Telescoop: een blik van het middenveld op een duurzame samenleving in 2050

Page 1

suddenly, it is like the birth of a new earth. people from across our planet are becoming the caretakers of their own destiny, building an expansive web of solidarity and social invention. ya Wananchi Agenda. paris, December 1991. International NgO conference for preparing rio 1992.

Telescoop: een blik van het middenveld op een duurzame samenleving in 2050

Télescope: quand la société civile imagine une société durable en 2050


Inhoudsopgave Inleiding, pg 3 1 .Onze gemeenschappelijke waarden, pg 11 2. De persona’s: hoe zou ons leven eruit kunnen zien? pg 17 3. De weg naar de duurzame samenleving, pg 27 Bijlagen, pg 41

Colofon: Redactie: Antoinette Brouyaux, Bram Moeskops, Gert Vandermosten, Michel Teller Begeleiding van de workshops: Michel Teller – Cyrano; Philippe Vandenbroeck – ShiftN Een publicatie van Associations 21 en Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling Associations 21 Edinburgstraat 26 1050 Brussel 02 893 09 40 VODO vzw in vereffening Vlasfabriekstraat 11 1060 Brussel 02 539 19 42 Verantwoordelijke uitgever: Antoinette Brouyaux Uitgave: maart 2012

Table des matières Introduction, p 4 1. Nos valeurs communes, p 12 2. Les personas: à quoi pourrait ressembler notre vie? p 18 3. Comment tracer le chemin vers cette société durable? p 28 Annexes, p 41

Colophon: Redaction: Antoinette Brouyaux, Bram Moeskops, Gert Vandermosten, Michel Teller Accompagnement des ateliers: Michel Teller – Cyrano; Philippe Vandenbroeck – ShiftN Une publication d’Associations 21 et du Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling Associations 21 Rue d’Edimbourg, 26 1050 Bruxelles 02/ 893 09 40 VODO vzw in vereffening Vlasfabriekstraat 11 1060 Brussel 02 539 19 42 Editeur responsable: Antoinette Brouyaux Edition: mars 2012 Design: Inge Ferwerda 2


Inleiding De volgende tekst is de bijdrage van de leden van Associations 21 en VODO aan de langetermijnvisie duurzame ontwikkeling voor België.

Wie zijn wij? VODO voor Vlaanderen en Associations 21 voor de Franstalige gemeenschap zijn beide een platform van sociale bewegingen dat zich richt op duurzame ontwikkeling (lijst van aangesloten leden in bijlage). Beide organisaties ondersteunen het werk van hun leden door de expertise die bij elk van hen aanwezig is, samen te brengen. In een dynamisch netwerk kan samen gewogen worden op het beleid voor duurzame ontwikkeling.

Waarom dit werkstuk?

In een dynamisch netwerk kan samen gewogen worden op het beleid voor duurzame ontwikkeling.

De wet met betrekking tot de coördinatie van het federale beleid duurzame ontwikkeling1 voorziet in de opmaak van een langetermijnvisie duurzame ontwikkeling. Dit proces dat officieel gelanceerd werd op 29 juni 2011 in het federale parlement en dat eindigt in oktober 2012, wordt gecoördineerd door de Programmatorische federale Overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling (PODDO). Deze overheidsdienst heeft aan beide netwerken, VODO en Associations 21, gevraagd om deel te nemen aan deze visie-oefening door een bijdrage van het middenveld aan deze langetermijnvisie te coördineren. De officiële actoren van de wet duurzame ontwikkeling (met name de Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling, de Task Force Duurzame ontwikkeling van het Federaal Planbureau en de Federale Raad Duurzame Ontwikkeling) zullen ook een bijdrage leveren aan dit participatief proces, evenals het federale parlement. Uiteindelijk zal een Koninklijk Besluit de langetermijnvisie duurzame ontwikkeling voor ons land vastleggen en een kader definiëren waarbinnen het toekomstige federale beleid zich kan ontwikkelen. Deze langetermijnvisie duurzame ontwikkeling vormt een aanvulling op de reeds bestaande federale beleidscyclus van plannen en rapporten. In iedere vijfjarige cyclus worden acties en maatregelen voor duurzame ontwikkeling vastgelegd, de federale plannen duurzame ontwikkeling. Die acties worden uitgewerkt en daarna geëvalueerd in de federale rapporten duurzame ontwikkeling. De langetermijnvisie die nu uitgewerkt wordt, zal het kader vormen voor de toekomstige plannen en rapporten. 1 Wet van 30 juli 2010 die de wet van 5 mei 1997 met betrekkenig tot de coördinatie van het federale beleid duurzame ontwikkelig wijzigt (Belgische Staatsblad 10.10.2010 p.61445).

Een stuurgroep samengesteld uit de verschillende officiële actoren coördineert het hele proces. Om de bijdragen van de verschillende partijen te kunnen structureren heeft de stuurgroep vier grote doelstellingen vastgelegd, onderverdeeld in een aantal subthema’s en begeleid door twee transversale dimensies. 1. Een inclusieve samenleving • Sociale inclusie • Volksgezondheid • Werk en vaardigheden 2. Bescherming van het leefmilieu • Biodiversiteit • Natuurlijke rijkdommen • Klimaatverandering 3. Economische ontwikkeling, inclusief duurzame productie en consumptie • Energie • Transport • Wonen • Voeding 4. Middelen ter implementatie • Economisch beleid • Onderzoek en ontwikkeling • Onderwijs en opleiding • Ontwikkelingssamenwerking Gendergelijkheid en de externe (of internationale) dimensie zijn de twee transversale thema’s die in rekening moeten worden gebracht bij al deze thema’s. Naar aanleiding van de vraag van de PODDO, hebben Associations 21 en VODO beslist om een gezamenlijke denkoefening volgens een gemeenschappelijke methodologie op te zetten, maar binnen aparte taalgroepen. We hebben ons daarbij niet beperkt tot de vooropgestelde thema’s. Daarnaast wilden we onze bijdrage aan de langetermijnvisie koppelen aan de voorbereiding van de volgende wereldtop voor duurzame ontwikkeling Rio+20, in juni 2012. Twintig jaar na het lanceren van het concept duurzame ontwikkeling is het tijd om een stand van zaken op te maken en opnieuw aansluiting te zoeken bij de geest van Rio ‘92. Daarom organiseren beide netwerken een gezamenlijk tweetalig forum op 6 maart 2012. Het forum gaat in op het verband tussen deze langetermijnvisie en de bijdrage van België aan de internationale processen voor duurzame ontwikkeling. 3

Introduction Le texte qui suit est la contribution des membres d’Associations 21 et de VODO à l’élaboration d’une vision à long terme du développement durable en Belgique.

Qui sommes-nous? VODO en Flandre et Associations 21 en Communauté française sont deux plateformes d’associations de la société civile focalisées sur les questions de développement durable (vous trouverez la liste des membres en annexe). Elles soutiennent le travail de leurs membres, en croisant les expertises et en favorisant la dynamique de réseau, pour influencer les politiques de développement durable.

Le contexte de notre démarche

Une contribution de la société civile à la vision à long terme du développement durable.

La loi relative à la coordination de la politique fédérale de développement durable1 prévoit l’élaboration d’une vision fédérale à long terme du développement durable. Ce processus, qui a été officiellement lancé le 29 juin 2011 au Parlement Fédéral et qui se clôturera en octobre 2012, est coordonné par le Service Public Programmatique Développement Durable. Celui-ci a demandé aux coupoles d’associations VODO et Associations 21 de participer à cet exercice prospectif en organisant une contribution de la société civile à la vision à long terme du développement durable. Les acteurs officiels de la Loi Développement durable (à savoir la Commission interdépartementale Développement durable, la Task Force Développement durable du Bureau du Plan et le Conseil Fédéral du Développement Durable) apporteront également leur contribution à ce processus participatif, tout comme le Parlement fédéral. Au bout du compte, un Arrêté royal fixera la vision à long terme du développement durable dans notre pays et constituera le cadre dans lequel le gouvernement fédéral devra concevoir sa gouvernance. Cette vision à long terme complète ainsi le cycle existant des plans et rapports fédéraux de développement durable. Tous les cinq ans, des actions et mesures sont décidées pour mettre en œuvre le développement durable (plans fédéraux). Une fois entreprises, ces actions sont évaluées dans les rapports fédéraux de développement durable. Les prochains cycles mettront progressivement en œuvre la vision à long terme. 1 Loi du 30 juillet 2010 modifiant la loi du 5 mai 1997 relative à la coordination de la politique fédérale de développement durable (Moniteur belge 14.10.2010 p. 61445)

Un comité de pilotage constitué de ces différents acteurs coordonne l’ensemble du processus. Afin de structurer les contributions des différentes parties prenantes, ce comité a défini quatre grands enjeux, déclinés en une série de thèmes secondaires et assortis de deux préoccupations transversales: 1. Société inclusive • Inclusion sociale • Santé publique • Emploi et compétences 2. Protection de l’environnement • Biodiversité • Ressources naturelles • Changements climatiques 3. Développement économique, incluant la consommation durable et les modèles de production • Énergie • Transport • Logement • Alimentation 4. Moyens de mise en œuvre • Gouvernance économique • Recherche et développement • Enseignement et formation • Coopération au développement L’égalité entre les genres et la dimension externe (internationale) sont les deux préoccupations transversales qui doivent imprégner ces différents thèmes. Dans ce contexte, Associations 21 et VODO ont décidé, d’une part, de mener une réflexion selon une méthodologie commune (mais avec des groupes de travail linguistiquement homogènes), tout en observant une certaine distance critique par rapport aux thèmes énoncés ci-dessus et, d’autre part, de lier l’élaboration d’une vision fédérale à long terme du développement durable à la préparation du prochain Sommet Rio +20, en 2012. Vingt ans après le lancement du concept de développement durable, il est temps de faire le point, tout en se remémorant l’esprit qui animait les organisateurs du sommet de Rio en 1992. C’est pourquoi nous organiserons conjointement le 6 mars 2012 un forum associatif bilingue qui s’interrogera sur le lien entre cette vision à long terme et la contribution de la Belgique fédérale à la dynamique internationale en matière de développement durable. 4


eeN OrIgINeLe AANpAk

hoe verbeeldt een gewone burger zijn leven, of dat van zijn kinderen in het jaar 2050?

Als men aan actoren van het maatschappelijk middenveld vraagt om te participeren in een beleidsproces is het niet om dubbel werk te doen naast de bijdrage van andere partijen. De bijdrage vanuit het maatschappelijk middenveld heeft een meerwaarde omdat het een originele, innoverende en inspirerende visie kan aanleveren. Deze originaliteit bestaat er in de eerste plaats in dat deze sociale bewegingen het standpunt verdedigen van zij die gewoonlijk niet vertegenwoordigd zijn in de traditionele overlegorganen, maar volgens de definitie van Agenda 21 aangenomen in Rio ’92, wel de major groups uitmaken: de armen, de minderheden, de vrouwen, de jongeren, ... De originaliteit van deze bijdrage situeert zich bovendien ook in de gehanteerde methode. In de korte tijdspanne die ons toebedeeld werd, hebben we ons niet toegespitst op zeer technische debatten, waarin experten een gevecht leveren met getallen, statistieken en wetenschappelijke studies. Integendeel, wij zijn naar de essentie willen terugkeren, en zijn in de schoenen van de gewone man of vrouw gaan staan. Hoe verbeeldt een gewone burger zijn leven, of dat van zijn kinderen in het jaar 2050? Wat zijn de fundamentele waarden in de samenleving die, in zijn of haar ogen, moeten bewaard, beschermd of hersteld worden? Wat is de weg, de route die we moeten volgen, wat zijn de te volgen stappen om, op een zo harmonieus mogelijke manier, te komen tot die duurzame samenleving?

ONze WerkmeThODIek:

een visie voor een duurzame toekomst is het in eerste instantie belangrijk om de bestaande, overgeleverde denkkaders op hun relevantie te toetsen en te onderzoeken wat eventueel onderliggende spanningen en conflicten (eventueel trade-offs) kunnen zijn tussen de ecologische, sociale en economische dimensie in onze evolutie naar een duurzame maatschappij. Om deze principes of waarden bespreekbaar te maken gebruikten we metaforen voor de duurzame samenleving. Door het verkennen, vergelijken en bespreken van de verschillende metaforen werden de onderliggende waarden tastbaar. Na het verkennen van de dieperliggende waarden en structuren konden we een concreet beeld schetsen van hoe deze duurzame maatschappij er nu werkelijk uitziet. We bouwden hierbij voort op de elementen, de principes, die uit de eerste workshop werden aangeleverd en gebruikten deze om persona’s te bedenken. Persona’s zijn fictieve, maar realistische portretten van mensen die in de toekomstige duurzame wereld leven. Een set van verschillende persona’s leverde ons een rijkgeschakeerd beeld van hoe wij de duurzame toekomst zien. De laatste vraag die we moesten behandelen was hoe het pad naar deze duurzame toekomst eruit ziet. Hoe kan de transitie van de huidige toestand naar een maatschappij die de principes van duurzaamheid op een fundamentele manier belichaamt vorm krijgen? Welke belangrijke hefbomen moeten we bedienen om de overgang mogelijk te maken? Dit kunnen beleidsmaatregelen zijn, maar ook gebeurtenissen of levenshoudingen die de overgang naar een duurzame toekomst faciliteren.

Wie een originele aanpak zegt, zegt een creatieve methodologie. Onder impuls van begeleider Philippe Vandenbroeck, gespecialiseerd in systeemdenken en scenarioplanning, werd de volgende methodiek in elke taalgroep in drie stappen uitgewerkt: • In de eerste workshop hebben we de centrale waarden die aan een duurzame samenleving ten grondslag liggen, verduidelijkt. • In een tweede workshop hebben we de duurzame maatschappij in 2050 verbeeld en vormgegeven. • In de laatste workshop beschreven we het pad dat we moeten afleggen om tot deze duurzame maatschappij te komen. Met deze benadering verkennen we de verschillende gelaagdheden die in een systeembenadering van een duurzame toekomst vervat zitten. We probeerden daarbij om voorbij een standaard Triple Bottom Line-kader te komen. Bij het ontwikkelen van 5

uNe ApprOChe OrIgINALe

Comment le citoyen ordinaire imagine-t-il sa vie, ou celle de ses enfants, à l’horizon 2050 ?

Si on demande aux acteurs de la société civile de participer à un processus, ce n’est pas pour que leur contribution fasse double emploi avec celles d’autres parties prenantes mais bien pour qu’ils développent une vision originale, innovante et inspiratrice. Cette originalité est déjà garantie par le fait que ces associations reflètent le point de vue de catégories qui ne sont pas habituellement représentées dans les organes consultatifs traditionnels mais qui, selon la définition reprise dans l’Agenda 21 de Rio en 1992, n’en constituent pas moins des “groupes majeurs”: les minorités, les pauvres, les femmes, les jeunes… L’originalité de notre approche tient aussi à la méthode adoptée. Dans le court délai qui nous était imparti, nous n’avons pas pu, ni voulu nous lancer dans des débats d’une haute technicité, où des experts se livrent souvent des batailles à coups de chiffres, de statistiques et de résultats d’études scientifiques. Au contraire, nous avons voulu aller à l’essentiel, en nous plaçant du point de vue des gens. Comment le citoyen ordinaire imagine-t-il sa vie, ou celle de ses enfants, à l’horizon 2050 ? Quelles sont les valeurs fondamentales d’une société qui, à ses yeux, doivent être préservées, défendues, restaurées ? Quel est le chemin à suivre, quelles sont les étapes à franchir pour passer aussi harmonieusement que possible d’aujourd’hui à demain ?

leur pertinence et de rechercher quels sont éventuellement les tensions et conflits sous-jacents (voire les compromis) entre les dimensions écologique, sociale et économique de notre évolution vers une société durable. Pour permettre un débat sur les principes et les valeurs, nous avons fait usage de métaphores d’une société durable. En explorant et en comparant ces différentes métaphores, nous avons pu faire émerger les valeurs sous-jacentes. Ces discussions conceptuelles constituent le socle d’une image plus concrète de la société durable telle que nous l’imaginons. Nous avons donc utilisé les principes énoncés durant le premier atelier pour réfléchir à des “personas”. Il s’agit de personnes fictives dont on dresse un portrait plausible dans le monde futur où nous souhaitons vivre. L’ensemble des “personas” offre une palette variée de manières dont nous envisageons ce futur souhaitable. Restait ensuite à décrire le chemin vers la société durable. Quelle forme peut prendre la transition depuis la situation actuelle jusqu’à une société qui reflète les principes fondamentaux de la durabilité ? Quels leviers importants utiliser pour y permettre le changement ? Il peut s’agir de mesures gouvernementales, d’événements ou de modes de vie qui facilitent une telle transition.

NOTre méThODe De TrAvAIL Qui dit approche innovante, dit méthode créative. Sous l’impulsion du consultant Philippe Vandenbroeck, spécialisé en réflexion systémique et en développement de scénarios, une méthode en trois temps a été mise au point: • Une première séance de travail a été consacrée à identifier et à définir les valeurs centrales d’une société durable, à partir de métaphores proposées par les participants • Lors de la deuxième séance, nous avons tenté d’imaginer ce que serait la vie quotidienne d’une série de personnages fictifs dans une société durable en 2050 • Enfin, il restait à esquisser le trajet qui pourrait nous conduire à cette société future, dans le respect de nos valeurs communes. C’est ce que nous avons fait durant le troisième atelier. Cette approche a permis d’identifier les différentes “strates” d’une vision à long terme abordée de façon systémique. Nous avons ainsi tenté de dépasser le cadre des trois piliers du développement durable. Pour développer une vision à long terme, il importe avant tout de mettre à l’épreuve les schémas de pensée existants, de vérifier 6


Het beeld dat deze hiërarchische gelaagdheid het best weergeeft is die van de systemische ijsberg. Dit beeld gaat terug op het feit dat van een ijsberg slechts een klein percentage boven de waterlijn uitsteekt en dus geen betrouwbare indicatie is voor wat er zich nog onder de waterlijn bevindt. Evengoed zijn in een complex systeem, of het nu een voedingssysteem, het energiesysteem of een heel maatschappelijk bestel is, niet alle elementen even zichtbaar. Zo observeren we in de eerste plaats, bovenaan, de bestaande praktijken in een bepaalde sector. Achter deze praktijken schuilen patronen, m.a.w. de relaties tussen actoren en de instituties die de actoren hebben opgebouwd om hun interacties te regelen via overheid, markt en maatschappij. Ten slotte zijn deze patronen opgebouwd uit nog dieper liggende structuren, uit waarden en mentale modellen die samen de collectieve structuur uitmaken en het minst zichtbaar zijn.

WAT We kuNNeN zIeN Ce Qu’ON peuT vOIr

De ijsberg: een beeld voor de manier waarop de wereld in elkaar zit

L’iceberg:une image du fonctionnement du monde

ONzIChTBAre pATrONeN DIe BepALeN WAT We zIeN mODèLes INvIsIBLes QuI DéTermINeNT Ce Qu’ON vOIT 7

DIepe sTruCTureN DIe Op huN BeurT Weer De pATrONeN BepALeN sTruCTures prOfONDes QuI DéTermINeNT Les mODèLes

L’image qui illustre le mieux la stratification hiérarchique est celle de l’iceberg systémique. Elle montre bien qu’on ne voit qu’une petite partie de l’iceberg et que cette pointe émergeant de l’eau n’est pas toujours une indication pertinente de ce qui se cache en-dessous. Il en est de même dans d’autres systèmes complexes, comme le système alimentaire, le système énergétique ou même l’ensemble du système sociétal. Tout n’est pas perceptible. On voit d’abord, “au-dessus de l’eau”, les pratiques existantes dans un secteur donné. Endessous, se cachent des modèles, soit des relations entre acteurs et institutions, construites pour réguler leurs interactions entre autorités, marché et société. Ces modèles reposent encore sur des structures plus profondes, des valeurs et des schémas mentaux qui ensemble forment un “inconscient collectif ” particulièrement peu visible.

8


Dit document brengt verslag uit van de (te) korte, maar zeer interessante uitwisselingen in de drie workshops. Het verslag volgt ook die drieledige structuur. Regelmatig werden kaders opgenomen die bepaalde aspecten wat meer diepgaand belichten.

DeeLNemers: Beide koepels stuurden een open uitnodiging naar hun leden om deel te nemen aan de oefening. Dit leverde een verschillende respons op in de beide taalgroepen. Aan Franstalige kant namen 14 organisaties deel. Aan Vlaamse kant schreven 10 organisaties zich in.

een nieuwe motiverende en wervende bijdrage voor een gezamenlijk visie op onze duurzame samenleving, waarvan we de bouwstenen reeds vandaag, en elke dag opnieuw, zullen moeten leggen.

De lagere interesse aan Vlaamse kant kan verklaard worden door een heroriëntering van de platformwerking duurzame ontwikkeling in 2011. Daarnaast liep er in 2011 een soortgelijke oefening binnen een ander netwerk van middenveldorganisaties (Transitienetwerk Middenveld). Dit netwerk wil de transitie (de omslag) naar een duurzame maatschappij mee mogelijk maken en inzetten op de verschillende transitiedynamieken die momenteel in Vlaanderen vorm krijgen. Een belangrijk instrument hierbij is uiteraard het opmaken van een eigen langetermijnvisie op de duurzame maatschappij. Aangezien dit proces parallel liep aan de participatieve oefening van VODO en Associations 21 en het VODO-secretariaat aan beide processen deelnam, leek het opportuun om een koppeling te maken tussen beide processen. In dit verslag werd dan ook de inbreng van beide Vlaamse processen meegenomen. Het is dus duidelijk dat deze oefening niet los staat van andere processen, zowel aan Vlaamse als Franstalige zijde. Reeds in eerdere werkgroepen wisselden de leden van Associations 21 en VODO of andere middenveldorganisaties van gedachten over de verschillende thema´s van duurzame ontwikkeling2. De uitkomsten daarvan, samen met die van belangrijke internationale initiatieven, zoals de Great Transition van de New Economics Foundation, vormden een belangrijke basis voor het werk in de drie ateliers. Dit rapport wil zeker niet pretenderen een consensuele langetermijnvisie vanuit het maatschappelijk middenveld weer te geven. Daarvoor was het proces niet aangepast. De deelnemers waren medewerkers uit organisaties, niet de organisaties als dusdanig. Evenmin kon participatie vanuit het volledige middenveld bereikt worden. Maar dit doet niets af aan de inhoud van dit rapport of de wijze waarop het instrument langetermijnvisie moet gezien worden, namelijk als een nieuwe motiverende en wervende bijdrage voor een gezamenlijk visie op onze duurzame samenleving, waarvan we de bouwstenen reeds vandaag, en elke dag opnieuw, zullen moeten leggen.

NeDerLANDsTALIge DeeLNemers Magalie Schotte (Oxfam Wereldwinkels) Patrick Deceuster (Wervel) Jean-Pierre Deleener (11.11.11) Katrien Bruggeman (Nederlandstalige Vrouwenraad) Olivier Beys (Vlaamse Jeugdraad) Hugo Wanner (Netwerk Vlaanderen) Ivo Vermeulen (Netwerk Bewust Verbruiken) Bram Moeskops (11.11.11) Gert Vandermosten (VODO) Transitienetwerk middenveld is een netwerk van mensen uit vlaamse middenveldsorganisaties: Le Transitienetwerk middenveld est un réseau de personnes de la société civile flamande: Ann Demeulemeester, Sandra Rosvelds (ACW); Chris Serroyen, Bert De Wel (ACV); Pieter Verbeeck (ABVV); Lieze Cloots (BBL); Jan Wyckaert (Vredeseilanden); Erik Béatse (Samenlevingsopbouw); An De Bisschop (Demos); Guy Gypens (Kaaitheater); Eva Peeters (Bamart); Lieve Schreurs (Triodos); Erik Paredis (Centrum voor Duurzame Ontwikkeling); Peter Tom Jones (KULeuven); Dirk Barrez (De wereld morgen); John Vandaele (MO* Magazine); Frie De Greef (KHLeuven); Ward Bosmans (Terra Reversa); Gert Vandermosten (VODO)

Bijvoorbeeld de Échanges Croisés van Associations 21 of de conferenties van het Platform Duurzame en Solidaire Economie waar VODO aan deelnam

2

9

Le présent document rend compte de ces échanges trop brefs mais passionnants et adopte lui aussi cette structure en trois parties. Il est parsemé de quelques encadrés qui visent à mettre en évidence certains aspects plus particuliers.

L’exercice de la vision à long terme est un medium, pour motiver et rassembler autour d’une vision commune de la société durable.

pArTICIpANTs frANCOphONes

Luc Lefèbvre (Mouvement Lutte Solidarité Travail) Jean-Marc Wattecamps (IEC) Baudouin Germeau (Espace Environnement) pArTICIpANTs : Brigitte Gloire (Oxfam Solidarité) Paul Marie Boulanger (Institut pour un développement durable) Chaque plateforme a invité ses membres à prendre part aux ateliers prospectifs. La Michel Huart (Apere) réponse a légèrement différé d’un groupe à l’autre. Côté francophone, 14 organisatiMarie Cors (Inter Environnement Wallonie) ons ont participé. Côté néerlandophone, 10 organisations se sont prêtées au jeu. Joëlle Vandenberg (Réseau Idée) Alain Dangoisse (Maison du développement durable - LLN) Ce moindre intérêt du côté flamand peut s’expliquer par la réorientation actuelle Stéphane Culot (Conseil de la Jeunesse) de VODO et par le fait qu’un tel exercice a déjà été mené en Flandre en 2011 dans Nicolas Van Nuffel (CNCD-11.11.11) un cadre associatif (Transitie Netwerk Middenveld). Ce réseau entend précisément Xavier Delwarte (FUGEA) rendre possible la transition vers une société durable et offrir un cadre commun aux différentes dynamiques de transition qui émergent pour le moment. Pour ce faire, une Thierry Vandenbroeck (Poseco) Antoinette Brouyaux (Associations 21) vision à long terme commune est cruciale. Ce processus a donc eu lieu parallèlement à l’exercice prospectif mené par VODO et Associations 21. Le secrétariat de VODO participait aux deux processus. De la sorte, une connexion était possible et ce rapport contient un encart sur les points communs entre les deux démarches. Cet exercice prospectif était également connecté aux débats internes des deux plateformes associatives. Ainsi, au sein d’Associations 21 les différents thèmes du développement durable sont débattus dans des groupes de travail et lors d’échanges croisés où sont abordées les préoccupations des membres . L’ensemble de ces réflexions rejoint un mouvement plus général, comme le montrent des publications telles que « The Great Transition » ou celles de la New Economic Foundation. Tout cela a nourri les ateliers prospectifs. Pour autant, ce rapport n’a pas la prétention de présenter une vision à long terme consensuelle de la société civile. Le processus n’avait pas cette ambition. Il impliquait des personnes issues d’associations mais non la responsabilité même de ces associations. Le but n’était pas non plus une représentativité sur une base quantitative. Ces réserves n’enlèvent rien au contenu du présent rapport. L’exercice de la vision à long terme est un medium, pour motiver et rassembler autour d’une vision commune de la société durable. En voici quelques éléments, à revisiter chaque jour.

2 Regards croisés sur le développement durable. Boîte à outils à l’usage de la société civile: ouvrage collectif, Associations 21, janvier 2011 et conférences de la plate-forme Economie durable et solidaire de VODO”.

10


1. Onze gemeenschappelijke waarden Zoals reeds gesteld moesten we eerst en vooral onze gemeenschappelijke waarden definiëren: de fundamentele basisprincipes waarop, volgens ons, heel het samenleven, elke maatschappijvorm gebaseerd moet zijn, en zeker een duurzame samenleving. Hoe kunnen we bepaalde maatregelen of acties bespreken, of concrete voorstellen aandragen als we het niet op voorhand eens zijn over de kernwaarden die aan de grondslag van een duurzame maatschappij liggen? Om op een creatieve manier deze kernwaarden naar voren te laten komen, voorbij de clichés, nodigden we de deelnemers uit om een metafoor te bedenken: welk beeld komt spontaan bij je op wanneer je over een duurzame samenleving nadenkt? Waarop lijkt die ideale maatschappij waar je van droomt? Op basis van de, veelal rijke, verrassende en gevarieerde antwoorden konden we stap voor stap een set van gemeenschappelijke basiswaarden vastleggen.

positieve manier. Elk organisme heeft zijn eigen aanpassingsmechanismen ontwikkeld om zijn plaats te vinden, in symbiose met het geheel. Iedereen versterkt evengoed de andere: een geïsoleerde boom is veel minder beschermd dan een boom in het midden van een bos.

Het bos, de fiets en het meesje

Op die manier worden uiteindelijk creatievere oplossingen gevonden dan het simpelweg doen gelden van de wet van de sterkste. Daar wordt iedereen beter van. Zo ook de bewoners van het huis die kunnen genieten van het af- en aanvliegen van hun kleine buur. De deelnemers bedachten nog vele andere mooie metaforen. De fiets (of tandem) staat symbool voor evenwicht door beweging, voor een eenvoudig hanteerbaar instrument en voor een rustig tempo op mensenmaat, geen duivelse snelheid, maar evenmin stilstand. Een sterke boom, verankerd in de bodem, komt tot volle was dankzij de natuurelementen (water, bodem, lucht, zonlicht). Of het schijnbaar broze riet, dat soepel is en dankzij zijn veerkracht beter bestand tegen de storm dan de grote eik, zoals de fabel van La Fontaine verhaalt. Een vijver is een harmonieuze en evenwichtige biotoop, omdat die zich ontwikkelt in een duidelijk begrensde omgeving. Mycelium is een ondergronds netwerk dat door uitwisseling van voedingsstoffen later zal uitgroeien tot mooie paddenstoelen. Een cel van het menselijk lichaam heeft haar eigen autonomie, maar kan enkel functioneren in interactie met de rest van het organisme. In een zonnestelsel volgen alle elementen hun baan. Soms worden ze aangetrokken door een ander hemellichaam, maar altijd keren ze terug naar hun oorspronkelijke baan...

Voor ons lijkt de duurzame samenleving van de toekomst bijvoorbeeld op ... Een schildpaddenkolonie, omdat het een complexe levensvorm is die verschillende manieren van (niet-monetaire) samenwerking vraagt, een levensvorm die langzaam evolueert, maar al veel langer bestaat dan de mens en zich altijd heeft weten aanpassen; omdat deze levensvorm ook een zekere schoonheid bezit, hoewel ze niet meteen beantwoordt aan de heersende schoonheidsidealen. Een jamsessie, als spel van gezamenlijke creatie en individueel initiatief, van spontaniteit en zelfdiscipline. Elke muzikant is vrij om te improviseren, maar houdt rekening met de anderen en afgesproken akkoorden en ritme. Eerder dan competitie of concurrentie overheerst een gezonde wedijver. Men probeert minstens even goed te doen als de anderen, of zelfs een beetje beter, maar zonder de anderen uit het oog te verliezen. En meestal zijn jamsessies nog gratis ook!

Een nest van een meesje in een brievenbus, omdat het een (levend) voorbeeld is van harmonieuze conflictbemiddeling. Dit nest hindert de postbode en de bewoners van het huis. Het zou heel makkelijk geweest zijn om het kleine vogeltje weg te jagen, maar de bewoners kozen ervoor om met de postbode af te spreken de post tijdelijk elders te bestellen. Geen enkele maatschappij zal vrij zijn van belangenconflicten, maar men moet die uitweg of oplossing zoeken waarbij men allereerst de belangen van de meest kwetsbaren in rekening neemt.

Een bos, omdat het een biotoop is waarin zeer verschillende dieren- en plantensoorten samenleven. Er heerst een zekere concurrentie voor de beperkte hulpbronnen, maar op een evenwichtige en 11

1. Nos valeurs communes Avant tout, définir nos valeurs : les principes fondamentaux sur lesquels repose à nos yeux toute vie collective, tout mode d’organisation d’une société, a fortiori d’une société durable. Comment pourrait-on débattre de telle ou telle mesure, action ou proposition concrète si on ne s’est pas mis d’accord au préalable sur les valeurs essentielles qui les sous-tendent ? Pour faire émerger ces valeurs de manière créative, au-delà des lieux communs, les participants ont été invités à imaginer une métaphore : quelle image leur vient spontanément à l’esprit quand on évoque le concept de société durable ? À quoi devrait idéalement ressembler la société dont ils rêvent ? À partir de leurs réponses, souvent riches, étonnantes et variées, s’est peu à peu dessiné un socle de valeurs communes.

La forêt, le vélo et le roitelet Pour nous, la société durable de demain ressemblerait par exemple à…

concurrence entre elles pour un accès à des ressources limitées, mais de manière positive et équilibrée : chaque organisme développe des mécanismes d’adaptation complexes pour trouver sa place, en symbiose avec l’ensemble. Chacun renforce aussi l’autre : un arbre isolé est moins résistant que s’il est protégé au milieu de la forêt. Un nid de roitelet dans une boîte aux lettres, parce que c’est un exemple (vécu) de gestion harmonieuse des conflits. Ce nid gênait le facteur et incommodait les habitants. Il aurait été facile de chasser cet oiseau minuscule, mais on a préféré convenir avec le facteur que le courrier serait temporairement déposé à un autre endroit. Aucune société ne peut éviter les conflits d’intérêt, mais il faut rechercher des compromis qui prennent d’abord en compte les besoins des plus faibles. On finit alors par trouver des solutions plus imaginatives que la loi du plus fort et tout le monde s’en trouve mieux : au bout du compte, tous les habitants de l’immeuble étaient heureux d’avoir chez eux cette nichée de roitelets !

Une colonie de tortues, parce que c’est une forme de vie complexe, qui implique de multiples modes de collaboration (non monétaire), qui évolue lentement mais qui était là bien avant l’Homme et qui a toujours su s’adapter ; parce qu’elle possède aussi une certaine beauté, même si elle ne répond pas aux canons esthétiques traditionnels.

On a aussi évoqué l’image d’un vélo (ou d’un tandem), symbole à la fois d’équilibre dans le mouvement, d’un outil simple à gérer et d’un rythme de déplacement doux, à taille humaine (ni l’immobilisme, ni la course effrénée) ; d’un arbre, solidement enraciné dans le sol, qui s’épanouit grâce à l’action des éléments naturels (eau, air, soleil) ; mais aussi d’un simple roseau, en apparence plus frêle mais souple et résilient, comme l’illustre la fable de La Fontaine ; d’une mare, biotope harmonieux et équilibré parce qu’il se développe dans un cadre bien délimité ; Une jam session, parce que c’est un mélange de création collective et d’initiative du mycélium, réseau souterrain qui, par l’échange des éléments individuelle, de spontanéité et d’autodiscipline. Chaque musicien nutritifs, permettra plus tard l’éclosion de beaux champignons ; ou encore d’une cellule du corps humain, qui possède sa propest libre d’improviser, mais en s’intégrant dans une structure re autonomie mais qui ne peut fonctionner qu’en interaction rythmique commune et en tenant compte de ce que font les permanente avec le reste de l’organisme. Enfin, on a proposé autres. Il règne un esprit d’émulation plutôt que de compéle système solaire dans lequel tous les éléments suivent leur tition ou de concurrence : on essaie de faire aussi bien que l’autre, ou peut-être un peu mieux, mais toujours avec lui. Et en trajectoire. Même s’ils sont parfois attirés par un autre corps céleste, ils reviennent toujours à leur trajectoire initiale... plus, c’est généralement gratuit ! Une forêt parce que c’est un biotope où cohabitent des espèces animales et végétales très diversifiées. Il y a une certaine forme de 12


TIeN kerNWAArDeN ... uIT De veLe !

Verschillende andere metaforen werden nog voorgesteld. Het zou ons te ver leiden om ze hier allemaal op te sommen. Interessanter zijn de impliciete of expliciete waarden die ze in zich dragen. Een aantal gemeenschappelijke ideeën komen voort uit al deze beelden en werden uitgediept in de gesprekken tussen de deelnemers.

evenwicht tussen het individu en het collectieve, tussen gezonde wedijver en solidariteit, tussen de sterkste en de zwakste, tussen Noord en zuid ... en natuurlijk tussen mens en natuur.

1. De inherente complexiteit van de samenleving en haar diversiteit worden volledig erkend en worden bovendien als positief ervaren. Het is het samenleven van de verschillende soorten dat de pracht van het bos uitmaakt of de mix van stijlen die een jamsessie zo knap maakt. Niemand heeft een klassieke Franse tuin als beeld voorgesteld, met zijn zorgvuldig aangelegde perkjes en met liniaal afgebakende paden... De duurzame samenleving is voortdurend in evolutie, kleurrijk en divers, met regels die aangepast worden aan de omstandigheden. Dit maakt de veerkracht en creativiteit uit van de samenleving. De totale chaos wordt echter niet getolereerd. Een zekere mate van gecontroleerde wanorde moet kunnen, maar een duurzame maatschappij legt grenzen aan de complexiteit op, wanneer blijkt dat daardoor sociaal en natuurlijk kapitaal vernietigd wordt. 2. Onvermijdelijk ontstaan in een dergelijke maatschappij een heel aantal conflicten. De duurzame samenleving wordt niet gezien als een klein vriendelijke Smurfendorpje in constante harmonie. Het is heel normaal dat verschillende belangen tegenover elkaar komen te staan. Een duurzame samenleving beseft dit en heeft daarom verschillende methoden voor conflictbemiddeling ontwikkeld die gebaseerd zijn op gelijkwaardigheid en die het respect voor ieders mensenrechten waarborgen. 3. Onze visie op de maatschappij van de toekomst is niet nostalgisch. We willen geen status quo en nog minder achteruitgang. De duurzame samenleving past zich voortdurend aan, is dynamisch en innovatief, ze evolueert en streeft naar vooruitgang, zowel op menselijk als op technisch vlak. Maar het ritme van de verandering is minder hectisch dan vandaag en laat iedereen (eveneens de ouderen, de meer kwetsbaren, ...) de tijd om zich aan te passen, het is vernieuwingsdrang die geworteld is. We gaan vooruit met de snelheid van een fietser eerder dan met die van een TGV, we gaan vooruit op mensenmaat. Het merendeel van de voorgestelde metaforen houdt een andere verhouding tot de tijd in, soms zelfs een lof der traagheid, al is die traagheid eerder ogenschijnlijk. 4. Zoals een fiets wordt een duurzame samenleving ook gekenmerkt door het principe van dynamisch evenwicht. Het is een harmonische beweging die ons behoedt voor het vallen en in evenwicht houdt. Evenwicht tussen het individu en het collectieve, tussen gezonde wedijver en solidariteit, tussen de sterkste en de zwakste, tussen Noord en Zuid ... en natuurlijk tussen mens en natuur. Een diep structureel onevenwicht is niet duurzaam. Vroeg of laat, ondervindt het systeem dan een weerslag, waarvan de gevolgen dramatisch kunnen zijn. 5. Het beeld van de boom werd ook voorgesteld in het besef dat bomen niet tot in de hemel groeien. Er zijn bepaalde limieten die we moeten respecteren om ieder

fundamentele rechten, inclusief socio-economische rechten, te gunnen en toegang te verschaffen tot de beperkte hulpbronnen. Overconsumptie en het toe-eigenen van rijkdom door een minderheid moet verhinderd worden. Productie en consumptie kunnen en mogen de biocapaciteit van de aarde niet overschrijden. De natuurlijke cycli, die noodzakelijk zijn om onze hulpbronnen te hernieuwen, mogen niet langer verstoord worden. Dit betekent noodgedwongen dat ons huidig ontwikkelingsmodel, gericht op ongelimiteerde groei, herdacht moet worden. 6. In een duurzame samenleving zijn de hulpbronnen en rijkdom, die verre van oneindig zijn, ook op een eerlijkere manier verdeeld. Hoewel sommigen het begrip gelijkwaardigheid verkiezen en anderen liever praten over gelijkheid (zie kader), is er een consensus over de noodzaak aan betere herverdelingsmechanismen die uitgaan van respect voor de anderen (zowel voor diegenen die na ons komen, als voor zij die elders wonen...). Correctiemechanismen moeten ongelijkheid bestrijden, solidariteit bevorderen, de toegang tot de commons garanderen en instaan voor de behoeften van de gehele bevolking, ongeacht hun afkomst, geslacht, geloofsovertuiging, …. 7. Maar uit wat bestaan onze behoeften eigenlijk? En hoe onderscheiden we ze van onze wensen en verlangens? Sommigen omschrijven onze behoeften als dat wat overblijft als we onze wensen en verlangens aan een strenge individuele en collectieve selectie hebben onderworpen. In elk geval is een duurzame samenleving onmogelijk als we niet diepgaand nadenken over wat ons werkelijk voedt, wat van onze korte verblijf op deze aarde een authentieke en verrijkende ervaring maakt voor onszelf en voor diegenen ons omringen. 8. Tegenover de grootheidswaanzin en de race naar steeds meer plaatsen wij een verlangen naar meer eenvoud, naar een zekere soberheid, naar meer lokale autonomie. Veel metaforen gaan over systemen op menselijke schaal, over lokale oplossingen die we zelf in handen hebben. Deze systemen functioneren zelfvoorzienend, evenwichtig en harmonieus, en dit verleent hen zelfs een zekere vorm van schoonheid. 9. Deze systemen werken echter niet in isolatie en autonomie staat zeker niet gelijk aan terugplooien op zichzelf. Integendeel, de begrippen netwerk en verbondenheid staan centraal in een duurzame samenleving. Niet alleen maakt het individu opnieuw verbinding met zichzelf, er is ook een voortdurende onderlinge afhankelijkheid tussen groepen, generaties, culturen en samenlevingen. 10. Ten slotte spreek het voor zich dat de relaties tussen individuen en gemeenschappen gekenmerkt worden door vrede, geweldloosheid, respect voor zichzelf en de ander, dialoog en democratie. Ook al is de duurzame samenleving toekomstgericht, ze staat ook open voor de lessen uit het verleden en de waarheden in oude wijsheid die ons is nagelaten sinds het begin der tijden.

13

DIx vALeurs CeNTrALes… pArmI D’AuTres !

Bien d’autres métaphores ont encore été imaginées. Il serait fastidieux de les citer toutes.Voyons plutôt quelles sont les valeurs implicites ou explicites qui les imprègnent. Un certain nombre de traits communs se dégagent de toutes ces images et ont été approfondis lors des échanges entre les participants.

équilibre aussi entre l’individuel et le collectif, l’émulation et la solidarité, le plus fort et le plus faible, le Nord et le sud… et, bien sûr, entre l’homme et la nature.

1. Loin d’être niées, la complexité inhérente à toute société et sa diversité sont pleinement reconnues. Elles sont aussi perçues positivement : ce qui fait le charme d’une jam session ou la beauté d’une forêt, c’est le mélange des genres, des styles et des espèces. Personne n’a proposé l’image d’un jardin classique à la française, avec des massifs soigneusement taillés et des allées tracées au cordeau… La société durable est évolutive, chamarrée et diversifiée, résiliente et créative. Elle est capable d’adapter ses règles. On y tolère non pas le chaos, mais bien un certain degré de désordre contrôlé. La complexité est limitée lorsqu’il s’avère qu’elle nuit à la société ou aux ressources naturelles.

et qui perturbe les cycles naturels, générateurs de renouvellement des ressources. Ceci passe nécessairement par une remise en cause de notre modèle traditionnel de développement, qui postule une croissance illimitée. 6. Dans une société durable, ces ressources et ces richesses en quantité limitée sont aussi partagées de manière plus équitable. Même si les uns privilégient la notion d’équité alors que les autres préfèrent parler d’égalité (voir encadré), il y a un consensus entre nous sur la nécessité d’une politique redistributrice plus juste, qui repose sur la conscience et le respect de l’autre (celui qui viendra après nous, celui qui vit ailleurs…). Des mécanismes correcteurs doivent s’attaquer aux inégalités, promouvoir la solidarité, garantir l’accès de tous aux “communs” et pourvoir aux besoins de toute la population, indépendamment de l’origine, du genre, de la religion...

2. Tout cela génère inévitablement son lot de conflits. La société durable n’est pas perçue comme un village de gentils Schtroumpfs où régnerait à tout moment 7. Mais, précisément, en quoi consistent nos besoins ? En quoi se distinguent-ils de une harmonie naturelle. Il est normal que des intérêts divergents s’opposent. Une nos désirs et de nos envies ? Certains définissent le besoin comme ce qui reste société durable assume cette dimension conflictuelle, mais elle a su mettre en place de nos envies et de nos désirs après qu’on les a passés au crible d’une délibération des modes de régulation des conflits fondés sur des valeurs d’équité et garantisindividuelle et collective. En tout cas, il n’y aura pas de société durable si nous faisant le respect des droits humains pour tous. sons l’économie de cette réflexion sur ce qui nous nourrit véritablement, sur ce qui contribue à faire de notre court passage sur cette Terre une expérience authenti3. l n’y a aucune nostalgie dans notre vision de la société du futur, aucune envie quement enrichissante pour nous-mêmes et pour notre entourage. de statu quo et encore moins de retour en arrière. La société durable s’adapte en permanence, elle innove, évolue, bouge. Elle est ouverte à l’innovation et au 8. À la folie des grandeurs et à la course au toujours plus s’oppose également une progrès, humain et technique. Mais le rythme du changement est moins trépidant volonté de simplicité, de sobriété, mais aussi d’autonomie locale. Beaucoup de qu’aujourd’hui et laisse à chacun (y compris les plus âgés, les moins branchés…) métaphores sont des systèmes à échelle humaine, des solutions locales dont la le temps de s’acclimater. On avance à la vitesse d’un cycliste plutôt qu’à celle d’un gestion reste maîtrisable. Leur mode de fonctionnement auto-suffisant, équilibré et TGV. La plupart des métaphores proposées impliquent un autre rapport au temps, harmonieux leur confère même une certaine forme de beauté. parfois même un éloge de la lenteur – ou d’une fausse lenteur, serait-on tenté de dire. 9. Cependant, ces systèmes ne fonctionnent pas non plus en vase clos et l’autonomie n’équivaut pas à un frileux repli sur soi. Au contraire, les notions de réseau et 4. Comme un vélo, la société durable est elle aussi régie par un principe d’équilibre d’interconnexion sont au cœur d’une société durable. Non seulement l’individu se dynamique : c’est un mouvement harmonieux qui l’empêche de tomber. Équilibre reconnecte à lui-même, mais il y a aussi une interdépendance constante entre les aussi entre l’individuel et le collectif, l’émulation et la solidarité, le plus fort et le plus groupes, les générations, les cultures et les sociétés. faible, le Nord et le Sud… et, bien sûr, entre l’homme et la nature. Un déséquilibre profond et structurel n’est pas durable : tôt ou tard, le système est affecté par un 10. Enfin, il va sans dire que ces relations entre les individus et les communautés sont mouvement de rattrapage, dont les conséquences peuvent être dramatiques. empreintes de valeurs de paix, de non-violence, de respect de soi et des autres, de dialogue et de démocratie. Si la société durable est tournée vers l’avenir, elle est 5. Si l’image de l’arbre a été proposée, on sait aussi que “les arbres ne poussent pas aussi sensible aux enseignements du passé et à des principes de vérité inspirés de jusqu’au ciel”. Il y a donc certaines limites à respecter pour permettre à tous d’avoir sagesses anciennes que des hommes nous ont légués depuis la nuit des temps. accès à des ressources qui ne sont pas infinies et à des droits fondamentaux, y compris des droits socio-économiques : limites à la surconsommation, à l’accumulation de biens par une minorité, à une production qui excède la bio-capacité terrestre

14


geLIjkheID Of geLIjkWAArDIgheID? Het gelijkwaardigheidsdenken meent dat gelijkwaardigheid ook gelijkheid omvat en zelfs meer, omdat het begrip ook een natuurlijke rechtvaardigheid inhoudt, die verder gaat dan de geldende wetten en rechtsregels. Als een formele gelijkheid in de wet initiële ongelijkheid nog versterkt en daarom onrechtvaardig is, gaat gelijkwaardigheid zelfs tegen de wet in. Volgens de verdedigers van het begrip gelijkwaardigheid zijn maatregelen zoals positieve discriminatie daarom te rechtvaardigen, omdat ze tegemoetkomen aan de beperkingen van gelijkheid in strikte zin. Voor hen sluit gelijkwaardigheid dus aan bij rechtvaardigheid en betekent het eigenlijk relatieve gelijkheid, afgestemd op individuele situaties. Critici van het begrip gelijkwaardigheid verwijten het begrip gebrek aan duidelijkheid en nauwkeurigheid. Alles hangt af van de betekenis die eraan gegeven wordt. Het is inderdaad zo dat gelijkwaardigheid soms misbruikt wordt om bestaande ongelijkheden te rechtvaardigen. Daarom moet, volgens deze critici, de strijd voor gelijkheid en de realisatie van de fundamentele rechten prioritair blijven.

NOg eNkeLe frAgmeNTeN uIT ONze gesprekkeN… “Als een tijdgenoot van Jezus één florijn had gehad (13 gram goud) en die had uitgeleend aan een interest van 3,5%, dan bezat hij vandaag een massa aan goud die veel groter is dan het gewicht van de aarde. Dit voorbeeld toont goed aan dat de bestaande monetaire, kapitalistische economie niet duurzaam is en zelfs een heel aantal interne contradicties in zich draagt. “ “ Ik denk dat we ons moeten laten inspireren door het concept ahisma, dat erg populair is in de Indische traditie. Het begrip omschrijft een vorm van welwillendheid en vrede met zichzelf en alle levende wezens. De transitie naar een duurzame samenleving komt niet noodzakelijk van bovenaf: ze kan ook op een organische manier tot stand komen, waarbij steeds meer zones ontstaan waarin in harmonie met de natuur geleefd wordt, die langzaam groter worden en bij elkaar aansluiten”. “ We hebben het begrip economie verdraaid! Aristoteles toonde reeds in verschillende teksten, waaronder de Ethica Nicomachea, het fundamentele verschil aan tussen economie en chrematistiek. Chrematistiek is de kunst van het rijk worden en staat tegenover de notie economie, wat juist norm van welzijn betekent voor de hele gemeenschap, of het hele huis (oikos) in zeer brede zin.”

15

éQuITé Ou égALITé ? Pour les uns, l’équité englobe l’égalité et va plus loin qu’elle dans la mesure où elle entend promouvoir une justice naturelle qui va au-delà des lois en vigueur et des seules règles du droit. Elle peut même s’opposer à la loi si une égalité formelle dans l’accès aux droits humains fondamentaux a pour effet de produire des injustices en raison de certaines inégalités de départ. Aux yeux des défenseurs de l’équité, des mesures de discrimination positive, par exemple, peuvent se justifier pour remédier aux lacunes de l’égalité au sens strict. On dit aussi que l’équité est une “juste mesure” ou une égalité proportionnée à la situation des individus. Mais d’autres reprochent à la notion d’équité de manquer de clarté et de précision : tout dépend du sens qu’on lui donne. Il est vrai que cette notion a parfois fait l’objet d’interprétations abusives visant à justifier des inégalités. C’est pourquoi, selon eux, la lutte pour l’égalité et la réalisation des droits fondamentaux restent la priorité.

QueLQues AuTres éChOs De NOs éChANges… “Si un contemporain de Jésus avait possédé une pièce d’un florin (13 grammes d’or) et qu’il l’avait placée à un taux d’intérêt annuel de 3,5%, il posséderait aujourd’hui une masse d’or largement supérieure au volume de la Terre. Cela montre bien que l’économie monétaire capitaliste n’est pas un système soutenable et qu’elle génère ses propres contradictions.” “Nous pourrions aussi nous inspirer du concept d’ahimsa, qui est très populaire dans la tradition indienne. Cela désigne une forme de bienveillance et de paix avec soi-même et avec tous les êtres vivants. La transition vers la société durable ne viendra pas nécessairement ‘d’en haut’ : elle peut aussi se faire de manière organique, par la création d’un certain nombre de ces zones de relations harmonieuses avec l’environnement, qui se diffuseraient peu à peu et se propageraient de proche en proche.” “Nous avons perverti la notion d’économie ! Aristote montre dans de nombreux textes, dont l’Éthique à Nicomaque, la différence fondamentale entre l’économie et la ‘chrématistique’. La chrématistique est l’art d’acquérir des richesses. Elle s’oppose à la notion d’économie, qui désigne la norme de conduite du bien-être de la communauté, ou de la ‘maison’ (oikos) au sens très élargi du terme”.

16


2. De persona’s: hoe zou ons leven eruit kunnen zien? In de eerste workshop definieerden we onze gemeenschappelijke waarden, de onderliggende structuren op de bodem van de ijsberg. Op basis van die waarden stelden we in de tweede workshop persona’s op. Een persona is een beschrijving van een dag uit het leven van een fictieve persoon. We deden deze oefening in vijf sub-groepen. Sommige groepen hebben in detail het verloop van een typische dag in 2050 beschreven, andere hebben eerder de maatschappelijke context geschetst waarin de personages leven.

Vijf profielen 1. Bejaard koppel Een man van 70 jaar, bijna blind, en een vrouw van 85 wonen op de benedenverdieping van een huis met tuin in de stad. De vrouw is een Belgische met een universitair diploma in de ICT. De man is van Afrikaanse afkomst en werkt(e) als klusjesman. Ze hebben twee kinderen: één is gehuwd en heeft twee schoolgaande kleinkinderen. De andere is homosexueel met vaste partner. Het homo-koppel woont met hun adoptiekind op de bovenverdieping van het ouderlijk huis. Een dag in 2050 Het koppel wordt gewekt door hun bioritmewekker. De buurman komt rond ontbijttijd langs om na te gaan of alles in orde is. De buuurman wordt hiervoor beloond met punten in een soort LETS3-systeem. Het ontbijt bestaat uitsluitend uit plaatselijke producten. Na het eten projecteren ze nieuws en weerbericht op hun projectiebril. Radio en tv bestaan niet meer. 3 Local Exchange Trading System of complementaire waarderings- of muntsystemen.

Vandaag gaat de vrouw werken in de collectieve tuin. In principe draagt ieder zijn steentje bij volgens afname, maar uitzonderingen zijn mogelijk omwille van hoge leeftijd of handicap. Hoewel de man niet meer actief is als klusjesman, is hij nog steeds een gewaardeerd raadgever voor jongere klusjesmannen. Hij houdt elke ochtend spreekuur om technieken en kennis over te dragen. ‘s Avonds laat het koppel hun gezondheid nakijken in het gezondheidscentrum van de wijk, waar ze zelf naar toe wandelen. Alle individueel gemotoriseerd vervoer is geweerd uit de stad. Vooraleer te vertrekken, nemen ze thuis een zelfscan (bloedwaarden,...) met een computer, waarna alle gegevens al naar het gezondheidscentrum doorgestuurd worden.

17

2. Les personas: à quoi pourrait ressembler notre vie? Après avoir défini nos valeurs communes, qui fondent les structures sous-jacentes de ce que nous avons appelé la base de l’iceberg, nous avons essayé d’imaginer ce que serait l’existence concrète de certaines personnes dans la société de 2050. Nous avons utilisé pour cela la technique des “personas”: des personnages fictifs autour desquels nous avons construit tout un univers de vie. Cinq sous-groupes de travail se sont attelés à cet exercice. Certains sont allés jusqu’à décrire dans le détail le déroulement d’une journée-type en 2050, d’autres ont plutôt esquissé le contexte sociétal dans lequel se situerait l’existence de ces personnages.

Cinq profils 1. Un couple âgé Lui a 70 ans, est presque aveugle et est d’origine africaine. Il travaillait dans sa vie active comme homme à tout faire. Elle a 85 ans, est belge et a fait carrière dans les nouvelles technologies. Ils habitent en ville, au rez-de-chaussée d’une maison avec jardin. Ils ont deux enfants: l’un est marié et a deux petits-enfants d’âge scolaire; l’autre est homosexuel et vit avec son partenaire à l’étage du dessus avec l’enfant qu’ils ont adopté. Une journée en 2050 Le couple se réveille à l’aide d’un réveil à biorythme. À l’heure du petit déjeuner (composé uniquement de produits locaux), le voisin passe voir si tout va bien. Il est rémunéré pour cela sous forme de points dans une sorte de système LETS. Il n’y a plus de radio, ni de télévision: après avoir mangé, le couple met des lunettes spéciales sur lesquelles sont projetées les informations et les prévisions météo. Aujourd’hui, la femme va travailler dans le jardin collectif. En principe, chacun y contribue proportionnellement à ce qu’il y récolte, mais il y a des exceptions liées à l’âge ou au handicap pour certaines personnes. Comme chaque matin, l’homme donne des conseils, toujours très appréciés, à d’autres hommes à tout faire, plus jeunes que lui. Le soir, ils se rendent à la maison médicale du quartier pour un contrôle de leur état de santé. Ils y vont à pied, tout trafic individuel motorisé ayant été banni de la ville. Avant de partir, ils font déjà un autoscan (pression sanguine…) avec un ordinateur.

18


2. Nour, de veertigjare vrouw die van kanker genezen is

3. Een kredietbeheerster

Nour woont met haar twee kinderen in een co-housinggemeenschap waar iedereen leeft op het ritme van de zon. In de zomer, als de dagen langer zijn, wordt ’s middags een siësta gehouden. De gemeenschap van Nour heeft een gemengde spiritualiteit. Men zoekt vooral naar gemeenschappelijke waarden, eerder dan te focussen op verschillen. Een aantal co-housinggemeenschappen vormen samen een wijk van 100-150 personen. Nour is in haar wijk verantwoordelijk voor trainingen in conflictbemiddeling. De wijk betaalt haar hiervoor deels met geld, deels via een alternatief waarderingssysteem. Iedereen die ertoe in staat is, werkt of levert op haar/zijn manier een bijdrage aan de gemeenschap. Iedereen heeft in ruil minstens recht op een woning en een minimumloon.

Deze vrouw is ongeveer dertig jaar en woont in Brussel met haar partner (man of vrouw, maakt niet uit). Ze heeft drie jonge kinderen. Ze werkt in een semiopenbare financiële instelling, waar ze verantwoordelijk is voor leningen aan bedrijven en organisaties. Kredieten worden niet enkel beoordeeld op financiële criteria, maar ook sociale en milieuaspecten worden in rekening gebracht (o.a. Life Cycle Assessment). Ze werkt in een multidisciplinair team, maar is zelf gespecialiseerd in reconversieprojecten.

Een (zomer)dag in 2050 Nour ontbijt samen met de andere leden van de co-housinggemeenschap. Ze heeft de eerste shift in de gemeenschappelijke moestuin en werkt er van 7.00 tot 9.00. Die moestuin levert het grootste deel van de voeding voor de gemeenschap. Wat niet zelf geteeld kan worden, wordt in de buurt of regio aangekocht. Exotische producten zijn ook beschikbaar, maar in beperkte mate. Alle voeding is van biologische teelt. Er wordt op meer tijdstippen gegeten dan vroeger, maar telkens in minder grote hoeveelheden. Na haar werk in de tuin fietst Nour een uur naar een interregionaal overleg over conflictbemiddeling. De vergadering duurt van 10.00 tot 12.00. Dan is het tijd voor een siësta. Om 13.00 fietst Nour terug naar huis. Van 14.00 tot 16.00 werkt ze dan in haar wijk als conflictbemiddelaar. Daarna overlegt Nour met haar kinderen over hun schoolprojecten. Op hun school wordt veel aandacht besteed aan hun interesses en talenten, zoals in het methodeonderwijs. Creativiteit wordt sterk aangemoedigd. Kinderen moeten zich kunnen ontplooien, maar binnen duidelijke grenzen. De kinderen van Nour moeten hun projecten uitwerken binnen een omlijnd kader, met strikte deadlines. Zo leren ze verantwoordelijkheid opnemen. Koken doet Nour niet vandaag. Ze is maar één keer per week van dienst in de keuken. Zo heeft ze tijd om te musiceren met de kinderen van de co-housinggemeenschap. Daarna eet Nour met de mensen van haar wooneenheid. Als afsluiting van de dag gaat ze op café.

Een dag in 2050 Ze staat op met de zon en maakt het ontbijt klaar, terwijl haar kinderen in de gemeenschapstuin spelen. Na het ontbijt brengt haar partner de kinderen naar school in de pedibus of voetenbus (collectieve rijen met alle schoolkinderen). Zij vertrekt naar het werk. Vandaag bezoekt ze een fabriek in Zinnik. Het is een beslissende dag voor een groot project. Ze gaat met een openbare fiets naar het station, neemt de trein, en gaat dan te voet naar haar afspraak. De verschillende scenario’s voor het project worden besproken met de bedrijfsleiders en vakbondsverantwoordelijken. Om 13.00 luncht ze in een openbare kantine. De maaltijden zijn duurzaam en standaard vegetarisch. Vlees kan ook, maar je moet er uitdrukkelijk om vragen. Ze neemt een lange pauze tot 14.30. Tijdens de middagpauze neemt ze meestal tijd voor een kleine wandeling, een tai-chisessie, een dutje in de hangmat,…In principe werkt ze 30 uur per week, volgens een flexibel schema afhankelijk van de noden. Vandaag gaat ze later naar huis, maar een buur vangt haar kinderen op. De kinderopvang wordt georganiseerd binnen een lokale ruileconomie. Na het werk haalt ze de boodschappen op die ze besteld heeft, en gaat zich dan ontspannen in het natuurzwembad van de wijk. Zoals elke avond eet ze met haar buren in de gemeenschapstuin. Ieder brengt iets mee om te eten. Er wordt gekookt op biogas. De afvalvergistingsinstallatie is vlakbij. Ze bekijken samen het nieuws en bespreken dan een verzusterinsgproject met een andere gemeenschap op een ander continent.

19

2. Nour, une quadragénaire qui a guéri du cancer

3. Une femme gestionnaire de crédits

Nour habite avec ses deux enfants dans une communauté d’habitat groupé où tout le monde vit au rythme du soleil: on se lève et on se couche en même temps que lui. En été, les journées sont donc plus longues, mais on fait la sieste. La communauté se caractérise par une spiritualité mixte, avec des identités plus floues ou variables. L’accent est mis sur la recherche des valeurs communes plutôt que sur les différences Plusieurs communautés d’habitat groupé forment ensemble un quartier de 100 à 150 personnes. Nour est responsable, pour son quartier, des formations en médiation de conflits. Pour cela, elle est payée par le quartier, en partie en argent, en partie en nature. Chacun apporte sa contribution à la vie de la communauté et a droit en échange à un logement et à une rémunération.

Elle a une trentaine d’années, habite à Bruxelles et vit en couple (hétérosexuel ou homosexuel, peu importe). Elle a trois enfants en bas âge. Elle travaille dans un organisme financier semi-public où elle est responsable des crédits accordés à des entreprises ou des organisations. Les critères d’attribution des prêts ne sont pas seulement financiers, mais aussi sociaux et environnementaux (prise en compte du Life Cycle Assessment etc.). Elle travaille en équipe pluridisciplinaire, mais est spécialisée dans les projets de reconversion des entreprises.

Une journée (d’été) en 2050 Nour prend le petit déjeuner avec les autres membres de son unité de logement. Aujourd’hui, elle fait partie de la première équipe de travail dans le potager communautaire, de 7 à 9 h. Ce potager fournit à la communauté la plus grande partie de son alimentation. Ce qui ne peut pas être cultivé est acheté dans le quartier ou dans la région. À l’occasion, on achète aussi quelques produits exotiques. Toute l’alimentation est bio. On mange à intervalle plus réguliers tout au long de la journée, mais en plus petites quantités à la fois. Nour se rend ensuite à vélo à une concertation inter-régionale sur la médiation des conflits, jusqu’à midi. Après sa sieste, elle fait son travail de médiatrice dans sa collectivité locale. Elle est de service une journée par semaine dans la cuisine communautaire. Comme ce n’est pas son tour aujourd’hui, elle a du temps après sa journée de travail pour discuter avec ses enfants de leurs projets scolaires et pour faire de la musique avec d’autres enfants de la communauté. L’école accorde une grande attention aux intérêts et aux talents des enfants. La créativité y est fortement encouragée. Les enfants doivent pouvoir s’épanouir, avec des limites clairement établies. Les enfants de Nour ont des projets à mener, dans un cadre et avec des échéances précises. Ils apprennent ainsi à prendre des responsabilités.

Une journée en 2050 Elle se lève avec le soleil et prépare le petit déjeuner pendant que ses enfants jouent dans le jardin collectif. Son compagnon/sa compagne va ensuite conduire les enfants en ‘pédibus’ (rangs collectifs) jusqu’à l’école voisine. Elle part ensuite à son travail. Aujourd’hui, elle doit visiter une usine à Soignies: c’est une journée décisive pour un gros projet. Elle se rend à la gare à vélo (public), prend le train, puis rejoint son lieu de rendez-vous à pied. Elle discute de plusieurs scénarios avec les dirigeants de l’entreprise et les responsables syndicaux. À 13 heures, elle déjeune à une cantine publique. L’alimentation est durable et végétarienne par défaut: on peut avoir de la viande, mais il faut en faire la demande expresse. Elle fait une longue pause jusqu’à 14 h 30. Elle profite généralement de ce moment pour faire une petite balade, une séance de Taï-Chi, une sieste dans un hamac… En principe, elle travaille 30 heures par semaine, selon un horaire fluctuant en fonction des nécessités. Aujourd’hui, elle rentre chez elle plus tard, mais un voisin garde ses enfants dans le cadre d’un service d’échanges locaux (SEL). Elle passe prendre les courses qu’elle a commandées, puis va se détendre en nageant un moment dans la piscine naturelle du quartier. Comme chaque soir, elle soupe avec ses voisins au jardin collectif, où chacun apporte sa nourriture. On cuisine au biogaz, le digesteur de déchets est tout proche. Ils regardent ensemble les actualités, puis discutent d’un projet de jumelage avec une collectivité locale d’un autre continent.

20


4. Zhij, het kind van de crisis

5. Een koppel van middelbare leeftijd

Zhij (we weten niet of het een man of een vrouw is) werd geboren in 2009. Vader was ambtenaar en moeder kassierster in een grote supermarkt. In 2025 vond er een grote crisis plaats en werden de ouders slachtoffer van de herstructurering van ons sociale systeem. Ze verloren hun werk, terwijl de werkloosheidsuitkeringen werden stopgezet. Een hele reeks openbare en sociale diensten werden ontmanteld. Het gezin heeft dus in grote onzekerheid geleefd, maar heeft ook veel solidariteit ondervonden in de strijd tegen de armoede. De mensen hebben zich georganiseerd om de tekortkomingen van de staat op te vangen. Ze richtten gemeenschapswoningen en –tuinen op en organiseerden gemeenschapsdiensten.

Het koppel leeft in een groot dorp of een kleine stad waar de bewoning en openbare diensten veel compacter georganiseerd zijn dan vandaag. Alle faciliteiten van een grote stad (onderwijs, gezondheid, cultuur en mobiliteit) zijn beschikbaar. Het sociale leven is ook veel dynamischer dankzij de vele ontmoetingsplekken. Het koppel leeft zelf in een woning met een afgesloten privé-deel en verschillende gemeenschappelijke ruimtes. De man oefent een beroep uit met twee verschillende aspecten. Hij is tegelijkertijd landbouwer én onderhoudt het windmolenpark van het dorp. Maar in totaal werkt hij minder dan vandaag, slechts 100 dagen per jaar. Daarnaast moet hij, zoals iedereen, een gratis burgerdienst leveren aan de maatschappij. Het onderscheid tussen werk In 2050 is de crisis over haar hoogtepunt heen. Na drie jaar van sociale conflicten, en vrije tijd is overigens niet erg strikt. De wereld is grotendeels gedefinancieerd. begonnen de openbare instellingen geleidelijk aan hun voormalige functies weer op te Goederen en diensten worden meestal geruild zonder tussenkomst van geld. In deze nemen, maar meer beperkt dan vroeger. De solidaire lokale diensten die zich ten tijde samenleving zonder olie is zelfvoorziening de regel. Het merendeel van de goedevan de crisis ontwikkeld hadden, bestaan dus naast de openbare diensten georganiren wordt geproduceerd door de mensen zelf of worden verkregen dankzij lokale seerd door de staat. Een hele reeks taken, zoals afvalophaling en –verwerking, worden ruilhandel zonder financiële transactie. De prijs van de goederen die op de markt te niet meer toevertrouwd aan specialisten van buitenaf, maar worden verzekerd door koop zijn, weerspiegelt de reële kostprijs zonder externe sociale of milieukosten. De de lokale gemeenschappen. openbare instellingen staan in voor basisdiensten en sociale bescherming voor allen. Zhij richt haar/zijn tijd heel vrij in, maar let erop voldoende tijd te hebben voor drie belangrijke zaken: familie, des te belangrijker omdat kinderen slechts drie uur per dag naar school gaan; de gemeenschap (wijkdiensten, werk in de gemeenschapstuin,…); en professioneel/betaald werk. Wat dit laatste betreft, werkt Zhij drie uur per dag voor een bedrijf dat zonnecollectoren produceert.

21

4. Iel, l’enfant de la crise Iel (on ne sait pas si c’est un homme ou une femme) est né(e) en 2009. Son père était fonctionnaire et sa mère caissière dans une grande surface. Mais une crise majeure est survenue en 2025 et les parents ont été victimes de la restructuration de notre système social: ils ont perdu leur emploi et les allocations de chômage ont été supprimées. Toute une série de services publics et sociaux ont été démantelés. La famille a ainsi fait l’expérience de la précarité, mais aussi de la solidarité et de la résistance à la misère. Des gens se sont organisés pour pallier les carences de l’État, en organisant des habitats groupés, des services communs, des jardins collectifs,… En 2050, on se trouve dans une situation un peu intermédiaire. Après trois ans de conflits sociaux, les pouvoirs publics ont recommencé à assumer certaines de leurs fonctions traditionnelles, mais de manière plus limitée qu’avant. Les services solidaires et locaux qui s’étaient mis en place à la faveur de la crise coexistent donc avec des services publics organisés au niveau de l’État. Toute une série de tâches, comme le ramassage et le traitement des ordures, ne sont plus confiées à des spécialistes externes mais assurées collectivement par les communautés locales. Iel vit en couple et organise son temps de manière très libre, en veillant à assumer trois types de fonctions: une fonction familiale d’autant plus importante que les enfants ne vont plus à l’école que trois heures par jour, une fonction communautaire (services de quartier, participation au jardin collectif…) et une fonction professionnelle rémunérée. Iel travaille en effet 3 heures par jour dans une société qui produit des capteurs solaires. 5. Un couple d’âge moyen Ils vivent dans un gros village ou une petite ville, où l’habitat et les services sont beaucoup plus densifiés qu’aujourd’hui: on y trouve donc toutes les facilités d’une grande ville en matière d’éducation, de santé, de culture, de mobilité… La vie sociale y est aussi beaucoup plus animée grâce à la présence de divers lieux de rencontre. Le couple vit lui-même dans un habitat qui se compose d’un espace privatif restreint et de nombreux espaces communautaires. L’homme exerce un métier qui comporte deux facettes: il est à la fois agriculteur et gestionnaire du parc éolien du village. Mais au total, il travaille moins qu’aujourd’hui: il doit fournir l’équivalent de 100 journées de travail par an, en plus d’un service civil gratuit qui représente la contribution de chaque citoyen à la société. D’ailleurs, la frontière entre temps de travail et temps de loisir n’est pas aussi nette. On vit dans un monde largement définanciarisé, où la rémunération se fait principalement sous forme d’échange de biens et de services et accessoirement sous forme monétaire. Dans cette société post-pétrole, l’autoproduction est aussi la règle: la plupart des biens sont produits par les gens eux-mêmes ou sont obtenus dans le cadre d’échanges locaux, sans transaction financière. Le prix des autres biens qui sont commercialisés sur le marché reflète leur coût réel de production, sans exploitation sociale ou environnementale. Les pouvoirs publics garantissent la réalisation des services de base et une couverture sociale pour tous.

22


De OvereeNkOmsTeN Algemene organisatie van de samenleving

• Onderwijs is emanciperend en wil leerlingen doen opbloeien. Het is gericht op hun vaardigheden en talenten. Creativiteit wordt gestimuleerd en leerlingen leren • De overheid stelt een globaal kader vast dat respect voor de ecologische en om hun verantwoordelijkheid op te nemen. Actieve pedagogie en projectwerk vorsociale grenzen afdwingt en instaat voor de openbare basisdiensten. De toegang men de basis van een onderwijssysteem dat openstaat voor de buitenwereld. Kintot publieke goederen, de commons, staat centraal. Dit strikte kader beperkt de deren spenderen bovendien minder tijd op school dan nu en doen ook thuis mee mogelijkheden tot misbruik en bestrijdt de (inkomens)ongelijkheid. Binnen dit kader aan verschillende wijkactiviteiten, zoals knutselen, kunst of gemeenschapsklusjes. is er echter zeer veel ruimte voor lokaal initiatief van burgers. Vanzelfsprekend reflecteren de vijf Menselijke relaties persona’s de basiswaarden die we heb• Socio-economische grenzen zijn veel minder rigide. Verschillen in sociale status ben gedefinieerd in de eerste workshop. (single/koppel, autochtoon/allochtoon, rijk/arm, werkend/niet werkend, vrouw/man/ • Solidariteit en delen in gemeenschap zijn centrale waarden. Mensen geven wat De oefening biedt ons echter nog meer transgender) zijn minder duidelijk. Ook het onderscheid formele/informele econoze kunnen en nemen vrij wat ze nodig hebben. Dit wordt mogelijk gemaakt door inzichten. Ze weerspiegelt onze visie mie is vervaagd, net als de notie bezit (gebruiksvoorwerpen, grond, woning, …). LETS-systemen in een lokale ruileconomie. Geld, zoals we dat vandaag kennen, heeft enkel nog een aanvullende rol. op milieu en samenleving in 2050 en toont ons hoe die waarden zich vertalen • Op ruimtelijk vlak vervaagt ook het verschil tussen stad en platteland. Steden zijn veel uitgebreider, maar de bebouwing is compacter en wordt geconcentreerd in • Conflicten zijn ook in de duurzame samenleving onvermijdelijk. Dankzij actieve in concrete dagelijkse handelingen (de stadslobben. In vingers tussen de stadslobben is er ruimte voor water, natuur en conflictbemiddeling ontsporen conflicten echter zelden en blijven menselijke relatop van de ijsberg) en maatschappelijke stadslandbouw. ties harmonieus. Omdat het leden van de gemeenschap zelf zijn die instaan voor relatie (de patronen in het midden van conflictbemiddeling en goed de lokale realiteit kennen, moet minder snel toevlucht de ijsberg). Economie, werk en opleiding gezocht worden tot het formele rechtssysteem. Uiteraard blijft voor bepaalde zaken het formele rechtssysteem onontbeerlijk. Welke conclusies kunnen • Lokale gemeenschappen zijn in hoge mate zelfvoorzienend wat betreft voedselproductie, energie, afvalverwerking…Korte ketens staan in voor de aanvoer van • De duurzame samenleving is multicultureel, tolerant, divers en gendergelijk. Geen we trekken over onze goederen en diensten waarin de gemeenschappen niet zelf kunnen voorzien. enkele identiteit (gebaseerd op taal, religie of politieke overtuiging, geslacht,…) visie op de duurzame domineert in de maatschappij. Eigen spiritualiteit (in de zin van reflectie over de zin van het leven) is een persoonlijke zaak en vormt geen hinderpaal voor persoonlijke samenleving van 2050? • Als gevolg daarvan zijn de mobiliteitsnoden veel kleiner dan vandaag. Het merendeel van de diensten en instellingen zijn te voet bereikbaar of met de fiets. Voor relaties. De zoektocht naar gemeenschappelijke waarden is veel belangrijker dan grotere verplaatsingen bestaat er een efficiënt en performant openbaar vervoerhet benadrukken van verschillen. Het geschiedenisonderwijs hecht bijzonder belang snetwerk dat gecombineerd wordt met systemen zoals autodelen en stelplaatsen aan deze vorm van humanisme. van openbare fietsen. • De duurzame samenleving houdt vast aan intergenerationele solidariteit. Zoals • De mythe van de economische groei heeft geen plaats meer in de duurzame ouders rekening houden met de wereld waarin hun kinderen moeten opgroeien, samenleving. Er wordt slechts geproduceerd en geconsumeerd wat men echt nodig zo zullen die kinderen dat op hun beurt doen met hun nageslacht. Daarin ligt zowel heeft. De tijd die aan formeel werk (betaalde arbeid) besteed wordt, is daardoor een morele verplichting vervat als een welbegrepen eigenbelang. Deze reciprociteit sterk verminderd. Bovendien is ook het onderscheid tussen werk en vrije tijd, net als sociaal contract is een onmisbare pijler voor een duurzame samenleving die als andere grenzen vervaagd. stabiliteit op lange termijn beoogt. • Nieuwe technologieën hebben opgang gemaakt en staan echt ten dienste van de mensen. Deze technologieën zijn over heel de wereld toegankelijk voor iedereen. De logica van intellectuele eigendom (patenten) heeft plaatgemaakt voor die van open source. Deze nieuwe technologieën maken een efficiëntere en rationelere omgang met hulpbronnen en energie mogelijk. Dankzij doorgedreven hergebruik en recyclage bestaat echt afval nog nauwelijks. Ook de communicatietechnologie heeft zich nog veel verder ontwikkeld, waardoor mensen en gemeenschappen over heel de wereld vrij met elkaar in contact kunnen treden (bv. via virtuele verzustering van gemeenten).

23

Des TrAITs COmmuNs L’organisation générale de la société

tion plus rationnelle des ressources et de l’énergie, un traitement ou une valorisation des déchets et une meilleure communication entre les diverses communautés, y compris au niveau international (jumelages virtuels).

• Les pouvoirs publics fixent un cadre global pour imposer le respect de certaines normes écologiques et sociales et assurer des services publics de base tout comme l’accès aux « communs ». A l’intérieur de ce cadre qui limite les possibilités d’exIl n’est pas difficile de repérer dans ces • L’enseignement poursuit une visée émancipatrice: il propose une structure claire ploitation et les écarts de richesse, une large place est laissée à l’initiative citoyenne cinq portraits des valeurs que nous à l’intérieur de laquelle il s’agit avant tout de développer les talents et les compéet locale. avons identifiées dans la première partie. tences des enfants, de favoriser leur épanouissement, de stimuler leur créativité et Mais en même temps, l’exercice nous de leur apprendre à assumer des responsabilités. On privilégie donc des pédago• Il y a beaucoup moins de rigidité entre les catégories socio-économiques et les difpermet d’aller un pas plus loin: il est gies actives, un travail par projets et une école ouverte sur l’extérieur. Les enfants férents statuts (isolé ou couple, d’origine belge ou étrangère, riche ou pauvre, avec révélateur de notre vision du contexte passent d’ailleurs moins de temps qu’aujourd’hui à l’école et participent aussi dans ou sans travail, femme ou homme ou transgenre…). La distinction entre l’éconoenvironnemental et sociétal de 2050 et il le quartier à diverses activités manuelles, artistiques, citoyennes… mie formelle et informelle est aussi plus vague. C’est une société où les frontières sont mouvantes. La notion même de propriété (des outils, du sol, de l’habitat) s’en montre comment ces valeurs pourraient trouve relativisée. se traduire concrètement au niveau des Les relations humaines actes quotidiens et des relations sociales • Au niveau spatial aussi, la différence entre ville et campagne tend à s’estomper. Les • La solidarité et l’entraide sont des valeurs centrales dans ces communautés de vie, – le milieu et la pointe de l’iceberg, en villes se sont étendues mais le bâti est plus compact et concentré. Selon le schéma qui fonctionnent dans une large mesure avec des réseaux d’échanges non monéquelque sorte. d’une main aux doigts écartés, les habitations occupent la place des doigts, et entre taires (du type LETS ou SEL). L’argent tel que nous le connaissons aujourd’hui ne ceux-ci, l’espace vert et les jardins collectifs atteignent presque le centre, ce qui joue plus qu’un rôle d’appoint. permet l’agriculture urbaine. Comment, à la lumière

de ces personas, voyonsnous le contexte de la société durable d’ici une quarantaine d’années ?

L’économie, le travail et la formation • Les communautés locales possèdent un haut degré d’autosuffisance en matière de production alimentaire, d’énergie, de gestion des déchets… et privilégient les chaînes d’approvisionnement courtes pour la fourniture des biens et services qu’elles ne peuvent pas produire elles-mêmes. • De ce fait, les besoins de mobilité sont beaucoup moins grands qu’aujourd’hui: la plupart des services et des institutions sont accessibles à pied ou à vélo. Pour les déplacements plus longs, il existe un réseau performant de transports publics, en combinaison avec des systèmes de voitures partagées et de mise à disposition de vélos publics. • La société durable a définitivement renoncé au mythe de la croissance économique. On ne produit et on ne consomme que ce dont on a réellement besoin. C’est pourquoi le temps de travail a pu être sensiblement réduit (d’autant plus que, comme d’autres limites, la distinction entre travail et loisirs est aussi devenue plus floue). • Les nouvelles technologies sont mises au service des gens: l’accent est mis sur leur accessibilité, au plan mondial. La logique de la propriété intellectuelle (brevetage) a fait place à celle de l’open source. Ces nouvelles technologies permettent une ges-

• Ces systèmes ne sont pas à l’abri des conflits, mais il existe des mécanismes locaux de gestion et de médiation des conflits qui permettent d’apaiser la plupart des tensions et d’harmoniser les relations humaines. Le fait que ce soit des membres de la communauté eux-mêmes qui assurent ces services de médiation, et qui connaissent donc bien la réalité locale, les rend plus efficaces que notre système judiciaire traditionnel. Certes, celui-ci reste indispensable pour juger certains cas. Du moins se trouve-t-il désengorgé. • La société durable est multiculturelle, tolérante et diversifiée. Les genres sont désormais égaux. Aucune forme d’identité (basée sur la langue, la religion, la conviction politique, le sexe…) n’est dominante. La spiritualité (au sens d’une réflexion sur le sens de la vie) est une démarche personnelle qui n’empiète pas sur les relations humaines. La recherche de valeurs communes s’est substituée à la mise en avant des différences. L’enseignement de l’Histoire accorde une importance particulière aux fondements de cette forme d’humanisme. • Enfin, la société durable est attachée à la solidarité intergénérationnelle. Tout comme les parents prennent en compte le monde dans lequel grandissent leurs enfants, ceux-ci en font autant avec leur progéniture. Il s’agit là tout autant d’une obligation morale que d’un intérêt personnel bien compris. On peut parler de réciprocité ou de contrat social, il s’agit là en tout cas d’un pilier indispensable pour une société qui entend se stabiliser à long terme.

24


In 2010 werd door verschillende pioniers binnen het Vlaamse middenveld een netwerk opgestart dat transitie in de Vlaamse maatschappij mee gestalte wil geven. Binnen dit netwerk wordt volop gewerkt aan een toekomstvisie naar een duurzame maatschappij. Doorheen dit proces merken we nu al dat er heel wat overeenkomsten zijn op vlak van waarden en patronen met de voorliggende visie. We geven hieronder zeer kort de gelijkenissen weer.

pATrONeN vOOr eeN DuurzAme mAATsChAppIj vOLgeNs TrANsITIe mIDDeNveLD

De welvaart wordt wereldwijd eerlijk (her)verdeeld: er is een systeem van minimuminkomens, een maximumspanning tussen hoge en lage inkomens en een uitgebreid socialezekerheidssysteem. Er bestaat een actieve civiele samenleving. Veel mensen zijn betrokken bij en voelen “Het streefdoel van Transitienetwerk middenveld is een maatschappij waarin de zich verantwoordelijk voor de inrichting van de maatschappij. levenskwaliteit van mensen hoog is, die veilig en sociaal rechtvaardig is, die zich Het politieke systeem is opgebouwd met instellingen op verschillende schaalniveaus beweegt binnen de grenzen van de aardse draagkracht, die economisch stabiel is, en die een rijk sociaal-cultureel leven heeft. Het is een vreedzame wereld met een met evenredige bestuurskracht naargelang de beleidsvraagstukken die er zich voordoen. sterke internationale solidariteit.” De overheid speelt op verschillende manieren een actieve rol. In functie van het De maatschappij onderkent de intrinsieke waarde van onze leefomgeving en respec- ‘vraagstuk’ heeft ze een sturende rol, faciliteert ze, of is ze één van de spelers in een netwerk. teert deze. Dit betekent onder meer dat zo veel mogelijk materiaalkringlopen gesloDe economische democratie heeft sociaal overleg hoog op de agenda staan. ten zijn, dat biodiversiteit beschermd wordt en dat een energiesysteem gebaseerd is op hernieuwbare bronnen. De ecologische draagkracht is wereldwijd eerlijk verdeeld. Onafhankelijke en kritische media zijn één van de belangrijke fora die toelaten het debat te voeren over de richting die de samenleving uitgaat. De samenleving en de economie zijn minder competitief. Voor wie wil, is er ruimte De markt bestaat uit subsidiaire systemen (zoals de vrije markt, ruilhandel, en markom het werk- en leefritme te vertragen. De consumptiecultuur waarbij consumptie statusbepalend was, is ten einde. Functio- ten die sterker gereguleerd zijn). De eigendoms- en bezitsverhoudingen in het economisch systeem zijn gericht naar naliteit, duurzaamheid en welzijn staan centraal. coöperatieve structuren. Er is ook veel minder nood aan privébezit, o.a. door het Mensen hebben een vrije en verzekerde publieke toegang tot allerlei vormen van kennis, vorming en onderwijs, kunst en cultuur, gezondheids- en nutsvoorzieningen, en goed uitgebouwde voorzieningensysteem en door andere vormen van eigendom. Het geldsysteem staat ten dienste van de samenleving. mobiliteit.

DE WAARDEN EN PATRONEN VAN ONZE DUURZAME SAMENLEVING. LES VALEURS ET LES MODÈLES DE NOTRE SOCIÉTÉ DURABLE.

persONA 1

geDrAg

persONA 4

persONA 2 persONA 3

persONA 5

COmpOrTemeNTs

Overheid biedt een globaal kader dat actief burgerschap stimuleert minder rigide maatschappelijke segmentatie vervagend verschil stad-platteland zelfvoorzienende lokale gemeenschappen Beperktere mobiliteitsnoden efficiënte omgang met natuurlijke hulpbronnen door nieuwe technologieën emanciperend onderwijs ruilsystemen en complementaire munten

Les autorités offrent un cadre global qui stimule la citoyenneté active Les cloisonnements sociéteaux sont moins rigides La différence entre villes et campagnes s’estompe Les communautés locales pourvoient à leurs besoins Les besoins de mobilité sont limités La technologie permet une utilisation efficace des ressources naturelles L’enseignement émancipe sysèmes d’échanges et monnaies complémentaires

pATrONeN

Complexiteit en diversiteit Actieve conflicthantering vooruitgang op mensenmaat, geleidelijkheid Dynamisch evenwicht erkenning van grenzen Billijkheid en rechtvaardigheid Authenticiteit van behoeften sufficiëntie verbondenheid respect voor de andere, dialoog, democratie

Complexité en diversité gestion pro-active des conflits progrès à l’échelle humaine, progressivité, equilibre dynamique respect des limites equité et justice Authenticité des besoins suffisance reliance respect des autres, dialogue, démocratie

WAArDeN

En 2010, des pionniers de la société civile flamande ont créé un réseau pour impulser une dynamique de transition en Flandre. Ce réseau a entrepris d’élaborer une vision d’avenir pour une société durable. On peut relever beaucoup de points communs entre cette démarche et celle qui fait l’objet du présent rapport, en termes de valeurs et modèles pour une société durable.

mODèLes pOur uNe sOCIéTé DurABLe, seLON Le TrANsITIe NeTWerk mIDDeNveLD «L’objectif du Transitie Netwerk Middenveld est une société où la qualité de vie humaine est élevée, sûre et socialement juste. Elle évolue dans les limites des capacités terrestres. Elle présente une stabilité économique et une vie sociale et culturelle riche. C’est un monde pacifique basé sur une solidarité internationale forte ». La société durable, selon le Transitie Netwerk Middenveld Voici un aperçu de ces similitudes. La société reconnaît la valeur intrinsèque de notre environnement et le respecte. Cela signifie notamment que le cycle de vie des matériaux est bouclé, autant que possible ; que la biodiversité est protégée et que le système énergétique est basé sur les renouvelables. La capacité de charge écologique est équitablement répartie à l’échelle mondiale. La société et l’économie sont moins compétitives. Ceux qui le souhaitent peuvent ralentir leur rythme de travail et de vie. C’en est fini de la culture consumériste, dans laquelle la consommation est socialement déterminante. Fonctionnalité, durabilité et bien-être sont essentiels.

mODèLes

vALeurs

Un accès libre et public est garanti pour toutes sortes de connaissances, pour la formation et l’éducation, les arts et la culture, la santé, les services d’intérêt général et la mobilité. La prospérité est reconnue mondialement et correctement redistribuée, via un revenu minimum, une tension salariale limitée entre hauts et bas revenus, et une sécurité sociale étendue. La société civile est active. Beaucoup de gens sont impliqués et se sentent responsables de l’organisation de la société. Le système politique est constitué d’institutions à différents niveaux de pouvoir avec les administrations correspondantes, pour traiter les questions politiques au niveau ad hoc. Le rôle actif du gouvernement se joue de diverses façons. Selon les situations, il oriente, il facilite ou est un des acteurs dans un fonctionnement en réseau. La concertation sociale tient une place importante dans la démocratie économique. Les médias, indépendants et critiques, sont un des espaces importants qui permettent un débat public sur les orientations de la société. Le marché se compose de systèmes complémentaires (tels que le libre marché, le troc et des marchés plus régulés). Les rapports de propriété et de biens dans le système économique sont régis par des structures coopératives. La propriété privée n’est plus du tout un « must », du fait que le logement est assuré et qu’il y a d’autres formes de propriété. Le système monétaire est au service de la société. 26


3. De weg naar de duurzame samenleving. In de laatste workshop werden de tussenliggende stappen tussen vandaag en de voorgestelde duurzame samenleving in 2050 beschreven. Er zijn verschillende scenario’s denkbaar voor een dergelijke overgang. Het crisisscenario, waarbij de samenleving doorheen een diepe crisis gaat vooraleer duurzaam te worden, werd aan de kant geschoven. Niet omdat dit niet realistisch is, maar omdat dit vanuit evidente redenen niet het gewenste scenario is. Daarnaast zou een diepe crisis de noodzakelijke verandering nog urgenter maken, waardoor er geen tijd meer zou resten voor een doordacht uitgewerkte set maatregelen richting duurzame samenleving. Onze werkhypothese is dus een relatief beheersbare en gecontroleerde overgang naar een duurzame samenleving, al kan het eindresultaat wel radicaal anders zijn dan de huidige maatschappij. In de Nederlandstalige groep leidde het debat eerst tot maatregelen of interventies die we kunnen catalogiseren op het niveau van de patronen in de ijsbergmetafoor. Er werd gezocht naar cruciale hefbomen om onze maatschappij het duurzame pad op te sturen. Deze worden eerst besproken. Daarna gaan we voort met concrete aanbevelingen uit de beide taalgroepen.

vrije ruimte espace libre

persoonlijk personnel

Een centrale hefboom blijkt de creatie van vrije ruimte te zijn. Ruimte om experimenten op te zetten en om de bestaande (denk)kaders te doorbreken. Deze nood aan vrije ruimte kan op zeer diverse manieren vertaald worden: • Op institutioneel vlak moet de overheid ruimte scheppen, waarin zowel burgers als bedrijven veelal lokale sociaal-technische experimentenkunnen opzetten. Dit zijn experimenten die zich niet beperken tot een louter technische verbetering (het zogenaamde efficiëntie pad in strikte zin), maar die ook aandacht hebben voor sociale innovatie. Het spreekt voor zich dat dit binnen een strikt kader moet gebeuren, dat onze sociale en ecologische grenzen respecteert. De bestaande sociale en ecologische wetgeving zal strenger moeten, maar moet eenvoudiger hanteerbaar en implementeerbaar worden. Dit vraagt een nieuwe rol van de overheid. Als richting gever moet zij duidelijke, strikte grenzen afbakenen en deze bewaken, maar als facilitator moet zij ruimte laten voor (eigen) initiatief en participatie. • Op sociaal vlak moet de échte uitwisseling en dialoog tussen mensen meer gewaardeerd worden. Begrip, empathie, solidariteit en leren van mekaar zijn belangrijke eigenschappen waar we vandaag te snel aan voorbij gaan. • Op ecologisch vlak moeten naast de blijvende noodzaak voor (grondstof)efficiëntie, sufficiëntie en spaarzaamheid op een gelijkwaardige manier benaderd worden. Een daling van de ecologische voetafdruk in het Noorden creëert bovendien ook ruimte voor de noodzakelijke menselijke ontwikkeling in het Zuiden.

institutioneel institutionnel

leren apprendre

Patronen

• Op persoonlijk vlak mogen burgers de angst niet laten overheersen op andere, positieve, gevoelens. De omslag naar een duurzame samenleving zal zeker ook negatieve gevolgen hebben, maar een positieve ingesteldheid, eerder dan weigerachtigheid, kan ons helpen los te komen uit onze vastgeroeste patronen en echte verandering te initiëren.

sociaal social

• Op het vlak van leren moet, zowel binnen het reguliere onderwijs als binnen het volwassenenonderwijs en andere vormingscentra, kritisch denken en omgaan met complexe systemen gestimuleerd worden. Dit denken zal ons de nodige competenties aanleveren om cruciale systemische hefbomen in onze maatschappij te identificeren.

ecologisch écologique 27

3. Comment tracer le chemin vers cette société durable ? Lors du dernier atelier, nous avons décrit les étapes à franchir d’ici 2050. D’emblée, le scénario de crise majeure fut écarté, non qu’il soit improbable mais il n’est évidemment ni souhaité, ni très intéressant à anticiper (une crise majeure relève plus de l’urgence. Notons que ses conséquences rendent en général le changement encore plus urgent). L’hypothèse de travail est donc une évolution relativement maîtrisée et contrôlée, quoique radicale, vers la société durable telle qu’imaginée en 2050. Dans le groupe néerlandophone, il fut d’abord question de mesures ou d’interventions qui, dans la métaphore de l’iceberg, relèvent des modèles. Il s’agissait de trouver les principaux leviers pour conduire la société vers la durabilité. Les recommandations qui suivent regroupent ce qui a été dit dans les deux groupes linguistiques.

Modèles Un levier central est la création d’un espace de liberté pour des expérimentations qui ne rentrent pas dans les schémas habituels. Ce besoin d’espace peut être illustré de diverses façons: • Au niveau institutionnel, les autorités doivent rendre possibles les expériences socio-techniques que voudraient mener, localement surtout, des citoyens ou des entreprises. Ces expériences ne se limitent pas à des améliorations purement techniques (visant l’efficacité stricto sensu), elles relèvent aussi de l’innovation sociale. Il va sans dire que cela nécessite un cadre rigoureux pour garantir le respect de balises sociales et environnementales. Il faut renforcer la législation actuelle quant aux aspects sociaux et environnementaux, tout en la rendant plus facile à comprendre et à réaliser. Voilà qui modifie le rôle du gouvernement. En tant qu’instance dirigeante, il doit définir des limites claires et strictes et veiller à leur respect. En tant que facilitateur, il doit ménager de la place pour l’initiative et la participation. • Sur le plan social, l’échange réel et le dialogue entre les gens doit être mieux valorisé. Compréhension, empathie, solidarité et apprentissage mutuel sont des qualités importantes, trop peu considérées de nos jours. • Sur le plan écologique, il s’agit d’accorder une importance égale, d’une part, au besoin constant d’efficacité dans l’utilisation des ressources, et d’autre part à la suffisance et à la sobriété. Ceci compte tenu que la réduction de l’empreinte écologique au Nord libère de l’espace pour le développement humain nécessaire dans le Sud. • Sur le plan personnel, les citoyens ne doivent pas laisser leurs angoisses les accaparer au point qu’il ne reste plus de place pour des sentiments positifs. Certes, le changement peut avoir des conséquences négatives. Mais une attitude positive, plutôt que de la réticence, peut nous aider à nous débarrasser de schémas rigides. • Sur le plan éducatif, tant dans l’enseignement que dans la formation continuée ou l’éducation populaire, il faut stimuler la pensée critique et le traitement de systèmes complexes. Ce faisant, nous nous doterons des compétences nécessaires pour identifier les leviers systémiques essentiels.

28


Er zijn echter heel wat tegenwerkende krachten die de ontwikkeling van vrije ruimte voor duurzame verandering belemmeren. Zo verdedigt een krachtige lobbymacht de gevestigde belangen van de neoliberale economie. Dit denken over onze neoliberale economie is diep in onze samenleving doorgedrongen, zodanig dat heel wat andere aspecten van onze samenleving ook geëconomiseerd worden. Zo is onze focus op een gezond lichaam in de eerste plaats gericht op zo lang mogelijk productief blijven. Het gezegde Mens sana in corpore sano wordt zo geperverteerd. Gezondheid staat ten dienste van competitiviteit in plaats van bij te dragen aan het welzijn van de samenleving.

Deze angstmachine, die al te vaak de verdedigers van de status quo in de kaart speelt, moet tegengegaan worden om echte verandering op gang te brengen. Gelukkig zijn er ook heel wat kansen voor verandering. Door verandering voor te stellen als een avontuur in plaats van als een bedreiging worden mensen vanzelf al enthousiaster. In een daadwerkelijk participatieve democratie kan eenieder zijn bijdrage leveren aan de overgang naar een duurzame samenleving.

Het G1000-initiatief toonde duidelijk aan dat de vraag om meer participatie en een betere overheid leeft bij de bevolking. Participatie mag echter niet ontaarden in een Het voorbeeld van de financiële crisis toont anderzijds weer pijnlijk aan dat de werke- kakafonie aan meningen en is op zichzelf niet zonder meer instaat oplossingen te lijke macht niet langer bij onze nationale of lokale overheden ligt. Onze democratie vinden voor hardnekkige systeemfouten. Participatie moet daarom gecombineerd worden met instrumenten als transitiemanagement en systeemdenken, waarmee de wordt uitgehold en wat er nog rest aan beleidsruimte wordt ingevuld door een monomane technocratie, die ofwel overgeleverd is aan de grillen van de markt ofwel afgelopen jaren ervaring is opgebouwd. het radicale vrijemarktdenken propageert. Staats-en regeringsleiders nemen cruciale Tot slot kan een duurzame samenleving pas bereikt worden als onze ideeën over beslissingen over de toekomst van de EU, maar hoeven hiervoor nauwelijks rekenschap af te leggen aan de Europese burgers. maatschappelijk succes veranderen. Welzijn en niet rijkdom moet de maatstaf van ons streven zijn! Tot slot worden burgers voortdurend geïntimideerd met apocalyptische doemscenario’s, van terrorisme tot klimaatopwarming. Hieraan maken ook ngo’s zich soms schuldig. Hun waarschuwingen zijn meestal terecht, maar kunnen verlammend werken en bieden burgers vaak niet veel perspectief om zelf stappen te zetten.

Deze kansen en bedreigingen voor de duurzame samenleving hebben we samengevat in een kort manifest: Neen aan: De macht van gevestigde belangen De economisering van de samenleving Een overheid die haar taak niet kan of wil vervullen De uitgeholde democratie De angstmachine Welzijn als maatstaf Spaarzaamheid en sufficiëntie

Ja aan: Vrije ruimte voor sociale, economische en technologische experimenten Ruimte voor dialoog en reflectie Kritisch denken Persoonlijke gevoelens Verandering als avontuur

29

Il y a évidemment de nombreuses forces contradictoires qui freinent le développement de l’espace nécessaire au changement pour plus de durabilité. Ainsi, de puissants lobbies défendent les intérêts établis de l’économie néo-libérale. La conception de cette économie néo-libérale est profondément ancrée dans nos sociétés, de sorte que de nombreuses pratiques sociales ont été marchandisées. Le bon sens du proverbe « mens sana in corpore sano » s’en trouve perverti par la nécessité de garder la santé afin de rester productif le plus longtemps possible dans un système compétitif. Nous pourrions au contraire en profiter pour soutenir notre communauté.

Une des conditions importantes pour permettre le changement sera de s’inscrire en faux contre cette machine à angoisse qui n’arrange que trop bien ceux à qui profite le statu quo.

Par ailleurs, l’exemple douloureux de la crise financière nous a fait percevoir que le vrai pouvoir n’est plus détenu par nos gouvernements. Notre démocratie est érodée et l’espace politique restant est accaparé par une technocratie braquée sur les caprices du marché. Les gouvernants prennent des décisions cruciales sur l’avenir de l’UE, sans prendre la peine de rendre des comptes aux citoyens.

L’initiative du G1000 a clairement montré une demande de la population pour plus de participation et pour une meilleure gouvernance. La participation ne doit pas dégénérer en une cacophonie d’opinions et n’est pas en soi une méthode miracle pour trouver des solutions aux défaillances du système. Elle doit donc être combinée à des outils tels que le ‘transition management’ et la pensée systémique, qui ont été expérimentés ces dernières années.

Et pour finir, les citoyens sont constamment confrontés à des scénarios apocalyptiques, qu’il s’agisse d’accidents, de terrorisme ou du réchauffement climatique. Reconnaissons que les ONG participent à cette névrose collective. Leurs avertissements sont souvent justes, mais peuvent avoir un effet paralysant, sans offrir de perspectives ni même un début de solution.

Heureusement, il y a aussi beaucoup d’opportunités de changement. Présenter celuici comme une aventure plutôt que comme une menace suscitera l’enthousiasme. Dans une véritable démocratie participative, chacun peut apporter une contribution à la transition vers une société durable.

Enfin, une société durable n’est possible que si nous révisons notre conception de la réussite sociale. La mesure doit en être le bien-être et non la richesse!

Ces opportunités et menaces pour la société durable ont été résumées dans un bref manifeste : Non Au pouvoir d’intérêts établis À la marchandisation de la société À des autorités qui ne peuvent ou ne veulent pas remplir leur mission À une démocratie vidée de sa substance À la machine à angoisse

Oui : À de l’espace pour des expérimentations sociales, économiques et technologiques À de l’espace pour le dialogue et la réflexion À la pensée critique Aux sentiments personnels Au changement vécu comme une aventure Au bien-être comme indicateur À la sobriété et à la suffisance

30


Aanbevelingen Een aantal van de aanbevelingen zullen heel utopisch lijken voor de huidige regering of voor de samenleving als geheel, ondanks dat bepaalde organisaties ze al geruime tijd op de agenda pogen te plaatsen. Andere aanbevelingen kunnen nu al op heel korte termijn ingevoerd worden. In elk geval zijn het allemaal belangrijke maatregelen die passen in het kader van een langetermijnvisie. We zijn dan ook van mening dat de realisatie van deze aanbevelingen leidt naar de duurzame samenleving, zoals deze beschreven werd door de verschillende persona’s. We vonden het niet meteen wenselijk of geschikt om een concrete timing voor de uitvoering van deze maatregelen tussen nu en 2050 vast te leggen.

Dit manifest dat de uitdagingen in eerder sloganeske taal voorstelt, biedt echter nog geen concrete ideeën voor verandering aan. Aan de deelnemers van de workshops werd daarom gevraagd om te verbeelden dat zij de ministerraad waren en concrete beleidsmaatregelen mochten voorstellen. Welke beslissingen zouden zij aan hun collega’s willen voorstellen? Hierbij houden we voor een groot stuk rekening met het beleidsniveau (federale staat) en de beperkingen die we in de huidige tijd ondervinden. De maatregelen die in onderstaande lijst worden voorgesteld, kunnen rekenen op een grote consensus onder de verenigingen die deelnamen aan de workshops. Toch is over sommige nog discussie mogelijk, in het bijzonder wat betreft de praktische uitwerking ervan. Bovendien werden sommige maatregelen enkel voorgesteld in één van de twee taalgroepen zonder dat er tijd was om ze in de andere groep te bespreken. We willen er ook op wijzen dat in de verschillende memoranda van de leden van beide koepels, of in aanbevelingen van bestaande platformen uit het middenveld, er heel wat aanbevelingen terug te vinden zijn, die ons op het pad naar een duurzame samenleving kunnen brengen. We geven daarom ter illustratie in bijlage een heel aantal verwijzingen naar deze bestaande documenten mee. Een Inclusieve samenleving: Sociale inclusie 1. Ongelijkheid wordt structureel weggewerkt. Inkomens en vermogens worden herverdeeld via werkgelegenheidsbeleid (waardig werk i.p.v. onzekere jobs), fiscaal beleid (zie punt 16) en gelijkekansenbeleid. 2. Dienstbaarheid aan de samenleving is een belangrijke waarde. Daarom zou er een soort van burgerdienst moeten ingevoerd worden. Tijdens de burgerdienst komen mensen in contact met een sociale context, waarmee ze anders niet in aanraking komen. Hun waarden en normen worden bevraagd. De burgerdienst kan ook een manier zijn om bepaalde diensten die onbetaalbaar zijn/worden voor de samenleving, toch te laten uitvoeren. Best wordt die burgerdienst elk jaar herhaald. Jongeren starten met een eenmalige burgerdienst van een jaar. Daarna wordt elk jaar twee weken burgerdienst geleverd. 3. Om energiearmoede tegen te gaan werkt de federale overheid samen met de regio’s begeleidende maatregelen uit die eco-renovaties (met focus op energie) stimuleren. Deze maatregelen compenseren ervoor dat subsidies tot nu toe vooral de huiseigenaren bevoordeelden. 4. Immigratie: Vrij verkeer van personen wordt toegelaten voor de burgers van een aantal EU-buurlanden, met als uiteindelijke doel dit uit te breiden naar andere regio’s in de wereld. Doorheen de geschiedenis heeft migratie altijd een belangrijke bijdrage geleverd aan de vermindering van de ongelijkheid. Studies tonen aan dat migratie in de eerste plaats de gastlanden ten goede komt, net als de immigranten zelf. Hoewel de Europese grenzen officieel reeds 40 jaar gesloten zijn voor economische migratie, is die altijd blijven doorgaan, maar onder onmenselijke omstandigheden. Vrijheid van verkeer kent aan de migranten opnieuw het recht toe om te vechten tegen onrecht, vermindert de ongelijkheid bij ons en tussen Noord en Zuid, en bevordert de mensenrechten. 5. Inspanningen van burgers om maatschappelijke meerwaarde te creëren, naast louter betaalde arbeid, moeten gehonoreerd worden, bv. fiscaal of via complementaire munten. Dit moet meer evenwicht brengen in de verschillende taken en rollen die er in onze maatschappij te vervullen zijn. Uitkeringsgerechtigden moeten de volle kans krijgen om aan zulke systemen deel te nemen. Een inclusieve samenleving - Volksgezondheid – Bescherming van het leefmilieu – Biodiversiteit 6. De overheid verbiedt de verkoop van producten waarvan bewezen is dat ze schadelijke elementen bevatten voor de menselijke gezondheid of voor het leefmilieu, zoals producten die de hormoonhuishouding verstoren. Producten die op basis van hun samenstelling getest moeten worden op veiligheid (bv. producten met nanopartikels), mogen niet verhandeld worden zolang dergelijk bewijs niet geleverd is.

31

Recommandations Ce manifeste, qui présente les défis sous forme de slogans, n’offre cependant pas d’idées concrètes pour permettre le changement. Les participants aux ateliers ont donc été invités à imaginer qu’ils formaient un conseil des ministres amené à prendre des mesures concrètes. Quelles décisions proposeraient-ils à leurs collègues? Ceci compte tenu du niveau de pouvoir concerné (Belgique fédérale) et des contraintes d’une époque encore très proche de la nôtre...

Certaines de ces revendications paraissent utopiques pour le gouvernement actuel ou pour l’ensemble de la société, alors qu’elles sont réclamées de longue date par certaines organisations. D’autres semblent pouvoir être mises en œuvre rapidement. En tout cas, ce sont toutes des mesures importantes dans une perspective de vision à long terme. Nous considérons donc que, globalement, leur réalisation nous acheminera vers la société durable telle que décrite à travers quelques « personas ». Nous n’avons pas jugé possible ni souhaitable de définir un timing précis de la mise en œuvre de ces mesures d’ici 2050.

Les mesures citées dans la liste ci-dessous bénéficient d’un large consensus parmi les représentants du monde associatif qui ont participé aux ateliers. Cependant, certaines d’entre elles peuvent encore faire l’objet de débats, notamment dans leurs modalités d’application pratiques. Signalons aussi que certaines de ces propositions émanent uniquement de l’un des deux groupes de travail (francophone ou néerlandophone) sans que nous ayons eu le temps d’en discuter dans l’autre. Pour poursuivre le débat sur ces mesures, on se référera aux mémorandums des associations membres et aux revendications concertées des plateformes associatives existantes, reprises en annexe. Société inclusive – Inclusion sociale 1. On s’attache désormais à éliminer les inégalités de façon structurelle : redistribution des revenus et des richesses, au travers des politiques de l’emploi (visant à transformer les emplois précaires en emplois décents), des politiques fiscales (cf. point 16) et de l’égalité des chances. 2. Le service à la collectivité est une valeur importante. C’est pourquoi une sorte de service civil pourrait être instauré. Il permettrait à chacun d’appréhender un contexte social ignoré autrement, ce qui favorise la remise en question. De la sorte, certains services impayables pourraient être rendus à la société. Les jeunes commenceraient par un service civil d’un an, ensuite ce service civil pourrait faire l’objet d’un rappel de deux semaines chaque année. 3. En vue de contrer la paupérisation énergétique, le gouvernement fédéral fixe avec les Régions les mesures d’accompagnement ad hoc permettant l’éco-rénovation énergétique. Il sera tenu compte du fait que jusqu’à présent, les mesures dans ce domaine profitent surtout aux propriétaires, pour compenser cet état de fait. 4. La liberté de circulation est établie avec un nombre déterminé de pays voisins de l’Union européenne, dans une perspective d’extension progressive à d’autres régions de la planète. En effet, à travers l’histoire, les migrations ont toujours fait partie de régulateurs permettant entre autres la réduction des inégalités. Les études montrent qu’elles bénéficient principalement aux pays de destination, ainsi qu’aux migrants eux-mêmes. Malgré la fermeture officielles des frontières européennes à l’immigration économique depuis près de 40 ans, ces migrations ont continué à se dérouler, mais dans des conditions infrahumaines. En établissant la liberté de circulation, l’UE se réarroge le droit de réguler dans les faits les conditions des migrations, pour lutter contre les zones de non-droit, diminuer les inégalités chez nous et entre Nord et Sud et promouvoir l’accomplissement des droits humains. 5. Les efforts des citoyens pour créer de la valeur sociale, en plus du travail rémunéré, doivent être soutenus soit fiscalement, soit par des monnaies complémentaires. Ceci afin de mieux équilibrer les différentes tâches et rôles que nous jouons dans la société. La participation des allocataires sociaux à de telles activités doit être rendue possible. Société inclusive – Santé publique - Protection de l’environnement – Biodiversité 6. Le gouvernement interdit la mise sur le marché des produits dont il est avéré qu’ils contiennent des éléments nocifs pour la santé humaine ou pour l’environnement, tels que les perturbateurs endocriniens ou des produits dont la composition nécessite une preuve de leur innocuité (ex. produits qui contiennent des nanoparticules), tant que leurs fabricants ne fournissent pas une telle preuve.

32


Bescherming van het leefmilieu – Biodiversiteit 7. Verweving en multifunctionaliteit worden de norm in het beheer van de openbare ruimte. Natura 2000-gebieden worden gerespecteerd. Bescherming van het leefmilieu – Klimaatverandering 8. Een ambitieus internationaal klimaatakkoord, met als doelstelling een reductie van 80 tot 95% van de broeikasgasuitstoot tegen 2050, blijft absoluut noodzakelijk. Om die doelstelling te behalen is tegen 2020 reeds 30 tot 40 % reductie vereist in vergelijking met 1990. Externe compensatiesystemen moeten zoveel mogelijk vermeden worden. Deze doelstelling vereist dus: • Een sociaal rechtvaardige overgang naar een lagekoolstofeconomie, in dialoog met alle maatschappelijke actoren. • De creatie van groene jobs, in het belang van de werknemers en in het kader van collectieve arbeidsovereenkomsten. • Een duidelijke financiering voor klimaatbeleid in het Zuiden en de overdracht van de noodzakelijke technologie en kennis. • Een herevaluatie van de ontwikkelingsmechanismen, en in het bijzonder de Clean Development Mechanismen, op hun bijdrage aan duurzame ontwikkeling. • Een adequaat antwoord op ontbossing en extreme weersomstandigheden. Economische Ontwikkeling, inclusief duurzame productie en consumptie- Energie 9. Op Belgisch en federaal niveau moeten consumptiedoelen(maximale limieten) vastgelegd worden voor de komende 15 jaar om verspilling van energie en grondstoffen (bv. via wegwerpverpakking) tegen te gaan. In samenspraak met de betrokken partijen worden indicatoren opgesteld om op te volgen of de doelstellingen behaald worden. 10. Complementair aan consumptiedoelstellingen zou het verboden moeten worden om niet-duurzame producten op de markt te brengen (dit zijn producten die de externe sociale en milieukosten niet geïnternaliseerd hebben).Dit kan via strenge productnormen bereikt worden. Parallel zet de federale overheid een programma op om de doelgericht geplande veroudering van producten tegen te gaan en stelt ze een nationaal Cradle to Cradle-plan op. Dit plan heeft als doelstelling om de circulaire economie in alle sectoren te verspreiden: niet enkel op het niveau van de grootschalige industriële productie, maar evengoed op niveau van artisanale productie, KMO’s en kleinhandel. Nieuwe banen bij bedrijven actief in hergebruik en recyclage moeten via de collectieve arbeidsovereenkomsten van de betrokken sectoren respecteren. 11. CO2-quota per individu of per gezin: • Deze pogen om net zoals voor de bedrijven, ook voor de gezinnendeCO2-consumptie in lijn te brengen met de draagkracht van de aarde. Overschrijding van de toegewezen quota zou belast worden. Het quotastelsels zou wel rekening houden met de grootte en specifieke behoeften van elk gezin. • Deze maatregel kan echter de dualisering in de maatschappij versterken en de situatie van de meest kwetsbare gezinnen nog verslechteren, hoewel bepaalde modellen toch een tegengesteld effect hebben aangetoond. De ervaring met CO2-quota’s in de industrie pleit alleszins tegen het verhandelen van quota’s tussen particulieren. Gezien de twijfels moet prioriteit gegeven worden aan collectieve maatregelen, zoals productnormen (zie punt 10). De verantwoordelijkheid moet niet volledig bij het individu gelaten worden. • Gezien de mogelijke perverse effecten van CO2-quota, als ze gepaard gaan met een markt, wordt voorgeteld om een koolstof tax in te voeren. Deze zou zich eerst richten op de meest vervuilende sectoren en zich vervolgens uitbreiden naar andere sectoren. Waar deze tax reeds bestaat (bv. voor de Europese luchtvaartindustrie vanaf 1 januari 2012) wordt ze geëvalueerd en waar nodig versterkt. • Een andere mogelijkheid is het invoeren van een ‘energiemunt’ met variabele wisselkoersen volgens inkomen (hoe rijker men is, of hoe meer men consumeert, hoe meer men moet betalen voor energie).

33

Protection de l’environnement – Biodiversité 7. La gestion différenciée des espaces publics devient la norme. La dynamique des zones Natura 2000 est amplifiée. Protection de l’environnement – Changement climatique 8. Tout en poursuivant les efforts de la communauté internationale pour conclure un accord international ambitieux pour le climat, et en vue d’atteindre 80 à 95 % de réduction des émissions de gaz à effet de serre (GES) d’ici 2050, 30 à 40 % des émissions de GES doivent être réduites à l’horizon 2020 par rapport à 1990 en évitant au maximum les systèmes de compensations. Il faut donc assurer : Une décarbonisation rapide de l’économie (cf. points suivants) par le biais d’une transition socialement juste, en dialogue avec les acteurs sociétaux • La création d’emplois verts dans le cadre des conventions collectives et dans l’intérêt des travailleurs • Le financement des politiques climatiques au Sud et le transfert des technologies nécessaires • La réévaluation des mécanismes de développement propre • Une réponse adéquate aux phénomènes climatiques extrêmes et la lutte contre la déforestation. Développement économique, consommation durable et modèles de production – Energie 9. Aux niveaux belge et international, des objectifs de limites de consommation sont fixés pour les 15 années à venir. Ex. limiter la déperdition d’énergie et de matière dans les jetables. La mise en œuvre de la mesure sera suivie au moyen d’un tableau de bord dûment concerté avec les parties prenantes. 10.Complémentairement aux objectifs de limite de consommation, il sera désormais interdit de mettre sur la marché de biens non durables (qui n’ont pas internalisé les externalités sociales et environnementales négatives) via, notamment, les normes de produits. Parallèlement, l’État Fédéral prendra des mesures en vue de déprogrammer l’obsolescence organisée et formulera un Plan National « cradle to cradle » pour généraliser l’économie circulaire dans tous les secteurs : non seulement au niveau de la production industrielle, mais aussi des artisans, PME et petits commerçants. La création d’emplois dans les entreprises actives dans la réutilisation et le recyclage doit respecter les conventions collectives des secteurs concernés. 11. Quotas de CO2 par individu ou par ménage : • Ceux-ci impliquent de comptabiliser toute la consommation des ménages comme des entreprises. Le dépassement du quota serait taxé. Le quota tiendrait compte de la dimension du ménage et de ses besoins spécifiques. • Cette mesure risque néanmoins de renforcer la dualisation et la précarité des moins nantis, même si certaines simulations ont montré l’effet inverse. En tout cas, l’expérience du développement de l’échange des quotas d’émissions industrielles plaide pour interdire l’échange de quotas d’émissions de GES entre particuliers. Dans ce contexte, priorité doit être donnée aux mesures visant une régulation collective (ex. normes de produits, cf. point 10) pour ne pas laisser aux particuliers toute la responsabilité des changements à opérer. • Vu les effets pervers prévisibles d’une telle mesure dès lors qu’elle s’accompagnerait d’un marché des quotas, il est donc proposé d’instaurer une taxe carbone, en ciblant prioritairement les secteurs les plus polluants et en l’étendant ensuite à d’autres secteurs. Là où elle existe déjà (ex. transport aérien en Europe depuis le 1er janvier 2012), elle est évaluée, voire renforcée. • Autre possibilité : une monnaie énergétique présentant des taux de change variables selon le revenu (plus on est riche et plus on a consommé, plus on paie l’énergie). • Une fiscalité qui oriente les investissements.

34


12. 100% hernieuwbare energie tegen 2050, dit betekent dat: • Rationeel energiegebruik (in technologie, infrastructuur, materialen) aan de basis moet liggen van elke beslissing. • Dankzij doordachte ruimtelijke ordening geschikte ruimte voor energieproductie wordt voorzien en de nood aan wegtransport gevoelig wordt verminderd. • Het elektriciteitsnet intelligent beheer toelaat (smart grids). Over-of onderproductie van energie wordt opgevangen door energieopslag (bv. via systeem van water oppompen en turbines) en door energieverbruik af te stemmen op de productie van het moment. De capaciteit van de netten tussen de landen in Europa moeten sterk verhoogd worden. • Nieuwe infrastructuur voor opslag van energie (elektriciteit, warmte) en warmtenetwerken ontwikkeld moeten worden. • De import van energie aan duurzaamheidscriteria moet voldoen (groene stroom, biomassa). • Een modern reglementair kader ontwikkeld moet worden dat decentralisatie en korte circuits stimuleert. • Onderzoek gestimuleerd moet worden dat de energietransitie ondersteunt. • Fiscaliteit hervormd moet worden zodat groene investeringen gestimuleerd worden. Economische Ontwikkeling, inclusief duurzame productie en consumptie- Transport en wonen 13. De overheid herziet het stedenbeleid en brengt het in lijn met het transportbeleid: • Ontwikkeling van criteria voor de verdichting van steden en opnieuw leefbaar maken van kleine dorpen. • Vernieuwde aandacht voor lokaal openbaar vervoer 14. De overheid besteedt opnieuw aandacht aan publieke woningbouw (met inbegrip van sociale woningen) met duidelijke duurzaamheidsdoelstellingen Economische Ontwikkeling, inclusief duurzame productie en consumptie–Voeding 15. Er wordt een Nationaal Plan voor Voedselsoevereiniteit uitgewerkt dat veerkrachtige voedingssystemen ontplooit. Eerste maatregelen: • Landbouwhervorming die de landbouwgronden herverdeelt en voorziet in autonome en waardige jobs, zowel in de productie, de verwerking als de distributie. • Invoering van landbouwpraktijken die de biodiversiteit, de natuurlijk hulpbronnen en het dierenwelzijn beschermen. Agro ecologie wordt de norm en stadslandbouw wordt sterk gepromoot. • Relokalisatie van de landbouw dankzij steun voor de korte keten en een beperking vande internationale handel in voedingsproducten (import en export worden bepaald door de noden en niet door de markt). • De landbouw moet in de eerste plaats voedsel produceren. Biomassa kan complementair gevaloriseerd worden als energiebron, maar dat is niet prioritair. • Regulering van de grondstoffenmarkten zoals de graanmarkt, om deze te beschermen tegen speculatie, prijsvolatiliteit en dumping. Op Europees niveau moet ervoor gepleit worden dat: • Het GLB zo hervormd wordt zo dat het bovengenoemde uitdagingen kan waarmaken. • Voorraadbeheer weer in handen van de overheid komt. • De wereldhandelin landbouwproducten niet meer wordt bepaald door de WTO, maar door de FAO. • Water, nog steeds een publiek goed in België, ook in de toekomst publiek beheerd kan blijven. Dit model moet op internationaal niveau de norm worden. Middelen ter implementatie -Economisch beleid 16. De fiscaliteit wordt hervormd, gebaseerd op de volgende principes: iedereen gelijk voor de fiscus, progressieve belastingen, verzachten van de belasting op kleine inkomens en vermogens & opheffen van het onevenwicht tussen belasting op arbeid en kapitaal. • Maatregelen op Belgisch niveau: progressieve belastingen (opnieuw invoerenvan de hogere schalen), vereenvoudiging en beperking van belastingaftrek, herziening van de notionele intrest, versterking van de strijd tegen de fiscale fraude (met name door de belastingsadministratie te versterken), ophef van het bankgeheim, belasting op de meerwaarde op aandelen, obligaties en opties, belasting op grote vermogens. 35

12. Mise en oeuvre du plan « 100 % d’énergies renouvelables en 2050 », en étroite concertation avec les Régions, ce qui implique: • L’Utilisation Rationnelle de l’Energie (technologie, infrastructure, matériaux, comportement) à la base de toute prise de décision. • Un aménagement du territoire qui organise l’espace pour la production d’énergie et qui induit moins de besoins de transport routier. • Des réseaux électriques permettant une gestion intelligente (smart grid), des solutions de stockage réel (ex. pompage/ turbinage) et virtuel (gestion des consommations). En Europe, les capacités d’interconnexion entre Etats membres doivent être fortement augmentées. • Des infrastructures de stockage de l’énergie (électricité, chaleur) et des réseaux de chaleur;. • Des critères de durabilité pour les importations (électricité verte, biomasse). • Un cadre réglementaire moderne favorisant la décentralisation et les circuits courts. • Une recherche qui sert la transition énergétique. • Une fiscalité qui oriente les investissements. Développement économique, consommation durable et modèles de production – Transport et logement 13. Le gouvernement refonde la politique d’urbanisation en lien avec celle du transport : Mise au point de critères pour redensifier les centres urbains et regrouper les habitats villageois. Redéploiement des transports publics de proximité et au sein des régions. 14. Le gouvernement redéploie l’habitat public (incluant le logement social) avec des objectifs précis de durabilité. Développement économique, consommation durable et modèles de production – alimentation 15. Le Plan National de Souveraineté Alimentaire est adopté. Il vise à garantir la satisfaction des besoins alimentaires via des systèmes alimentaires résilients. Premières mesures : • Réforme agraire pour répartir les terres arables et créer des emplois paysans autonomes et décents dans la production, la transformation et la distribution. • Instauration de méthodes agricoles qui préservent la biodiversité, les ressources naturelles et le bien-être animal. L’agro-écologie devient la norme à atteindre selon un calendrier précis et l’agriculture urbaine est promue. • Relocalisation de l’agriculture via le soutien aux circuits courts et la limitation des échanges internationaux (rationalisation des importations et des exportations en fonction des besoins et non des lois du marché). • Priorité à la fonction alimentaire de l’agriculture (la biomasse doit être valorisée de façon complémentaire et non prioritaire). • Régulation du commerce des denrées de base telles que les céréales pour les protéger de la spéculation, de la volatilité et du dumping. Au niveau européen, tout est mis en œuvre pour que : • la PAC soit réformée pour mieux répondre aux défis précités • la gestion des stocks redevienne une prérogative des États • le commerce agricole mondial ne soit plus régi par l’OMC mais bien par la FAO • la gestion de l’eau, toujours publique en Belgique, le reste et que ce modèle prévale au niveau international. Moyens de mise en œuvre - Gouvernance économique 16. La fiscalité est réformée sur base des principes suivants : égalité devant l’impôt, progressivité de l’impôt, adoucissement de la fiscalité sur les petits revenus et patrimoines, suppression du déséquilibre entre la fiscalité sur le travail et le capital. • Mesures prises au niveau belge : progressivité de l’impôt (rétablissement des tranches supérieures), simplification et limitation des déductions fiscales, révision des intérêts notionnels, renforcement de la lutte contre la fraude fiscale (notamment en renforçant et en réformant l’administration fiscale), levée du secret bancaire, taxation des plusvalues sur les actions, obligations & options, impôt sur les grandes fortunes.

36


Maatregelen op Europees niveau (Ecofin): strijd tegen fiscale dumping, een verhoogde belasting op financiële transacties, financiële transparantie door automatische uitwisseling van informatie tussen nationale autoriteiten en banken. Met deze maatregelen kan de strijd tegen belastingontduiking en belastingparadijzen opgedreven worden, zeker deze in Europa. Misbruik van transfer pricing door transnationale bedrijven moet actief bestreden worden. 17. Om definanciële sector te reguleren worden een heel aantal maatregelen uitgevoerd die reeds sinds 2008 door de civiele maatschappij worden voorgesteld, waaronder: • De scheiding van de taken die een bank kan opnemen • Stimuleren van maatschappelijk verantwoord investeren (bijvoorbeeld de fiscale voordelen van pensioensparen enkel voorbehouden voor duurzame fondsen) en inzetten op het financieren van de transitie naar een sociaal ecologische economie. • De euro moet aangevuld worden met een diversiteit aan lokale munt-en waarderingssystemen. Een ondersteuningsbeleid voor deze systemen wordt opgezet. 18. Hervormen van de bestaande indicatoren: Naar het voorbeeld van de Index of Sustainable Economic Welfare of de Genuine Progress Indicator moet een welzijnsindex ontwikkeld worden die het BBP vervangt als norm voor alle beleid en het opmaken van budgetten. Het BBP kan niet meer de graadmeter voor ons welzijn zijn. Op zijn minst moeten bijkomende indicatoren,zoals de ecologische voetafdruk of de GINI index gebruikt worden. Zij geven een idee van de ecologische impact en de ongelijkheid. Indicatoren voor ongelijkheid moeten daarbij gecombineerd worden meteen inventaris van de persoonlijke vermogens: zowel de roerende goederen (gekoppeld aan opheffen van het bankgeheim) als de onroerende. De indicatoren moeten gekoppeld worden aan expliciete streefcijfers en de resultaten moeten breed en open gecommuniceerd worden. De verhoging van het algemeen welzijn vormt nu al de basis van het beleid in Ecuador, IJsland en Bhutan. 19. Om overconsumptie tegen te gaan wordt reclame beperkt: • Koppelen van de vennootschapsbelasting aan de reclamebudgetten • Het verbieden van reclame in de openbare ruimte en voor niet duurzame producten 20. Lobbying wordt gereguleerd om meer transparantie en evenwicht te krijgen in de mate waarop diverse groepen een invloed hebben op beleidsbeslissingen. In België herziet de overheid de sociale dialoog, waarbij deze uitgebreid wordt met meer actoren uit het maatschappelijk middenveld. 21. Zoals in de voedingssector (zie punt15) worden opnieuw maatregelen voor aanbodregulering ingevoerd. Het doel is om, in functie van de ecologische, sociale en economische noden, vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Die internalisering van sociale en milieukosten zal uiteraard gevolgen hebben voor onze handelspartners, aangezien bepaalde vormen van de lokalisatie of import minder aantrekkelijk zullen worden. Het risico bestaat eveneens dat zonder strikte controle de internationale afvaltrafiek nog zal toenemen, omdat die het mogelijk maakt geïnternaliseerde kosten te ontwijken. De internationale gevolgen van aanbodregulering en kosteninternalisering vragen daarom om een nauwgezette opvolging, zowel vanuit Belgisch als Europees niveau. 22. Maatschappelijk verantwoord ondernemen: Het moet vanaf nu mogelijk zijn om in België een multinational gerechtelijk te vervolgen voor feiten die in een derde land begaan werden Maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt zodanig gepromoot dat het de centrale waarde wordt voor onze economische ontwikkeling. Op die manier zorgen we ervoor dat onze economie niet enkel om het financiële kapitaal draait, maar eerder gericht is op de echte noden van de mensen. Deze andere economie vertaalt zich ondermeer in andere bedrijfsstructuren, zoals coöperatieven, met meer betrokkenheid van de lokale bevolking. Middelen ter implementatie -Onderzoek en ontwikkeling 23. De privileges en voorrechten die uitgaan van een patent worden beperkt, waardoor innovatie volgens het open source-principe wordt gestimuleerd. De vrije uitwisseling van zaden moet wettelijk mogelijk blijven evenals de toegang tot de commons (mondiale publieke goederen).

37

• Mesures prônées au niveau européen (Ecofin): lutte contre le dumping fiscal, renforcement de la taxe sur les transactions financières, transparence financière via l’échange automatique d’informations entre administrations nationales et banques, et par là, lutte contre l’évasion fiscale et les paradis fiscaux, notamment ceux du continent européen ; lutte active contre les abus des prix de transfert pratiqués par les sociétés transnationales. 17. En vue de réguler la finance le gouvernement met en œuvre diverses mesures prônées par la société civile depuis 2008, parmi lesquelles : • La séparation des métiers bancaires • L’incitation aux investissements socialement responsables (ex. en réservant les avantages fiscaux aux seules épargnes-pension socialement responsables) et au financement de la transition vers une société éco-solidaire. • Des mesures sont prises pour permettre qu’à côté de l’euro se développe une diversité de monnaies locales et d’autres systèmes de valeur. 18. Réforme des indicateurs : En s’inspirant de l’Index of Sustainable Economic Welfare et du Genuine Progress Indicator, un indicateur de bien-être doit être développé pour remplacer le PIB comme norme de gouvernance et pour l’élaboration des budgets. Le PIB ne peut plus être l’étalon de notre bien-être. A minima, il doit être complété par l’empreinte écologique et par l’indice Gini. Le tout sera combiné à un inventaire du patrimoine des personnes : mobilier (en lien avec la levée du secret bancaire) et immobilier, dans la perspective d’un cadastre des fortunes. Ces indicateurs doivent être assortis d’objectifs chiffrés et les résultats doivent être communiqués de façon large et transparente. L’amélioration du bien-être général constitue déjà la base de la gouvernance en Equateur, en Islande et au Bhoutan. 19. Le gouvernement décide de limiter la publicité pour freiner la surconsommation : • En liant l’impôt des sociétés à l’importance de leur budget publicitaire. • En interdisant la publicité commerciale dans l’espace public et pour des produits non durables. 20. Les pratiques de lobbying sont régulées, pour plus de transparence et d’équilibre dans les rapports d’influence aux différents niveaux de pouvoir où ces pratiques ont cours. En Belgique, le gouvernement refonde le pacte social en y incluant la société civile et ses diverses composantes. 21.Tout comme dans le secteur alimentaire (cf. point 15), des mécanismes de gestion de l’offre au niveau économique sont réinstaurés pour mieux accorder offre et demande en fonction d’impératifs environnementaux, sociaux et économiques. Il s’agit notamment de gérer les conséquences de l’internalisation des coûts sociaux et environnementaux : certaines délocalisations et importations seront moins attractives. D’autres risquent de s’amplifier (ex. trafic des déchets). Les implications internationales d’une telle évolution nécessiteront un suivi attentif tant au niveau belge qu’européen. 22. Responsabilité sociale des entreprises : Il sera désormais possible de poursuivre en Belgique une multinationale pour des infractions à la justice commises dans des pays tiers. La responsabilité sociale des entreprises est promue de sorte qu’elle devient une valeur centrale de notre développement économique. De cette façon, elle n’est plus orientée par les capitaux financiers mais pas les vrais besoins des gens. L’économie à finalité sociale devient donc la norme, ce qui se traduit notamment en termes de structures de management (ex. les coopératives), avec plus d’implication de la population locale. Moyens de mise en œuvre – Recherche et développement 23. Les prérogatives liées aux brevets sont limitées, ceci afin de favoriser l’innovation via l’open source et de rendre ou de maintenir dans la légalité l’échange libre des semences et l’accès aux "communs" (biens publics mondiaux).

38


24. Onderzoeksgeld wordt geheroriënteerd om sociale innovatie te ontwikkelen. Om niet in ‘groen totalitarisme’ te vervallen en een goed evenwicht te behouden tussen dwingend en stimulerend beleid zet de overheid een wettelijk kader op dat socio-economische en technische experimenteer ruimte biedt (bv.rond complentaire munten, …) In experimenten moet niet alleen aandacht zijn voor het resultaat, maar moet ook geleerd worden uit het proces zelf. Dit vereist ook een nieuwe houding van de subsidiegever en opdrachtgever. 25. Governance: De omslag naar een duurzame samenleving vraagt samenwerking tussen heel diverse actoren. Op lokaal en regionaal niveau wordt er druk geëxperimenteerd met multiactorprocessen, die inwoners, verenigingen, bedrijven, scholen, beleid en administratie willen doen samenwerken rond een duurzame toekomst. Dergelijke processen moeten verder gaan dan oppervlakkige vormen van participatie of informatieverspreiding en zijn nodig op elk schaalniveau. Bovendien moet erover gewaakt worden dat eenieder aan zulke processen kan deelnemen, hetzij individueel, hetzij in vereniging. Middelen ter implementatie -Onderwijs en opleiding 26. Het onderwijs, ook het universitaire, moet meer ruimte bieden aan participatief en projectonderwijs. Vakoverschrijdende eindtermen en een combinatie van praktisch en theoretisch onderricht moeten leerlingen toelaten hun eigen capaciteiten te ontwikkelen. Er moeten genoeg middelen (geld en mensen) beschikbaar blijven voor het onderwijs, omdat het essentieel is voor het bereiken van gelijke kansen. In het onderwijs wordt ook opnieuw belang gehecht aan burgerschap en waarden die betekenis geven aan onze gemeenschap, de politiek en de samenleving. 27. De top-downbenadering vanuit het beleid wordt aangevuld met een bottom-up benadering,zoals we momenteel al zien in de Transition Towns. Hier wordt ingezet op het bevorderen van collectief leren, zelfontwikkeling, experimenten en de actieve participatie van burgers bij de uitvoering van het beleid op verschillende schaalniveaus. Deze participatie vertrekt vanop het laagste niveau, dat van de wijken en de dorpen. 28. Om het overheersende consumptiemodel tegen te gaan zal de overheid een voorbeeldfunctie aannemen. Dit kan onder andere via een duurzaam aankoopbeleid, dat streng en rigoureus wordt uitgevoerd. De ambtenaren krijgen hiervoor de gepaste opleiding en ondersteuning. 29. Media, in de eerste plaats de lokale media, moeten meer aandacht schenken aan positieve initiatieven voor de omslag naar een duurzame samenleving. Het nieuws moet gemeenschapsvormend zijn. Burgers en het brede middenveld moet eraan kunnen meewerken. Duurzaamheid wordt een belangrijk punt in de opleiding en het werk van journalisten, cultuurmakers en media. Humor heeft een belangrijke rol te spelen in de transitie, en is erg belangrijk om onze positieve ingesteldheid te behouden. Er wordt een ‘narrenfunctie’ gecreëerd die ons op geregelde tijdstippen een spiegel voorhoudt. Deze nar kan ook bijdragen aan de uitbouw van een nieuwe mythe, een nieuw groot verhaal. Als eerste ‘narrenidee’ stellen wij alvast voor dat alle ministers op zijn minst het laatste stukje naar hun kabinet met de (plooi)fiets afleggen. Dit stukje met de fiets zal hen helpen even het hoofd leeg te maken alvorens de werkdag aan te vangen. Het maakt de politiek veel toegankelijker en geeft een een positief signaal aan de bevolking. Middelen ter implementatie – Ontwikkelingssamenwerking 30. Elke beleidsbeslissing in België moet een voorafgaande evaluatie ondergaan m.b.t. zijn impact op duurzame ontwikkeling. Niet enkel op nationaal, maar zeker ook op internationaal niveau. Deze beleidscoherentie is overigens al sinds 2007een wettelijke vereiste, aangezien ze opgenomen is in de Duurzame-ontwikkelingseffecten beoordeling (DOEB). Om de coherentie met ontwikkelingssamenwerking echt waar te maken moet elke beslissing met een effectop het buitenland besproken worden op de ministerraad. 39

24. Les crédits de la recherche sont réorientés afin de développer l’innovation sociale. Soucieux d’éviter le « totalitarisme vert » et d’atteindre un équilibre entre politiques incitatives et coercitives, le gouvernement modifie le cadre légal pour permettre voire stimuler les expérimentations socio-économiques ou techniques (ex. monnaies complémentaires). Dans ces expérimentations, l’attention ne sera pas focalisée sur le résultat, mais tiendra compte de l’apprentissage issu du processus. Ceci implique une autre approche dans l’octroi des subsides et de la part des donneurs d’ordre. 25. Gouvernance: la transition vers une société durable implique la collaboration d’acteurs très divers. Ces collaborations seront intensifiées aux niveaux local et régional dans le cadre de processus multi-acteurs impliquant habitants, associations, entreprises, écoles, autorités et administrations dans cette perspective de durabilité. À chaque niveau, une telle approche doit être mise en oeuvre et soutenue, en veillant à respecter le droit d’associations pour tous et en évitant les formes “cosmétiques” de participation. Moyens de mise en œuvre – Enseignement, formation 26. En vue de redonner du sens à l’État, au collectif, au politique, l’Etat s’attache à promouvoir la citoyenneté des valeurs. Pour ce faire, la pédagogie par projet et les méthodes participatives sont appliquées dans tous les niveaux de l’enseignement. Celui-ci privilégie les approches transversales et combine théorie et pratique pour permettre aux élèves de développer leurs talents personnels. Plus de moyens (financiers mais aussi humains) seront consacrés à l’éducation, pour garantir une plus grande égalité des chances. 27. Les démarches « top down » de l’État s’appuieront désormais sur sur des initiatives « bottom up » de type « villes en transition », qui favorisent l’éducation populaire, l’autogestion, l’expérimentation et l’implication des citoyens dans les politiques mises en œuvre aux différents niveaux de pouvoir, à commencer par le niveau sous-communal des quartiers ou des villages. 28. Pour contrer le modèle consumériste dominant la culture occidentale jusqu’au début du XXIe siècle, tous les pouvoirs publics sont tenus d’exercer une fonction d’exemple via, notamment, les achats publics durables. Les fonctionnaires sont formés en ce sens. 29. Les médias, surtout locaux, doivent accorder plus d’attention aux initiatives positives en matière de transition vers la société durable. L’information doit être formative. Citoyens et associations peuvent y contribuer. La durabilité doit être intégrée au coeur de l’enseignement, du travail des journalistes, des acteurs culturels et des médias. L’humour joue un rôle important dans la transition, pour “soutenir le moral des troupes”. Ainsi se crée une fonction narrative qui rythme le temps et offre un effet de miroir. De la sorte, on peut créer un nouveau mythe, une nouvelle histoire. Pour commencer celle-ci, il est suggéré que tous les ministres rejoignent leur cabinet en vélo, au moins pour la dernière partie du trajet, par le truchement d’un vélo pliable. Ils en profiteront pour s’aérer un peu, tout en montrant un visage plus accessible de la politique et en envoyant un message positif à la population. Moyens de mise en œuvre – Coopération au développement 30. Chaque décision prise en Belgique fera l’objet d’une évaluation de son impact sur le développement durable, notamment au plan international. Si un impact est avéré à l’étranger, la décision devra être validée en conseil des Ministres afin d’assurer la cohérence de la décision avec les politiques de coopération au développement. Notons que les évaluations de l’impact des décisions sur le développement durable (EIDDD) sont déjà légalement obligatoires depuis 2007 !

40


Bijlagen

Annexes

Bijlage 1

Annexe 1

Leden van VODO 11.11.11 Bioforum Bond Beter Leefmilieu Broederlijk Delen Catapa Centrum voor Natuur- en milieu-educatie (CVN) Ecolife Forum voor Vredesactie Globelink Groenhart Greenpeace Minderhedenforum KWIA Steungroep voor Inheemse Volkeren Netwerk Bewust Verbruiken Nederlandstalige Vrouwenraad Netwerk Vlaanderen Oxfam Solidariteit Oxfam Wereldwinkels Protos Vlaamse Jeugdraad Vereniging voor Bos in Vlaanderen (VBV) Velt Vredeseilanden Wereldsolidariteit Wervel WWF- Vlaanderen

membres Associations 21 Acodev Ainsi Fonds Font Fond APERE ASTRAC ATD -Quatre Monde Belgique Centre Culturel du Beau Canton Conseil de la Jeunesse CRIOC Ecoconso Espace Environnement FUGEA GRACQ Groupe One Groupe Terre Habitat et Participation Institut Eco-Conseil Institut pour in Développement Durable Inter Environnement - Wallonie Inter Environnement - Bruxelles La maison de la culture Famenne -Ardenne Le monde selon les Femmes Ligue des Familles LST mouvement “Lutte Solidarités travail” Natagora Oxfam Solidarité Planète vie POSECO Réseau Financement Alternatif Réseau Idée SAW-B Squid WWF-Belgium

41

Bijlage 2

Annexe 2

De onderstaande lijst bevat een reeks memoranda van sociale bewegingen die de in deel 3 voorgestelde maatregelen verder uitwerken. Deze lijst is zeker niet bedoeld als volledig.

Voici une liste non exhaustive de mémorandums et déclarations émanant de mouvements sociaux, permettant de compléter les mesures évoquées ci-dessus.

Een inclusieve samenleving Voorstellen van het platform Jongeren voor de Samenleving: http://www.jongeren-samenleving.be/ pilootproject Federale memoranda 2011 en federaal memorandum gelijkekansenbeleid 2011 van de Vrouwenraad Forum voor asiel en migratie:http://www.f-a-m.be/ Beschermingvan het leefmilieu: Aanbevelingen van het Platform Klimaatrechtvaardigheid: http://www.cncd.be/IMG/pdf/2011-11_ memorandum_pjc-3.pdf Economische ontwikkeling «Une taxe énergie/CO2 pour faire face aux enjeux environnementaux et sociaux de demain»: Standpuntvan Inter-Environnement Wallonie, in overleg met andere organisaties (waaronder BBL) en de vakbonden, laatste update21/06/2011 http://www.iewonline.be/IMG/pdf/CEF_PdW_jd_110621_Position_ tCO2.pdf Chartre pour une énergie durablehttp://www.apere.org/doc/Charte_APERe.pdf Actes du colloque du 12 mai 2011 «De la contribution à la transition, le renouvelable au-delà de l’énergie». Etude de EDORA sur le potentiel réalisable –plan d’action belge / énergies renouvelables –www.edora.be Position «Avenir énergétique» d’IEW http://www.iewonline.be/spip.php?article4448 «Voedselsoevereiniteit in Europa, Nu!», Eindverklaring van Europees forum voor voedselsoevereiniteit, augustus 2011. Pour un système alimentaire durable : position paper d’Associations 21 (dernière mise à jour 14 octobre 2011). http://www.associations21.be/var/www/associations21/www.associations21.org/IMG/pdf/as21_alim_durable_ position_paper_2.pdf Foodsovcap position on CAP reform:http://www.eurovia.org/spip.php?article511&lang=fr Riccardo Petrella, «Le manifeste de l’eau pour le XXIe siècle : Pour un pacte social de l’eau» Middelen ter implementatie Aanbevelingen van Financial Action Network (FAN) http://www.hetgrotegeld.be/index.php/het_grote_geld/Fan Manifeste de la finance responsable et solidaire (RFA 2010): http://www.financite.be/gallery/documents/memorandums/manifeste-nov2010-def.pdf Aanbevelingen van de internationale coalitie Alter EU:http://www.alter-eu.org/fr/about/demands Pour un nouveau pacte social: position d’Associations 21, avril 2010 http://www.associations21.be/Perspective-Un-nouveau-pacte Het Transitie Handboek –Van olie afhankelijkheid naar lokale veerkracht Rob Hopkins, (oktober 2010) «The great transition» http://www.neweconomics.org/publications/great-transition

Inclusion sociale Memorandum fédéral 2011 & memorandum fédéral égalité des chances 2011 du Vrouwenraad. Platform Jongeren voor de Samenleving: http://www.jongeren-samenleving.be/pilootproject Forum asile & migration: http://www.f-a-m.be/ Protection de l’environnement Plate-forme Justice Climatique : http://www.cncd.be/IMG/pdf/2011-11_memorandum_pjc-3.pdf Développement économique « Une taxe énergie/CO2 pour faire face aux enjeux environnementaux et sociaux de demain » : Position d’Inter-Environnement Wallonie, concertée avec d’autres associations (dont le BBLV) et les syndicats, dernière mise à jour 21/06/2011 – http://www.iewonline.be/IMG/pdf/CEF_PdW_jd_110621_Position_ tCO2.pdf Charte pour une énergie durable: http://www.apere.org/doc/Charte_APERe.pdf Actes du colloque du 12 mai 2011 « De la contribution à la transition, le renouvelable au-delà de l’énergie ». Etude de EDORA sur le potentiel réalisable – plan d’action belge / énergies renouvelables – www.edora.be Position « Avenir énergétique » d’IEW, http://www.iewonline.be/spip.php?article4448 « La souveraineté alimentaire en Europe maintenant ! », Déclaration finale du Forum Nyeleni Europe pour la Souveraineté Alimentaire, Autriche, août 2011 Pour un système alimentaire durable: position paper d’Associations 21 - http://www.associations21.be/var/ www/associations21/www.associations21.org/IMG/pdf/as21_alim_durable_position_paper_2.pdf Foodsovcap position on CAP reform : http://www.eurovia.org/spip.php?article511&lang=fr Riccardo Petrella, « Le manifeste de l’eau pour le XXIe siècle : Pour un pacte social de l’eau » Moyens de mise en oeuvre Revendications du Réseau pour la Justice Fiscale, http://www.hetgrotegeld.be/index.php/les_grosses_ fortunes/RJF Manifeste de la finance responsable et solidaire (RFA 2010) : http://www.financite.be/gallery/documents/memorandums/manifeste-nov2010-def.pdf Revendications de la coalition internationale Alter EU : http://www.alter-eu.org/fr/about/demands Pour un nouveau pacte social : position d’Associations 21, avril 2010 - http://www.associations21.be/ Perspective-Un-nouveau-pacte Het Transitie Handboek – Van olie afhankelijkheid naar lokale veerkracht Rob Hopkins, (oktober 2010) « The great transition » http://www.neweconomics.org/publications/great-transition

42


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.