkensvlees.

In figuur 1b wordt duidelijk hoe de welvaartseffecten van een willekeurige hoeveelheid handel op de marktpartijen en de externe belanghebbenden bepaald kunnen worden. Bij een hoeveelheid van vier miljoen kilo varkensvlees beschrijft de som van de goud-, rood- en grijskleurige gebieden de (subjectieve) opbrengsten van varkensvlees voor de vragers. Het grijskleurige gebied beschrijft de private productiekosten van varkensvlees voor de aanbieders van varkensvlees. Het saldo van private opbrengsten en kosten (goud + rood + grijs – grijs = goud + rood) representeert het marktsurplus bij het verhandelen tussen vragers en aanbieders van vier miljoen kilo varkensvlees.

Voor de externe belanghebbenden geldt dat zij geen opbrengsten genieten, maar wel de externe kosten dragen ter grootte van het rood gearceerde gebied. Ze ontvangen geen compensatie voor deze externe kosten. Het surplus voor de externe belanghebbenden, het zogenoemde externe surplus, is dus negatief en in absolute zin gelijk aan het rood gearceerde gebied.

In figuur 1b wordt duidelijk hoe de welvaartseffecten van een willekeurige hoeveelheid handel op de marktpartijen en de externe belanghebbenden bepaald kunnen worden. Bij een hoeveelheid van vier miljoen kilo varkensvlees beschrijft de som van de goud-, rood- en grijskleurige gebieden de (subjectieve) opbrengsten van varkensvlees voor de vragers. Het grijskleurige gebied beschrijft de private productiekosten van varkensvlees voor de aanbieders van varkensvlees. Het saldo van private opbrengsten en kosten (goud + rood + grijs – grijs = goud + rood) representeert het marktsurplus bij het verhandelen tussen vragers en aanbieders van vier miljoen kilo varkensvlees.

Het maatschappelijk surplus kan bij een hoeveelheid van vier miljoen kilo op twee manieren uit figuur 1b worden afgeleid. Enerzijds geeft de (ongewogen) som van het marktsurplus en het externe surplus het maatschappelijk surplus: goud + rood + –rood = goud. Het alternatief loopt via het marginale maatschappelijke surplus als het verticale verschil tussen de zwarte en

Voor de externe belanghebbenden geldt dat zij geen opbrengsten genieten, maar wel de externe kosten dragen ter grootte van het rood gearceerde gebied. Ze ontvangen geen compensatie voor deze externe kosten. Het surplus voor de externe belanghebbenden, het zogenoemde externe surplus, is dus negatief en in absolute zin gelijk aan het rood gearceerde gebied. Het maatschappelijk surplus kan bij een hoeveelheid van vier miljoen kilo op twee manieren uit figuur 1b worden afgeleid. Enerzijds geeft de (ongewogen) som van het marktsurplus en het externe surplus het maatschappelijk surplus: goud + rood + –rood = goud. Het alternatief loopt via het marginale maatschappelijke surplus als het verticale verschil tussen de zwarte en groene curves in figuur 1b. De som van die surplussen tot een hoeveelheid van vier miljoen kilo beschrijft dan het totale maatschappelijke surplus en is eveneens gelijk aan het goudkleurige gebied in figuur 1b.

Botsende belangen

Uit de surplusanalyse in figuur 1b wordt het belangenconflict bij negatieve externaliteiten duidelijk. Vragers compenseren de aanbieders voor hun private kosten door hen een marktprijs te betalen. Door deze ruil profiteren zowel vragers als aanbieders van de handel in varkensvlees. In figuur 1b zou dat geïllustreerd kunnen worden door een marktprijs te

introduceren die het goud- en roodkleurige gebied opdeelt in een consumentensurplus en een producentensurplus. Voor externe belanghebbenden ontbreekt deze wederkerigheid: zij worden niet gecompenseerd voor de kosten waarmee zij door de handel geconfronteerd worden.

In figuur 1b zou dat geïllustreerd kunnen worden door een marktprijs te introduceren die het goud- en roodkleurige gebied opdeelt in een consumentensurplus en een producentensurplus. Voor externe belanghebbenden ontbreekt deze wederkerigheid: zij worden niet gecompenseerd voor de kosten waarmee zij door de handel geconfronteerd worden.

Niet alle partijen winnen dus door de handel: terwijl de private partijen winnen, verliezen de externe partijen. Er is een belangenconflict tussen de winnaars (aanbieders en vragers) en verliezers (externe partijen).

Maatschappelijk optimum

Niet alle partijen winnen dus door de handel: terwijl de private partijen winnen, verliezen de externe partijen. Er is een belangenconflict tussen de winnaars (aanbieders en vragers) en verliezers (externe partijen).

Vanuit het perspectief van de maatschappij als geheel vergroot de productie van varkensvlees het surplus zolang de maatschappelijke marginale opbrengsten (MMO) de maatschappelijke marginale kosten (MMK) overtreffen. In dat geval is het marginale maatschappelijke surplus namelijk positief zodat extra handel tot extra maatschappelijk surplus leidt.

Maatschappelijk optimum

Vanuit het perspectief van de maatschappij als geheel vergroot de productie van varkensvlees het surplus zolang de maatschappelijke marginale opbrengsten (MMO) de maatschappelijke marginale kosten (MMK) overtreffen. In dat geval is het marginale maatschappelijke surplus namelijk positief zodat extra handel tot extra maatschappelijk surplus leidt.

Het snijpunt van de zwarte en groene curves in figuur 1a geeft dat optimum bij een hoeveelheid van zes miljoen kilo varkensvlees. Het goudkleurige vlak in figuur 1c beschrijft de maximaal haalbare omvang van het maatschappelijk surplus als saldo van het marktsurplus (goud + rood) en het negatieve externe surplus (rood).

Omdat het maatschappelijke surplus positief is kunnen de externe belanghebbenden worden gecompenseerd. In dit geval is het marktsurplus groter dan het verlies aan extern surplus. De vragers kunnen dus niet alleen de private aanbieders maar ook de externe partijen compenseren voor hun kosten en er ook zelf nog steeds op vooruitgaan. Een positief maatschappelijk surplus impliceert dus dat wederkerigheid kan worden georganiseerd zodat alle partijen winnen.

Marktpartijen vernietigen surplus

Als het aan de marktpartijen ligt wordt er voorbij het maatschappelijk optimum nog gehandeld. Tot negen miljoen kilo varkensvlees liggen de private marginale opbrengsten (PMO) immers boven de private marginale kosten (PMK) en kan er extra marktsurplus worden geschapen.

38 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 04-2022

Figuur 1d laat zien hoe het creëren van dit extra marktsurplus maatschappelijk surplus vernietigt. De extra drie miljoen kilo varkensvlees die nog wordt verhandeld bovenop het maatschappelijke optimum van zes miljoen kilo schept marktsurplus omdat de totale extra opbrengsten voor de vragers (goud + grijs) de extra private kosten voor de aanbieders (grijs) overtreffen.

Het snijpunt van de zwarte en groene curves in figuur 1a geeft dat optimum bij een hoeveelheid van zes miljoen kilo varkensvlees. Het goudkleurige vlak in figuur 1c beschrijft de maximaal haalbare omvang van het maatschappelijk surplus als saldo van het marktsurplus (goud + rood) en het negatieve externe surplus (rood).

Omdat het maatschappelijke surplus positief is kunnen de externe belanghebbenden worden gecompenseerd. In dit geval is het marktsurplus groter dan het verlies aan extern surplus. De vragers kunnen dus niet alleen de private aanbieders maar ook de externe partijen compenseren voor hun kosten en er ook zelf nog steeds op vooruitgaan. Een positief maatschappelijk surplus impliceert dus dat wederkerigheid kan worden georganiseerd zodat alle partijen winnen.

Marktpartijen vernietigen maatschappelijk surplus

Als het aan de marktpartijen ligt wordt er voorbij het maatschappelijk optimum nog gehandeld. Tot negen miljoen kilo varkensvlees liggen de private marginale opbrengsten (PMO) immers boven de private marginale kosten (PMK) en kan er extra marktsurplus worden geschapen.

Omdat de marktpartijen in deze geen prikkel hebben om het maatschappelijk surplus te maximaliseren is de maatschappij niet optimaal gediend bij de marktuitkomst. De private partijen komen niet tot ruil (samenwerking) met de externe belanghebbenden. Gelukkig zijn er verschillende medicijnen beschikbaar om die samenwerking wel mogelijk te maken zodat iedere belanghebbende een belang krijgt bij het maatschappelijke optimum.

De vragers kunnen de aanbieders dan compenseren via het betalen van een marktprijs zodat alle private partijen winnen. Het goudkleurige gebied in figuur 1d is het marktsurplus dat voorbij het maatschappelijk optimum nog geschapen kan worden. Doordat de extra negatieve externaliteiten (rood + goud) het extra marktsurplus overtreffen gaat er per saldo echter maatschappelijk surplus verloren wanneer de productie wordt uitgebreid tot negen miljoen kilo varkensvlees.

Figuur 1d laat zien hoe het creëren van dit extra marktsurplus maatschappelijk surplus vernietigt. De extra drie miljoen kilo varkensvlees die nog wordt verhandeld bovenop het maatschappelijke optimum van zes miljoen kilo schept marktsurplus omdat de totale extra opbrengsten voor de vragers (goud + grijs) de extra private kosten voor de aanbieders (grijs) overtreffen.

Figuur 1c: surplusanalyse in het maatschappelijk optimum.

Figuur 1c: surplusanalyse in het maatschappelijk optimum.

De vragers kunnen de aanbieders dan compenseren via het betalen van een marktprijs zodat alle private partijen winnen. Het goudkleurige gebied in figuur 1d is het marktsurplus dat voorbij het maatschappelijk optimum nog geschapen kan worden. Doordat de extra negatieve externaliteiten (rood + goud) het extra marktsurplus overtreffen gaat er per saldo echter maatschappelijk surplus verloren wanneer de productie wordt uitgebreid tot negen miljoen kilo varkensvlees.

Figuur 1d: voorbij q = 6: het marktsurplus groeit terwijl het maatschappelijk surplus krimpt.

Een negatieve prikkel: de heffing Eén van de medicijnen die kan worden toegediend om het maatschappelijk surplus te maximaliseren is een regulerende heffing. In de concrete casus die hier wordt besproken valt te denken aan een (uniforme) vleestaks. Marktpartijen worden bij een dergelijke taks verplicht het collectief te compenseren voor de negatieve externe kosten, net zoals op de vrije markt de vragers van varkensvlees de private aanbieders compenseren voor hun private kosten. De overheid legt bijvoorbeeld aanbieders in deze dan een uniforme heffing van 3 euro per kilo varkensvlees op. Deze heffing correspondeert met de marginale externe kosten in het maatschappelijke optimum. Hierdoor stijgen de private marginale kosten (PMK) in figuur 2 bij iedere hoeveelheid met 3 euro.

Figuur 1d: voorbij q = 6: het marktsurplus groeit terwijl het maatschappelijk surplus krimpt.

Omdat de marktpartijen in deze geen prikkel hebben om het maatschappelijk surplus te maximaliseren is de maatschappij niet optimaal gediend bij de marktuitkomst. De private partijen komen niet tot ruil (samenwerking) met de externe belanghebbenden. Gelukkig zijn er verschillende medicijnen beschikbaar om die samenwerking wel mogelijk te maken zodat iedere belanghebbende een belang krijgt bij het maatschappelijke optimum.

04-2022 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 39

In de situatie die dan ontstaat geeft het snijpunt van de zwarte en de paarse curves in figuur 2 de optimale hoeveelheid voor de marktpartijen, welke nu gelijk is aan de hoeveelheid in het maatschappelijke optimum in figuur 1c.

belanghebbenden (consumenten, producenten en derden) van de samenwerking.

Het organiseren van wederkerigheid om het maatschappelijke optimum te bereiken vergt veel informatie als het gaat om collectieve goederen. Allereest moet de overheid weten hoeveel waarde alle burgers gezamenlijk aan het collectieve goed hechten om de omvang van de heffing te bepalen die tot het maatschappelijke optimum leidt. Deze informatie komt niet uit marktprijzen.

De surplusanalyse in figuur 2 leert nu hoe er wederkerigheid voor alle betrokkenen georganiseerd wordt. De blauwe en bruine driehoeken zijn het consumenten- en productensurplus. De rechthoek wordt door de overheid in rekening gebracht als compensatie voor de externe kosten.

De belastingopbrengsten zijn meer dan voldoende om deze externe belanghebbenden te compenseren zodat er sprake is van een positief extern surplus. In het maatschappelijke optimum profiteren dus alle belanghebbenden (consumenten, producenten en derden) van de samenwerking.

In de situatie die dan ontstaat geeft het snijpunt van de zwarte en de paarse curves in figuur 2 de optimale hoeveelheid voor de marktpartijen, welke nu gelijk is aan de hoeveelheid in het maatschappelijke optimum in figuur 1c.

Het organiseren van wederkerigheid om het maatschappelijke optimum te bereiken vergt veel informatie als het gaat om collectieve goederen. Allereest moet de overheid weten hoeveel waarde alle burgers gezamenlijk aan het collectieve goed hechten om de omvang van de heffing te bepalen die tot het maatschappelijke optimum leidt. Deze informatie komt niet uit marktprijzen.

Verder moet de overheid, om elke burger apart te compenseren, niet alleen de totale waarde van het collectieve goed weten maar ook de waarde voor iedere burger apart. Wie zijn precies die externe belanghebbenden? Hoeveel hebben zij geleden onder het handelen van de marktpartijen en wanneer zijn zij voldoende gecompenseerd? Het oproepen van dergelijke vragen kan een interessante discussie in de klas opleveren die laat zien dat het maximaliseren van maatschappelijke welvaart even belangrijk als complex is.

De surplusanalyse in figuur 2 leert nu hoe er wederkerigheid voor alle betrokkenen georganiseerd wordt. De blauwe en bruine driehoeken zijn het consumenten- en productensurplus. De rechthoek wordt door de overheid in rekening gebracht als compensatie voor de externe kosten.

Verder moet de overheid, om elke burger apart te compenseren, niet alleen de totale waarde van het collectieve goed weten maar ook de waarde voor iedere burger apart. Wie zijn precies die externe belanghebbenden? Hoeveel hebben zij geleden onder het handelen van de marktpartijen en wanneer zijn zij voldoende gecompenseerd? Het oproepen van dergelijke vragen kan een interessante discussie in de klas opleveren die laat zien dat het maximaliseren van maatschappelijke welvaart even belangrijk als complex is.

De belastingopbrengsten zijn meer dan voldoende om deze externe belanghebbenden te compenseren zodat er sprake is van een positief extern surplus. In het maatschappelijke optimum profiteren dus alle

Een positieve prikkel: de subsidie Een tweede manier om het maatschappelijk surplus te vergroten ten opzichte van het marktevenwicht bij negen miljoen kilo varkensvlees is een subsidie, waarmee marktpartijen worden geprikkeld om –vrijwillig – de productie terug te schroeven. Denk in deze context aan een uitkoopregeling voor boeren. Neem figuur 1d ter illustratie.

In die figuur werd duidelijk dat het marktsurplus minder toeneemt (goud) dan het externe surplus daalt (goud + rood) wanneer de productie stijgt van

40 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 04-2022
Figuur 2: maatschappelijk surplus maximaliseren middels een regulerende heffing.
Figuur 2: maatschappelijk surplus maximaliseren middels een regulerende heffing.

zes naar negen miljoen kilo. Wanneer de productie echter krimpt van negen naar zes miljoen kilo geldt het tegenovergestelde: het marktsurplus krimpt minder (goud) dan het externe surplus stijgt (goud + rood).

Een subsidieregeling waarbij de marktpartijen een vergoeding krijgen van tenminste het verloren marktsurplus (goud) en ten hoogste het gewonnen externe surplus (goud + rood) vergroot de welvaart van alle belanghebbenden. In de uitvoering ontstaat dan een verdelingskwestie. Bereidwillige boeren zullen hun productie tegen de hoogst mogelijke vergoeding (goud + rood) willen inkrimpen, terwijl de externe belanghebbenden van de overheid verlangen dat het beperken de productie tegen zo laag mogelijk kosten (goud) gerealiseerd wordt. Het vergt hier weinig fantasie om de kracht van de lobby van de boeren en aanverwante industrieën mee te nemen in de klassendiscussie over het organiseren van een subsidieregeling. Concurrentie tussen boeren kan er voor zorgen dat de overheid boeren tegen zo laag mogelijke kosten uitkoopt. Belangengroepen die optreden in het belang van de boeren zullen juist proberen een zo hoog mogelijke prijs te bedingen. De onderhandelingen tussen boeren en overheid kunnen langdurig zijn: boeren hebben namelijk een prikkel om de kosten van stoppen te overdrijven, terwijl ook de overheid zich strategisch zal gedragen in de onderhandelingen door de kosten voor de externe belanghebbenden te overdrijven.

Vrijwillig internaliseren: vleesschaamte Een laatste manier waarop het maatschappelijk surplus gemaximaliseerd kan worden is via het vrijwillig internaliseren van externe effecten. Producenten die zich bekommeren om de effecten van productie op mens, dier en milieu zullen de private marginale kosten vrijwillig verhogen met een ‘schaamtetaks’. Voor vragers geldt dat zij om dezelfde reden hun private marginale baten zullen verlagen met eenzelfde soort taks. In figuur 3 zijn beide oorspronkelijke cur-

Figuur 3: vleesschaamte.

Net als bij de discussies over de heffing en de subsidie is de actualiteit eenvoudigerwijs te koppelen aan de theorie. Wat leert de gestage opmars van de Partij voor de Dieren in het Nederlandse parlement ons? Een steeds groter deel van het electoraat voelt zich thuis bij een partij die de bio-industrie nadrukkelijk afwijst. Dit zijn de mensen die vleesconsumptie in zijn geheel of gedeeltelijk afwijzen omwille van de externaliteiten.

ves zodanig verhoogd en verlaagd dat de optimale hoeveelheid vanuit het perspectief van marktpartijen exact overeenkomt met het maatschappelijke optimum uit figuur 1c.

In figuur 3 vertaalt zich dat in een steeds grotere afslag op de private marginale opbrengsten. Wat zijn de effecten van lijvige rapporten of spitsvondige televisie-items als die van Arjen Lubach over de maatschappelijke kosten van vleesproductie? Het zal een deel van de producenten aanzetten om vrijwillig die externaliteiten te internaliseren waardoor de in figuur 3 beschreven ontwikkeling van de private marginale kosten curve in gang wordt gezet.

Conclusie

In deze bijdrage is getracht aan te tonen dat het maximaliseren van de maatschappelijke welvaart en het organiseren van wederkerigheid voor alle betrokkenen in geval van negatieve externaliteiten zowel belangrijk als complex is. De markt motiveert en informeert partijen onvoldoende om de maatschappelijke welvaart te maximaliseren. De informatie die nodig is om partijen te motiveren zal dus uit een andere bron dan de markt moeten komen.

Net als bij de discussies over de heffing en de subsidie is de actualiteit eenvoudigerwijs te koppelen aan de theorie. Wat leert de gestage opmars van de Partij voor de Dieren in het Nederlandse parlement ons? Een steeds groter deel van het electoraat voelt zich thuis bij een partij die de bio-industrie nadrukkelijk afwijst. Dit zijn de mensen die vleesconsumptie in zijn geheel of gedeeltelijk afwijzen omwille van de externaliteiten.

De discussie die in de klas gevoerd kan worden met de in dit artikel besproken context laat zien hoe belangrijk het is om daarbij naar elkaar te blijven luisteren. Marktpartijen die het bestaan van negatieve externaliteiten ontkennen of bagatelliseren, beleidsbepalers die ervoor kiezen niet te handelen en externe belanghebbenden die het liefst zouden zien dat de productie terug wordt geschroefd naar nul, ze zijn allemaal bezig met het maximaliseren van deelbelangen en niet met het maximaliseren van de maatschappelijke welvaart.

In figuur 3 vertaalt zich dat in een steeds grotere afslag op de private marginale opbrengsten. Wat zijn de effecten van lijvige rapporten of spitsvondige televisie-items als die van Arjen Lubach over de maatschappelijke kosten van vleesproductie? Het zal een deel van de producenten aanzetten om vrijwillig die externaliteiten te internaliseren waardoor de in figuur 3 beschreven ontwikkeling van de private marginale kosten curve in gang wordt gezet.

Conclusie

In deze bijdrage is getracht aan te tonen dat het maximaliseren van de maatschappelijke welvaart en het organiseren van wederkerigheid voor alle betrokkenen in geval van negatieve externaliteiten zowel belangrijk als complex is. De markt motiveert en informeert partijen onvoldoende om de maatschappelijke welvaart te maximaliseren. De informatie die nodig is om partijen te motiveren zal dus uit een andere bron dan de markt moeten komen.

De discussie die in de klas gevoerd kan worden met de in dit artikel besproken context laat zien hoe belangrijk het is om daarbij naar elkaar te blijven luisteren. Marktpartijen die het bestaan van negatieve externaliteiten ontkennen of bagatelliseren, beleidsbepalers die ervoor kiezen niet te handelen en externe belanghebbenden die het liefst zouden zien dat de productie terug wordt geschroefd naar nul, ze zijn allemaal bezig met het maximaliseren van deelbelangen en niet met het maximaliseren van de maatschappelijke welvaart.

04-2022 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 41

Een derde vorm van marktfalen

In bijdragen in voorbije nummers van TEO is beschreven hoe marktmacht en externaliteiten op een vrije markt doelmatigheid en maatschappelijke welvaart vernietigen en hoe hiervoor gecorrigeerd zou kunnen worden. In deze bijdrage analyseren we wederom een vorm van marktfalen en beschrijven we hoe de bijbehorende verliezen kunnen worden beperkt.

We starten met een anekdotisch voorbeeld waaruit volgt hoe informatie-asymmetrie leidt tot averechtse selectie. Een middelbare school is op zoek naar een economiedocent om de formatie rond te krijgen. Afhankelijk van de kwaliteit van de docent is de school bereid de beurs te trekken: 2500 euro per maand voor een docent van lage kwaliteit, 3000 voor een

docent van gemiddelde kwaliteit en 3500 voor een docent van hoge kwaliteit.

Nu is het op papier goed mogelijk om zaken te doen met docenten van verschillende kwaliteitsniveaus omdat zij steeds bereid zijn te komen werken voor een maandelijkse vergoeding onder het prijsplafond van de school: de minimale vergoedingen die zij eisen zijn respectievelijk 2250, 2750 en 3250 euro.

Problematisch is echter dat hier – anders dan op een transparante markt met volledige mededinging – informatie-asymmetrie bestaat over de kwaliteit van de individuele docenten. De school kan de kwaliteit van een sollicitant moeilijk vaststellen, terwijl de sollicitant dat van zichzelf vrij aardig weet. Zonder additionele informatie is het aannemen van een economiedocent als het wagen van een gokje op de uitkomst van een sportwedstrijd.

Verdrijven

Uit ervaring weet de schoolleiding dat ongeveer 60 procent van de werkzoekende economiedocenten van lage kwaliteit is, de docenten van gemiddelde en hoge kwaliteit vertegenwoordigen respectievelijk 25 en 15 procent van de werkzoekenden. Een op het eerste oog verstandige schoolleiding biedt docenten

01-2023 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 21

nu het gewogen gemiddelde van de prijzen die men bereid is te betalen voor docenten van verschillende kwaliteitsniveaus: 60% x 2500 + 25% x 3000 + 15% x 3500 = 2775 euro per maand.

Door met dit prijsplafond aan de onderhandelingstafel te verschijnen kan de schoolleiding echter enkel nog zaken doen met docenten van lage en gemiddelde kwaliteit. Een reactie uit angst om een kat in de zak te kopen heeft de docenten van hoge kwaliteit verdreven.

Zie hier averechtse selectie in de praktijk. Merk op dat dit proces zich blijft herhalen tot ook de docenten met gemiddelde kwaliteit zijn verdreven, waardoor de schoolleiding zich uiteindelijk moet verzoenen met een docent van lage kwaliteit.

Second best

Natuurlijk zijn er middelen om deze welvaartsverliezen te beperken. De sollicitant kan middels diploma’s, certificaten, het CV en eventuele referenties – die de schoolleiding op haar beurt kan nalopen – informatie over zijn of haar kwaliteitsniveau communiceren. Een proefles of een assessment kunnen daarbij eveneens van waarde zijn. Ook instituties zoals bijvoorbeeld een lerarenregister – weet je nog? – zouden kunnen helpen om de informatiekloof tussen sollicitant en schoolleiding te dichten. Inzet van deze middelen zou ertoe kunnen leiden dat de schoolleiding in zee durft te gaan met een docent van hoge kwaliteit.

Merk wel op dat de transactiekosten die gepaard gaan met dit soort middelen leiden tot een second best uitkomst: de welvaartsverliezen zijn weliswaar

kleiner dan zonder inzet van de medicijnen, maar de marktuitkomst is nog altijd slechter dan op een transparante markt met volledige mededinging.

Marktmodel

Met het anekdotische voorbeeld uit de arbeidsmarkt in het achterhoofd kan de stap gemaakt worden naar een marktmodel. Het marktmodel dat in het vervolg gebruikt zal worden kent geen specifieke invulling. Gebruikers zouden die specifieke invulling – denk aan een arbeidsmarkt of een tweedehandsautomarkt – natuurlijk wel zelf toe kunnen voegen.

In figuur 1 beschrijft het linkerpaneel een transparante markt voor een kwaliteitsgoed: vragers kunnen daar de kwaliteit van de goederen beoordelen en hebben dus geen reden om aan te nemen dat ze bij de neus worden genomen door kwaadwillende aanbieders die sjoemelen met de kwaliteit.

In dat geval ontstaat er een marktevenwicht bij 30 transacties en beschrijft het oranje gearceerde gebied het marktsurplus als maatstaf voor de economische doelmatigheid van de marktuitkomst (1/2 x 30 eenheden x (€ 50 – € 10) = € 600).

In geval van asymmetrische informatie over de kwaliteit van de geleverde goederen ontstaat bij vragers de angst om een kat in de zak te kopen. Die angst verlaagt de betalingsbereidheid van vragers waardoor de vraaglijn in het rechterpaneel van figuur 1 naar beneden verschuift.

Aan de aanbodkant van de markt treden intussen aanbieders van goederen met hoge kwaliteit uit – zij krijgen immers zolang ze zich niet kunnen onderscheiden van aanbieders met lage kwaliteit geen bevredigende prijs – terwijl aanbieders van goederen met lage kwaliteit toetreden omdat zij zich eenvoudig beter voor kunnen doen dan ze werkelijk zijn.

Per saldo verschuift hierdoor de aanbodlijn in het rechterpaneel van figuur 1 neerwaarts omdat de marginale kosten van de nog resterende aanbieders lager zijn dan in de transparante markt in het linkerpaneel.

Het gevolg van averechtse selectie is dat er minder wordt gehandeld dan in de uitgangssituatie (maar 22 ½ transacties) en dat het marktsurplus lager is (1/2 x 22 ½ eenheden x (€ 35 – € 5) = € 337,50), waardoor geconcludeerd kan worden dat averechtse selectie een bedreiging vormt voor de economische doelmatigheid van de markt.

Figuur 1: marktuitkomst zonder (links) en met (rechts) averechtse selectie.

Figuur 1: marktuitkomst zonder (links) en met (rechts) averechtse selectie

In geval van asymmetrische informatie over de kwaliteit van de geleverde goederen ontstaat bij vragers de angst om een kat in de zak te kopen. Die angst verlaagt de betalingsbereidheid van vragers waardoor de vraaglijn in het rechterpaneel van figuur 1 naar beneden verschuift.

22 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 01-2023
Aan de aanbodkant van de markt treden intussen aanbieders van goederen met hoge kwaliteit

Figuur 2: marktuitkomst zonder (links) en met (rechts) averechtse selectie.

Transactiekosten

De marktuitkomst in het linkerpaneel van figuur 2 laat zien dat het maken van transactiekosten zin heeft: er wordt in het marktevenwicht meer gehandeld (27) dan bij averechtse selectie (22 ½). Bovendien ligt ook het marktsurplus hoger (1/2 x 27 eenheden x (€ 47 – € 11) = € 486) dan bij averechtse selectie (337,50 euro). Er kan dus geconcludeerd worden dat de baten van de inspanningen van vragers en aanbieders de transactiekosten overtreffen en de markt dus een doelmatiger uitkomst krijgt.

Zoals hierboven al gezegd kunnen inspanningen van vragers en aanbieders om de informatiekloof tussen marktpartijen te dichten de welvaartsverliezen van averechtse selectie beperken. In een marktmodel spannen vragers zich dan in om de kwaliteit van de geleverde goederen te achterhalen, de daarbij gepaard gaande transactiekosten zorgen voor een afname van de oorspronkelijke betalingsbereidheid.

Merk op dat de economische doelmatigheid van de markt zoals eerder gemeld nog altijd lager ligt dan op een transparante markt met volledige mededinging. Er is dus sprake van een second best uitkomst ten opzichte van het ideaal van een perfect functionerende markt zonder informatieproblemen.

De marktuitkomst in het linkerpaneel van figuur 2 laat zien dat het maken van transactiekosten zin heeft: er wordt in het marktevenwicht meer gehandeld (27) dan bij averechtse selectie (22 ½). Bovendien ligt ook het marktsurplus hoger (1/2 x 27 eenheden x (€ 47 – € 11) = € 486) dan bij averechtse selectie (337,50 euro). Er kan dus geconcludeerd worden dat de baten van de inspanningen van vragers en aanbieders de transactiekosten overtreffen en de markt dus een doelmatiger uitkomst krijgt. Merk op dat de economische doelmatigheid van de markt zoals eerder gemeld nog altijd lager ligt dan op een transparante markt met volledige mededinging. Er is dus sprake van een second best uitkomst ten opzichte van het ideaal van een perfect functionerende markt zonder informatieproblemen. Hoe dicht die second best marktuitkomst bij het ideaalbeeld in het linkerpaneel van figuur 1 ligt hangt weer af van de transactiekosten: hoe meer transactiekosten er gemaakt moeten worden, hoe verder de marktuitkomst af zal wijken van het ideaalbeeld.

Hoe dicht die second best marktuitkomst bij het ideaalbeeld in het linkerpaneel van figuur 1 ligt hangt weer af van de transactiekosten: hoe meer transactiekosten er gemaakt moeten worden, hoe verder de marktuitkomst af zal wijken van het ideaalbeeld.

Balans in het marktmodel

In het linkerpaneel van figuur 2 wordt dit duidelijk: de vraaglijn ligt daardoor bij iedere hoeveelheid (3 euro) lager dan bij de transparante markt met volledige mededinging.

Balans in het marktmodel

Dit artikel is het slotstuk van een serie waarin gepoogd is aan te tonen dat de drie belangrijkste vormen van marktfalen (marktmacht, collectieve externe effecten en averechtse selectie) met hetzelfde marktmodel en volgens hetzelfde ritme te behandelen zijn.

Voor aanbieders geldt dat de kosten die zij moeten maken voor betrouwbare informatie over de kwaliteit van geleverde goederen zorgen voor een opslag op de marginale productiekosten, waardoor de aanbodlijn ten opzichte van de uitgangssituatie bij iedere hoeveelheid (1 euro) hoger ligt. In deze situatie komt het gros van de transactiekosten in eerste instantie voor rekening van de vragers.

In beginsel zijn markten platformen waarop vragers en aanbieders doelmatig kunnen samenwerken door goederen en diensten uit te ruilen. Een dergelijk platform werkt optimaal bij het creëren van samenwerking (1) wanneer vragers en aanbieders marktmacht ontberen, (2) wanneer alle kosten en opbrengsten voor derden zijn geïnternaliseerd in de marktprijs en (3) vragers en aanbieders over dezelfde informatie over de kwaliteit van de verhandelde goederen beschikken. Wanneer er sprake is van marktmacht, een deel van de kosten of opbrengsten voor derden zijn (die niet bij de transacties betrokken zijn) of er sprake is van een informatiekloof tussen vragers en aanbieders betreffende de kwaliteit van de goederen zijn de rapen gaar: de markt

Dit artikel is het slotstuk van een serie waarin gepoogd is aan te tonen dat de drie belangrijkste vormen van marktfalen (marktmacht, collectieve externe effecten en averechtse selectie) met hetzelfde marktmodel en volgens hetzelfde ritme te behandelen zijn.

In beginsel zijn markten platformen waarop vragers en aanbieders doelmatig kunnen samenwerken door goederen en diensten uit te ruilen. Een dergelijk platform werkt optimaal bij het creëren van samenwerking (1) wanneer vragers en aanbieders marktmacht ontberen, (2) wanneer alle kosten en opbrengsten voor derden zijn geïnternaliseerd in de marktprijs en (3) vragers en aanbieders over dezelfde informatie over de kwaliteit van de verhandelde goederen beschikken.

Wanneer er sprake is van marktmacht, een deel van de kosten of opbrengsten voor derden zijn (die niet bij de transacties betrokken zijn) of er sprake is van een informatiekloof tussen vragers en aanbieders betreffende de kwaliteit van de goederen zijn de rapen gaar: de markt levert niet langer een doelmatige uitkomst waarin het maatschappelijke surplus wordt gemaximeerd. Het is dan aan vragers, aanbieders of de overheid om de juiste medicijnen toe te dienen om de markt beter te laten functioneren als instrument voor een zo groot mogelijk maatschappelijk surplus.

Download alle artikelen

Wil je het geheel van vijf artikelen nog eens rustig nalezen? Scan dan de QR-code om een overzicht van de in deze serie verschenen artikelen te downloaden.

01-2023 | TIJDSCHRIFT VOOR HET ECONOMISCH ONDERWIJS | 23
Figuur 2: marktuitkomst zonder (links) en met (rechts) averechtse selectie
levert niet langer een doelmatige uitkomst waarin het maatschappelijke surplus wordt gemaximeerd. Het dan aan vragers, aanbieders of de overheid om de juiste medicijnen toe Wil je het geheel van vijf artikelen nog eens rustig nalezen? Scan dan de QR-code om een

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.