Kadervoor Duurzame Ontwikkeling: focus op duurzame productie en consumptie

Page 1



3

“Sustainable Development is much more complex than most of its underlying thematic issues . It requires an integrated and holistic approach that you only will even slightly understand after years of working in these matters� (Leida Rijnhout)


4


KaDO: Kader voor Duurzame Ontwikkeling Deel C: Duurzame productie en consumptie 1.

Onze huidige manier van produceren en consumeren is onduurzaam!

7

2. Waarom de huidige aanpak de bal mis slaat 2.1. Eerlijke verdeling van de lusten en lasten? 2.2. Oneindige groei in een gelimiteerde wereld? 2.3. De mallemolen van consumptie? 2.4. Welzijn met minder materiaal gebruik Besluit

7 8 10 14 15 18

3.

Duurzame productie en consumptie: het brede verhaal 3.1. DefiniĂŤring van duurzame productie en consumptie 3.2. Sterke vs zwakke duurzame consumptie 3.3. De Systeem benadering van productie ĂŠn consumptie

18 18 21 22

4.

Rol van 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6.

het middenveld: zaden voor verandering Duurzame levensstijlen One planet Mobility One planet food One planet housing One planet working Duurzame Overheidsaankopen

24 24 28 29 31 31 33

Besluit Bronnen

34 36

5


Inleiding Deel 1 van dit Kader voor Duurzame Ontwikkeling had de bedoeling om duurzame ontwikkeling meer te integreren in het beleid van verschillende organisaties. Diverse thema’s werden besproken. Van ongelijke verdeling van welvaart in de wereld over sociale ongelijkheid in onze eigen samenleving tot de eindigheid van ons natuurlijk kapitaal. We concludeerden dat, als we de draagkracht van onze aarde en onze ecosystemen ernstig nemen én meer rechtvaardige samenlevingen willen opbouwen, een aantal zaken fundamenteel moeten veranderen.

6

Het veranderen van onze bestaande patronen van produceren en consumeren is een van die fundamentele problemen dat we in dit tweede deel van het Kader voor Duurzame Ontwikkeling (KaDO) willen toelichten. De wijze waarop een product gemaakt wordt, of het nu een T-shirt, een brood, een computer of een auto is, heeft een effect op de mens en zijn omgeving. Maar ook de manier waarop dat product door een consument wordt gebruikt heeft zijn gevolgen. Gebruikt hij het maar een keer en gooit hij het daarna weg. Kiest hij een product dat veel extra grondstoffen, water of benzine nodig heeft. De weg die het product aflegt heeft ook zijn belang. Was er veel transport voor nodig, is dit allemaal op een eerlijke en rechtvaardige manier gebeurt? En wat na het levenseinde van een goed, wordt het verbrand, weggegooid of doorgegeven?

Voor consumenten is het niet altijd eenvoudig om op dit alles een antwoord te vinden of het juiste te doen. Verschillende organisaties proberen hierop in te spelen en bedrijven en consumenten op hun verantwoordelijkheden te wijzen. Maar is het wel allemaal zo eenvoudig. Wat zijn de drijvende structuren achter het koopgedrag van een consument. Leeft iedereen echt op zo’n grote (ecologische) voet. Is er niet iets fundamenteels fout diep in ons maatschappelijk systeem? In dit KaDO proberen we een ander licht op de problematiek van produceren en consumeren te laten schijnen en gaan we op zoek naar de dieper liggende structuren achter duurzaam produceren en consumeren. We hopen dat dit KaDO aan de lezer wat meer inzicht in deze complexe materie bezorgt en dat dit belangrijk onderwerp van duurzame ontwikkeling beter geïntegreerd raakt in het maatschappelijk debat.


Deel C

Duurzame productie en consumptie

7


1.

8

Onze huidige manier van produceren en consumeren is onduurzaam!

Al bijna 40 jaar wordt reeds gesteld dat overconsumptie in de ontwikkelde landen aan de basis ligt van de crisissen en uitdagingen, de onduurzaamheid, waar we momenteel voor staan. De vooruitgang op vlak van materiĂŤle rijkdom, technologie en kennis die we de afgelopen eeuw gekend hebben is ten koste gegaan van waardevolle aspecten in onze samenleving. Onze eigen levensstijl draagt bij aan het verval van onze planeet. Onze ecosystemen staan steeds meer onder druk. Het dreigende verlies aan biodiversiteit begint schrikbarende proporties aan te nemen. De berekeningen van de ecologische voetafdruk, het Millennium Ecosystem Assessment rapport, het IPCC rapport, het Geo 4 rapport tonen allemaal aan dat we de ecologische draagkracht van ons systeem aarde flink overschrijden. De eerste gevolgen van de klimaatsverandering brengen ons extremere weersomstandigheden


zoals droogtes en overstromingen met gevolgen voor onze landbouwproductie. De voedselcrisis van 2008, met zijn schommelende voedselprijzen, lagere oogsten en oneerlijke verdeling van voeding, gaven al aan hoe slecht het gesteld is met onze aandacht voor een van de belangrijkste systemen voor de mens, onze eigen voedselvoorziening... Toegang tot proper water wordt samen met onze energievoorziening en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen een belangrijke uitdaging voor de komende decennia.

De financiĂŤle en economische crisis toont ons dan weer de noodzaak om onze bestaande economische structuren te gaan herdenken. Daarnaast groeit de sociale ongelijkheid in Europa nog steeds. Er leven in Europa nog steeds 78 miljoen mensen op de grens van of in armoede, 1 op 5 onder hen zijn kinderen onder de 15 jaar! Universele rechten zoals onderwijs of gezondheid

staan onder druk door een steeds grotere liberalisering en dreigen zo de zwaksten in onze maatschappij uit de boot te laten vallen. En dan hebben we het nog niet over het aandeel van de wereldbevolking dat het moet stellen met 1$ of 2$ per dag, een onhoudbare situatie. Ondertussen doen landen zoals China en India hun uiterste best om de kloof met het westen te dichten. Indien zij de westerse patronen van productie en consumptie over nemen zullen de ecologische crisissen en conflicten over grondstofgebruik samen met onhoudbare sociale spanning nog sterker stijgen. Alle economieĂŤn moeten zo snel mogelijk de weg inslaan naar andere, duurzame patronen van productie en consumptie. We zijn een schuld aan het opbouwen zowel op economisch, sociaal als ecologisch vlak. We gaan onze verminderde kapitalen terug moeten aanvullen, niet alleen de banken maar ook de maatschappij en het milieu hebben recht op een herziening van hun reserves.

9


10

Er is dus klaarblijkelijk een dringende noodzaak om andere manieren van produceren en consumeren van onze goederen en diensten te gaan ontwikkelen. De sociale, ecologische en economische effecten van onze consumptie moeten in kaart worden gebracht en worden aangepakt. De noodzaak tot verandering werd reeds in 1992 internationaal overeengekomen in Agenda 21 (hoofdstuk 4), maar sijpelt maar traag door naar de diverse beleidsniveaus. Erger nog, in Agenda 21 was er aanvankelijk nog sprake van een overkoepelende benadering waar eco-efficiëntie gecombineerd werd met het zoeken naar nieuwe vormen van welzijn. In de vertaling door beleidsmakers zagen we deze focus meer en meer vernauwen. Het werd een benadering die zich vooral richt op het politiek en sociaal aanvaardbare, slechts ondersteund met economisch rationele argumenten. Het brede thema wordt zo gemarginaliseerd van een radicaal andere levenswijze tot het simpelweg vermarkten van ‘groene’ en ‘eerlijke’ producten.

Living lightly on the planet and reducing your environmental impact becomes a consumer -product growth industry

2. Waarom de huidige aanpak de bal mis slaat:

(Seyfang, G. 2009)

Het zo ontstane fragmentaire beleid erkent te weinig de connectie tussen productie en consumptie. Houdt geen rekening met het zogenaamde rebound effect, de sociale inbedding van consumptie en er wordt geen rekening gehouden met een beleid voor het bevorderen van gelijkheid. Dit zien we ook duidelijk in het Europese actieplan voor duurzame productie en consumptie en duurzaam industrieel beleid . De bestaande limieten in ons wereldecosys­ teem of de complexiteit en de beperkingen die de sociale werkelijkheid ons oplegt worden niet mee opgenomen. Een echt beleid voor duurzame productie en consumptie moet een aantal bestaande maatschappelijke structuren, waarden en normen pertinent in vraag durven stellen.

(1) EU actieplan voor duurzame productie en consumptie en een duurzaam industrieel beleid: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2008:0397:FIN:NL:PDF


Een nieuw model voor duurzame ontwikkeling:

CH S I

TA KAPI AL

11

H

KAPITA

AL

ECO LO G SOC IA ECO

APITAAL K AL MISC O N

Het respecteren van de verschillende kapitalen in onze samenleving staat centraal. Duurzame productie en consumptie moet rekening houden met deze nieuwe kijk op duurzame ontwikkeling. We schetsen in de volgende alinea’s, een aantal bestaande onrechtvaardigheden.


2.1. Eerlijke verdeling van de lusten en lasten? De huidige welvaart in onze wereld is onevenredig verdeeld. Gemeten op globale schaal heeft 20% van de bevolking 80% van de rijkdom en de 20% armste slechts 2%. Geografisch bekeken herbergen Afrika, Oost- en Zuid Azië meer dan 70% van de mensen onder de armoedegrens. Veel van de rijkdom van de ontwikkelde landen is daarbij opgebouwd op de kap van de ontwikkelingslanden. Zo spreekt ondermeer Wallerstein van een kern van rijke landen die goedkope grondstoffen onttrekken uit de (semi) periferie: de arme landen. In ruil voorzien de rijke landen de armen van afgewerkte industriële goederen. De meer-

12

“By virtually any measure—household expenditures, number of consumers, extraction of raw materials—consumption of goods and services has risen steadily in industrial nations for decades, and it is growing rapidly in many developing countries.”

Worldwatch Institute 2004

waarde van deze productie blijft echter in de rijkere landen achter. Zo is het beter te spreken van verrijkte en verarmde landen. De scheiding tussen een kern van verrijkte en verarmde landen blijft niet beperkt tussen staten. Ook binnen landen is het mogelijk om gebieden met kern en periferie te gaan afbakenen. Het concept ‘ecologische schuld’ besproken in deel 1 van dit KaDO licht deze problematiek verder toe. Meer en meer zien we dat er een grote consumentenklasse begint op te komen buiten de kernlanden (de ontwikkelde landen). Zowel in nieuw opkomende economieën als in armere landen merken we het bestaan van een Global Consumer Class. Dit zijn mensen wiens consumptiepatroon gelijkaardig is aan dat in de geïndustrialiseerde wereld. In cijfers gaat het om 1,7 miljard mensen, waarvan de helft in ontwikkelingslanden leeft. China en Indie nemen hiervan 362 miljard mensen voor hun rekening, een groter aandeel dan de bijdrage van West-Europa. Toch consumeert de gemiddelde Chinees of Indiër nog altijd substantieel minder dan de gemiddelde Europeaan. Deze Global Consumer Class dirigeert de wedren om grondstoffen opgehoest door de Global Producer Class. De globale ongelijkheden blijven enorm: 12% van ’s werelds populatie is verantwoordelijk voor 60% van de totale privé consumptie. De 30% van de bevolking die in Zuid-Azië en sub Sahara Afrika wonen tellen maar voor 3,2% van de wereldconsumptie mee (Worldwatch Institute).


Een groot deel van de wereld blijft dus nog verstoken van de rijkdommen van onze samenleving. Naast de lusten zijn de lasten voornamelijk voor landen of bevolkingsgroepen die geen goede aansluiting bij de wereldeconomie kunnen vinden. Zo zien we dat ook in West-Europa de meer kwetsbare groepen de lasten dragen van onze overconsumptie. De toenemende schaarste van natuurlijke hulpbronnen, bijvoorbeeld fossiele brandstoffen, zal leiden tot grotere concurrentie en stijgende prijzen. Een effect dat de meest kwetsbare lagen van onze bevolking het eerst zullen voelen. Nog belangrijker, het grootschalige gebruik van natuurlijke grondstoffen heeft grote ecologische effecten: degradatie van ecosystemen, klimaatsverandering, minder toegang tot proper water, enz. Ook hier zijn de nadelige gevolgen van deze ecologische veranderingen weer het sterkst voelbaar voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. Zo waren het de armen in de steden in regio’s als Afrika, Latijns-Amerika, AziÍ die de grootste effecten voelden van de stijgende voedselprijzen in 2008. Het zijn de armste die de toegang tot proper water, tot energie ontzegd worden, het zijn de mensen in armoede in onze eigen samenlevingen die de negatieve effecten van klimaatsverandering het eerst zullen voelen. Treffend voorbeeld was een stijging van het aantal overlijdens ten gevolge van hoge ozonconcentraties in augustus 2003, hierbij waren vooral ouderen en maatschappelijk zwakkeren het slachtoffer. Ook de

gedifferentieerde toegang tot consumptie en productie voor bepaalde groepen in de samenleving speelt een rol. Een concreet voorbeeld is de problematische toetreding van etnisch-culturele groepen op onze arbeidsmarkt. De ongelijke verdeling van rijkdommen en het systeem dat dit in stand houdt is onrechtvaardig. In een duurzame samenleving moeten we streven naar een rechtvaardige verdeling en toegang tot grondstoffen en de rijkdom die ervan afkomstig is. Ook de lasten van ons consumptiepatroon moeten rechtvaardig verdeeld worden over de betrokkenen. Dit alles binnen de limieten die onze aarde ons oplegt. Moest de Global Consumer Class uitgebreid worden over heel onze aarde, stevenen we af op een planetaire catastrofe.

13


2.2. Oneindige groei in een gelimiteerde wereld?

14

Onze westerse economieën zijn sterk georiënteerd op economische groei. Meer nog, het eigenlijke recept voor onze economische structuur is een fixatie op meer productie en consumptie. Een blijvende economische groei leidt, volgens de heersend opinie, tot groei en expansie van onze markt, zorgt voor werkgelegenheid, hoger inkomen, vermindering van ongelijkheid en het wegwerken van de ergste armoede in de wereld en een grotere levenskwaliteit (Seri, 2009). Maar aan de andere kant is economische groei sterk verbonden met een groter gebruik van natuurlijke grondstoffen. Met als gevolg meer afval en meer uitstoot. Dit brengt onze eigen economieën

en ons eigen ecosysteem, ons eigen bestaan steeds meer in gevaar. Het recept voor de steeds groter wordende taart ‘economische groei’ lijkt uitgeput. Het wordt tijd om de stukken beter te gaan verdelen, in plaats van te proberen de taart steeds groter te maken. Een reactie op dit stijgende gebruik van natuurlijke grondstoffen is om economische groei te gaan ontkoppelen van grondstofgebruik. Vaak gebeurt dit via technologische vernieuwingen in het productieproces. Door efficiënter te gaan produceren, door kringlopen te sluiten en zo afval te vermijden of door ‘slimmere producten’ te gaan ontwikkelen hoopt men de schaarste- en milieu uitdaging het hoofd te kunnen bieden. Het proces van ontkoppeling is voorlopig slechts een theoretisch idee. Een absolute ontkoppeling, dat wil zeggen een daadwerkelijke vermindering van het globaal grondstof gebruik wordt nog niet verwezenlijkt. De efficiëntieverbetering in energie en grondstof gebruik worden grotendeels voorbijgestoken door schaalvergroting van onze economische activiteiten, door de economische groei. Onze consumptie groeit te snel om de efficiëntiewinst echt op te merken.




Global Resource Extraction: 1980-2030 Onze aarde kan onze huidige manier van produceren en consumeren niet



langer aan. Wetenschappelijke rapporten 

  





allerhande getuigen hiervan. Als de consumentenklasse van LatijnsAmerika of Azië hetzelfde niveau

 

   

















 





bereiken als de Europese en Amerikaanse samenlevingen verslechterd de situatie met een factor 10 of meer. De voorspellingen over grondstof gebruik in deze figuur geven duidelijk aan waar we momenteel voor staan.

Bron: Seri, 2009 www.materialflows.net

In 2030 verbruiken we dubbel zoveel als in 2000. Worden de ecologische en sociale gevolgen dan ook verdubbeld. En we staan al voor een verlies aan biodiversiteit, te veel afval en klimaatsverandering… Tukker, A 2008: Degrowth & Sustainable Consumption and Production, ppt op

Een drastische reductie in grondstof

Dewgrowth Conferenct 18-19 april Paris, France

gebruik is dan ook een cruciale stap.

15


Het efficiëntie sprookje

16

In de landen in West-Europa zien we het laatste decennia een sterke focus op de efficiëntieverbeteringen in de productie. Deze maatregelen hadden effect en resulteerden in zogenaamde ‘relatieve ontkoppeling’. Dit komt voor wanneer bijvoorbeeld BBP sneller stijgt dan de CO2 emissies in een bepaalde periode. Onderstaande figuur toont aan dat het wereld BBP sneller steeg dan de CO2 emissies in de laatste 18 jaar. Een absolute ontkoppeling tussen beide cijfers is echter niet merkbaar. Meer nog de figuur die het grondstofverbruik van OESO landen meet toont duidelijk geen vermindering in ons verbruik. Veel van deze relatieve winst die we zagen is terug te brengen naar het ontstaan van een diensteneconomie of het outsourcen van onze arbeids- en milieu-intensieve productie naar andere landen. Zo is de helft van de CO2 emissies van China afkomstig van de productie van exportgoederen, waarvan een groot aandeel (60%) bestemd is voor de Europese consument (2). We besteden onze sociale- en milieulasten dus simpelweg uit. Nochtans is de uitdaging voor efficiëntieverbetering gigantisch. Tegen 2050 telt onze wereld waarschijnlijk tussen de 9 tot 11 miljard mensen. De beperkte ver-

Bron: SDC, 2009: Prosperity without growth

(2) Guan, D., G. P. Peters, C. L. Weber, and K. Hubacek (2009) (3) Jackson T., 2009: Prosperity without Growth. Report form the Sustainable Development Commission p. 54


De voorgaande berekeningen gaan nog uit van een wereld met ongelijke welvaartsverdeling. Gaan we er even van uit dat we de rest van de wereld eindelijk een rechtvaardig inkomen vergelijkbaar met het gemiddeld Europees inkomen gunnen. Dan moet de CO2 intensiteit per dollar elk jaar met 9% dalen voor de komende 40 jaar. Tel daarbij een blijvend globaal economisch groei scenario, dan zou de CO2 intensiteit elk jaar met 11 % moeten dalen. We halen vandaag amper een CO2 reductie van 0.7% ten opzicht van 1990. De noodzaak voor een absolute ontkoppeling tussen economische groei en CO2 emissies lijkt wel duidelijk, alsook de noodzaak voor een decarbonisering van onze economie.

Maar onze keuzes zijn beperkt. We kunnen niet blijven wachten op een miraculeuze technologische doorbraak. Een ecologisch haalbaar én sociaal rechtvaardig scenario vraagt nú grote investeringen in hernieuwbare energie en een groene economie met laag grondstof gebruik. Dit vergt heel wat meer inspanningen dan wat we momenteel zien. Een echte, doorgedreven vermindering in onze impact zal pas bereikt worden wanneer we de huidige economische groeistructuur in vraag stellen en durven te herdenken. Er is voorlopig nog geen scenario ontwikkeld dat de economische groei in de rijke landen inkrimpt, maar gezien CO2 consequenties van een groei scenario niet positief zijn, groeit de noodzaak voor een dergelijk ontwikkelingsmodel snel. Toch, het streven naar een stabiele of zelfs krimpende economie als oplossing voor ons probleem heeft een aantal gevolgen. Zo is de stabiliteit van ons huidige economisch systeem gebaseerd op diezelfde economische groei. Als economieën krimpen komen werkgelegenheid en in-

In a growth-based economy, growth is functional for stability

17

mindering in CO2 uitstoot die we momenteel kennen is, zonder bijkomende maatregelen, slechts voldoende om de bijkomende uitstoot van de groeiende bevolking te compenseren. Tellen we daarbij de extra uitstoot van een stijgend inkomen gekoppeld aan een stijgende consumptie, dan stijgt onze CO2 uitstoot met 1.4% per jaar. Tegen 2050 geeft dit een uitstoot die 80% hoger ligt dan vandaag (2009) (3). Dit staat in schril contrast tot de noodzakelijke 70 a 80% reductie die door het IPCC nodig wordt geacht om onder de 2° opwarming grens te blijven.

(Jackson, 2009)


komsten van overheden in het gevaar. Deze inkomsten financieren de West-Europese welvaartsstaat. Dalende consumptie is negatief voor de competitiviteit en kan het begin zijn van een spiraal van recessie. Onze markteconomieĂŤn worden naar het economische groeimodel toegedreven. De reden hiervoor geven we hieronder aan.

18

Een duidelijk dilemma blijkt, blijvende economische groei is onduurzaam, een krimp of stabilisatie van de economie is dat onder de huidige omstandigheden ook. Maar toch zullen we op dit grote vraagstuk dringend een antwoord moeten vinden. Het herdenken van ons economisch model blijft ĂŠĂŠn van de belangrijkste uitdagingen voor de nabije toekomst. Zonder deze herdenking wordt het veranderen van onze productie en consumptie patronen een zeer moeilijke taak.

2.3. De mallemolen van consumptie? Ons huidig economisch model wordt gedreven door en naar groei, stelden we hierboven. Dit wil zeggen dat steeds meer goederen en diensten doorheen onze hele economie moeten bewegen om het zaakje draaiende te houden. Een blijvende en groeiende consumptie is dan de motor van het geheel. Maar wie voedt die motor? Zijn het de bedrijven die steeds meer willen produceren? Zijn het de consumenten die telkens achter nieuwe producten vragen? We geven hieronder de oorzaken aan. De rol van de consument Veel producten bestaan om aan onze basisbehoeften te voorzien: voeding, onderdak, kleding, geneesmiddelen, enz. Maar aan elk product, aan elk voorwerp kan ook een symbolische rol worden verbonden. Producten zorgen voor een bepaalde vorm van communicatie tussen mensen, niet alleen over status, maar over identiteit en sociale verbondenheid. We kunnen onze gevoelens vertolken via producten, oa door het geven van geschenken. Producten geven ons, naast die noodzakelijke basisbehoeften, ook een plaats in de maatschappij.


Nieuwe goederen spelen een centrale rol in het geheel van psychologische processen verbonden met ons sociaal welzijn. Nieuwe goederen zijn sterk verbonden met sociale status. Het is niet zonder reden dat de “rich and famous” sterk geassocieerd worden met nieuwe producten en door reclame makers hier dan ook steevast voor gebruikt worden. Na het introduceren van nieuwe producten steekt al snel het proces van wedijver de kop op. Het is het proces van sociale vergelijking die leidt tot een stijgende vraag naar die nieuwe goederen. Deze worden via schaalvergroting betaalbaar en toegankelijk voor de massa. In alle menselijke culturen hebben goederen een sterk symbolische waarde met zich mee gedragen. Het is slechts in onze moderne samenlevingen dat de veelheid aan goederen grote sociale, psychologische en ecologische consequenties heeft. Het grote aanbod aan goederen maakt het heruitvinden van de sociale identiteit en het opeisen van een geloofwaardige plaats in de samenleving mogelijk.

Today, too many people use money they don’t have to buy things they don need to impress people they don’t like

(naar Spangenberg, SERI)

Zijn we dan allemaal slechts lege dozen die gevuld moeten worden met consumentengoederen om het leven een betekenis te geven? Nee, met deze verklaring geven we eerder aan dat een belangrijke sociale logica in onze samenleving een van de drijvende krachten is achter onze grote vraag naar consumptiegoederen. Het is de angst of de noodzaak om een goede plaats in onze maatschappij te veroveren die de sociale vergelijking tussen mensen stuurt. Deze vergelijking stimuleert dan weer de vraag naar goederen om aan de sociale status te voldoen. De rol van de producent De steeds doordraaiende consumentenvraag is één drijfveer van de groeidynamiek. De andere is de angst van bedrijven om uit de concurrentiestrijd om de consument te vallen. Ondernemingen zijn genoodzaakt om winst te maken, het verkregen kapitaal geeft hen de mogelijkheid om te herinvesteren in o.a. onderhoud, maar ook in het verbeteren van de productie. Dit herinvesteren is noodzakelijk om steeds efficiënter te gaan produceren en de kosten te drukken. Dit stelt het bedrijf weer in staat om op nationale en internationale markten te gaan concurreren. Maar de wetten van de fysica maken het een bedrijf niet mogelijk eindeloos zijn efficiëntie te verbeteren. Andere en nieuwe producten moeten op de markt gebracht worden om het eigen voortbestaan te garanderen. Deze vernieuwing kan pas ontstaan na inves-

19


teren in onderzoek en ontwikkeling, mee gestuurd door het winstproces. Nieuwe producten en technologieën ontstaan en vervangen de voorgaande, het hele proces van ontstaan, vernieuwing en vervanging heet ‘creatieve destructie’ en is een zeer belangrijke motor van ons economisch proces. De creatieve destructie stuurt de angst van de producenten om achter gelaten te worden in de strijd om de consument.

20

Deze twee krachten, de status zoekende consument en de door concurrentie gedreven ondernemer, vullen elkaar perfect aan en vormen de ‘ijzeren kooi van consumentisme’. Deze voortdurende mallemolen levert echter geen existentiële bijdragen aan ons welzijn, ons goed leven. De uitdaging is om uit deze kooi te kunnen breken en een structuur te ontwikkelen die ons meer welzijn oplevert, zonder de noodzaak voor materiële uitputting van onze planeet. Dit zal gepaard moeten gaan met een zoektocht naar nieuwe waarden, nieuwe levensstijlen en veranderingen in onze sociale structuur om de sociale logica van het consumeren te doorbreken.


De definitie van duurzame ontwikkeling gaat over het “voorzien in de behoeften van de huidige zowel als de toekomstige generaties.” Het gaat hier niet enkel over het bevredigen van de basisbehoeften zoals voeding, onderdak, kleding of werk. Er zijn andere behoeften zoals vrijheid, genegenheid, bescherming, participatie die allemaal onderdeel zijn van onze essentiële behoeften. Deze behoeften zijn even essentieel voor het welzijn van de mens als onze materiële basisbehoeften. Zo is de mogelijkheid om vriendschap of liefde te kunnen geven of ontvangen vaak even cruciaal, evenals respect voor je naasten. Behoeften als affectie of participatie kunnen de levenskwaliteit sterk verhogen of andersom, het ontbreken ervan kan zelfs leiden tot zich uitgestoten voelen uit de samenleving. In extremis leidt dit zelfs tot armoede, vaak gedefinieerd als een netwerk van sociale uitsluitingen. Deze niet-materiële behoeften worden niet allemaal ingevuld door ons consumptiepatroon, hoewel vele reclameboodschappen dit wel willen laten geloven. Consumptie kan zelfs contraproductief zijn voor ons welzijn. Financiële schuld, gebrek aan tijd en stress door een veeleisende job zijn hiervan voorbeelden. Consumptie kan zelfs tijd

2.4. Welzijn met minder materiaal gebruik

Social Fallout of Consumption “The failure of additional wealth and consumption to help people have satisfying lives may be the most eloquent argument for re-evaluating our current approach to consumption.”

(Seyfang)

21


22

wegnemen die we normaal aan vrienden en familie kunnen spenderen. Tijd die we hadden kunnen gebruiken om onze behoeften aan affectie te voldoen. Een sterke sociale cohesie lijkt ook een belangrijke factor te zijn in het behalen van meer levenskwaliteit.

(Seri, 2008)


De studies rond ‘geluk’ en sociaal welzijn tonen aan dat we in onze Westerse samenleving eerder inefficiënt omgaan in het creëren van meer welzijn. We verbruiken (te) veel goederen en diensten om gelukkig te willen zijn. Bijgaande figuur, die geluk ten opzicht van BBP per persoon uitzet, geeft aan dat boven een bepaalde drempelwaarde geluk veel minder afhankelijk wordt van materiële welvaart.

Inefficiëntie? Meer grondstoffen maar evenveel geluk

Op landenniveau bekeken zijn veel landen even gelukkig met een veel lager gebruik van materialen en grondstoffen dan wijzelf. Vaak wordt ook geargumenteerd dat in onze consumenteneconomie de balans teveel doorgeslagen is. Bepaalde noden zoals familiebanden, het gevoel deel uit te maken van een maatschappij kunnen niet gekocht worden. Als de sociale cohesie uitgehold wordt en individualisme en competitie de overhand nemen boven solidariteit zullen bepaalde behoeften voor de huidige generaties niet ingevuld worden.

23

Als dit dan nog eens ten koste gaat van de toekomstige generaties door het ondermijnen van het ecosysteem zijn we twee keer zo slecht af. Bron: SDC, 2008


Bij het debat rond duurzame productie en consumptie wordt er zeer weinig het verband naar “het bevredigen van behoeften” gelegd. De grote focus is gericht op het verbeteren van efficiëntie, van het verminderen van materiaal en grondstofgebruik van producten en diensten of het wegwerken van schadelijke emissies. De logica van het consumentisme in onze samenleving en de drijvende kracht die hiervan uitgaat wordt niet in vraag gesteld.

We moeten ons durven afvragen of we met de huidige benadering van duurzame productie en consumptie, blijvend gericht op economische groei, niet een aandeel (in)formele goederen en diensten, sociale netwerken en sociale cohesie vernietigen.

Agenda21 stelde al duidelijk: overheden moeten werken aan ‘new concepts of wealth and prosperity through changed lifestyles and are less depended on the Earths finite resources and more in harmony with the Earth’s carrying capacity’

24

Het is veel interessanter om duurzame ontwikkeling en duurzame consumptie echt te verbinden met het idee van verhoogde levenskwaliteit binnen de draagkracht van onze aarde. Zo verleggen we het accent op het bevredigen van basisbehoeften naar een veel breder aspect van behoeften noodzakelijk voor een kwaliteitsvol leven. Dan is duurzame ontwikkeling die strategie die het nastreven van deze brede behoeften centraal stelt binnen wat op ecologisch draagvlak mogelijk is. Ook de Europese duurzaamheidstrategie en de Vlaamse strategie voor duurzame ontwikkeling stellen reeds dat “…een aanhoudende verbetering van de levenskwaliteit en het welzijn op aarde voor de huidige en toekomstige generaties…” (EU SDS) noodzakelijk is voor duurzame ontwikkeling. Een concrete invulling blijft echter nog steeds achterwege.

(UNCED, 1992, section 4.11)


Besluit Door het verleggen van de focus, van bevredigen van behoeften door consumptie, naar een bredere kijk op het verbeteren van levenskwaliteit kunnen we de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling ook meer gaan benadrukken. In de eerste plaats moet aan onze basisbehoeften nog altijd voldaan worden. Maar in de tweede plaats komt het hele netwerk van sociale uitsluitingen, van ongelijke toegang tot consumptie of productieprocessen hierdoor meer in het licht. De sociale logica van onze maatschappij speelt hier een sterke rol in. Hoe groter het gemiddeld inkomen is in een maatschappij, hoe meer mensen zelf moeten bezitten om niet uit de boot te vallen is hier een treffend voorbeeld van. Zo is ook autobezit in onze Westerse maatschappijen bijna vanzelfsprekend.

We trachtten hierboven het kader te schetsen van de uitdagingen en kansen waarop het brede programma van duurzame productie en consumptie een antwoord zou moeten bieden. Het is een zeer breed en complex verhaal. Onze huidige economische structuur is gericht op groei en stijgende consumptie die daardoor telkens meer grondstoffen opeisen. Dit is onhoudbaar in een eindige wereld en dreigt ons in een ecologische crisis te storten. Tegelijk blijkt dat er een sociale degradatie aan de gang is, meer ongelijkheid, meer focus op materiële consumptie en minder op sociale cohesie. Er is minder aandacht voor participatie en betrokkenheid in onze maatschappij. We ontwikkelen minder welzijn met meer gebruik van materiële grondstoffen. Nochtans is welzijn niet enkel afhankelijk van materiaal of grondstof 25 gebruik. Amartya’s Sen geeft in zijn ‘Capability’s theory’ aan dat mensen de mogelijkheid, de vrijheid, moeten hebben om lang en gezond te leven. Hij omschrijft dit lyrisch als “de mogelijkheden krijgen om te bloeien”. De uitdaging voor onze samenleving bestaat erin om in een gelimiteerde context van eindige grondstoffen, eindige ecosystemen toch genoeg mogelijkheden tot bloeien te creëren. Het bestaande kader voor duurzame productie en consumptie is op een erg klein aspect van dit breder geheel gericht. Een focus op efficiëntie en technologie is er eerder op gericht om onze economie in de juiste concurrentie positie te brengen met slechts marginale bijdragen aan de ecologische uitdagingen. We proberen nu een juiste definitie van duurzame productie en consumptie te schetsen.


3. Duurzame productie en consumptie: het brede verhaal 3.1. Definiëring van duurzame productie en consumptie

26

Grijpen we terug naar de afspraken gemaakt in 1992 in Agenda 21 dan wordt vermeld: “onduurzame patronen van consumptie zijn de belangrijkste oorzaak van onduurzame ontwikkeling.” Het veranderen van deze patronen van productie en consumptie, vooral (of eerder vooreerst) in de geïndustrialiseerde landen staat in Agenda 21 centraal. Hierbij wordt er specifieke aandacht besteed aan de onevenwichten in de globale patronen van consumptie. De rijke geïndustrialiseerde landen verbruiken veel meer materialen en grondstoffen dan de rest van de wereld. Deze ongelijkheden worden mooi geschetst met een indicator als de ecologische voetafdruk. Het begrip consumptie wordt in Agenda21 bekeken als het verbruik of gebruik van natuurlijke hulpbronnen door zowel industrie, huishoudens en overheden. Op deze manier kunnen we duurzame consumptie en productie verstaan als:

“The use of services and related products which respond to basic needs and bring a better quality of life while minimising the use of natural resources and toxic materials as well as the emissions of waste and polluants over the life-cycle of the service or product so as not to jeopardise the needs of future generations.” (Norwegian Ministery for the Environment, Oslo symposium 1994)

Lorek, Spangenberg e.a. zette de definitie van duurzame consumptie om in volgende vergelijking:


Op deze manier bekeken wordt duurzame consumptie beschreven als het spaarzaam omspringen met de beschikbare grondstoffen en deze dan vooral te gebruiken voor het voorzien van goederen en diensten die bijdragen tot de menselijke basisbehoeften en het menselijk welzijn. Deze definitie zet duurzame consumptie sterk in het voorgaande gegeven kader van eindigheid van natuurlijke grondstoffen, gelimiteerde economische groei en de noodzakelijke bijdragen aan de brede behoeften van de mens voor een kwaliteitsvol leven.

We kunnen onze vergelijking verder gaan opsplitsen zodat we elk deelaspect van het consumptieverhaal bestrijken. Binnen elke component moeten we dan streven naar een zo efficiënt mogelijke toepassing van het gevraagde. Zo gaat het bijvoorbeeld bij de component ‘menselijk welzijn’ hoe we op de beste manier in ons levensonderhoud (via voeding) of affectie voorzien (via combinatie arbeid-gezin,…). Of gaat het bij verkrijgen van grondstoffen (sourcing efficiency) over de manier waarop en welke grondstoffen ontgonnen moeten worden om aan onze vraag naar externe krachtbronnen te voldoen.

27

De termen duurzame consumptie en duurzame productie en

Waar het eerste gaat over de consumptie van goederen, zowel door consumenten, door bedrijven of zelfs rechstreeks uit de aarde, kan de indruk ontstaan dat bij ‘consumptie’ als eindhandeling de nadruk en de oplossing ligt. Het Engelse letterwoord spac (sustainble consumption and production) wil hier een antwoord op beiden en de nadruk leggen op zowel de productie als consumptie zijde waar veranderingen moeten gebeuren. In functie van de leesbaarheid zullen we vaker gebruik maken van de term duurzame consumptie.

=

Duurzame consumptie Doe meer met Minder

consumptie worden in de tekst vaak als synoniem gebruikt.


28

Duurzame consumptie heeft dus al zeker te maken met de globale beschikbaarheid van onze grondstoffen. Veel van de door ons gebruikte grondstoffen hebben limieten in hun beschikbaarheid. Het verminderen van de consumptie van deze grondstoffen door zowel de huishoudens, de overheden als de industrie is binnen duurzame consumptie dan ook cruciaal. Het verbeteren van de efficientie van producten, nieuwe technologieĂŤn, andere materialen maken hier natuurlijk inherent deel van uit.

Maar dit is zeker niet de enige noodzakelijke benadering. In deze benadering staan ook niet de marktvraag naar duurzame producten of het stimuleren van de innoverende producent centraal, maar de hoeveelheid beschikbare grondstoffen. Belangrijk hierbij is dan de rechtvaardige verdeling van deze grondstoffen over de bevolking van de aarde binnen de ecologische draagkracht.


Het andere aspect van de definitie is het verbeteren van het menselijk welzijn. Zoals aangegeven leunt dit zeer sterk aan bij de originele definitie van duurzame ontwikkeling: het voorzien in de behoeften van huidige en toekomstige generaties. Welzijn is afhankelijk van een hele serie behoeften zoals hierboven al aangegeven. Maar welzijn wordt in onze westerse consumptiemaatschappij te sterk verbonden met enkel materiĂŤle consumptie. Om te kunnen voorzien in deze behoeften moet er aandacht besteedt worden aan een gelijke toegang tot grondstoffen, tot consumptie. Maar ook via diverse sociale structuren kan welzijn sterk verbeterd worden. Versterken van sociale cohesie en participatie aan de maatschappij staan dan centraal. Het proces van hoe we produceren en consumeren moet sociale inclusie en gelijkheid zeker ondersteunen en zelfs versterken. Dit kan gebeuren door te voldoen aan de basis sociale wetgeving en arbeidsnormen doorheen heel de productketens. Verder moet aan in elke stap van onze vergelijking een aantal sociale voorwaarden verbonden worden. Deze sociale voorwaarden zijn zeer breed. Het gaan om basis sociale rechten zoals de universele mensen rechten of de rechten op waardig werk. Maar ook over een meer gelijke toegang tot duurzame tot consumtpie tot zelfs, via duurzame consumptie,

de sociale inclusie te versterken. Deze invulling van duurzame consumptie stelt ook het huidig consumptiepatroon van de westerse landen sterk in vraag. Seyfang stelt het zo:

to the straight s, By going lifestyle modern nds a heart of m e focus d mption ndane u m t a consu our mos e in m a pacts ex their im that we nes for ti u ro tion d s an we ques decision nd that a , s n l o ti ia lica and soc and imp cultural , ic m r o e n sum the eco tury con 21st cen basis of s. societie Seyfang

G, 2009

29


30

“To summarise, considering the ecological challenges we face, slight adjustments within the system relying mainly on technological solutions and a productbased Sustainable Consumption approach runs the risk to sooner or later lead into the announced disasters from peak oil to climate change. Relying on a product-based approach can only lead to weak forms of sustainable consumption patterns. In fact, it rather is a greening approach for selected products, for some individuals or few lifestyle groups than a coherent concept.”

Lorek, 2009

3.2. Sterke vs zwakke duurzame consumptie De benadering van Lorek over duurzame consumptie houdt voor de geïndustrialiseerde landen een algemene vermindering in niveau van consumptie in. Een dergelijke benadering wordt hier sterke duurzame consumptie genoemd. De eerder marginale veranderingen van bestaande structuren naar groener en ethischer vormen worden gecatalogiseerd onder zwakke duurzame consumptie. Sterke duurzame consumptie is de te volgen weg, maar roept evengoed vragen op. Als het consumptieniveau zal dalen, hoe gaan we om met mensen in armoede, hoe houden we onze economie op een stabiel niveau?

Incremental improvements will not do the job.

De beperktheid van een productgerichte benadering

Spangenberg, 2008


Zwakke duurzame consumptie, waarbij vooral de vraag naar groene producten gepromoot wordt, heeft dan weer het voordeel dat ze redelijk toegankelijk is voor alle partijen. Het kan een opstap zijn naar een meer doorgedreven vorm van duurzame consumptie en kan ook bepaalde veranderingen mee in de hand werken. Zo werden, door een stijgende vraag naar groener witgoed (wasmachines, diepvriezers, ‌), de minder efficiÍntere producten van de markt verdreven. Een vraag gedreven verandering werkt veel minder goed als het gaat om goederen waarvoor andere, veel bredere selectie criteria gelden voor de consument, zoals status, gemak, sociale aanvaarding. Ook technologische veranderingen hebben al hun waarde getoond. Zo zijn de verzurende zwavelemissies door technologische aanpassingen en streng beleid verdwenen. Maar de benadering met focus op productieverbeteringen houdt geen rekening met het rebound effect of de beperktheid van technologische verbeteringen.

een kritische massa zorgt er ook voor dat verschillende spelers dichter bij mekaar komen. Consumenten, burgers, overheden en producenten moeten elkaar leren vinden in een zogenaamde Triangle of Change om dan de volgende, meer radicale stappen te durven zetten.

31

De vele kleine stappen die gezet worden door producenten, ngo’s, overheden in de richting van zwakke duurzame consumptie kunnen het pad effenen voor grotere, fundamentele vraagstukken. Langzaam wordt er gebouwd aan een kritische massa die klaar is voor een meer diepgaande verandering. Dit bouwen aan Bron: SDC 2006


3.3. De Systeem-benadering van productie én consumptie

32

Consumptie door bedrijven, consumenten, overheden is ingebed in een heel systeem. Een systeem dat een hele keten doorloopt. Van de ontginning van natuurlijke hulpbronnen, over productie en distributie van goederen tot de consumptie en het verwijderen van het product. Elk van de verschillende deelprocessen van deze productie of consumptieketen ligt daarbij ingebed in een heel sociaal systeem van rechten en plichten, waarden en normen. Dit maakt verandering een zeer moeilijk en traag proces.

The current economic system is aimed at realising the wants of a (small) proportion of the population, not the needs of all. Therefore the markets are blind to social and ecological aspects

De bottom-up benadering, vaak gehanteerd door ngo’s, kan enkel leiden tot fundamentele verandering indien ze gesteund wordt door een top-down verandering. Hierbij moet iedereen zijn rol opnemen en waar maken. Als we samen aan het touw trekken van een écht beleid rond duurzame consumptie, dan pas heeft de diepgaande verandering die we voor ogen hebben kans op slagen.

(Herman Daly)


Het reguliere beleid, dat bestaat uit een mix van economische, juridische en informatieve instrumenten, is niet voldoende om deze complexe uitdagingen aan te pakken. Het transitie en systeemdenken biedt een mogelijkheid om een meer globaler beeld te verkrijgen om zo een grote verandering zich te laten voltrekken. In het transitiedenken ziet men dat de wijze van productie, hoe onze markten functioneren, hoe we consumeren, bepaald is door een hele set van regels. Deze regels zijn onderling met elkaar verbonden in een semicoherent stabiel geheel. Dit geheel wordt het regime genoemd. Een duurzame mobiliteit wordt in Vlaanderen bijvoorbeeld beïnvloedt door de bestaande ruimtelijke ordening, veranderende gezinssituaties (twee inkomens, eenoudergezinnen,…), een minder toegankelijk openbaar vervoer.

Naast die twee niveaus wordt er nog een derde onderscheiden, de niches. Technologieën en praktijken in niches wijken sterk af van de algemeen bestaande praktijken. Voorbeelden van niches zijn de Slow Food beweging of autodelen. Veel vernieuwingen krijgen gestalte in de niches, maar een doorbraak is vaak afhankelijk van verschillende interacties in het hele systeem. Bij breekpunten in het regime of uitdagingen in het bestaande landschap kunnen niches uitgroeien tot een ander en nieuw regime.

33

Het bestaande regime ligt ingebed in een ruimer niveau, het landschap. Dit zijn de structurele trends en de materiële omgeving. Evoluties als globalisering, individualisering, groei- en prijsevoluties, milieuproblemen, de klimaatverandering zijn duidelijke voorbeelden. Het huidige paradigma van vrije consumentenkeuzes beïnvloedt sterk de mogelijkheden van de overheid om tussen te komen in de beslissingen van een consument. Andere manieren van consumeren worden zo ‘verdrongen’ naar niche markten. Bron: Paredis, 2009


34 Het is belangrijk om te beseffen dat dergelijke grote veranderingen niet zomaar gebeuren. Het duurzaamheidsdenken gaat meestal uit van een evenwicht of een win-win-win situatie tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling. Een systeem verandering gaat er eerder van uit dat het evenwicht verstoord (moet) worden om tot een nieuwe situatie te komen. Ook het vernieuwde kader voor duurzame ontwikkeling van VODO vertrekt niet meer van een evenwicht tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling. Aandacht voor de ecologische draagkracht van de aarde staat hierbij centraal, het versterken van de sociale dimensie volgt als een tweede basis voorwaarde. Een echte duurzame consumptie werkt aan deze maatschappelijke win-win situatie.


4. Rol van het middenveld: zaden voor verandering Systeemveranderingen bepleiten is één zaak, echte verandering realiseren is een andere. We kunnen uit de transitie theorie een aantal belangrijke zaken leren. Een blik op de lange termijn is voor duurzame consumptie cruciaal. Veranderingen gebeuren vaak stapsgewijs en traag, maar de radicalere veranderingen zijn wel degelijk mogelijk. Enkel als er gepast wordt gereageerd op de ‘windows of opportunity’ die barsten in het bestaande regime en landschap aangeven kan verandering doorbreken. Het laat geen twijfel dat de combinatie van economische, energie, klimaats- en, voedselcrisis diverse opportuniteiten scheppen. De verschillende spelers in het maatschappelijk middenveld hebben elk een rol te vervullen. Zo is het vaak aan ngo’s en maatschappelijke bewegingen om “de zaden van verandering” in de maatschappij te planten en ze te laten uitgroeien. Dit kan echter niet willekeurig gebeuren. Een zekere concentratie van de krachten uit het middenveld is nodig om de zaden in de barsten van de maatschappij geplant te krijgen.

4.1. Duurzame levensstijlen Een verandering of vermindering in consumptie, zoals gesteld in de definitie van sterke duurzame consumptie, is gedoemd te mislukken als ze de complexe motivaties verbonden aan consumeren in onze samenlevingen niet erkent. De keuzes die we maken over onze voeding, reizen of mobiliteit worden niet enkel op basis van individuele informatie gemaakt, maar wel in relatie tot de hele bredere maatschappij. Zo zien we dat beslissingen of investeringen op verschillende niveaus onze opties om duurzamer te gaan leven sterk bepalen. Een persoon kan bijvoorbeeld een bewuste keuze maken om een efficiëntere wasmachine te kopen. Het is veel moeilijker om deze wasmachine gezamenlijk met buren of vrienden aan te kopen en het gebruik ervan te delen. Nochtans de meest economische en ecologische oplossing. Nog moeilijker is het om de bestaande sociale conventies te gaan herdefiniëren, waarbij bijvoorbeeld het noodzakelijk is om elke dag te douchen of kleren zeker op 60 graden te wassen. Zo komt het dat gemotiveerde burgers hun keuzes vaak beperkt zien door het gevormde kader van instituties en politieke krachten.

35


36

Levensstijl benaderingen gaan verder dan louter socio-economische categorisering en bekijken ook culturele criteria bij in hun analyses. Elke levensstijl heeft een verschillend gedrag, andere waarden en voorkeuren. Deze kunnen onderzocht worden op hun verbruik aan grondstoffen en energie. We zien zo dat op vlak van voeding jongeren tussen 25 en 36 een grotere milieuimpact hebben dan ouderen boven 65. Een studie van diverse levensstijlen kan ons meer inzicht geven in de maatregelen die noodzakelijk zijn om de onduurzame effecten aan te passen. Ook campagnes die gedragsverandering beogen moeten rekening houden met de verschillende levensstijlen en hun communicatie strategie hier op aanpassen. Diverse groepen in de maatschappij vragen om een specifieke aanpak. Zo zijn er groene pioniers die maar al te graag nieuwe ecoproducten aanschaffen en zijn er andere groepen mensen eerder behoudsgezind en vragen ze meer overtuigingskracht. Ook de mogelijkheden van persoonlijke coaching, interactie, feedback moeten onderzocht worden om gedragsverandering te kunnen bewerkstellingen. Bron:. Seri, 2009b; Seri 2007; Defra, 2008

“

“

Duurzame levensstijlen

Het perspectief van duurzame levensstijlen focust op onze huidige levenswijzen en gaat na welke ecologische en sociale consequenties verbonden zijn aan alles wat we in ons dagelijkse leven gebruiken of verbruiken.

Een integrale kijk op het menselijk handelen met al zijn socio-ecologische gevolgen is daarom een centraal punt in het op gang trekken van het veranderingsproces naar duurzame consumptie. Onder andere de benadering van duurzame levensstijlen probeert de complexe interacties tussen consumentenkeuzes, gedrag en sociale relaties te plaatsen en te veranderen. Gecombineerd met een langetermijnvisie kan deze integrale kijk de noodzakelijke voedingsstoffen geven om een veranderingsproces in gang te zetten. Onderstaand model voor de distributiesector geeft schematisch weer hoe zo’n dergelijk proces er kan uitzien. Er is het basisniveau waarbinnen al daadwerkelijk actie kan plaatsvinden, zoals het stimuleren van de vraag naar meer ethische producten. Een tweede niveau van meer diepgaande veranderingen vraagt nog veel experimenten, leidende


voorbeelden (Low Impact Man) en doortastend beleid (vb: het afdwingen van ILO standaarden en mensenrechten). Er is een laatste niveau van echte systeem veranderingen waar vaak nog geen consensus over bestaat. Een voorbeeld is de discussie over de noodzaak voor blijvende economische groei. Voor deze onderwerpen moet verder gewerkt worden om een kritische massa te overtuigen. Dit kan met concreet bewijs en inspirerende voorbeelden. In elke deelaspect van het veranderingsproces hebben ngo’s, bedrijven en overheid een rol te spelen. Zo zijn er ngo’s actief in het aanbieden van groene en faire producten, andere zijn weer sterk in het aankaarten van meer radicalere voedingskeuzes. Ook bedrijven zoeken naar betere producten. Het blijft een uitdaging voor duurzame consumptie om al deze deelaspecten, deze zaden van verandering, met elkaar te gaan verbinden.

37

Bron: Tunçer, B. 2009 - Retailer_workshop… pagina 12


Prioriteiten Productie en consumptie beslaat alle aspecten van onze samenleving. Dit allemaal tegelijk gaan veranderen is natuurlijk een onoverkomelijke opdracht. Verschillende consumptiedomeinen hebben een grotere impact op duurzaamheid dan andere. Deze domeinen gaan identificeren en hierop het beleid toespitsen heeft logischerwijs het meeste potentieel voor verbetering in zich.

38

Op basis van verschillende academische studies (oa Eipro (7)), werden de drie grootste domeinen van ecologische impact voor Europese huishoudens afgebakend: voeding, bouwen/wonen en mobiliteit. De studies behandelde diverse aspecten van ecologische impact zoals het energiegebruik, de uitstoot van broeikasgassen materiaal en grondstof gebruik berekent over de hele levenscyclus van het product. Samen maken deze drie sectoren 75 tot 80% van de milieu-impact van de Europese huishoudens uit. De kleding sector is op milieuvlak veel minder relevant, maar kan dan wel zeer relevant zijn voor sociale criteria.

(7) EIPRO: Environmental Impacts of Products http:// ec.europa.eu/environment/ipp/pdf/eipro_report.pdf

Eipro Voeding is verantwoordelijk voor 20 Ă 30% van de totale milieu-impact van consumptie waaraan voornamelijk de consumptie van vlees, vleesproducten en zuivel een belangrijke bijdrage leveren. Bouwen en wonen, telt voor 20 tot 35% van de milieu-impact mee. Hier tellen het energiegebruik voor verwarming, warm water en elektrische apparaten sterk mee. De laatste grote sector is transport. Hierin staat het autogebruik, vooral privĂŠ transport centraal. Vier vijfde van ecologische impacts van transport zijn ervan afkomstig.


Er is terecht veel werk verricht op de zoektocht naar ecologische prioriteiten voor duurzame consumptie. Maar de sociale impacts van onze productie en consumptie zijn even belangrijk, en worden al te vaak onderbelicht. Zo is er geen tegenhanger van de Europese Eipro studie naar die sectoren met de grootste sociale impact of worden de sociale effecten doorheen de hele levenscyclus van een product nog niet onderzocht. Het rapport “Guidelines for social life cycle assessment of products’ van UNEP/Setac is hiertoe een eerste aanzet. Het is duidelijk dat met een focus op de drie domeinen met de grootste impact al heel wat stappen naar een duurzame samenleving gezet kunnen worden (Score Network, 2008). Maar ook binnen deze drie domeinen is het noodzakelijk om de juiste adviezen en veranderingen die de grootste duurzame winst opleveren, eerst te doen. Zo kan je, in het domein wonen, besparen door al de stand-by knoppen van televisie en radio’s uit te zetten, maar je bereikt veel meer als je eerst je woning laat isoleren en je een energiezuinige verwarming installeert. Investeringen die de duurzame winst ‘vastzetten’ op lange termijn zijn zeker te verkiezen.

In het transitie denken vertrekt men van een toekomstbeeld, ‘een leitbild’ waarnaar men naartoe wil bouwen. Het concept van “One Planet Living” ontwikkeld door Biorregional, is een sterk vertrekpunt om een aantal subsectoren van duurzame productie en consumptie aan vast te koppelen. In dit concept vertrekt men van de limieten die onze enige planeet aan ons oplegt. Willen we duurzaam leven moeten we onze levenswijze zo aanpassen dat we deze ene planeet eerlijk verdelen onder al haar gebruikers. Naast het ecologische aspect van slechts één planeet te hebben, zoeken we telkens ook naar de sociale dimensie. Het is belangrijk om de noodzaak voor ecologische verandering te erkennen, maar bij deze zoektocht mogen de sociale gevolgen zeker niet buiten beeld blijven. Al te vaak blijkt dat sociaal kwetsbare groepen in onze eigen maatschappij vaker de gevolgen voelen van een slechtere milieukwaliteit. Toch zijn het vaak niet deze groepen die verantwoordelijk zijn voor de grootste ecologische impact. Onderzoek toont aan dat de ecologische impact van huishoudens gekoppeld kan worden aan het inkomen per hoofd. Armoede is in onze maatschappij niet langer de grote vervuiler. Vaker is economische rijkdom de oorzaak van de grote ecologische problemen (Europese Commissie, 2008). Ecologische maatregelen moeten dus georiënteerd worden naar de juiste doelgroepen.

39


4.2. One planet Mobility Bij het implementeren van een “one planet living” dienen deze sociale consequenties mee in rekening gebracht te worden.

40

We bespreken hieronder de drie sectoren met grote ecologische impact. Daarnaast geloven wij dat in het verhaal van duurzame productie en consumptie ook de factor arbeid een belangrijke rol kan spelen. Werk staat centraal in ons leven en beïnvloed veel aspecten van het menselijke en sociaal kapitaal.

Het idee van One Planet Living is origineel afkomstig van Bioregional; www.bioregional.com

In 2008 lanceerde WWF-UK het rapport one planet mobility. In dit rapport analyseert WWF met een hele reeks partners verschillende duurzaamheidproblemen van ons transport. Ze hanteren een systeem benadering waarbij ze alle effecten, trends en motivaties van individueel transport behandelen. De negatieve effecten van transport zijn vrij algemeen bekend. De grootste milieulast als we kijken naar de uistoot van broeikasgassen is afkomstig van het wegtransport (82%), daarna volgen luchtvaart (13.5%), spoorverkeer (2%) en scheepvaart (1.4%) (WWF, 2008 p.12). Maar de milieulasten omvatten ook het gebruik van grondstoffen voor de productie en het onderhoud van wagens en de weginfrastructuur. Het leeuwendeel van de milieulast bevindt zich vooral in de gebruiksfase van de wagens, het brandstofgebruik dus. Dan zijn er de socio-economische gevolgen, er is de tijdskost van files of de openbare ruimte die niet meer vrij toegankelijk is voor voetgangers of fietsers. Dankzij de persoonlijke mobiliteitsvrijheid kunnen we sociale contacten over lange afstand onderhouden, maar lokale gemeenschappen leiden dan weer onder gebrek aan open ruimte, groen zones of lawaai overlast.


De vraag naar transport blijft alsmaar stijgen. De langetermijnvooruitzichten van het federaal planbureau voorspellen tegen 2030 nog een sterke stijging van het persoon- en goederenvervoer (planbureau 2009). Hier zijn verschillende oorzaken voor aan te halen. Een stijgend inkomen leidt nog steeds tot meer autobezit of tot meer kilometers die met een auto worden afgelegd. Nieuwe technologieën, ruimtelijke planning hebben hun effect op ons mobiliteitsgedrag. Zelfs de introductie van nieuwe vormen van transport met een lage CO2 uitstoot (vb busvervoer) kunnen, indien niet juist begeleid, aanleiding geven tot een grotere verspreiding van de bevolking wat weer leidt tot een groter gebruik van transportmiddelen. Enkel een algemene omslag van transport met hoge naar transport met lage uitstoot zonder bijkomend transport te genereren kan succesvol zijn. Maar dan moet ook voldoende geïnvesteerd worden in een degelijke ruimtelijke planning, heropwaarderen van stadscentra en het sociaal heropwaarderen van groepstransport.

Het ‘one planet mobility’ rapport ontwikkelde diverse hefbomen die het pad moesten effenen voor een duurzame mobiliteit. De zeven actie gebieden worden in bijgaande figuur voorgesteld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen makkelijker te bereiken doelstellingen als duidelijker informatie over de impact van diverse transportmiddelen tot het ontwikkelen van alternatieve mobiliteitsoplossingen (telewerk, online winkelen, andere distributiemethodes etc.) Een factor die minder duidelijk aan bod komt in het rapport is het sociale luik van mobiliteit. Een sociaal mobiliteitsbeleid is er een waardoor iedereen mobiel kan en mag zijn. Ook vrouwen, kinderen, mensen in armoede, mensen met een handicap of kortgeschoolden. Er is een duidelijk verschil in mobiliteitsbehoeften tussen geslachten, maar ook tussen verschillende sociale groepen. Bestaande rolpatronen bepalen nog al te vaak mee de mobiliteitskeuzes. Mannen gaan met de auto verder af werken, vrouwen werken dichter bij huis en proberen arbeid en gezin meer te combineren. Jongeren zijn dan weer afhankelijk van de fiets of het openbaar vervoer wat hun mobiliteit sterk kan beperken.

41


Bron: One Planet Mobility 2008 p. 38

42

Het is nog zeer onduidelijk hoe onze toekomstige duurzame mobiliteit er zal uitzien, maar de weg hiernaartoe moet wel duidelijk geëffend worden. Dit kan via debat, experimenten en pilootprojecten. Voorbeelden als slow cities, slow holidays en slow living zijn een aanzet om onze mobiliteit anders in te vullen. Het debat rond duurzame mobiliteit is in Vlaanderen nog geen ‘hot topic’ en zou centraler in het beleid aanwezig moeten zijn.


4.3. One planet food De uitdagingen voor duurzame voeding zijn groot. Hoe gaan we in 2050 een wereldbevolking van 9 of 11 miljard mensen voeden, op een rechtvaardige, ecologisch verantwoorde manier. Een tweede belangrijke uitdaging bij voeding is het gezondheidsaspect. Het voedingspatroon van een groot deel van de wereld bevordert de gezondheid niet. Recent cijfermateriaal geeft aan dat 33% van de volwassen wereldpopulatie aan obesitas lijdt (Delpeuch 2009). Deze twee problemen zijn ook sterk gerelateerd. Verkeerde voedingskeuzes, zoals een te grote inname eiwitten (waaronder vlees en zuivel), suikers, vetten en zouten leiden tot overgewicht en meer hart en vaatziekten. Een grotere gevoeligheid voor ziekten beïnvloedt sterk de levenskwaliteit. Daarnaast heeft de grote productie van eiwitten een negatief effect op het milieu (broeikasgassen, afval, energiegebruik (9)). De omslag naar een duurzamer voedingssysteem kan hier dus een dubbele winst boeken. De stijgende mondialisering van onze voedselindustrie heeft een groot effect op de keuze die we als consument kunnen maken. De supermarkt als geliefde plaats voor aankoop van voedingsmiddelen, biedt ons de mogelijkheid om snel alle mogelijke merken, exotische soorten voeding en nieuwe

(9) Zie onder FAO: Livestocks long shadow, Federaal Rapport Duurzame ontwikkeling 2007, Eipro studie The Stern report en andere rapporten.

trends in voeding te ontdekken. Deze manier van winkelen werkt onze vraag naar privé mobiliteit mee in de hand, aangezien de auto het meest geschikte vervoermiddel is om hier aankopen te doen. De sterk gestegen handel in voedingsmiddelen geconcentreerd bij een aantal bedrijven heeft gevolgen voor de diversiteit aan producten en de keuze mogelijkheden van producenten. Meer transport betekent ook meer grondstof gebruik met hun milieueffecten. Handel tussen landen of regio’s met sterk verschillende landbouwsystemen bedreigen de zwakste producenten. Ook de manier waarop aan landbouw gedaan wordt heeft onduurzame effecten: afhankelijkheid van kunstmeststoffen, erosie, degradatie van bodems, vermindering van biodiversiteit, verminderde toegang tot land tot armoede bij landbouwers zijn maar enkele van de onduurzame trends gekoppeld aan het huidige landbouw- en voedselsysteem.

43


De herdefiniĂŤring van ons voedingssysteem naar een meer duurzaam systeem is zeker een werk van lange adem. Het uitwerken van een langetermijnvisie op duurzame voeding en duurzaam eetpatroon staat hierin centraal. Voeding is heel duidelijk verbonden met diverse culturele en sociale waarden en normen in onze maatschappij. Een ander voedingspatroon ingang doen vinden betekent dat we moeten werken aan een mentaliteitswijziging,

44

Toch ontwikkelen er zich diverse niches die al stappen zijn om weg naar duurzame voeding. Zo probeert bijvoorbeeld voedselteams de band tussen boer en consument te herstellen via rechtstreeks verkoop van hoeveproducten. Naast een mogelijk ecologisch effect speelt zeer sterk kwaliteit, een eerlijke prijs en het weten waar je voedsel vandaan komt. Ook biologische landbouw is een niche die probeert door te breken, voorlopig zonder veel succes. Het bestaande landbouw- en voedingssysteem zijn nog te dominant om nieuwe praktijken echt een kans te geven. Een groeiend ecologisch bewustzijn zorgt voor een langzame vergroening van het bestaand systeem.

Meer fundamenteler is het vraagstuk naar de overconsumptie van eiwitten. Een overmatige vlees- en zuivelconsumptie werd al vaker aangeduid als een belangrijk aspect in het aanpassen van onze onduurzame voedingsgewoonten De weerstand die de Vlaamse campagne rond minder vlees, geleid door EVA, oproept bij diverse actoren geeft aan hoe moeilijk het is bestaande denkbeelden te veranderen. Toch zal dit vraagstuk snel boven aan de politieke en maatschappelijke agenda moeten komen staan. Op politiek vlak biedt het Europese beleid rond landbouw heel wat opties. Het is het enige gezamenlijke Europese beleid. Met een heroriĂŤntering van het Europese gemeenschappelijk landbouwbeleid naar een Europees Gemeenschappelijk landbouw en voedselbeleid gestoeld op principes van duurzaamheid en gezondheid komen we al een heel eind.


4.4. One planet housing Een derde grote groep waarop het thema van duurzame consumptie zich kan toespitsen is alles wat te maken heeft met wonen, zowel de woning zelf, de locatie van een woning als de apparaten die we erin gebruiken spelen een rol. De belangrijkste milieu-impact is afkomstig van de energie voor verwarming, warm water, elektrische apparaten. Daarnaast is er een steeds grotere druk op de openbare ruimte en een steeds stijgende vraag naar betaalbare, kwalitatieve woningen. De structuur en cultuur rond bouwen en wonen die in Vlaanderen overheerst heeft diverse sociale effecten: het sociaal buurtgevoel verminderd sterk (mensen kennen hun naaste buren steeds minder) wat aanleiding geeft tot een gevoel van onveiligheid en onzekerheid. Het Vlaamse transitienetwerk duurzaam bouwen en wonen (duwobo)(8) ontwikkelde een doorgedreven langetermijn visie over duurzaam bouwen en wonen. In deze strategie is

er aandacht voor nieuwe en betere materialen, met een lager grondstof gebruik, minder energie gebruik in de woning, met aandacht voor een duurzame woonkwaliteit en de duurzame woonconsument. Deze twee laatste aspecten spelen in op meer sociaal-culturele aspecten van het wonen: kleiner wonen, samen wonen van ouderen en jongeren en een duidelijke aandacht voor de leefbaarheid van kerngebieden, ruimtelijke ordening, open en gesloten ruimte. Het doel van deze transitiearena is om een structurele verandering richting duurzaam wonen en bouwen op gang te trekken en te begeleiden. Naast deze systeembenadering voor duurzaam bouwen bestaan er tal van kleine initiatieven die elk op hun beurt aspecten van duurzaam wonen en bouwen behandelen. Een netwerk van ngo’ s geeft duurzaamheidsadvies aan woon- en stadsvernieuwingsprojecten. Energiesnoeiers is een project uit de sociale economie. Zij geven laaggeschoolde mensen een opleiding en tewerkstelling om energiebesparende maatregelen uit te voeren. Deze maatregelen kunnen bij gewone burgers, maar ook bij diverse kansengroepen worden uitgevoerd.

(8) www.duwobo.be

45


46

Arbeid is een zeer relevant thema op de politieke agenda. Er zijn verbanden met het menselijke, sociaal en natuurlijk kapitaal in onze samenleving. In ons huidig systeem loopt creatie van werkgelegenheid samen met economische groei. Zonder dit laatste gaat de tewerkstellingsmotor sputteren en komen zelfs de inkomsten van de staat onder druk te staan. In deze tijden van stijgende werkloosheid staat werk, betaalde arbeid, dan ook in het centrum van de debatten in sociaal en economisch beleid. Jobs voor iedereen, bestrijden van armoede door activering zijn de antwoorden van het beleid. Een betaalde baan hebben is zelfs een randvoorwaarde om deel te kunnen nemen aan onze maatschappij. Job creatie is een van maatstaven waaraan het bestaande sociaaleconomisch beleid getoetst wordt. Als bron van het individueel inkomen geeft bezoldigde arbeid mensen de mogelijkheid om in hun materiële behoeften te voorzien. Vanuit een economisch standpunt verkopen huishoudens hun arbeid in ruil voor inkomen dat kan gespendeerd worden aan consumptiegoederen. Deze consumptiegoederen maken een essentieel onderdeel uit van hun levenskwaliteit, maar leggen tegelijkertijd een beslag op een belangrijk aandeel van het grondstofgebruik.

4.5. One planet working

In alle sectoren en wereldwijd wordt door verschuivingen van werkgelegenheid van de industriële sector naar de dienstensector, de internationale competitie en nieuwe managementtechnieken meer uitsluiting dan insluiting gecreëerd

(Rik Coolsaet, 2008)

Maar voor velen is arbeid niet louter een positief gegeven. Men krijgt bijvoorbeeld minder kans om beslissingen te nemen of is betrokken bij uitputtend werk. Ook het ideaal dat je via arbeid kan participeren in de maatschappij en kan bouwen aan sociaal kapitaal of levenskwaliteit kan opbouwen, geldt niet voor iedereen. De relatie tussen arbeid en levenskwaliteit wordt verstoord door nieuwe ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De technologische evolutie, vraag naar meer flexibiliteit, het ‘downsizen en outsourcen’ leidt tot meer stress, meer werkonzekerheid en stijgende gezondheidsproblemen.(Coolsaet, 2008). Door het wegvallen van deze belangrijke component van het arbeidsgegeven wordt de waardigheid van arbeid ondermijnd. Men boet via arbeid ook in op zijn levenskwaliteit.


Naast de arbeidstijd is er dan de ‘vrije tijd’, de tijd die men niet spendeert aan bezoldigde arbeid. Als arbeid een vermindering van levenskwaliteit inhoudt is de vrije tijd eerder een moment van verhoogde levenskwaliteit. Maar veel vrije tijd geeft tegelijkertijd een verkleining van de mogelijkheden om aan consumptie goederen komen, aangezien het inkomen verkleind. Inkomen dat noodzakelijk is om aan onze basis behoeften te voorzien. Een juiste mix tussen minder bezoldigde arbeid en meer vrije tijd is cruciaal. Deze juiste balans kan een verlaagd nationaal inkomen opleveren (mensen consumeren minder) waardoor de totale materiële consumptie verkleind wordt, samen met de ecologische vervuiling.

noodzakelijke tijd om zowel in een werkverhouding relaties en kennis te kunnen onderhouden, als om daarbuiten tijd te hebben voor gezin en familie en voor zelfontwikkeling of educatie. In “What kind of growth is sustainble” van Seri lezen we dat het niet de grootte van het BBP, maar eerder de verdeling van jobs over een relatief klein aantal effectief werkenden de oorzaak is van de blijvende werkloosheid, de basis van het werkloosheidsprobleem is een verdelingsprobleem. Bij gelijk blijvende productievolumes zou men meer arbeid, meer werkgelegenheid kunnen creëren door een vermindering in het gemiddelde aantal werkuren. Arbeidsduurvermindering en flexibel parttime werk zijn hier mogelijke instrumenten voor.

Een ander belangrijk aspect van het arbeidsvraagstuk is de werkgelegenheid. Zoals ‘werk hebben’ kan leiden tot minder levenskwaliteit, is geen werk hebben evengoed een probleem. Werkloosheid heeft een negatief effect op het welzijn van mensen, zowel op psychologisch als op gezondheidsvlak, en leidt tot een verlies in menselijk kapitaal (kennis) en sociaal kapitaal (verlies van eigen sociaal netwerk, verlies aan relaties, etc) wat leidt tot sociale inefficiëntie. Voor een verhoging van de sociale en economische efficiëntie is het noodzakelijk om meer menselijk en sociaal kapitaal te genereren. Om deze te kunnen vormen, moet men kunnen beschikken over de

Arbeid is dus vaak lust en last tegelijkertijd. Een goed evenwicht vinden is cruciaal. Als we er vanuit gaan dat de overconsumptie van grondstoffen vooral het gevolg is van onze consumptie gefinancierd door bezoldigde arbeid, volgt dat een verschuiving van bezoldigde naar onbezoldigde arbeid een positieve weerslag heeft op het globaal grondstofgebruik. Ook op vlak van levenskwaliteit is een herverdeling en verschuiving van arbeid een positief gegeven. Om dit te realiseren kan een bredere benadering van arbeid gehanteerd worden: de werk-mix (Seri 2009)

47


48

Het concept van de werkmix is een combinatie van betaalde arbeid met allerlei vormen van onbetaalde arbeid. Het kan gaan om thuiswerk, zorgarbeid voor kinderen, zieken of ouderen, gemeenschapswerk (vrijwilligers werk, ‌). Al deze vormen van werk worden gezien als productieve bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van onze samenleving. Dit concept kan in de praktijk worden gebracht door meer flexibiliteit in te bouwen en het aantal werkuren te verminderen. Een gelijkaardige benadering vinden we bij de transitionele arbeidsmarkt benadering die wordt voorgesteld door Fons Leroy. Hij argumenteert dat een nieuw model voor arbeid noodzakelijk is om aan de uitdagingen van vandaag tegemoet te komen. Hij onderscheidt dan vooral de problemen in de volledige arbeidsparticipatie van kwetsbare groepen, de tweespalt in arbeid (last en lust), waar nieuwe antwoorden op gezocht worden.

Volgens ons is het arbeidsvraagstuk een essentieel onderdeel van duurzame productie en consumptie. Minder arbeid per hoofd betekent minder markt productie en consumptie en dus minder grondstof gebruik, de cirkel sluit zich weer. Voor de maatschappij als geheel betekent dit minder druk op het milieu, meer welzijn, meer jobs (bij betere verdeling) in een meer competitieve economie. Een focus op arbeid vraagt ook een andere invulling van het beleid dan de nadruk op efficiĂŤntie die we nu vaak zien.


4.6. Duurzame Overheidsaankopen Overheidsdiensten zijn belangrijke actoren in de markt. In Europa maken de uitgaven van overheden 16% uit van het Europees BBP. Eens overheden deze aankoopkracht gebruiken voor sociale en ecologische doeleinden kan dit een enorme bijdrage aan de ontwikkeling van duurzame consumptie leveren. Overheden, zowel nationaal, regionaal als lokaal kunnen bij het uitschrijven van overheidsopdrachten , zowel op vlak van werken, leveringen of diensten principes van duurzame ontwikkeling integreren. Door duurzaamheidscriteria mee op te nemen als beoordelingsargument voor haar uitgaven beantwoord een overheid aan een van haar kerntaken: publieke gelden zo uitgeven dat ze ten goede komen van de gemeenschap. Ze stimuleert ook de bedrijven om socio-ecologisch verantwoorde productiemethoden uit te werken.

Overheidsopdrachten hebben betrekking op werken, leveringen en diensten

49


50

Onder druk van een Europees groen boek en acties vanuit de basisbewegingen zijn richtlijnen, criteria en doelstellingen omtrent de vergroening van overheidsaankopen langzaam ingeburgerd. Een blijvende opvolging en promotie blijft wel noodzakelijk. Sociale en ethische criteria in overheidsaankopen inbrengen blijft een moeilijkere opdracht. Nochtans zijn er verschillende sociale voordelen. Overheidsaankopen kunnen ondersteunend werken bij het bestaande sociaal beleid en de vooropgestelde sociale doelstellingen. Duidelijke voorbeelden zijn het uitbesteden van werk aan sociale economie, het bevorderen van gelijke kansen voor minderheden, personen met een handicap, vrouwen, jongeren, etc. Het respecteren van mensenrechten en arbeidsomstandigheden volgens ILO richtlijnen via overheidsopdrachten is een moeilijker gegeven. In de huidige economische structuur is de aanleverketen van producten niet transparant. Het is bijvoorbeeld onduidelijk of een product geproduceerd is met of zonder kinderarbeid. Voor ecologische criteria bestaat al langer de LCA (Life Cycle Assessment) methode. Voor sociale criteria is deze methode nog maar net ontwikkeld. Unep/Setac publiceerde in mei 2009 de Guidelines for social life cycle assessment, de theoretische handleiding voor het uitwerken van sociale levenscyclus evaluaties. Eens er daadwerkelijke onderzoeken naar de

sociale standaarden in de productie gevoerd worden kan de transparantie in de productieketen sterk vergroot worden. En kunnen via overheidsopdrachten sociale doelstellingen voor bedrijven in andere landen afgedwongen worden.


Besluit: We beschreven in dit tweede deel van het Kader voor Duurzame Ontwikkeling de verschillende aspecten waarbinnen een omslag naar duurzame productie en consumptie zich moet voltrekken. Zolang het westers consumentisme zich blijft verspreiden en onze beperkte grondstoffen blijft opsouperen kan onze samenleving nooit duurzaam zijn. De huidige benadering is veel te voorzichtig gefocust op een efficiëntere productie, maar behandeld niet de noodzakelijke algemene reductie in grondstofgebruik. Het basiskenmerk van een sterke duurza-

me consumptie. Nog minder wordt de sociale context van ons produceren en consumeren in kaart gebracht. Wat drijft ons verder en leidt dit niet tot meer sociale uitsluiting, tot een lagere levenskwaliteit. We staan nog maar aan het begin van de noodzakelijke transformatie van onze samenleving. We hebben nood aan een meer radicalere benadering van duurzame consumptie, maar dit is geen eenvoudige stap om te nemen. Vanuit verschillende maatschappelijke bewegingen wordt geprobeerd om de ‘zaden voor verandering’ in onze maatschappij aan te brengen. Een meer grootschalige beweging zal nodig zijn om ze echt te laten uitgroeien. Het is belangrijk dat heel onze samenleving besef krijgt van de noodzaak tot een omschakeling in onze levensstijlen, onze consumptiepatronen. Het denken rond duurzame consumptie moet een sleutelelement worden van het beleid rond duurzame ontwikkeling en al zijn verschillende deelaspecten. Duurzame consumptie moet aspecten van solidariteit, rechtvaardigheid en welzijn mee in zich dragen binnen een globale ecologische draagkracht van onze planeet.

51


BRONNEN: Presentatie van Michael Kuhndt, hoofd van CSCP op de internationale conferentie van “sustainable consumption and production… how to make it possible?” van 19 tot 20 maart 2008 in Vilnius. Coolsaet, Rik (2008): De geschiedenis van de wereld van morgen. Van Halewyck Defra, 2008: a framework for proenvironmental behaviours

52

Delpeuch F, 2009: Globesity: a planet out of control? Press Release april 2009 Earthscan Europese Commissie, 2008: Addressing the social dimensions of environmental policy. Environmental Impact of Products (EIPRO) 2006: Analysis of the life cycle environmental impacts related to final consumption of the EU-25 Federaal Planbureau, 2009: Lange termijnvooruitzichten voor transport in België: referentiescenario, perscommunique 24 april 2009. Guan, D., G. P. Peters, C. L. Weber, and K. Hubacek (2009), Journey to world top emitter: An analysis of the driving forces of China’s recent CO2 emissions surge, Geophys. Res. Lett., 36,

Jackson T. 2009: Prosperity without growth? The transition to a sustainable economy. Report for the Sustainable Development Commission. Leroy, Fons 2006: Werken aan loopbanen: de transitionele arbeidsmarkt als ordeningsmodel? OVER-WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV Lorek S., 2009: Debunking Weak Sustainable Consumption: Towards A Strong Sustainable Consumption Governance, unpublished Doctoral Thesis Mobiel 21, Mobiele Leuvense Vrouwen. Of hoe vrouwen hun mobiliteit ervaren in het Leuvense. Eindrapport 2007 Norwegian Ministery for the Environment, 1994: Symposium on Sustainable Consumption. Oslo Norway. Paredis E. 2009: Socio-technische systeeminnovaties en transities: van theoretische inzichten naar beleidsvertaling. Centrum voor duurzame ontwikkeling, Universiteit Gent. Steunpunt Duurzame Ontwikkeling Presentatie van prof. Maurie Cohen, University of Leeds op de internationale conferentie van “sustainable consumption and production… how to make it possible?” van 19 tot 20 maart 2008 in Vilnius. Via http://aaa.am.lt/VI/index. php#a/3362 (geconsulteerd maart 2009)


SDC (Sustainable Development Commission), 2006: I will if you will, p.7

Tukker, A ea. 2008: Sustainable Consumption Policies Effectiveness Evaluation (SCOPE2). Final Report

Seri, 2007: SUFO:TROP: Sustainable Food Consumption: Trends and opportunities.

Tukker, A 2008 b: Degrowth & Sustainable Consumption and Production, ppt op Degrowth Conference 18-19 april Paris, France

Seri, 2008: What about needs? Re-conceptualising Sustainable Development Seri, 2009: What kind of growth is sustainable?: Presentation of arguments Seri, 2009 b: How do you style your energy behaviour? Seri Highlight op www.seri.at Seyfang, Gill 2009: The new economics of sustainable consumption: seeds of change. Palgrave MacMillan. Spangenberg, 2008: Target group specific metaphor selection: The case of design: Presentation for the 14th annual International Sustainable Development Research Conference: 21-23 September 2008 System innovation for sustainability: Tukker ea.. Score –Network, 2008: Sustainable Consumption and Production: A Framework for Action

Tunçer, Burcu 2009: Strategies and collective actions towards sustainable consumption and production. Presentatie op Retailer workshop van UNEP / Wuppertal Institute Collaborating Centre on Sustainable Consumption and Production. UNEP/Setac 2009: Guidelines for social life cycle assessment of products. Wallerstein E, 1974 The modern World-System. Academic Press Worldwatch Institute 2004: state of the Worlde 2004: the consumer society www.worldwatch.org WWF, 2008: One planet mobility: a journey towards a sustainable future.

53


NOTEN: (1) VN millenium Ecosystem Assessment report: http://www. millenniumassessment.org/en/index.aspx (2) EU actieplan voor duurzame productie en consumptie en een duurzaam industrieel beleid: http://eur-lex.europa.eu/ LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2008:0397:FIN:NL:P DF (3) Tukker, A 2008: Degrowth & Sustainable Consumption and Production, ppt op Dewgrowth Conferenct 18-19 april Paris, France 54

(4) Guan, D., G. P. Peters, C. L. Weber, and K. Hubacek (2009) (5) Jackson T., 2009: Prosperity without Growth. Report form the Sustainable Development Commission p. 54 (6) De termen duurzame consumptie en duurzame productie en consumptie worden in de tekst vaak als synoniem gebruikt. Waar het eerste gaat over de consumptie van goederen en diensten zowel door consumenten, door bedrijven of zelfs rechstreeks uit de aarde, kan de indruk ontstaan dat bij ‘consumptie’ als eindhandeling de nadruk en de oplossing ligt. Het Engelse letterwoord

spac (sustainble consumption and production) wil hier een antwoord op beiden en de nadruk leggen op zowel de productie als consumptie zijde waar veranderingen moeten gebeuren. Voor leesbaarheid zullen we vaker gebruik maken van de term duurzame consumptie. (7) EIPRO: Environmental Impacts of Products http:// ec.europa.eu/environment/ipp/pdf/eipro_report.pdf (8) Het idee van One Planet Living is origineel afkomstig van Bioregional; www.bioregional.com (9) Zie onder FAO: Livestocks long shadow, Federaal Rapport Duurzame ontwikkeling 2007, Eipro studie The Stern report en andere rapporten. (10) www.duwobo.be (11) Overheidsopdrachten hebben betrekking op werken, leveringen en diensten


Colofon Redactie: Vodo secretariaat Verantwoordelijke Uitgever: Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling, Vlasfabriekstraat 11, 1060 Brussel, www.vodo.be Lay-out en druk: www.dewrikker.be - oktober 2008

55 Deze publicatie is mede tot stand gekomen met een financiĂŤle bijdrage van de Vlaamse overheid, cel Duurzame Ontwikkeling:



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.