7 minute read

Textielstakingen in Twente

Next Article
Van de redactie

Van de redactie

Textielstakingen in Twente

Door: Marcel Mentink

Twente kent een behoorlijk aantal grote parken, bossen en natuurgebieden die eigendom waren en soms vernoemd zijn naar de grote textielbaronnen van weleer. Prachtig natuurlijk, maar wie hebben de prijs daarvoor betaald? Dat waren de textielarbeiders die in de jaren dertig staakten, en niet voor het eerst.

Een grote menigte stakers en uitgeslotenen bij de fabriek “Kremersmaten”. Zij probeerden leden van de vakbonden die akkoord waren met het werkgeversvoorstel bij de poorten tegen te houden.

Een stukje geschiedenis

Twente was voor de industrialisatie al bekend van de thuiswevers. De producten werden verkocht door de fabrikeurs. Als gevolg van de industrialisatie gingen boerenzoons en -dochters de textielfabrieken in, want het leven op de boerderij was bepaald geen vetpot.

Ze werkten voor een mager loon onder slechte omstandigheden. Kinderen van twaalf jaar stonden elf uur per dag achter de weefgetouwen. De fabrikanten daarentegen, Van Heek, Jannink, Gelderman, Ten Cate, Jordaan, Ter Kuile, Spanjaard, Blijdenstein etc., werden schatrijk en kochten grond en landerijen door heel Twente. Ze waren feodaal en almachtig.

De socialist Gerrit Bennink schreef in november 1880 in een brief aan Domela Nieuwenhuis: ‘Het werkvolk hier leeft voort als stom werktuig. Het neemt genoegen met een stukjen roggenbrood.’

Staking in 1888

Al in 1888 werd er gestaakt bij de firma Scholten in Almelo. De machines hadden vanwege reparaties drie weken stil gestaan. Toen de arbeiders weer aan het werk gingen, nadat ze al die weken geen loon hadden ontvangen, werd hun verteld dat hun loon van 4 à 5 gulden twintig procent zou worden ingehouden. Een spontane staking brak uit. Na drie maanden staken gingen de arbeiders weer aan het werk op de voorwaarden van de fabrikant. Het had niets uitgehaald.

De volgende grote staking vond plaats in 1902 die begon bij Van Heek & Co. Ook deze staking leverde de arbeiders uiteindelijk niets op. Maar voor het eerst vormden de confessionele en de socialistische vakbonden één front. Samenwerking bleek noodzakelijk evenals een goed gevulde stakingskas. Maar tegenover de stakers stond de ‘Enschedese Fabrikantenvereniging’ die alles in het werk stelde om stakingen te voorkomen en zo nodig de kop in te drukken. Van Heek weigerde te onderhandelen met wie dan ook. En de fabrikanten kwamen met een boosaardig plan om de al vijf maanden durende staking te beëindigen: als na enkele weken de wevers niet aan het werk gingen zou de productie in alle fabrieken twee dagenper week worden stopgezet. Als dat niet hielp zouden enkele weken later alle fabrieken de gehele productie platleggen en zouden alle arbeiders collectief worden uitgesloten. De staking werd gebroken. Het heeft Van Heek veel geld gekost, maar hij wilde kostte wat kost winnen.

Na de Eerste Wereldoorlog

Kort na de oorlog ging het de textielindustrie voor de wind. Oude handelsbetrekkingen werden hersteld en veel nieuwe orders kwamen binnen. Zelfs de lonen werden verhoogd en de arbeidstijd werd verkort. Maar begin twintiger jaren ontstond de zogenaamde kleine crisis. Ook nu reageerden de fabrikanten weer met loonsverlagingen van tien procent en weer werd er massaal gestaakt. Dit keer van oktober 1923 tot aan juni 1924. De fabrikanten gebruikten de uitsluiting weer en daardoor kwamen 22.000 mannen en vrouwen uit 39 bedrijven op straat te staan. Andermaal delfden de arbeiders het onderspit.

Ondanks deze stakingen ging het de fabrikeurs voor de wind. In 1923 verdienden elf fabrikanten samen bijna vijfeneenhalf miljoen gulden. Hoogste verdiener van Nicolaas van Heek met ƒ1.249.177,00. In een uiteenzetting uit 1925 beklaagt Ludwig van Heek zich over de zware lasten die hij als fabrikant moet dragen, de verkorte werkweek, de wettelijk vastgestelde arbeidstijd, de invaliditeitswet; teveel lasten op de schouders van de werkgever. Hij sluit zijn betoog af met de vraag of de overheid dit alles “niet beter kan overlaten aan het onderlinge overleg van de belanghebbenden, die uit de aard der zaak een juister oordeel kunnen vellen wat voor iedere industrie van noode is”. Wie die belanghebbenden zijn, laat zich raden.

De vakbond “De Eendracht” gaf bij de staking in 1931/’32 een pamflet uit waarin ze schreven hoe de gezamenlijke fabrikanten de staking wilden bedwingen. Een klein stukje uit die tekst.

Na 1924 ging het de katoenfabrikanten weer voor de wind. De winsten waren enorm. Het aantal spillen in de spinnerijen ging van ruim 650.000 naar bijna 1.200.000. Het aantal getouwen nam met 17 % toe tot 55.300 en het aantal arbeiders, mannen, vrouwen en kinderen, steeg tot 42.000. Het aantal fabrikanten bleef echter stabiel en daar was de onderlinge verwantschap ook nog eens sterk aanwezig.

In het topjaar 1928 had de Twentse katoenindustrie een afzetwaarde van 240 miljoen gulden. Het fabricageproces omvatte nu ook bedrukte en bontgeweven doeken, tafelkleden en servetten, corduroy etc. Nederlands-Indië was en bleef de voornaamste afzetmarkt.

De crisisjaren

De crisis op de effectenbeurs in New York luidde de depressie in van de dertiger jaren. Voor de arbeiders betekende het vrijwel direct: harder werken en minder verdienen. Regelmatig was er sprake van arbeidstijdverkorting, wat resulteerde in een lager weekloon. Steeds meer arbeiders, vooral vrouwen, werden ontslagen en diegenen die hun baan wel behielden moesten meer machines bedienen. De fabrikanten probeerden uit tot hoever ze konden gaan. De loonsverlagingen liepen op tot tien procent. De vakbonden wilden via overleg proberen de problemen op te lossen, want stakingen zouden de problemen alleen maar groter maken. Her en der waren er al kleine stakingen, maar op 16 november 1931 barstte de bom! Bij de firma Jannink aan de Haaksbergerstraat in Enschede eiste een aantal werknemers een loonsverhoging, omdat ze harder moesten werken en meer productie moesten draaien. De fabrikanten reageerden met een loonsverlaging van vijf procent voor de gehele textielsector en dreigden met nog eens vijf procent als strafmaatregel als er gestaakt zou worden. Het arbeidsconflict resulteerde in een staking van 16.000 arbeiders. Een kleine twee weken later begon de uittocht uit de fabrieken. Binnen enkele dagen liggen de meeste fabrieken stil.

De crisis op de effectenbeurs in New York luidde de depressie in van de dertiger jaren. Voor de arbeiders betekende het vrijwel direct: harder werken en minder verdienen.

De vakbonden

In eerste instantie steunden de vakbonden De Eendracht (soc. dem.), St. Lambertus (r.k.) en Unitas (prot. christ.) de staking niet en wilden dus ook niet uitbetalen. Toen zich dan duizenden arbeiders zich voor het gebouw ‘Ons Huis’ verzamelden en het gebouw bijna afbraken, gingen de vakbonden overstag en werd er uitbetaald.

Naast deze ‘officiële’ bonden waren ook het (radicale) Nationaal Arbeiders Secretariaat (NAS) en de communistische Roode Vakbewegings Oppositie (RVO) actief die de stakers wel al direct steunden. Begin januari 1932 werd een verbod tot samenscholing afgekondigd. Voor de handhaving van rust en orde waren in de stad op last van burgemeester Edo Bergsma ongeveer zestig marechaussees en veldwachters aanwezig.

Op 26 februari 1932 stelden de fabrikanten een compromis voor ten aanzien van de algemene loonsverlaging (uitstel voor het invoeren van de tweede loonsverlaging van 5%) en arbitrage inzake het geschil bij Jannink. Na twintig weken staken accepteerden de confessionele organisaties dit voorstel en riepen hun leden op weer aan het werk te gaan. De Eendracht wilde eigenlijk niet akkoord gaan, maar kon de staking niet alleen voortzetten. Door de doorzettende economische crisis, door de reeds aanwezige grote werkloosheid kon de staking onmogelijk worden gewonnen. Op 5 april 1932 werd de staking beëindigd. Vele duizenden werden ontslagen, de overigen moesten de loonsverlaging noodgedwongen slikken. Alle arbeiders moesten zich weer melden in de fabriek. Ook na de staking hebben de arbeiders het zwaar. De verlaging van het loon en het hogere werktempo legt een zware druk op het arbeidersgezin. Vader, vaak ook moeder en de kinderen werken in verschillende ploegen. De werkloosheid is groot, ruim dertig procent. De tering naar de steeds lagere nering zetten kost veel moeite en levert vaak psychische spanningen op in het gezin. Het mislukken van de stakingen, het gebrek aan toekomstperspectief, de onderlinge solidariteit bij de textielarbeider bereikt een dieptepunt.

Een grote menigte stakers en uitgeslotenen bij de fabriek “Kremersmaten”. Zij probeerden leden van de vakbonden die akkoord waren met het werkgeversvoorstel bij de poorten tegen te houden.

This article is from: