Nrc de luxe

Page 1

DeLUXE

Magazine #12, juni 2013

Gastredacteur ontwerper

Piet Hein Eek





DeLUXE vooraf

NRC Weekend juni 2013

Dyslexie, adhd, autisme... Indien hij nu zou opgroeien zouden al die diagnoses op hem van toepassing zijn geweest. Als kind had hij enorme driftbuien, die uitmondden in stevige vechtpartijen. En omdat hij niet zo slim leek, zou hij timmerman worden. Maar Piet Hein Eek (46) bleek slimmer dan gedacht, ging uiteindelijk industriële vormgeving studeren, werd een van de succesvolste ontwerpers van Nederland („Ik doe altijd het tegenovergestelde van wat iedereen doet, eigenwijsheid is mijn tweede natuur”) en aanvaardde onze uitnodiging om gastredacteur van deze aflevering van DeLUXE te worden. „Minder maar meer”, zou het motto kunnen zijn van deze editie. Want, zo zegt de gastredacteur: „Onze hang naar nieuw nieuw nieuw gaat ten koste van de kwaliteit van

hetgeen er al is. Het najagen van het nieuwe als doel is onzinnig.” Daarom dus vroeg hij de redactie portretten te maken van opmerkelijke ondernemers die bestaande materialen hergebruiken – van textiel en WC-ontstoppers tot houten objecten van vlooienmarkten. Maar deze aflevering brengt ons ook bij ‘cultuurterrorist’ James Cauty, die ooit een schandaal veroorzaakte door een miljoen pond te verbranden („Het is best een hoop werk, zo’n hele koffer geld opbranden”). En over schandaal gesproken: als er een grafisch ontwerper in Nederland is die stevig provoceert en graag choqueert, dan is het wel Anthon Beeke, die straks een dik overzichtsboek en een tentoonstelling krijgt. In deze DeLUXE krijgen zijn affiches een prominente plek.

Over geld gesproken: „Worden we gelukkig van zoveel mogelijk geld verdienen en vervolgens met het verdiende geld zoveel mogelijk consumeren?”, vraagt Piet Hein Eek zich ergens in dit nummer af. En hij geeft zelf het antwoord: „Nee. Je wordt gelukkig van zinvolle dingen doen, van iets heel goed kunnen, van iets maken.” Kijk, dat is pas echte luxe.

Peter Vandermeersch Hoofdredacteur

11 Werkplek Lichte wanorde en klassieke muziek uit de speakers – de werkkamer van Piet Hein Eek.

12 Piet Hein Eek

Gesprek met een ontwerper over puberdochters, boerenslimheid en het omarmen van de chaos.

Carp, Avenue, Oog – Sabine Verschueren, de art director van DeLUXE, gaf aan veel tijdschriften een eigen gezicht.Hoe je opdrachtgevers inpakt, leerde ze lang geleden als stagiaire bij Anthon Beeke, de legendarische grafisch ontwerper die vanaf bladzijde 58 in dit nummer wordt geportretteerd door Ron Kaal. Sabine Verschueren: „Met zijn charme wist Anthon klanten zo in te palmen dat hij de vrije hand kreeg. ‘We zitten helemaal op één lijn’, zei hij dan. Later durfde de klant dan niet meer tegen te stribbelen als bleek dat Anthon wel heel veel vrijheid had genomen. Zo goed als Anthon kan ik dat helaas niet.” Twee jaar geleden benaderden we Sabine Verschueren met de opdracht om een basisontwerp voor DeLUXE te ontwerpen. De vormgeving moest een gevoel van luxe uitstralen en tegelijk klassiek en modern aanvoelen. Die tegenstelling loste de ontwerpster op door voor de koppen in het blad een stokoude letter te gebruiken: de Modern, de letter uit het logo van NRC Handelsblad. Sabine Verschueren: „Luxe is het breed laten hangen, net iets meer willen dan je je eigenlijk kunt permitteren. Dat gevoel van ‘larger than life’ heb ik tot uitdrukking gebracht door opmaakkaders te gebruiken die net iets groter zijn dan het bladformaat. De koppen lopen daardoor vaak net een stukje van de pagina af.” Dit is de laatste editie die door Sabine wordt vormgegeven; het volgende nummer wordt op de nieuwe redactie van de krant opgemaakt. Intussen is zij alweer bepalend voor het nieuwe gezicht van een andere krant: met Marcel de Vries restylde ze de dagelijkse bijlage PS van Het Parool.

16 Shopping Stoelen, lampen, behang en vrolijke woonaccessoires.

18 Interieurs

Vijf liefhebbers over hun Piet Hein Eek-meubel, al dan niet van sloophout.

26 James Cauty* Op bezoek bij de Britse kunstenaar die 1 miljoen pond verbrandde.

32 Levend hout* 44 Pascal Bruckner* 50 Hervormers* Schrijver Nicolaas Matsier en fotograaf Hans van der Meer kijken naar bomen.

De crisis biedt kansen – gesprek met een optimistische filosoof.

Vijf ondernemers die de wereld willen verbeteren.

57 De agenda van Piet Hein Eek* Zes opera’s in zes wereldsteden

59 De smaak van Rossana Orlandi* De persoonlijke voorkeuren van een designpromotor.

60 Anthon Beeke* Profiel van een provocerende affiche-ontwerper.

66 Column Wilfried de Jong Cover Werkkamer-op-wielen die Piet Hein Eek ontwierp voor klavierkomiek Hans Liberg. Foto Eddo Hartmann

9

* De keuzes van gastredacteur Piet Hein Eek


DeLUXE werkplek

NRC Weekend juni 2013

11

Ontwerper Piet Hein Eek werkt in een voormalige Philips-fabriek in Eindhoven. In zijn kantoor klinkt altijd klassieke muziek. Hij roeit graag tegen de stroom op. Toen drie jaar geleden de financiĂŤle crisis in volle hevigheid losbarstte, kocht Piet Hein Eek samen met zijn compagnon Nob Ruijgrok voor bijna drie miljoen euro een bouwvallige Philips-fabriek in Eindhoven. In negen maanden tijd verbouwden zij het tot een bijna twee voetbalvelden grote creatieve hotspot: werkplaats, winkel, restaurant, galerie en conferentiezaal ineen. Een alternatieve woonmall, die klanten trekt van heinde en en ver.

Onder de grote ramen een vitrine met schaalmodellen van ontwerpen waarmee hij afstudeerde aan de Design Academy Eindhoven. Ze waren vorig jaar te zien op een overzichtstentoonstelling met alle 170 zitmeubels die Eek heeft ontworpen. Toen Eek de oude fabriek kocht, lag het in een zandvlakte. Nu staan er huizen om het pand heen, die binnenkort worden opgeleverd. Fijn, zegt Eek, geen vorkheftrucks meer voor het raam langs, maar kinderen op de fiets.

Eek is een bewaarder, met licht chaotische trekjes. Zo netjes als op de foto is zijn bureau maar zelden. De kratten op de grond zijn gevuld met gebruikte jampotlampen, op verzoek ontworpen voor een restaurant, maar de eigenaar kwam later op andere gedachten. Nu staan de kratten daar als herinnering: een alternatieve bestemming, graag!

Fotografie Louis Blom

Van ’s ochtends acht tot half zes in de middag is Eek meestal in zijn kantoor te vinden. Met Bach, Rossini of Mozart zachtjes uit de speakers van zijn cd-speler zit hij achter zijn bureau of aan zijn tekentafel. Met een potlood werkt hij aan nieuwe ontwerpen. De schetsen worden gescand, gaan daarna direct naar de werkplaats, of ze worden door medewerkers verder uitgewerkt. Gegevens van alle projecten gaan in ordners, in een grote ordnermolen.


DeLuxe interview

NRC Weekend juni 2013

Piet Hein Eek is een van de succesvolste ontwerpers van Nederland. Een gesprek over puberende dochters, boerenslimheid en de schoonheid van Delfts blauw. ‘Ik doe altijd het tegenovergestelde van wat iedereen doet.’ door Jannetje Koelewijn portret Daniëlle van Ark

‘Ik wil van niets iets maken’ Piet Hein Eek zit achter zijn oude houten schoolbureau en ik zit op een buizenstoeltje tegenover hem. We hebben elkaar net een hand gegeven. „Hoi.” Nu zwijgt hij en wacht af. Rommelige trui, baard van drie dagen. Een felle voorjaarszon schijnt door de hoge ramen naar binnen en zet zijn kantoor in een warme gloed. Op de achtergrond klinkt het geluid van cirkelzagen. We zijn in de oude Philipsfabriek in Eindhoven die onder Piet Hein Eeks leiding is veranderd in een meubelfabriek met een winkel, een galerie en een restaurant. „Koffie?” Er komt koffie. Duralex glazen op een rond dienblaadje. Die schilderijtjes daar... Hij draait zich om naar de wand achter zich. Er hangen vijf of zes oude schilderijtjes in krullerige lijsten. Landschappen. Eenzame bomen. „Ik heb ook nog een heel mooie met eendjes erop”, zegt hij. „Maar die moet gerestaureerd worden.” Hoe komt u eraan? „Gekocht op een veiling in Den Bosch. Ik hou ervan omdat ze zo donker zijn en zo negentiende-eeuws. Ik heb er laatst nog één gekocht, heel groot. Hij was zo goedkoop dat ik

Piet Hein Eek in zijn timmerfabriek in Eindhoven.

vroeg of er wat mee aan de hand was. Nee hoor. Niemand wilde het hebben. Het was te somber.” U vindt dat mooi? „Maar niet omdat ik zelf somber ben, want dat ben ik helemaal niet. Dat donkere...” Hij draait zich nog een keer om en zoekt intussen naar woorden. „... suggereert iets, net als de nacht. Het laat iets aan je fantasie over.” In uw opslagplaats zag ik stapels bruin gelakte stoeltjes met gedraaide poten. „Die wil ook niemand meer hebben en daarom heb ik ze gekocht. Ik doe altijd het tegenovergestelde van wat iedereen doet. Het is mijn tweede natuur. Aangeboren eigenwijsheid.” U spelt ook nogal eigenwijs, viel me op in de mailtjes die u me stuurde. „Als ik met de hand schrijf valt het wel mee, maar achter mijn computer...” Hij lacht. „Ik kan niet typen en dan typ ik toch, heel snel. Ik haal alle d’s en t’s door elkaar.” En dat voor een zoon van een onderwijzer. „Twee onderwijzers. Mijn moeder was lerares Nederlands op een huishoudschool, mijn vader gaf Engels aan de lerarenopleiding. Hij was heel goed in taal, maar hij stelde zich op het standpunt dat taal vooral efficiënt moest zijn. Regels moesten de gebruiker volgen en niet andersom.” Klinkt erg jaren zeventig.

„Mijn vader was een kind van zijn tijd. Ik moet ‘was’ zeggen, want hij is vorig jaar overleden. Hij had kanker.” Hij pakt een boekje met foto’s van zijn werk en bladert door naar de bladzij waarop de kist staat die hij voor zijn vader getimmerd heeft. De kist ziet eruit alsof die uit één grote dikke balk bestaat. Heeft u het er nog moeilijk mee? „Nee, want hij was bijna tachtig. Niet heel oud, maar wel oud. Het heeft geen nare wonden bij me achtergelaten. Ik denk nog bijna dagelijks aan hem, dat wel. Ik had een goede relatie met hem, al zag ik hem niet veel. Hij woonde in Edam en hij had het op zijn manier heel druk. Ik heb het op mijn manier ook heel druk. We belden en dan filosofeerden we wat. Hoe ik de dingen aanpakte, hoe alles zich ontwikkelde. Hij was altijd op zoek naar kennis. Op zijn sterfbed zei hij nog: zo fijn om te wéten.” En uw moeder? „Die leeft nog. Zij belt me vaker. Een heel ander soort mens dan mijn vader. Mijn vader probeerde vanuit de theorie de dingen te begrijpen. Mijn moeder is intuïtief en praktisch. Helemaal niet dom, hartstikke slim, maar minder abstract” U bent opgegroeid in Edam. „In de nieuwbouw, op z’n Alex van Warmerdams, tussen de opgespoten

13


14 DeLUXE interview

NRC Weekend juni 2013

zandduinen. Het huis was een klassieke doorzonwoning met veel bruin, veel planten en antiek. Mijn moeder hield van antiek, van die negentiende-eeuwse eikenhouten kasten die nu ook niemand meer wil hebben. We doen hier ons best om mensen te laten zien dat die spullen in een andere omgeving wél mooi zijn. Ik heb een collectie Delfts blauw gekocht en zo neergezet dat je opeens de kwaliteit ervan weer ziet.” Lukt het al om mensen te overtuigen? „Nee.” Hij lacht. Hadden uw ouders een goed huwelijk? „Ze zijn gescheiden toen ik veertien was. Mijn zus, ze is twee jaar ouder dan ik, was het huis al uit.” Hij denkt even na. „Er klopt iets niet in mijn verhaal, maar ik weet even niet wat. Mijn zus was op haar veertiende al weg en toen eh... Dus was ik eh... Nou ja, het doet er niet toe. Ze was het huis uit gegaan omdat ze het niet met mijn moeder kon vinden. Ze vochten elkaar de keet uit. Dat was echt heel heftig.” Wat deed uw zusje? „Roken, uitgaan. Met de hakken over de sloot heeft ze de havo gehaald terwijl ze op het gymnasium was begonnen. Maar ze is heel leuk, hoor. Echt leuk. Ze werkt nu in het onderwijs en probeert mensen iets bij te brengen. Zeg maar net als de rest van de familie.” Maar uw ouders... „Mijn moeder verweet mijn vader dat hij haar niet steunde en alles aan haar overliet. En daar zat wel wat in. Ik heb nu ook een dochter – een van mijn drie dochters – in wie ik veel van mijn zusje zie. Elk zinnig gesprek met haar is onmogelijk: ‘Dat maak ik zelf wel uit.’ Ik zit weer in dezelfde film als vroeger. Maar ik ben samen met mijn vrouw. We kunnen het samen aanpakken.” Hij lacht. Hoe was u als jongen? „Voetballen, knutselen, timmeren. Ik zou timmerman worden, want ik was niet zo slim. Maar ik bleek slimmer te zijn dan ze dachten, dus na de lagere school ben ik naar het vwo gegaan. Eerst naar het Montessori Lyceum in Amsterdam, toen een tijdje naar Purmerend en daarna weer terug naar Amsterdam. Tegen die tijd wilde ik echt mijn diploma wel halen, want ik zou architectuur gaan studeren. Het is uiteindelijk industriële vormgeving geworden.” Hoe kwam het dat u niet zo slim leek? „Aanpassingsproblemen. Tot mijn veertiende sloeg ik elke week wel iemand kort en klein.” Waarom? „Ik kon niet tegen onrecht.” Niemand kan tegen onrecht.

„Maar bij mij was vechten de oplossing. Als ik zag dat iemand gepest werd, ging ik erop af en gaf ik in al mijn wijsheid een knal. Dan kreeg ik een knal terug en dan liep het uit de hand. Die enorme driftbuien – mijn vader had ze ook. En altijd dat heftige praten. Mijn vrouw, de eerste jaren dat ze bij ons kwam, ze dacht dat we altijd ruzie hadden. Maar het was gewoon onze manier van discussiëren.” Hoe heeft u het vechten afgeleerd? „Mijn laatste vechtpartij was met een kerel die mijn zuster lastig viel. Ik zat meteen bovenop hem. Bleek het een voorwaardelijk vrijgelaten crimineel te zijn. En ik vond het vreselijk, dat vechten. Ik raakte er altijd helemaal van over mijn toeren. De volgende dag had ik koortsuitslag. Ik heb het afgeleerd doordat mijn intellect zich begon te ontwikkelen. Daarmee leerde ik mijn lichaam te beheersen. Je ziet hoe je met je eigen mogelijkheden meegroeit – tot je je top hebt bereikt. Een voetballer piekt op zijn achtentwintigste. Een zakenman tussen zijn veertigste en zestigste.” En u? „Na mijn studie dacht ik: nu ben ik op de top van mijn creativiteit en straks is het weg, dus ik moet alles wat ik bedenk opschrijven en bewaren voor later. Maar ik heb me vergist. De creativiteit is gewoon gebleven. Nu denk ik dat ik zo blijf tot mijn hersenen het niet meer doen.” Wat had u voor uw Citotoets? „Geen idee. In die tijd – je vulde die toets met potlood in en als de meester dacht dat er niet het aantal punten uitkwam dat bij je paste, dan gumde hij een paar antwoorden uit en verbeterde ze.” Is dat bij u gebeurd? „Nee, ik zeg maar wat. Ik bedoel: de Citotoets was toen nog niet zo belangrijk. En in de zesde klas was wel duidelijk dat ik niet dom was. Ik kon heel goed rekenen. Maar ik was wat laat met lezen.” Wat doet u nu als u boos bent? „Ik ben niet zo vaak boos, hoor. Thuis ben ik de rustigste. En dat zegt wat.” Hij lacht. „Mijn dochters, ze zijn alledrie nogal heftig en emotioneel. Ze flappen alles er maar uit. Dat is dus een Eek-trekje waar ze nog een beetje last van hebben. Die onmacht om zichzelf te controleren...” En wat doet u dan? „Zeggen dat ze rustig moeten blijven en niet zo moeten gillen en aardig moeten zijn. En dat zeg ik dus de hele dag door. En ik denk: andere kinderen raken in hun puberteit in zichzelf gekeerd en dat is ook erg.”

Vroeger zou u vast een of andere diagnose hebben gekregen. „Dyslexie, adhd, autisme – geen enkele diagnose die niet op me gepast zou hebben.” Hij lacht. Zou het geholpen hebben als u professionele hulp had gekregen? „Nee hoor, mijn ouders hielpen me heel goed. Daar ben ik achtergekomen toen ik zelf vader werd. Ze hebben zoveel redenen gehad om de noodklok over mij te luiden. Piet dit en Piet dat... Ik zou crimineel worden, ik zou aan de drugs gaan... En zij zeiden altijd dat ik een lief jongetje was en dat het allemaal goed met me zou komen. Als het weer eens uit de hand was gelopen, zeiden ze: we begrijpen wel waarom hij zo boos was. Ik geloof dat dat het belangrijkste is wat je voor een kind kunt doen: ze de zekerheid geven dat je ze nooit zult laten vallen.” Had u zonder die zekerheid niet tot stand gebracht wat u nu tot stand hebt gebracht? „Dat weet ik niet. Dat is een onmogelijke vraag.” Bent u er trots op? „Ik heb er plezier in. Trots ben ik nooit, alleen op mijn kinderen, of op andere mensen. Niet op mezelf. Mijn uitgangspunt is altijd geweest: zoek een omgeving waar je je goed in voelt en dan komt de rest vanzelf. Ik heb een andere benadering van de dingen dan de meeste mensen in de wereld en daar schrijf ik over op mijn site. Als je succes wilt hebben, moet je je succes niet ten doel stellen. Je doel moet zijn dat je plezier hebt in wat je doet.” Kunt u iets concreter zijn? „Veel mensen werken in een situatie die niet goed voor hen is en dat kost ze veel energie. Zoals het nu bij mij thuis is, dat kost me veel energie. Niet erg, als het ooit maar weer beter wordt. Ik kan er zelf invloed op uitoefenen. Hier kan ik ook invloed uitoefenen en dus...” Hij valt even stil en friemelt aan zijn nagels. En dus? „Ik ben ontwerper en ik ontwerp vanuit wat mogelijk is. Ik doe het met de machines die ik heb en met de spullen die ik heb.” Nu volg ik u niet meer. „Nou ja, wat ik bedoel is dat dit alles hier...” Hij gooit zijn handen in de lucht. ,,... in principe één groot egocentrisch bolwerk is. In principe had ik een werkplaats met één cirkelzaag kunnen hebben en dan was ik ook gelukkig geweest. Nu is het een groot kantoor en een enorme werkplaats met veel machines, en er werken hier veel mensen, en dat komt allemaal voort uit wat ik bedenk. Dat is heel bevredigend, maar ook egocentrisch.” Op de grond naast zijn bureau staan kratten

1990 klassieke sloophouten kast

1993 aluminium stoel

1994 3-koloms Philipskast

CV Piet Hein Eek Geboren in Purmerend, 1967. Studeert in 1990 af aan de Design Academy Eindhoven met een kast van sloophout. Begint na zijn afstuderen met Nob Ruijgrok in Geldrop een meubelbedrijf. Het uitgangspunt: unieke producten uit waardeloos materiaal. Richt in 1995 het café van het Museum of Modern Art in New York in. Exposeert zijn meubels in 1996 in het Stedelijk Museum Amsterdam en in 1998 in het Groninger Museum. Eek en Ruijgrok BV verhuist in 2010 naar een oude, 10.000 vierkante meter grote Philipsfabriek in Eindhoven. Naast een werkplaats is daar een winkel, een restaurant en een galerie. Het bedrijf heeft negentig werknemers. Stelt in 2012 in zijn eigen galerie alle 170 door hem ontworpen zitmeubels ten toon. www.pietheineek.nl

15

vol onduidelijk glaswerk. Achter me staan twee manshoge carrousels met ouderwetse archiefmappen erin. Tussen zijn kantoor en dat van zijn medewerkers is een open kastenwand waarin van de vloer tot aan het metershoge plafond spullen staan die zo van de rommelmarkt lijken te komen. Lampenkappen, tinnen vazen, blikken, serviesgoed, plastic auto’s. Wat ik hier zie, is dat een afspiegeling van wie u bent? „Het zegt wel wat over me, maar ik ben het niet.” Wat zegt het? „Je kunt zien dat ik eh...” Hij kijkt om zich heen en lijkt zich een kort moment te verbazen. „...niet geloof dat je er komt met ordenen. Ofwel: het is hier een chaos. In het omarmen van de chaos, daar liggen je kansen. Een gebrek aan wil om dingen voorspelbaar te maken – dat zie je hier. Ik wil alles begrijpen, daarin lijk ik op mijn vader, maar ik wil niets voorspellen. De zucht om grip te krijgen op gebeurtenissen door steeds maar allerlei aannames te doen die dan weer niet blijken te kloppen – waarom stoppen we er niet mee? In die zin lijk ik op mijn moeder: ik neem de dingen zoals ze komen en ik beweeg mee.” Panta rhei – de oude Grieken zeiden het al. ,,Ik vertel niets nieuws, als je dat bedoelt. Je kunt ook zeggen dat ik boerenslim ben. Ik doe de dingen waarvan ik denk: belangrijk voor mezelf en belangrijk voor het bedrijf. Ik borduur voort op wat er al is en met de middelen die ik heb.” En wat is dat nu? „Ik krijg er steeds meer plezier in om op een intellectueel niveau actief te zijn. En dat komt goed uit, want dat fysieke, het timmeren en het klussen, het sporten ook, dat gaat me niet meer zo goed af.” Hoe komt dat? ,,Pijn in mijn knieën. Sneller moe.” En dus? „Meer schrijven, meer nadenken. In mijn werk, mijn vrije werk, ben ik met een nieuw afvalproject bezig. Ik bouw uit afval een buste op, een ouderwetse buste bedoel ik, een borstbeeld, zoals die vroeger gemaakt werden van belangrijke mensen. Dat vind ik leuk omdat iets dat geen enkele waarde heeft zo misschien wel de hoogste waarde krijgt. Dat is altijd mijn verhaal geweest: van niets iets maken. Nu doe ik het met doppen, dingetjes, rommeltjes.” Wat was het eerste dat u maakte? Hij pakt een klein kartonnen doosje tussen de zooi op zijn bureau vandaan en haalt er een strandstoeltje uit ter grootte van een

vingerhoed. De spijlen van de rugleuning en de zitting zijn zo dun als rijggaren. Hij zet het op zijn handpalm en kijkt er vertederd naar. „Gemaakt van luciferhoutjes”, zegt hij. „Ik sneed ze in de lengte door met een chirurgisch mes.” Hoe oud was u toen? ,,Een jaar of twaalf. Ik heb eindeloos veel huisjes en meubeltjes gemaakt. Deze is toevallig bewaard gebleven, verder heb ik bijna alles weggegooid.” Waarom? „Ik zag er de waarde niet van in. Het ging me om het maken. Ik kon er uren mee bezig zijn. Het was een soort hersengymnastiek.” U beschrijft nu een heel andere jongen dan daarnet. „Maar ik bouwde ook hutten en bunkers, hoor, in die opgespoten zandduinen. Als de bouwvakkers weg waren, zetten wij doodleuk de betonmolen weer aan en gingen we aan de slag. Erg stout.” En als jullie betrapt werden? „Het waren de jaren zeventig, hè. Mensen waren gemakkelijker. Als de politie ons betrapte, kregen we een schop onder onze kont en dat was het dan.” Echt? „Ja, echt. Ik vond het totaal geen probleem. Mijn meester op de lagere school hield me met mijn kop onder de koude kraan als ik driftig was en ik hield zielsveel van die man. Dan liep ik zo te stuiteren dat er geen enkele andere manier was om me tot bedaren te brengen.” Zouden ze nu niet meer moeten proberen op school. „En dat is jammer. Nu hebben we regels die dat moeten voorkomen en we steken daar veel energie in, maar ik vraag me af wat we ermee bereiken. We proberen alles te beheersen en te controleren, en ik denk, als we het geld voor het stellen van al die adhd-diagnoses nou eens zouden gebruiken om leraren beter te betalen... Wat we hier in deze fabriek hebben gedaan...” Hij gooit zijn handen weer in de lucht. „Als we eerst alle risico’s hadden proberen te voorspellen, als we het hele proces...” Hij buigt naar voren en haalt zijn schouders op. „We zijn gewoon begonnen. Het plan was kwetsbaar, het was niet een echt realistisch verhaal, maar de banken en de gemeente Eindhoven hebben me vertrouwd. En het is goed gekomen.” Waarom was het niet realistisch? „Een oude fabriek van tienduizend vierkante meter die je gaat verbouwen – je komt van alles tegen waar je niet op had gerekend. Nou goed, dan pas je je plannen aan. Dan maar niet stuken. Dan zeg je: dit is de textuur van het

pand en we spuiten het gewoon. Alles isoleren? Dat kan ook in de loop van de tijd.” Hij leunt achterover en gaapt. Hij kijkt zwijgend om zich heen. Verveelt het gesprek u? „Nee, hoor. Als ik lang praat, moet ik gapen. Is dat niet normaal?” U wordt er moe van? „Normaal doe ik veel dingen door elkaar heen en nu niet en dan... Ik zeg maar wat. Ik heb altijd gedacht dat het normaal is. Volgens mij is het ook normaal.” Hij wijst naar de kastenwand achter me. „De chaos om me heen, de veelheid van indrukken die ik erdoor krijg – het helpt me bij het nadenken. Vroeger probeerde ik alles te onthouden. Als ik een goed idee had, was ik bang om het te vergeten. Nu niet meer. Ik kijk om me heen en ik associeer... Ik bedoel, dit is een associatieve omgeving. Het rad blijft voortdurend draaien. De ideeën komen organisch en goede ideeën komen altijd weer terug.” Hij stopt het tuinstoeltje weer terug in het doosje en gaapt nog een keer. Waarom waren de dingen die u vroeger maakte zo klein? „Een oefening in zelfbeheersing misschien? In het kwadraat dan. Maar dat is achteraf gepraat. In die tijd – ik deed het graag, maar ik had geen geld voor materiaal en geen ruimte en geen gereedschap. Dus het werden vanzelf lucifers. Ik was totaal geobsedeerd door de vierkante centimeter waarop ik bezig was. Het plezier in dingen maken is altijd gebleven, ook als het tot niets leidt. Het zet me wel eens aan het denken over hoe de economie functioneert.” Wat denkt u dan? „Dat die gebaseerd is op zoveel mogelijk geld verdienen met zo weinig mogelijk inspanning en vervolgens met het verdiende geld zoveel mogelijk consumeren. Worden we er gelukkig van? Nee. Je wordt gelukkig van zinvolle dingen doen, van iets heel goed kunnen, van iets maken.” Hij lacht en gaat nog even door. „Ik wou zeggen dat mensen ongelukkig worden van te veel vrije tijd en altijd maar consumeren, maar ik verdien er wel mijn geld mee. Ik wil graag dat ze mijn spullen kopen en in mijn restaurant eten.” Dus? „Dus niks. Misschien moet ik zeggen dat ik mijn spullen niet zie als consumptieproducten, maar als iets waarmee mensen voor zichzelf een prettige omgeving kunnen maken.” ‹

1999 afvalstapelkruk

2011 buizenfauteuil nr. 3

2013 balkendressoir


16 DeLUXE stoelen

Tom Dixon

Piet Hein Eeks bekende sloophouten stoel tussen het allernieuwste stoelendesign van de Salone in Milaan. samenstelling Marianne van Dodewaard

Kartell

Mathilda van Patricia Urquiola. Prijs nog niet bekend.

Muuto De eikenhouten Nerd van David Geckeler, 349 euro

eQ+

Aluminium stoel Parrish door Konstantin Grcic, v.a. 875 euro

Moroso

Arco

De stoel Club uit kunststof en hout, Marcel Wanders, 423,50 euro

Lichtgewicht stoeltje Buzz van Bertjan Pot, v.a. 320 euro

Kunststof stoeltje van Philippe Starck. Prijs nog niet bekend.

Eeks klassieke stoel uit sloophout, v.a. 361 euro

magis

De Eva Armchair van Ora Ito voor Zanotta, 750 euro

Emeco

Zanotta

Piet Hein Eek

De decoratieve Fan Dining Chair, 645 euro

L.A.F.Oblique van het nieuwe Nederlandse merk eQ+, 545 euro


18 DeLuxe reportage

NRC Weekend juni 2013

19

Ik en mijn Eek Piet Hein Eek is een ontwerper die in de smaak valt bij andere ontwerpers en kunstenaars. Vijf liefhebbers over de ‘Eek’ in hun leven. tekst Arjen Ribbens fotografie Eddo Hartmann

Wie Nynke Tynagel (35) en Job Smeets (42), samen Studio Job, het design- en kunstcollectief dat met hetzelfde gemak een koperen pan op een museumsokkel zet, als een insectenkunstwerkje tot theedoek transformeert. Waar In de tuin van het Studio Job House in de Brabantse Kempen. Deze villa, een ontwerp van Gerrit Rietveld-leerling D.L. Sterenberg uit 1958 , is hun ‘zomerhuis’. Het is ingericht als ‘modernistisch bolwerk’,

met een mix van oud en nieuw design. In de tuin staat een zinken tafel van Piet Hein Eek, een van de vele ontwerpen die zij van hem bezitten. Op tafel een theepot van Jeanine Keizer, de vrouw van Eek. Waarom Piet Hein Eek „Met zijn doe-maargewoondesign is Piet een moderne Rietveld”, zegt Job Smeets. „Een ontwerper ook die aantoont dat je creativiteit aan ondernemerschap kunt koppelen zonder

je geloofwaardigheid te verliezen. Wat dat betreft is hij vergelijkbaar met Jan des Bouvrie. „We werken ook samen. Piet levert ons soms meubels, die wij dan mogen decoreren: ‘Piet Hein Eek verpest door Studio Job’ noemen we die.”


Wie Beeldend kunstenaar Jan van der Ploeg (53). Hij bezorgt ambtenaren van het ministerie van Financiën in Den Haag, patiënten van het Maasstad Ziekenhuis in Rotterdam en bezoekers van museum Boijmans een vrolijk humeur met zijn kleurrijke, geometrisch-abstracte wandschilderingen. Waar In zijn atelier en presentatieruimte PS Project Space: drie klaslokalen in een oud schoolgebouw in de

Indische buurt in Amsterdam. Van der Ploeg heeft daar één meubel van Piet Hein Eek staan, een ‘on-Eek-achtige stoel’, zoals de schilder het formuleert, want niet van sloophout maar van eikenhout gemaakt. „Maar wel met typische Eekschroefjes, lekker in het zicht.” Waarom Piet Hein Eek Van der Ploeg: „Twee jaar geleden leerde ik Piet Hein kennen, toen ik gevraagd werd om in de galerie van zijn fabriek te exposeren. Na afloop

hebben we geruild: hij een zeefdruk, ik een stoel. Onder de zitting staat een mooie opdracht van hem. „Ik bewonder zijn organisatietalent en zijn vermogen om groot te denken. Al moet ik er niet aan denken om zelf zoveel personeel te hebben. Daar ben ik te veel controlfreak voor.”

Wie Edwin Vollebergh (50) en Petra Janssen (47), samen Studio Boot, het grafisch ontwerpbureau dat ‘humor en energie’ als handelsmerk voert. Dat is te zien in hun ontwerpen voor Oilily, de opvallende affiches voor het Leids Cabaretfestival en De Kindertelefoon, en hun Valentijnspostzegels. Waar In hun huis annex studio, gevestigd in een oude garage in Den Bosch. Toen ze het slooppand drie

jaar geleden kochten, had het twintig jaar leeggestaan. Vollebergh: „Binnen groeiden bomen, we hebben twee jaar verbouwd.” Piet Hein Eek ontwierp de 21 meter brede en bijna vier meter hoge kast die als een scheidingswand fungeert tussen de studio en de keuken. Waarom Piet Hein Eek Vollebergh: „Ik zou niet weten wie anders zo’n grote klus aankan. Zijn vormentaal spreekt ons ook aan. Van oude deuren en ramen die in zijn fabriek

stonden heeft Piet de kast gemaakt. Een klein beetje op kleur gesorteerd en voor de rest willekeur. Een fantastisch ontwerp, waar we aan weerszijden enorm veel troep in kwijt kunnen.”


DeLuxe architectuur

Wie Klavierkomiek Hans Liberg (59), wordt internationaal gezien als de nieuwe Victor Borge, de beroemde Deens/Amerikaanse muziekclown. Waar Bij zijn werkkamer-op-wielen achter zijn huis in Hollandsche Rading. Een tuinhuis bouwen mocht niet. Ontwerper Piet Hein Eek maakte op verzoek een mobiele studio, die er met gesloten luiken uitziet als een wintervoorraad openhaardhout.

Waarom Piet Hein Eek Liberg met een lach: „Ik hou ervan om waardevaste kunst te kopen en bij Piet weet je dat zijn ontwerpen later in het museum komen.” En dan serieus: „Ik ben een fan van hem. Net als Piet hou ik niet van weggooien en alle goede dingen ontstaan uit rotzooi. Kijk maar naar Piets ontwerpen: van niets weet hij iets waardevols te maken. Van een oude koelkastdeur bijvoorbeeld een fijne deur voor in een buffetkast.

NRC Weekend december 2012

„Toen wij een oud huis aan de Oostzee kochten vol met lelijke spullen, stonden we voor de keus: halen we het helemaal leeg, of laten we het zo. We hebben toen bij Piet bedden, stoelen en een kast van sloophout gekocht en die tussen die lelijke, Oost-Duitse meubels gezet – het was meteen goed. Hoge en lage kunst naast elkaar, Ruud Gullit die het Rijksmuseum aanprijst, dat is een combinatie die altijd werkt.”

Wie Beeldend kunstenaar Marc Mulders (54), bekend van zijn pasteuze bloemschilderijen, zijn glasin-loodramen, glasobjecten, natuurfotografie, politieke collages en tapijten. Prinses Beatrix opende vrijdag 24 mei zijn overzichtsexpositie ‘The moonlight garden’, die nog tot 21 september te zien is in het verbouwde Noordbrabants Museum in Den Bosch. Waar In zijn atelier, een achttiende-eeuwse stal bij

zijn boerderij op het Landgoed Baest in Oirschot. Aan de balken hangen negen lampen die Piet Hein Eek voor hem ontwierp. Waarom Piet Hein Eek Mulders: „Vanwege zijn attitude. Piet is een man zonder pose: basic, uit op aangenaamheid, op aanraakbaarheid. Een ontwerper die materialen omhelst, bij wie tactiliteit vooropstaat. „Voor ik dit atelier twee jaar geleden in gebruik nam, had

ik er een lichtinstallatie in laten maken. Al dat kunstlicht, dat sloeg als een tang op een varken. Ik zit hier midden in de natuur, omringd door reeën, fazanten, konijnen en kiekendiefjes. Ik besloot om alleen met daglicht te gaan werken, gewoon met de staldeur open. Alleen voor als het gaat schemeren had ik wat licht nodig. Op mijn verzoek heeft Piet toen deze lampen ontworpen. Schemerlampen, maar dan voor aan het plafond.”


24 DeLuxe lampen

Kuiken& Volkers

De verlichtingswereld is een nieuw tijdperk ingegaan. Vooral led, de lichtgevende diode, biedt bijna onbegrensde mogelijkheden. samenstelling Marianne van Dodewaard

128 leds vormen een bewegende vlam, 356 euro

Jampotlamp van Piet Hein Eek, 130 euro

Messing hanglamp Cell Pendant, v.a. 325 euro

moooi Lampje QuinquĂŠ op marmeren voet, met dimmer, 580 euro

moooi

De Nothing: uitvouwbare constructie met leds, 901,50 euro

tom dixon

piet hein eek

Miguel Soeiro maakte deze lamp met neontechniek, 850 euro

Construction Lamp van Joost van Bleiswijk, 1.741 euro

micomoler

Own

Kroonluchter Manish van Edward van Vliet, circa 7.150 euro

Luceplan

Italamp

Ingo Maurer

Lampen van glas uit thermoskannen, vanaf 205 euro

Kaipo van Edward van Vliet, van geblazen glas. Prijs onbekend


DeLuxe voorwoord / inhoud

26 DeLuxe profiel Piet Hein Eek over James Cauty: „Zijn jampotkunstwerken lijken speels en eenvoudig, maar er is extreem veel toewijding voor nodig. Een andere spannende tegenstelling in zijn werk is dat het anekdotisch en een tikje anarchistisch oogt, terwijl het tegelijk de spanningen in de Engelse samenleving blootlegt.”

Grote gebaren Hij verbrandde ooit een miljoen pond, scoorde een nummer-éénhit en maakte een postzegel met daarop de Britse koningin met een gasmasker. Nu werkt de Britse ‘cultuurterrorist’ James Cauty in stilte aan zijn diorama’s van relschoppers en knuppelende politieagenten. tekst Pieter van Os

‘The lynching of David Cameron’, een van de ‘rellen in een jampot’ van James Cauty.

NRC Weekend juni 2013

27


28 DeLuxe profiel

n het atelier blijken de jampotten kleiner dan op foto’s. James Cauty gebruikt ze, ondersteboven, als vitrine voor wat hij noemt: riots in a jam jar, rellen in een jampot. Het zijn diorama’s van scènes geïnspireerd op de rellen van augustus 2011, toen de straten van enkele Londense wijken veranderden in een slagveld. De miniatuurpoppetjes zijn zo’n 12 millimeter hoog. Cauty koopt ze in bij een Duits bedrijf, zo vertelt hij in zijn atelier om de hoek bij Tate Modern, in de voormalige industriebuurt Southwark. „In Duitsland is er een markt voor. Daar spelen ze wel graag met speelgoedtreintjes, anders dan hier.” Cauty – tweedjasje, spijkerbroek, stevige schoenen – is een rustig pratende man die jonger overkomt dan hij is, 56. Jimmy, zoals vrienden hem noemen, lacht veel. Om wat er gezegd wordt, maar ook om iedere pretentie in het gesprek te vermijden. Beweringen, hoe stevig ook, brengt hij steevast als een terzijde. Als de post de poppetjes heeft gebracht, beschildert hij ze. Vaak verbouwt hij ze voor gebruik. „Van de politiemannetjes moet ik meestal ten minste één arm afzagen. Die zet ik er andersom weer op, om hem een slaande beweging te laten maken. Slaande politieagenten zijn niet kant-en-klaar te koop.” En dan weer die lach. In de industriële ruimte die als atelier en woonhuis fungeert, valt een fluwelen, donkerrode banier op met de tekst ‘Fuck the fucking fuckers’. Het vaandel blijkt niet door Cauty gemaakt, maar door zijn vrouw, die binnenkort feministisch getint werk zal exposeren. Cauty’s werkruimte is een verdieping lager. Daar zitten twee assistenten onafgebroken, als een soort fabrieksarbeiders, politiemannetjes te beschilderen.

Pophits

In zijn atelier laat Cauty zijn nieuwe werk zien, al is het niet klaar. Aanwezig is Steve Lowe, een vriend en eigenaar van de L-13 Light Industrial Workshop and Private Ladies and Gentlemen’s Club for Art, Leisure and the Disruptive Betterment of Culture. Hij verkoopt het werk van Cauty. Ook in de kelder is een Canadese dj, een dertiger met een legerkleurige baseballpet. Hij komt de jampot halen die hij bij Steve heeft gekocht. De dj, Tiga James Sontag, bewondert Cauty om al zijn werk, niet in het minst om de muziek die de Brit in de jaren tachtig en negentig maakte met zijn maatje Bill Drummond. Onder verschillende namen scoorde het duo de ene na de andere hit. De eerste nummer-éénhit was in 1988, met het aan elkaar geknipte nummer ‘Doctorin’ The Tardis’, met een deun gebaseerd op het thema van de tv-serie Dr. Who. Nog indrukwekkender vond Tiga de eerste langspeelplaat die volledig bestond uit ‘samples’, muziekcitaten, door het duo gelanceerd als ‘The Justified Ancients Of Mu Mu’. Titel van de plaat: What the Fuck is going on? Het bestond uit een combinatie van drummachines, schreeuwende Schotten en muzikale citaten van bands zo uiteenlopend als The Monkees tot Abba. Nog meer hits scoorde het duo als KLF, ofwel: Kopyright Liberation Front. In 1992 werden ze uitgeroepen tot ‘beste Britse band’, waar ze overigens niet van gediend waren. Cauty en Drummond zagen het als een poging van de muziekindustrie om hen „in te lijven”. Ze beantwoordden die poging met een dood schaap in de foyer van het hotel waar het feestje voor de awards werd gevierd. Om de nek van het beest een briefje met de tekst: „Ik stierf voor jullie.” Tiga vertelt dat Cauty samplemuziek maakte in een tijd dat dit technisch nog erg ingewikkeld was: „Daar had je destijds enorm veel geduld voor nodig.” Tegen Cauty zegt hij: „Je zou eens moeten weten hoe makkelijk het nu gaat. Onze computersoftware zou jou traumatiseren, dat weet ik zeker.” „Ik weet het”, antwoordt Cauty. „Ik heb voor de grap eens iets gemixt op de computer van mijn dochter: ik wist niet wat ik zag. In mijn tijd koos je een plek op de muur om naar te kijken, dan luisterde je zo goed als het kon om, pang, precies op tijd de knip te zetten. Daarna terugluisteren, opnieuw afspoelen, een betere

29

knip vinden; a hell of a job. Zo zat ik dagen te werken. Het is dat Bill af en toe zei: ‘En nu is het af’. Anders zat ik daar nu nog.”

Stunten

Dat geduldige gepriegel met geluidsbanden en aan minuscule treintjesfiguren staat in fel contrast met de grote gebaren waarmee Cauty en zijn maatje Bill Drummond de wereld van de beeldende kunst in de jaren negentig probeerden uit te dagen. Ze hadden daar hun K-foundation voor, met daarin het geld verdiend met de muziek. Ze hadden nooit als popsterren geleefd, maar als krakende kunstenaars; veel hadden ze niet uitgegeven, zeker niet aan auto’s, juwelen of dure vriendinnen. Eerst kochten ze pagina’s in Britse kranten om statements over de kunst kwijt te kunnen. Daarna kwamen ze met hun eerste grote stunt. Ze lieten vijftig kunstcritici een miljoen pond, verpakt in pakketjes met briefjes van 50, bevestigen op een houten pallet met een schilderijlijst eromheen. Het werk zetten ze te koop voor 500.000 pond. De koper had de optie om zijn bezit te „deconstrueren” en zijn winst te nemen, zo meldden ze in een begeleidende tekst. Maar de koper kon ook wachten tot de artistieke waarde van het werk de materiële zou overstijgen. „Al weet niemand wanneer dat moment is.” Kunst was niet alleen een investering, investeren was de kunst geworden. De betekenis was duidelijk: kunst is geld, zover was het gekomen. In hetzelfde jaar, 1993, vroeg het duo aan het publiek om de slechtste kunstenaar te kiezen uit de vier genomineerden voor de Turner Prize, de meest gerenommeerde Britse kunstprijs. Het publiek koos Rachel Whiteread. Die won vervolgens ook de echte prijs, 20.000 pond. Van Cauty en Drummond kreeg ze het dubbele: 40.000 pond, maar Whiteread accepteerde dat geld pas nadat ze hadden gedreigd het in de brand te steken. Cauty: „Dat is misschien wel de beste actie van de K-foundation geweest. Dat het publiek anders oordeelt dan zelfverklaarde kenners is natuurlijk geen nieuws. Maar dat het publiek de nummer één onder de kenners de allerslechtste vindt, dat is natuurlijk wel mooi.” De kunstwereld reageerde geprikkeld. De stunts van de K-foundation kregen ook niet de status kunst, zo bleek uit de reacties. Dat gold evengoed hun laatste en meest geruchtmakende statement. Ze huurden een vliegtuigje, namen een bekende journalist mee en vlogen naar het eiland Jura, aan de westkust van Schotland, om daar op 23 augustus 1994 een miljoen pond te verbranden. Het was het allerlaatste geld van de foundation. Ze maakten filmopnames van de verbranding, die nog altijd via internet zijn te bekijken. Net als een interview dat ze erover gaven. Eén citaat daaruit: „We wilden het miljoen wel hebben, maar we wilden het nog liever verbranden.” Met bloot, seks of geweld kunnen kunstenaars een natie niet meer choqueren. Wel met het verbranden van geld, zo bleek. Engeland was te klein. De Britse krant The Guardian, die hen al eerder „cultuurterroristen” had genoemd, plaatste een lijstje met alternatieve bestedingen met een miljoen: zoals eten voor hongerige Rwandezen en huizen voor Londense daklozen. De daad was zo choquerend, dat het de vraag was of Cauty ooit nog met iets anders zou worden vereenzelvigd dan het verbranden van dat miljoen. „Bill en ik wisten dat we de rest van ons leven die mannen zouden zijn, maar we wisten niet hoe dat is. Daarvoor moet je het eerst doen. De publieke reactie viel me vervolgens wel mee, het had zoveel erger gekund. Maar... mijn schoonmoeder! Man, man, man. Alsof ik een oorlogsmisdaad had begaan... Dat mijn vader al dood was, mag in dit opzicht een opsteker heten. He would have freaked out.” Dan wil Tiga de dj zich ermee bemoeien. De setting van een interview, met een buitenlandse journalist erbij, geeft hem de „perfecte dekmantel”, zoals hij het zelf noemt, om „de vraag der vragen” te stellen. Tiga: „Op het moment dat jullie die briefjes in het vuur gooiden, was dat

‘We wilden het miljoen wel hebben, maar we wilden het nog liever verbranden’

23 augustus 1994: Cauty en Drummond verbranden 1 miljoen pond.

Detail uit een recent werk.

Albumhoes van KLF.

James Cauty: ‘Tactical Error: Police defend softly stratagem deployed to neutralise looting scum’ (2011)

Toen KLF, de band van Cauty en Drummond, in 1992 werd uitgeroepen tot ‘Beste Britse band’ stuurden ze een dood schaap naar de prijsuitreiking.

Januari 1997: KLF maakt eenmalige comeback in rolstoelen, links Cauty, rechts Drummond.

Foto’s Getty Images, Hollandse Hoogte

I

NRC Weekend juni 2013


DeLuxe voorwoord / inhoud

30 DeLuxe profiel

‘Postzegels’ die Cauty ontwierp als protest tegen de oorlog in Irak.

opwindend, beangstigend, of gewoon saai?” Cauty: „Toen we het geld in het vuur gooiden, deden we dat eigenlijk vrij mechanisch. Het is nog best een hoop werk, zo’n hele koffer geld opbranden. Bovendien had ik alle extreme gevoelens toen al achter de rug, nu wilde ik het gewoon gedaan hebben. Het idee had ik plotseling gekregen, in een opwelling. Ik vertelde het niet aan Bill, want ik wist dat hij zou zeggen: ‘Ja, doen we. Nu direct!’ Dus heb ik drie maanden lang lopen dubben, zette ik alle voors en tegens op een rij. Ik worstelde in eenzaamheid met het hele universum.” Is het verbranden van een miljoen voor een kunstenaar niet als het zwarte schilderij van Malevitsj: een einde voor een nieuw begin? „Het was zeker zo’n gebaar, schoonmaken om opnieuw te beginnen. Creatieve destructie, zeg maar. Weg met dat geld.” Uw liefde voor muziek was inmiddels ook voorbij, niet? „Ja, klopt. Ik luister nooit meer naar muziek.” Tiga, de dj, is gechoqueerd. Een van zijn grote helden op muzikaal gebied luistert nergens meer naar. Onvoorstelbaar, vindt hij. De Brit lacht erom. Om zijn bewonderaar tegemoet te komen, zegt Cauty: „Stuur me maar wat op.” Even later zegt hij, in een Britse pub om de hoek van zijn atelier: „Ik kan me de verbazing voorstellen. Mijn leven bestond uit muziek. Dat ik stopte, ook met luisteren, daar heb ik geen sluitend verhaal bij, godzijdank. Het is meer: wat wil ik nu nog horen? Ik heb Spotify op mijn computer, waarmee je eindeloos veel keuze hebt. Ik vraag mijn vrouw: waar zullen we naar luisteren? Maar dan kunnen we niets bedenken. Echt niets. Ik ben altijd al beeldend kunstenaar geweest, maar als tiener wilde ik gewoon dolgraag in een band. Ik wilde op tv komen, in Top of the Pops.” En? Hoe voelde het toen het gelukt was? „Amaaaazing. Echt. Nee echt, geen grap.” Hoe verhouden muziek- en kunstmarkt zich tot elkaar? „Als tegenpolen. In de muziekwereld gaat alles om aantallen mensen die van jouw werk houden. Hoe meer dat er zijn, hoe succesvoller je bent. In de kunstwereld is het precies andersom: een paar mensen moeten het goed vinden, de juiste mensen, en de massa kan het maar beter walgelijk vinden. Daar bestaat nog altijd een bijzonder elitair hoekje, afgesloten van de rest van de wereld. Die is aan het instorten, maar daar kan veel tijd overheen gaan.” Lacht weer: „Ach, voor mij doet het er niet toe, ik zit daar niet in, de fine arts. Ik zit in een andere wereld.” Dat is de wereld van de tegencultuur. Hoe langer Cauty praat, hoe begrijpelijker het is dat de kunstwereld de acties van de K-foundation kon afdoen als grappenmakerij. Cauty weigert immers zichzelf serieus te nemen. Na zijn eerste nummer-éénhit bleek dat al, toen hij samen met Drummond het door hen geschreven boek uitbracht: The Manual (How to have a Number One the Easy Way). Wie zich aan de instructies hield en géén nummer-éénhit scoorde, kreeg de aankoopprijs van het boek terug. Niemand meldde zich, behalve de Oostenrijkse band Edelweiss, met een bedankje. Ze hadden zich aan de Manual gehouden en daarop wereldwijd vijf miljoen exemplaren verkocht van hun nummer ‘Bring Me Edelweiss’, op de melodie van Abba’s ‘S.O.S.’. Cauty: „Zo’n boek kun je niet schrijven over succes in de beeldende kunst, omdat de criteria daarin volkomen duister zijn. Wanneer wordt een tafel een kunstwerk? Niemand weet het precies, ook niet de jongens die in charge zijn. Het is als met het schoolplein, vroeger. Sommige jongens waren gewoon cool, anderen niet. Waarom? Onmogelijk om daar de vinger achter te krijgen. Daarom zal ik ook niet wachten op de goedkeuring van het kunstestablishment. Als de Tate aan mij een relpot vraagt, zal ik heus geen nee zeggen. Maar je moet daar niet mee bezig zijn.”

Auteursrechten

Constante in Cauty’s werkende leven is gedoe over auteursrechten. Dat begon al in 1988, toen de rechter op aandrang van de Zweedse band Abba een plaat uit de handel liet halen waarop Drummond en Cauty uitgebreid gebruikmaakten van

Abba’s ‘Dancing Queen’. De twee reisden daarop naar Zweden om met Abba, zo was het plan, te discussiëren over artistiek eigendomsrecht. Want hoe uniek waren die deuntjes eigenlijk? En waarom hadden die Zweden eigenlijk het recht om in het Engels te zingen? En had Abba geen toestemming moeten vragen aan Bill Haley, want rock-’n-roll kwam toch zeker niet uit Zweden? Abba wilde de Britten niet ontvangen, waarop de twee de resterende, nog niet verkochte platen verbrandden op een weiland in Zweden. Later brachten ze dezelfde plaat uit zonder muziekcitaten. Er bleef nauwelijks iets van over. Onlangs kreeg Cauty de Royal Mail op zijn dak, de Britse posterijen. Die wilde via de rechter verbieden dat hij een postzegel exposeerde met daarop de Engelse koningin met een gasmasker. De afbeelding was onderdeel van de serie Black Smoke, Stamps of Mass Destruction, die te zien is als een protest tegen de oorlog in Irak. „Mijn advocaat vertelde me dat we een kostbaar verlies tegemoet zagen, dus hebben we geschikt. Weg postzegel.” Cauty voegt eraan toe dat „het geëmmer” wel minder wordt. „Onlangs heb ik nog een werk geëxposeerd waarop Mickey Mouse zwaait met een groot pistool. Ik hoorde niets. De wereld verandert. Je kunt grote bedrijven niet zo snel meer dwarszitten met kunst.” In tv-programma’s duikt Cauty af en toe op om kunstenaars als Damien Hirst te zeggen: ontspan! Cauty: „Kunstenaars moeten niet spastisch doen over auteursrechten. En al helemaal niet als hun werk voornamelijk bestaat uit stippen.” Maar wat als Cauty’s omgekeerde jampotten steeds populairder en dus duurder worden? Hoe zal hij reageren als er vervolgens valse Cauty’s opduiken? „Dan zie ik dat als compliment.” En als Hirst ook jampotten zal gebruiken als vitrine? „Nee! Míjn jampotten? Dan zou ik hem aanklagen.” Harde lach, en dan plotseling serieus: „Hirst? Fuck yeah!” In zijn beeldende werk reflecteert Cauty op de wereld waarin hij leeft. Vindt hij dat kunstenaars zich meer moeten engageren met de wereld? Helemaal niet, zegt Cauty. „Kunstenaars moeten doen wat ze willen doen. Ik doe dit, waarmee ik uiteindelijk meer van mezelf dan van de wereld laat zien.” Steve, de vriend alias galeriehouder: „Jimmy’s werk lijkt een commentaar op hoe de wereld werkt, maar de humor, de aandacht voor detail, de composities; al die dingen maken uiteindelijk dat de natuur van Jimmy zelf door het werk heen komt. Dat maakt het bijzonder. Zijn werk gaat volgens mij om het werkelijk uitvoeren van plannen. Neem deze diorama’s. Wie doet zoiets?” Cauty onderbreekt: „Ik!” Opnieuw ontstaat een groepsgesprek, waarin Cauty zich duidelijk beter voelt dan in een interview. Hij concludeert dat „de grote lessen van de mensheid” komen van mensen die niet te beroerd zijn ideeën uit te werken, of het nu om het verbranden van een miljoen pond gaat, of het beschilderen van een paar honderd minipolitieagentjes uit de modeltreinfabrieken in Duitsland. Of wat Cauty als zeventienjarige deed: met een enorm oog voor detail de officiële Athena-posters voor de film The Hobbit tekenen. Cauty, over die poster: „Ja, dat was pretty insane”. Dingen doen. Juist. Toch maakt u allesbehalve de indruk zelf de straat op te gaan om een rel te schoppen. „Dat spijt me. Ik ben in de zomer van 2011 inderdaad niet de straat opgegaan. Maar ik vind rellen wel goed voor een samenleving. Is het echt waar dat jullie in Nederland sinds 1980 geen echt serieuze rellen meer hebben gehad? Dat vind ik droevig, voor jullie.” James Cauty exposeert zijn ‘rellen in een jampot’ bij Piet Hein Eek van zondag 24 november tot en met zaterdag 15 maart 2014. Adres: Halvemaanstraat 30 in Eindhoven. Toegang gratis.

‘De wereld verandert. Je kunt grote bedrijven niet meer zo snel dwarszitten met kunst’ James Cauty met een van zijn recente kunstwerken.

NRC Weekend juni 2013

31


32 DeLuxe reportage

33

Melancholieke kampioenen

Sommige oude, grote, dikke of anderszins bijzondere bomen zijn tot monument bestempeld. Hans van der Meer fotografeerde er acht, schrijver Nicolaas Matsier schreef er vijf notities bij.

De Groene Bedstee Met beuken is op landgoed Mariëndaal bij Arnhem in 1865 de langste berceau van Nederland aangelegd. In de zomer wandelden adellijke dames in de schaduw van deze 650 meter lange ‘Groene Bedstee’, zodat ze buiten konden zijn zonder hun geliefde witte teint te verliezen.


34 DeLuxe reportage Piet Hein Eek over zijn liefde voor bomen:

[I ] Monumentale bomen

We hebben alles te danken aan de industriële revolutie, niet in de laatste plaats ons natuurgevoel. Met het oprukken van onze cultuur slonk de natuur, zozeer dat we wat er rest van die natuur zijn gaan behandelen als cultuur. Zodoende heeft het adjectief ‘monumentaal’ in de afgelopen twee eeuwen een steeds groter bereik gekregen, dat zich inmiddels zelfs uitstrekt tot bomen. Aanvankelijk was een monument een gedenkteken. Een ding van steen of brons, om een herinnering levend te houden. Die betekenis breidde zich uit naar oude gebouwen, gebouwen die behouden moesten worden als stukjes verleden. Monumentenzorg stamt uit de negentiende eeuw. Begin twintigste eeuw is het zover dat ook landschappen en lapjes natuur tot monumenten bestempeld worden. In de loop van diezelfde eeuw, vanaf de jaren zeventig, kunnen zelfs afzonderlijke bomen zich in de rijen der monumenten scharen. Trait-d’union tussen gebouwen en bomen is uiteraard bescherming en waar mogelijk onderhoud. In het geval van bomen is dat laatste eindig. Een boomchirurg is machtelozer dan een restauratie-architect. Hoewel de geleidelijke ondergang van een boom niet te stuiten is, kunnen bomen verbijsterend oud worden. De kampioenen zijn de naaldbomen, in alle opzichten – ouderdom, hoogte, dikte. Iedereen weet dat de sequoia’s van Californië soms een paar duizend jaar oud zijn. Van een andere naaldboom, de uitgestorven gewaande pinus longaeva, staat in Californië een levend exemplaar dat 5.062 jaarringen telt. Zulke hoge leeftijden doen zich in Europa niet voor. Maar er zijn taxussen, vooral in het Verenigd Koninkrijk, van tussen de achthonderd en negenhonderd jaar. Loofbomen schoppen het niet zover, ook al worden ze door hun eigenaars of omwonenden onveranderlijk ‘duizendjarig’ genoemd. De aanduiding is geloof en liefkozing ineen. Duitslands vele duizendjarige eiken zijn meestal een jaar of vijfhonderd. In Nederland, van alle landen ter wereld het meest op de schop gegaan, zijn we al blij met een boom van een paar honderd jaar. Dankzij een aantal nationale en internationale bomenliefhebbers – die hun vakanties en/of hun complete levens inrichten op bezichtigen en documenteren, fotograferen en opmeten – kunnen geïnteresseerde leken ettelijke mooie uitgaven in handen houden. Jeroen Pater fotografeerde en schreef Monumentale bomen in Europa, nog niet lang geleden (2006) het eerste boek in zijn soort. Wie in Nederland op pad wil, moet zien dat hij een exemplaar te pakken krijgt van Monumentale bomen in Nederland (1991), door Gerrit de Graaff e.a. Maar een mens kan er af en toe ook wel een beetje lacherig van worden, al die monumentale bomen. Zonder het te weten zijn al deze bomen namelijk kampioenen in het een of ander. Ze zijn het antwoord op vragen als: Waar staat de dikste? Wat is de oudste? Welke is de hoogste? Ik heb me eventjes een quizprogramma zitten voorstellen waarbij provinciale, nationale en internationale teams elkaar bestrijden. Waar staat de oudste eik van Overijssel? De dikste van Europa? De oudste olijf ter wereld, waar moeten we die zoeken? In welke boom, en in welk land, en op welke dag van de week heeft een barbier zijn bedrijf uitgeoefend? Waar staat de boom met de twee kapelletjes? Welke holle linde heeft als dansvloer gefungeerd? Intussen is het ook een tamelijk melancholisch onderwerp, want veel van die kampioenen maken het zichtbaar minder goed. Wat vroeg of laat gebeurt, is dat de bliksem inslaat; dat de boom in de fik gaat of splijt; dat er takken bezwijken en wonden niet meer helen; dat de kroon te zwaar wordt voor de boom; dat er in de hol geworden boom van alles gebeurt wat de boom verzwakt. De boom kan het allemaal niet helpen, maar de mens wel. Stichtingen en boomchirurgen en amateurs schieten te hulp. Er wordt bijgesnoeid. Te zware takken worden gestut of onderling

door middel van staalkabels doorverbonden. Er worden mestinjecties gegeven. Er wordt beton gestort. Er worden afdakjes getimmerd tegen inwatering. Ik som hier allerlei deskundige en minder deskundige hulp zonder onderscheid op. Het resultaat kan zijn dat de boom er deerniswekkend uit komt te zien, als een oorlogsinvalide, als een wezen dat op sterven na dood is. Er zijn bomen waarvan eigenlijk alleen nog een kwart van de jas overeind staat, de rest van de stam, soms ook de hele kroon, is weg. Tja, waarvan zeg je in zo’n geval nou precies dat het ‘monumentaal’ is?

„Als ik lezingen geef, stel ik altijd de vraag: ‘Hoeveel is de laatste boom ons waard?’ We gaan veel te respectloos met bomen om. In Japanse timmerfabrieken bepaalt de hoogstopgeleide timmerman of een stuk hout weggegooid mag worden. Hier in het Westen gaat de krullenjongen daar over.”

[II] Het bed van Odysseus

De literair gezien misschien opmerkelijkste boom staat in het voorlaatste boek van de avonturen van Odysseus. Hij was de man die met een list een eind maakte aan het zich voortslepende beleg van Troje, beschreven in de Ilias. De list van het houten paard. Aan zijn langdurige omzwervingen op weg naar huis is het vervolgepos gewijd. De Odyssee is het epos van de terugkeer en van het wachten. De onbestorven weduwe Penelope heeft zich de zogenoemde vrijers al twintig jaar van het lijf weten te houden, niet zonder enorme kosten te moeten maken voor de permanente gastvrijheid waar de vrijers blijkbaar recht op hebben. Vermomd als bedelaar, waar nodig gesteund en zelfs gegrimeerd door de godin Pallas Athene, is Odysseus eindelijk teruggekeerd op zijn eigen eiland, Ithaka. Vermomd en wel wordt hij niettemin twee keer herkend. Deze herkenningen, etappes in zijn terugkeer, leveren mooie scènes op. De eerste herkenning komt van een oude verlamde jachthond die met luizen bedekt ligt te liggen op een mesthoop. De hond, hij heet Argos, herkent Odysseus aan zijn stem en geeft prompt de geest. Dit moet zijn geweest waarop hij al die jaren wachtte. De tweede herkenning wordt bewerkstelligd door een voetwassing. De oude huishoudster Eurykleia – zo’n toegewijde ziel als ook wel voorkomt in Engelse romans die zich op de landgoederen van de adel afspelen – , herkent Odysseus aan een van de jacht afkomstig litteken. Maar degene die zo ongeveer gedwongen moet worden tot herkenning is of all people Penelope, de eega die al heel lang niet meer in de terugkeer kan geloven, maar ook geen zin heeft in een van die vrijers die staan te trappelen. Het wachten is haar enige activiteit geworden. Het duurt voort tot het voorlaatste boek. Hoe gaat de tegenstribbelende herkenning in het werk? De shootout is achter de rug. Odysseus, weergaloos boogschutter, heeft met zijn eigen boog en met een paar getrouwen een bloedbad aangericht onder de vrijers. De met hen heulende dienaressen van Odysseus zijn opgeknoopt. Goed, daar zit de held dan ten slotte, nog steeds in bedelaarstenue, want de herkenning mag niet van een leien dakje gaan, bij het knapperend haardvuur. Penelope neemt plaats tegenover Odysseus. Zo zitten zij aan weerszijden van het haardvuur. Penelope kijkt en zwijgt. Het schitterende van de scène is dat Homerus voor een hapering zorgt. In een platte verfilming zouden de twee nu onder aanmoediging van de gedienstige Eurykleia en de zoon Telemachos (beiden ingewijd) zonder verwijl elkaar in de armen kunnen vallen, maar in het epos gebeurt er nu juist even helemaal niets. Er valt een stilte, er is een afstand tussen haar en hem, er gapen twintig jaar. Zij kijkt, een en al argwaan, en anders dan de hond Argos herkent ze zelfs zijn stem niet. Een poosje later, wanneer Odysseus uit bad komt, ‘in gestalte aan de onsterfelijken gelijk’ (daar heeft Pallas Athene voor gezorgd) is de situatie er qua herkenning niet beter op geworden. De twee hebben elkaar nog altijd niet aangeraakt. Zo langzamerhand moet Odysseus’ echtgenote de enige zijn tot wie zijn terugkeer nog niet werkelijk is doorgedrongen. De haar door Homerus opgelegde rol vereist dat zij het langst van iedereen moet wachten. ›

Een mens kan er ook wel een beetje lacherig van worden, al die monumentale bomen

De Heksenboom Zwarte Kaat, de vrouw van bendeleider Rossen Bruno, werd begin zeventiende eeuw ter dood veroordeeld. Ten zuiden van Bladel zou de vrouw zijn begraven onder wat nu de Heksenboom wordt genoemd. Overigens is de gekoesterde toverboom hooguit 120 jaar oud, en is het geen eik, waarover in historische bronnen wordt gerept, maar een beuk.

De Snelwegeik Rijksweg 58, van Eindhoven naar Vlissingen, werd dwars door de oprijlaan van landgoed Anneville in Ulvenhout getekend. Diverse eiken aan weerszijden van deze laan moesten wijken, maar niet de eik die precies in de middenberm van de nieuwe snelweg zou komen te staan. Omringd door asfalt kreeg de boom te weinig water, bleek bij een inspectie in 1991. Sindsdien loost een tankwagen van Rijkswaterstaat in de zomermaanden regelmatig 8.000 liter rivierwater bij de boom. Dankzij die maatregel gedijt de Snelwegeik inmiddels als nooit te voren.


36 DeLuxe voorwoord / inhoud

DeLuxe voorwoord / inhoud

NRC Weekend juni 2013

37

De rode begrafenisbeuk Begin negentiende eeuw was de Engelse landschapsstijl in de mode. Omdat het dikke, grillige bomen opleverde, werden bomen destijds vaak als ‘boeket’ geplant. Zoals gebeurde met de meerstammige rode beuk op begraafplaats Bossche Poort in Zaltbommel. Na twee eeuwen is het een van de oudste, dikste (omvang 6,9 meter) en mooiste beuken van ons land.


DeLuxe voorwoord / inhoud

38 DeLuxe reportage

Er is niemand in de literatuur die zozeer de belichaming is van het wachten. Maar nu komt het dan. Deze vrouw van een listige man neemt zelf een list te baat. Zij onderwerpt de would-be Odysseus aan een test. Ze geeft de gedienstige Eurykleia namelijk opdracht om ‘het grote bed’ uit de slaapkamer te halen en het op te maken voor deze nog steeds niet gewenste bedgenoot. En dit is het moment waarop Odysseus in woede ontsteekt – en daarmee slaagt voor het echtelijk examen. Hij vraagt: ‘Wie heeft mijn bed verzet?’ Want dat kan helemaal niet, zoals de held nu zelf uitvoerig uiteenzet. En het is precies wat Penelope wil horen. Wat wil namelijk het geval? Ik citeer de prozavertaling van M.A. Schwartz. ‘Geen schepsel ter wereld, hoe jong en sterk ook, zou het gemakkelijk van zijn plaats kunnen krijgen; want aan dat kunstige bed is een groot geheim verbonden; dat was mijn eigen werk, van niemand anders. In mijn hof stond een langbladerige olijfboom, tot volle wasdom en dicht lover gegroeid; de stam was zo dik als een zuil. Daaromheen bouwde ik de slaapkamer, totdat ik met stenen laag op laag en met een stevig dak hem voltooid had. Daarna bracht ik aan een paar sterke, hecht sluitende deuren. Toen eerst kapte ik weg het langdradige loof van de boom; vanaf de wortel bewerkte ik de tronk met het brons en schaafde hem glad met kundige hand en maakte hem recht naar het schietlood. Zo kwam een bedstijl tot stand, waarin ik de nodige gaten boorde. Dat was het begin van de bouw van het bed, dat ik schaafde en sierlijk bewerkte met goud en zilver en ivoor en met prachtige purperkleurige riemen bespande, tot ik het klaar had. Dit is het kenteken, dat ik u noem. Niet weet ik, of het bed nog vast op zijn plaats staat, vrouw, of dat iemand het naar elders gebracht heeft, nadat hij de olijf bij de voet heeft gekapt.’ De lezer ziet: Odysseus wordt eigenlijk boos dat zijn eigen vrouw niet meer lijkt te weten van dat bed. Is dit zijn vrouw dan nog wel? Maar nu is het dan toch eindelijk gebeurd met Penelope. ‘Haar knieën beefden en haar hart werd vertederd, toen zij de onweerlegbare tekens herkende, die Odysseus genoemd had. Zij brak in tranen uit en zij liep recht op Odysseus toe, sloeg haar armen om zijn hals en kuste zijn hoofd.’

[III] De stadsboom

De iep is de stadsboom bij uitstek. Amsterdam zou geen Amsterdam zijn zonder grachten, en de grachten zouden geen grachten zijn zonder iepen. Amsterdam is net zo ondenkbaar zonder iepen als Parijs zonder platanen. Amsterdam was de eerste grote stad in Europa met wat we inmiddels een ‘groenvoorziening’ zijn gaan noemen. De systematische beplanting met bomen aan weerszijden van de grachten was een novum. In eerste instantie hebben er vermoedelijk linden langs de grachten gestaan, helemaal zeker weten doen de historici en de bomenmensen het niet, maar vanaf de achttiende eeuw is de linde (mindere kwaliteit hout, zwakkere boom) opgevolgd door de iep. De iep zorgt voor een van de meest spectaculaire vormen waarin het voorjaar zich voordoet. Er zou eigenlijk een iepenlied moeten zijn om te bezingen hoe mooi die naaktbloeiers voor de eerste lichtgroene waas langs de grachten zorgen. Hoe de bloesems vervolgens (met behulp van wat wind) exploderen tot die typische confetti van ‘dubbeltjes’ of (ook geen onaardige aanduiding) ‘spring snow’. Niemand kan het ontgaan hoe die nagelgrote zaadjes met hun oranjerode kern met miljarden tegelijk van de bomen komen en op het plaveisel belanden om daar te ritselen en te spiralen. En te eindigen als dobberend mozaïek op het water van de grachten. Een overigens nutteloze vertoning, qua voortplanting dan, want vrijwel zonder uitzondering zijn de zaadjes steriel. Met

de zogenaamde Hollandse iep, die in feite een Belgische is, wordt al heel lang gekruist en gekloond en geënt dat het een lieve lust is. Wie zich een beeld wil vormen van de variëteiten, begeve zich naar het nog zeer prille, twee jaar geleden geopende iepenarboretum in Amsterdam-Noord. Direct aan het IJ, naast filmmuseum Eye, recht tegenover het nieuwe Paleis van Justitie, ligt daar tussen de nieuwe flats en het water een smalle strook groen met een stuk of zeventig jonge en jeugdige en piepjonge iepen, overwegend nog zonder blad terwijl ik dit schrijf. Tweeëndertig soorten staan er in dit, neem ik aan, enige iepenarboretum ter wereld. Hopelijk zullen er bordjes verschijnen voor de leergierigen. Er zit nu één nest in één iep, in de nog schaamteloze kaalheid van de dunne takken. Het is een vogel die durft. Wanneer de lezer dit magazine in handen houdt, zal het er anders uitzien, maar nu kijk ik nog dwars door het complete arboretum heen. Dat er nog steeds geen lied is op de iep – onbegrijpelijk. Een lied van de meezingbaarheid van ‘Aan de Amsterdamse grachten’, of het – in dit verband misschien wel dubbelidioot te noemen – lied ‘Tulpen uit Amsterdam’. Ik bied mijn diensten hierbij graag aan. Met de iep doen we tegenwoordig weinig anders meer dan hem bewonderen en hem betreuren – als hij de iepenziekte krijgt. Maar tot en met de negentiende eeuw is de iep voor van alles en nog wat gebruikt: de bast voor kleding, zo lees ik, bij de Japanse bevolkingsgroep Aino; de twijgen en het loof als wintervoer voor het vee (hooi heet van betrekkelijk recente datum te zijn); het hout voor een niet eindigende serie producten (de iep is ongeveer even sterk en duur geweest als de eik); het zaad als kippenvoer en in tijden van oorlog zelfs voor menselijke consumptie. Niet te vergeten: de iep plantte men graag op bolwerken en dijken, in het eerste geval vanwege het fijne en sterke wortelstelsel, dat ondertunneling bij belegering voorkwam, ook nadat de iepen waren omgezaagd om geen kanonnen en geweren in de weg te staan. En in het geval van de dijken als spaarpot. Uit de opbrengst van het hout betaalde het onderhoud van de dijk zichzelf. Net zoals een nieuw rieten dak op een boerderij betaald placht te worden uit de kap van de iepen rondom. Vanaf 1919 diende zich de iepenziekte aan. Waarna er tijdens de Tweede Wereldoorlog een enorme illegale houtkap plaatsvond door particulieren (onder wie mijn vader). In de jaren zeventig ging er nog eens een nieuwe iepenepidemie overheen. Dat er desondanks nog altijd of liever weer opnieuw heel veel iepen in Amsterdam staan, is niet minder dan een wonder. Een wonder dat allicht vooral te danken is aan de eigenschappen van de iep. Hij is tegen heel wat bestand en hij groeit snel. Want je moet er maar tegen kunnen, als boom: autoverkeer, kabels, riolering, plaveisel, een hoge grondwaterstand, lekkende olietanks, lekkende gasleidingen, het vernieuwen van kademuren, herfunderingen van huizen, en weinig tot heel weinig wortelruimte. Wat dat laatste betreft: Het Amsterdamse Bomenboek (en anders het al even voortreffelijke Iep of Olm) maakte mij attent op het fenomeen van de brugboom. Die is gewoonlijk hoger en meer uit de kluiten gewassen dan de overige bomen op de kades. Ze hebben meer wortelruimte in de ‘heuvel’ die naar de brug voert. Maar zijn al die bomen eigenlijk wel besteed aan de stadsbewoner? Een monumentale iep die ik tot mijn schande niet kende, staat nota bene op de binnenplaats van de Oudemanhuispoort in Amsterdam. Ik beken dat ik er lang geleden, eind jaren zestig, dag in dag uit langs gerend moet zijn, om in een of andere collegezaal, zelf hoogst zenuwachtig, de beginselen van de filosofie bij te brengen aan een stuk of honderd pedagogiestudenten. Heb ik die iep zien staan? Ik ben bang van niet. En de oude rode beuk ernaast? Allebei een jaar of 225 nu, majestueuze bomen, een wandeling waard.

Amsterdam is net zo ondenkbaar zonder iepen als Parijs zonder platanen

De Bakhuiseik De pachter van het bakhuis (de bakkerij) op het landgoed Erve Scholten bij het Overijsselse dubbeldorp LattropBreklenkamp , wilde in 1900 een schuurtje voor zijn varkens aanbouwen. Dat mocht van de barones, op voorwaarde dat de stal om de achttiendeeeuwse zomereik heen zou komen. De omvang van de boom neemt jaarlijks met zo’n drie centimeter toe. De pannen schuiven mee.

NRC Weekend juni 2013

39


40 DeLuxe reportage

(IV) De zon van de kwee

Op aanraden van Willem den Ouden (levenslang etser, lithograaf, tekenaar en schilder van de Waal, de rivier waaraan hij woont) heb ik lang geleden El sol del membrillo gezien, een film die twee uur en achttien minuten duurt. Het was in de (nu ter ziele gegane) Amsterdamse bioscoop Desmet. De film dateert uit 1992. Ik zag hem onlangs opnieuw, in het privé-bioscoopje van een andere vriend, de regisseur Jan Wouter van Reijen, die in 2008 de rivierfilm Denkend aan Holland maakte. Wat deze twee kunstenaars gemeen hebben, is hun niet aflatende aandacht voor ‘hetzelfde anders’: een stromende rivier. In mijn herinnering ging El sol del membrillo (De zon van de kwee) over niets anders dan een schilder die dag in dag uit doende is met het schilderen van een kweeperelaar. Deze herinnering bleek een reductie, zoals wel vaker, maar wel tot de essentie – waar ik het hier nu ook bij wil houden. De regisseur is Victor Erice. De kweeperenboom staat op een binnenplaats, behorend bij een huis in een Madrileense buitenwijk. Het is een vrij onaanzienlijk boompje, jong nog, van drie, vier meter hoog. Het is al eind september wanneer de schilder zijn eerste voorbereidingen treft. Het is Antonio Lopez en hij is ongeveer vijfenvijftig. De kunstenaar weet wat hij doet. Hij heeft een plan. Hij is in de weer met draden en schietloodjes, ter markering van het centrum en het kader van het te maken schilderij. Hij drukt twee tentharingen in de grond, daar waar hij de neuzen van zijn linker- en zijn rechterschoen straks tegen aan zal zetten. Met witte verf geeft hij diverse plekken aan op de takken en de bladeren en de vruchten van de boom. De hele verdere film zien we hem bezig met zijn schilderij en met de steeds moeilijker omstandigheden waaronder hij het probeert af te krijgen. Eigenlijk zouden we moeten spreken van een sisyfusarbeid, ware het niet dat de schilder er een liedje bij zingt; dat hij naar het radionieuws luistert; en dat hij converseert met een collega-kunstenaar die komt kijken en koek eet. De kunstenaar neemt, voor het verraste oog van de kijker, zijn nauwkeurige en vergeefse maatregelen. Dat maakt deze film zo schitterend. Hier is iemand bezig, willens en wetens, het af te leggen tegen de zon en het jaargetijde en de rijping die vroeg of laat nu eenmaal in rotting overgaat. Hij plaatst de neuzen van zijn schoenen tegen de tentharingen, hij ziet dat het centrum van zijn schilderij in spe een beetje gezakt is, als het ware, net als de kweeën die zwaarder en zwaarder worden. Hij zet met witte verf weer nieuwe streepjes en kruisjes op de vruchten, om ze bij te benen in hun onderworpenheid aan de zwaartekracht. En gek genoeg is het niet of nauwelijks komisch maar adembenemend, wanneer de al genoemde koek etende bevriende schilder met een lange stok een gezakt blad van de kweeperelaar omhoog moet houden, een heel klein eindje maar, om het in zijn voorlaatste stand recht te kunnen doen. Het is inmiddels oktober, bij tussenpozen zien we de regen neerkletteren, er verschijnt bruin in de bladeren. De schilder heeft rond het kweeperenboompje een vernuftig bouwsel op getrokken van buizen en plastic. Zo kan hij terwijl de regen valt in merkwaardig grote rust verder werken. De kweeën zwellen, de bladeren bruinen, de regen valt, de schilder schildert. Op een gegeven moment begint hij zelfs gewoon weer opnieuw – terwijl de dagen korten! Tegen de vriend, die zijn bedenkingen uitspreekt, zegt hij opgeruimd dat onder het nieuwe werk het oude aanwezig blijft. Nadat hij ook zijn tweede schilderpoging heeft moeten opgeven, gaat hij over tot tekenen, tot er niks meer te tekenen is. De filmer Erice maakte een documentaire speelfilm of een gespeelde documentaire van de academische kunstenaar Lopez die gebiologeerd wordt door de zon op de kweeën. Een voorbeeldig kunstenaar die het verlies vanaf het allereerste begin in volkomen kalmte en opgewektheid incalculeert en te lijf gaat.

(V) De dwergden en Varlam Sjalamov

In Iep of Olm (2009) staat een foto van twee droevige iepjes in Den Helder, laag gebleven en een beetje schuin oplopend, bomen die er het beste van maakten. Volgens het bijschrift waren ze ‘geschoren door de zoute zeewind’. Aan de kust van Jutland heb ik wel eens te doen gehad met vergelijkbare schlemielen, die het met een boerderij achter zich net aan rooiden. Barre en boze omstandigheden. Zeewind heeft wat dat aangaat wel wat van de boomgrens. Een voor mij onvergetelijk geworden boom of liever boompje ben ik al lezend tegengekomen bij de Russische schrijver Varlam Sjalamov. Zijn leven (1907-1982) bracht hij voor een fors deel – ruim twintig jaar – door in een strafkamp onder de poolcirkel. Zijn Berichten uit Kolyma, in de late jaren tachtig postuum gepubliceerd, is in 2001, voortreffelijk vertaald door Marja Wiebes en Yolanda Bloemen, in het Nederlands verschenen. Het is adembenemend van precisie, kaalheid en beeldende kracht. Hij gaat tot op het bot, Sjalamov, zonder ooit een woord te veel. Sjalamov schrijft een proza dat het midden houdt tussen documentaire, kort verhaal, schets en column. Het eigenaardige is dat zijn beschrijvingen van kou, dwangarbeid en systematische uithongering toch stuk voor stuk kleine en stevige oden op het leven en de kunst van het overleven zijn. Als zodanig steken ze de lezer, dat luxewezen dat zich allerminst in een strafkamp bevindt, een paradoxaal hart onder de riem. Ze hebben zonder meer een opmonterende werking. Een stukje van maar een paar bladzijden gaat over de dwergden. „Het is een verre verwant van de ceder: een altijd groen naaldboompje met een stam die dikker is dan een mensenarm en zo’n twee à drie meter hoog. Het boompje is niet veeleisend en groeit, nadat het zich met zijn wortels in de rotsspleten van de berghelling heeft vastgeklemd. Het is moedig en koppig, zoals alle bomen in het Noorden. Zijn gevoeligheid is buitengewoon.” Wat deze dwergden bij nadering van de herfst kan, is bijna niet te geloven: hij buigt zich. „Hij krabt met zijn kruin langs de stenen en drukt zich tegen de aarde aan, waarbij hij zijn smaragden takken uitstrekt. Hij spreidt zich uit. Hij lijkt op een inktvis met groene veren. Zo ligt hij een dag of twee te wachten; dan komt uit de witte hemel als poeder al de eerste sneeuw gevallen, en de dwergden verzinkt als een beer in winterslaap. Op de witte berg verrijzen enorme sneeuwbuilen – dat zijn de dwergdennetjes die zich voor de winter hebben neergelegd.” Om zich, dat spreekt vanzelf, aan het eind van de winter, na lang met een metersdikke sneeuwlaag bedekt te zijn geweest, weer op te richten. Ik citeer weer. „En dan, midden in de eindeloze witte sneeuw, midden in de volledige hopeloosheid, komt de dwergden plotseling omhoog. Hij schudt de sneeuw af, richt zich in zijn volle lengte op, heft zijn groene, bevroren, iets roodachtige naalden naar de hemel. Hij hoort de voor ons niet waarneembare roep van de lente, en daarop vertrouwend staat hij vroeger dan alle anderen in het Noorden op. De winter is voorbij.” Tot slot beschrijft Sjalamov ook nog even hoe de dwergden misleid kan worden door een kampvuur. „Als je ’s winters in de buurt van een ineengedoken, gekromde struik van de dwergden een vuur maakt, staat de dwergden op”, schrijft hij, „om zich als het vuur uitgaat weer voorover te buigen en op zijn oude plekje te gaan liggen.” De dwergden, aldus Sjalamov is „de boom van de hoop, de enige altijd groene boom in het Hoge Noorden. Te midden van de witte glans van de sneeuw spreken zijn matgroene naalden aan zijn takken van het Zuiden, van de warmte en het leven.” Zelfportret van de schrijver als boom. ‹

Als de herfst nadert buigt de dwerg-den zich

Van linksboven met de klok mee De Nijenbeekse Peppel De dikste populier van Nederland (omvang 7,83 meter) staat in Gelderland, bij de ruïne van Slot Nijenbeek in Gietelo. Populieren – peppels ¬– groeien snel: de 35 meter hoge boom dateert uit ongeveer 1890. Net als het naastgelegen slot heeft de populier ernstig geleden onder de oorlog. De oorspronkelijke kroon is er destijds uit geschoten. Inmiddels heeft zich een nieuwe kroon gevormd. De Kroezeboom Deze oude grensboom op de Fleringer Es in Fleringen (gemeente Tubbergen) is een van de oudste bomen van het land. De eik is in de zestiende eeuw geplant. Dankzij intensieve boomverzorging is deze ‘veterane boom’ nu in een betere conditie dan dertig jaar geleden. Vanaf de Protestantse Reformatie werden aan de voet van de boom katholieke diensten gehouden. De Verzetslinde Mijnwerker Sjang Heuts (1907-1986) was de enige bewoner langs de mergelgroeve van ’t Rooth in Limburg die niet wilde verhuizen toen de mergelexploitant wilde uitbreiden. Hij weigerde kapitale aanbiedingen en bleef wonen waar hij woonde. Zijn huis is inmiddels afgebroken. De leilinde achter zijn huis herinnert aan zijn verzet.

De informatie over de gefotografeerde bomen is afkomstig van ‘dendrofiel’ Han van Meegeren, mede-auteur van het boek ‘Bijzonder bomen in Nederland’ en verbonden als deskundige aan de Bomenstichting. Nicolaas Matsier publiceerde onlangs de essaybundel ‘Lof der stenen’. Van Hans van der Meer verscheen vorig jaar ‘Uit voorraad leverbaar’, een fotoboek over de inrichting van Nederland.


DeLuxe woonaccessoires

NRC Weekend juni 2013

Hay

Handige en vrolijke spullen voor in huis, gekozen in de geest van de Piet Hein Eek-winkel in Eindhoven. Daar vind je koperen pannensponzen, maar ook tweedehands auto’s.

43

samenstelling Marianne van Dodewaard

Piet Hein Eek

Miniforms

Hay

magis

Beukenhouten laarzenknecht van Hay, 13,50 euro

Arper

Muuto

Draaikrukjes van Konstantin Grcic voor Magis, v.a. 327 euro

Lepels voor aan de rand van een pan, 29 euro

Aluminium dienbladen van Piet Hein Eek, vanaf 41 euro

Kleerhangers uit gerecycled kunststof, 12,50 euro

Dunschiller van Normann Copenhagen, 14 euro

Sierkussens uit de Arper-collectie, 156 euro

Spiegel Bigger Brothers, 150 cm doorsnede, 714 euro

Normann

Normann

Dirk van der Kooij

Houten afwasborstel van Hay, 3,95 euro

Dekbedset Cube van Normann Copenhagen, 74 euro


DeLuxe interview

44

NRC Weekend juni 2013

45

Stadse geitenmelkers en andere milieufanaten, de Franse filosoof Pascal Bruckner moet er niets van hebben. ‘De moderne mens hoeft niet gestraft te worden voor zijn roekeloze omgang met de aarde.’ door Raymond van den Boogaard

We ‘ zijn bang voor Pascal Bruckner: ‘De mensheid ontwikkelt zich in de goede richting.’ Foto’s Eric Fougere/VIP Images/Corbis


DeLuxe

46 DeLuxe interview

NRC Weekend juni 2013

CV

S

pinazie verbouwen op de daken van Brooklyn. Geiten melken in een Berlijns stadspark. Honing oogsten van bijen in Montmartre. Zulke experimenten met milieuvriendelijke landbouw in een stedelijke omgeving brengen bij de Franse filosoof Pascal Bruckner (1948, Parijs) onmiskenbaar misprijzen teweeg. „In Zuid-Frankrijk heb je hele dorpen waar radicale milieubeschermers de moderniteit hebben afgezworen”, vertelt hij. „Zij beoefenen een vorm van moderne ascese, waarbij de auto is vervangen door paard en wagen, het lichtnet door zelfgemaakte waskaarsen, ze weven kleding op een eigen weefgetouw. Om de aarde voor een komende catastrofe te behoeden, vinden zij, moet de moderne mens worden gestraft voor de roekeloze wijze waarop hij eerder met die aarde is omgegaan.” Bruckner zit in zijn werkkamer, de zolder van een achttiende-eeuws huis in Parijs, waar de boeken in drie meter hoge kasten staan – een ruimte die een zeer opgeruimde indruk maakt. De filosoof, die zich als geen ander bezighoudt met het ontmaskeren van ideologische modes in Frankrijk, spreekt met zachte, doch gedecideerde stem, als een volleerd docent. Zijn jongste mikpunt: wat hij omschrijft als milieufanatisme. „Dat is een irrationele angst, die in het Westen nu wijd verbreid is, en niet alleen onder de extremisten van de ecologie. De Europese mens is bang geworden voor zichzelf, voor wat hij langs de weg van techniek en wetenschap teweeg heeft gebracht. Er heerst een blinde angst dat Moeder Aarde zich op haar gek geworden kinderen wreekt in de vorm van nieuwe plagen van Egypte, verwarming van de aarde, tsunami’s, orkanen, noem maar op. Een variatie op de zondeval en de apocalypse uit het christendom eigenlijk. Als reactie op de progressieve roes en de voortdurend toenemende welvaart in de decennia voor het crisisjaar 2008, steekt in Europa nu een extreem wantrouwen tegen economische groei, wetenschap en geneeskunst de kop op.” Le Fanatisme de l’Apocalypse heet het jongste essay van Pascal Bruckner. Daarin wil hij het ‘milieumasochisme’ ontmaskeren als een herleving van een christelijke mythe, én als uiting van Europese minderwaardigheidsgevoelens. „De milieufanatici willen ons doen geloven dat de aarde aan de rand van de afgrond staat. Niets is minder waar: de mensheid ontwikkelt zich juist in de goede richting. Miljarden mensen hebben zich de laatste jaren weten te ontworstelen aan armoede, honger, dorst, ziekte – in India, in China, in Afrika. „Het is alleen het Westen waarmee het economisch niet zo goed gaat. Nu wij, in het rijke Europa, niet langer meer heer en meester zijn over de rest van de wereld, gunnen wij ons opeens de luxe van dromen over beperking van de groei of zelfs een denkbeeldige armoede. En proberen we die op te leggen aan landen als China en India. Geen wonder dat in die landen een verplichte beperking van de uitstoot van CO2 gezien wordt als een Westers chantagemiddel om elders armoede in stand te houden.” Bruckner is net terug van een succesvolle lezingentournee in de Verenigde Staten, waar zijn jongste boek zojuist in vertaling is uitgekomen. Voor zijn boodschap – apocalyptische visies helpen mens en economie niet verder en er is geen enkele reden om af te zien van verdere technologische vooruitgang om de aarde van haar problemen te bevrijden –

Pascal Bruckner (1948, Parijs) is in de Franse intellectuele wereld een buitenbeetje. In zijn vroegste jeugd door tuberculose getroffen, groeide hij niet op in een gezin, maar in sanatoria in Oostenrijk en Zwitserland. Hij is oorspronkelijk van protestantse huize, maar genoot niettemin middelbaar onderwijs bij de jezuïeten, in Lyon. Hij studeerde in Parijs, onder andere aan de École pratique des hautes études, een van de instituten voor de meest begaafde studenten van Frankrijk.

Piet Hein Eek over Pascal Bruckner: „Een vlijmscherpe en overtuigende analyticus. Bruckner kan dingen die je altijd voor waar hebt gehouden zo ontleden, dat je ze voortaan als onwaarheden beziet.”

bestaat in de VS meer enthousiasme dan in Europa, vertelt hij. Hij maakt zich ernstig zorgen over Europa. „Bij de huidige crisis zijn de tekortkomingen van het huidige Europa – ons onvermogen om na de monetaire unie ook een politieke unie tot stand te brengen bijvoorbeeld – als het ware in ons gezicht ontploft. Geen wonder dat velen zich afkeren van Europa, waarvan beloofd was dat het ons bescherming zou bieden, terwijl de problemen ons nu dreigen te bedelven. Misschien is het nodig om opnieuw te beginnen, met alleen de zeven landen die na de oorlog de EEG hebben gevormd. Wellicht kunnen we vanuit die kern dan geleidelijk weer een groter Europa vormen.”

Onstuimige denkers

Franse filosofie is vaak het werk van onstuimige denkers: JeanPaul Sartre, Michel Foucault, Pierre Bourdieu, Alain Badiou – vol jargon, weidse vergezichten, radicaal engagement. Maar Bruckner is meer de man van het geduldig demonteren van andermans pretenties en modes in het Franse denken. Hij is ook verrassend leesbaar. „Ik ben een essayist in de Franse traditie”, omschrijft hij zijn werkwijze. „Ik neem overal wat vandaan: filosofie, literatuur, actualiteit, dagelijks leven.” Op deze wijze is Bruckner een consequent, moralistisch en welsprekend criticus geworden van het hedendaagse denken, vooral wanneer dat modieus is of zichzelf nadrukkelijk als vooruitstrevend presenteert. „De mens van nu wordt doodmoe van de verplichting steeds maar zichzelf zijn”, zegt hij. „Sartre heeft in de jaren vijftig veel succes gehad met zijn adagium dat de mens ertoe veroordeeld is vrij te zijn en keuzes te maken. Maar deze vrijheid drukt ons nu als een loden last op de schouders.” In het bijzonder is dat duidelijk geworden na ‘mei 1968’, de creatieve, culturele, politieke en seksuele revolutie in Frankrijk, waaraan de student Bruckner enthousiast heeft meegedaan. De idealen van 1968 zijn in hun tegendeel uitgemond, heeft hij in een groot aantal boeken betoogd. „Alles wat mijn generatie leek te hebben voortgebracht aan ‘tegencultuur’ is ten goede gekomen aan het kapitalisme dat we in ’68 meenden te bestrijden. Onder het mom van bestrijding van verkalkte tradities en het bevechten van vrijheid en nieuwe waarden, hebben we het pad geëffend voor grenzeloze consumptie en commerciële exploitatie van onze idealen. De kunstenaar is een bobo geworden, de revolutionair een marktonderzoeker, de reizende hippie een vooruitgeschoven post van de touroperator en de libertijn een wegbereider van de seksindustrie.” Niks geen vrijheid en zelfontplooiing – in de moderne cultuur is alles vercommercialiseerd geworden. Het recht op individueel geluk, zonder knellende maatschappelijke conventies? Verworden tot een dwangmatig ophouden van schone schijn en het soort kunstmatig welbevinden en originaliteit die in het moderne sollicitatiegesprek van de kandidaat wordt geëist. Het recht op welvaart is nu een dure plicht tot consumptie. Seksuele vrijheid een taboe op duurzame, zinvolle menselijke betrekkingen. Alle ideeën die Franse intellectuelen sinds de Tweede Wereldoorlog hebben gekoesterd, verkeren in Bruckners visie nu in hun paradoxale tegendeel.

‘De mens van nu wordt doodmoe van de verplichting steeds maar zichzelf te zijn’

Dit inzicht is, zegt Bruckner, „de grote intuïtie van mijn leven”. Hij schrijft het ontstaan ervan voor een deel toe aan het feit dat hij bij de jezuïeten op school heeft gezeten. „Als briljante pedagogen hebben de paters mij dit perverse mechanisme doen inzien. Als ik zelf geen onderwijs had genoten dat tegelijkertijd zeer katholiek en zeer kritisch was geweest, dan zou ik vermoedelijk nooit hebben ontdekt hoe een retoriek van mooie bedoelingen een rechtvaardiging van onderdrukking kan worden. Het christendom heeft immers uit naam van de goddelijke liefde eeuwenlang vele miljoenen mensen onderdrukt. En zelfs gedood, met kruistochten, godsdienstoorlogen, heksenjacht. „In veel opzichten was het communisme vervolgens een neerslag van het christendom. Een menslievend emancipatieideaal ontwikkelde zich moeiteloos in een totalitair systeem – met de arbeidersklasse als de verlosser en de proletarische revolutie als de dag des oordeels. Ook de communisten hebben uit naam van de liefde voor de mensheid miljoenen mensen omgebracht.”

Dinosaurussen

Inmiddels is het communisme als ideologie verleden tijd en volmaakt nutteloos bij de zoektocht naar een oplossing van de huidige crisis. „Er zijn nog wat stalinistische dinosaurussen als de filosofen Slavoj Zizek en Alain Badiou, die in de huidige crisis het communisme willen laten herleven om alsnog met de euvele kapitalisten af te rekenen. De media zijn gek op dat soort filosofen, maar in werkelijkheid trapt niemand daarin. Wie heeft er zin om op een morgen plotseling wakker te worden in een land als Wit-Rusland of Noord-Korea?” Protestbewegingen als Occupy of Los Indignados hebben in de huidige crisis evenmin iets te bieden, vindt Bruckner. „Ze vertolken de woede van een jeugd die wanhoopt over zijn toekomst, maar verder niets. Er is, sinds de ineenstorting van het communisme in Oost-Europa, geen alternatieve ideologie voor het kapitalisme. „De werkelijke politieke strijd in Europa gaat de komende jaren niet tussen links en rechts, maar tussen dat deel van de bevolking dat de handen in de schoot wil leggen, en aan de andere kant degenen die van de crisis willen profiteren door iets nieuws te verzinnen. Het wordt niet eenvoudig: veel mensen voelen zich door de crisis sociaal afgedankt, en niet geheel ten onrechte: de middenklasse proletariseert en de arbeidersklasse verpaupert of valt terug in armoede. Dan wordt het aantrekkelijk om met een beroep op de ecologie alles tot stilstand te willen brengen en te zeggen dat je in armoede verder wilt leven. Of men kiest voor populistische oplossingen als het sluiten van grenzen en het verbannen van buitenlanders. „Maar een ander deel zal zeggen: laten we van de crisis gebruikmaken om nieuwe dingen te verzinnen. Er zijn duizenden innovaties nodig om het milieu te verbeteren – nieuwe, schonere brandstoffen en nieuwe vormen van luchttransport bijvoorbeeld. Die kunnen ontwikkeld en bevorderd worden. Laten we taboes slechten, ons niet langer verliezen in angst en werken aan een aantrekkelijker toekomst. Er is geen aanleiding voor het thans heersende defaitisme. Defaitisme is gevaarlijker dan de crisis van nu.”

Op dat instituut volgt Bruckner colleges bij de befaamde semioticus en literair criticus Roland Barthes, die hij als zijn voornaamste leermeester beschouwt. Bruckners werk draagt ook sterk de sporen van de aanpak van Barthes: het ontdekken van de – eventueel verborgen of onbewuste – betekenis van teksten en ideeën. Bruckner geldt als een van de nouveaux philosophes, linkse filosofen die in de jaren zestig links voor rechts engagement verruilden. Tot die groep behoren onder anderen ook Bernard-Henri Lévy, André Glucksmann en Alain Finkielkraut. In tegenstelling tot de meeste ‘nieuwe filosofen’ heeft Bruckner evenwel nooit behoord tot maoïstische, trotskistische en andere extreem-linkse groeperingen die na de revolte van 1968 grote aanhang hadden onder jonge intellectuelen in Frankrijk. In dat opzicht is hij ook een ongewone volgeling van de in 1980 overleden Barthes, wiens aanhang zich vooral in de linkse hoek bevond. Bruckner promoveerde in 1975 op de ideeën over seksualiteit van de negentiende-eeuwse utopist Charles Fourier, die hij veroordeelde. In 1977 schreef hij, met Alain Finkielkraut, Le nouveau désordre amoureux, een boek waarin hij de seksuele revolutie als een onderdrukkend denksysteem aan de kaak stelt. Daarna volgden nog vijftien andere, lange filosofische essays. Ook schreef hij een elftal novellen en romans. Zijn bekendste roman is Lunes de fiel, dat in 1993 door regisseur Roman Polanski werd verfilmd onder de titel Bitter Moon. Zijn laatste roman is het onlangs verschenen La maison des anges, waarin een makelaar zich aansluit bij een chique club die zwervers ondersteunt, voornamelijk met het doel deze zwervers gruwelijk te vermoorden. Bruckner, die een zoon heeft, leeft van de rechten van zijn boeken. Hij woont al sinds zijn studententijd in de Parijse wijk Le Marais, in een klein huis aan een binnenplaats, dat hem – zegt hij – geluk heeft gebracht. Doceren doet hij incidenteel aan de New York University en het Parijse Institut d’études politiques, maar zonder ergens tot de vaste staf te behoren. Bruckner heeft zich – net als Lévy en Finkielkraut – in de jaren negentig geëngageerd voor Westers ingrijpen in Bosnië en de Navobombardementen op Servië naar aanleiding van de kwestie-Kosovo toegejuicht. In 2007 steunde hij de rechtse presidentskandidaat Nicholas Sarkozy, in wie hij zich later teleurgesteld betoonde.

47

Enkele van Bruckners essays:

Le mariage d’amour a-t-il échoué? (2010) Huwelijken horen naar moderne maatstaven op liefde, niet op zakelijke overwegingen gebaseerd te zijn. Die eis is hoog, en dat is de voornaamste oorzaak voor het teruglopend aantal huwelijken, het verminderd kindertal en hoge scheidingspercentages. Het wordt tijd het ‘klassieke’ huwelijk te rehabiliteren.

Le paradoxe amoureux (2009) Sinds de achttiende eeuw is er sprake van een geleidelijke liberalisatie van liefde en seksualiteit. Steeds minder wordt het aanvaardbaar geacht gevoelens en verlangens te onderdrukken, en gelijk-waardigheid van mannen en vrouwen is de regel. Maar de menselijke natuur is dezelfde gebleven – en het gebod van vrije liefde en seks dreigt steeds meer een opdracht te worden, waaraan de mens niet kan voldoen. voldoen.

La tyrannie de la pénitence (2006) In plaats van het oog op de toekomst gericht te houden, overheerst in Europa steeds meer een cultuur van boetedoening: voor de wereldoorlogen, voor de slavernij, voor het kolonialisme, voor het fascisme, het communisme, enzovoorts. Dit collectief masochisme staat de opbouw van een toekomst in de weg.

Misère de la prospérité (2002) Na het verval van kerken en ideologieën dreigt het economisch denken in het Westen als enige religie over te blijven. Maar de zin van het menselijk leven laat zich niet in economische termen vangen. (Vertaald als Gij zult rijk worden, maar niet meer leverbaar).

L’euphorie perpétuelle (2000) Gelukkig zijn is het eerste gebod in de hedendaagse samenleving, naast gezond zijn en seksueel actief zijn. Ongelukkig of ziek zijn is niet toegestaan, of wordt beschouwd als tekortkoming waarvoor de mens zelf verantwoordelijk is. Dit kortzichtig hedonisme bedrukt de mens in toenemende mate en staat daadwerkelijk verantwoordelijkheid nemen voor het eigen bestaan in de weg. (Vertaald als Gij zult gelukkig zijn, maar niet meer verkrijgbaar.)


48 DeLuxe behang

samenstelling Marianne van Dodewaard

Cole&Son

Butterfly Parade van Christian Lacroix voor Designers Guild, 94 euro per rol van 1.000·52 cm

Behang Beta van fotografe De Joode voor Soonsalon, 39,95 euro per meter van 61 cm breed

Behang met kleurverloop, Saraille van Designers Guild: 300·180 cm: 242 euro

Cole&Son

Behang met geïntegreerde ledverlichting. Een paneel van 320·60 cm kost 2.686 euro

Soonsalon

Designers Guild

Uit de nieuwe serie Remixed van Arthur Slenk voor NLXL, 199 euro voor 900·48,7cm

Acquario uit de nieuwe Fornasetti II collectie van Cole&Son, 170 euro per rol van 1.000·68,5 cm

Designers Guild

Bella Bella uit de behangcollectie van fotografe De Joode voor Soonsalon, 39,96 euro per meter, 61 cm breed

NLXL

Ballpoint Pen behang van Alissia Melka-Teichroew voor de Artist Series van Rollout, circa 25 euro per m2

Ingo Maurer

Rollout

Soonsalon

Behang Populier uit de Nieuwe Natuur-collectie van Melissa Peen, 266 euro per rol van 1.200 ·48,5cm

Tegelbehang Piccadilly uit de Albemarle serie van Cole&Son, 124 euro per rol van 1.000·53 cm

ByAMT: www.rollout.ca, Cole&Son: www.bartbrugman.com, Designers Guild: www.wva.nl, Ingo Maurer: www.architects-paper.com / www.as-creation.nl, Melissa Peen: www.nieuwe-natuur.nl, Arthur Slenk: www.NLXL.com, De Joode: www.soonsalon.com

Melissa Peen

Kleur, dessins, foto’s en zelfs verlichting per strekkende meter: behang is een sfeermaker in het interieurdesign van nu.


Minder maar meer Zuiniger motoren en groente verbouwd in een doos. Portretten van vijf ondernemers die de wereld willen verbeteren. tekst Tracy Metz foto’s Jaap Scheeren

Rode kleding Keramiek, hout, textiel – als productontwerpers gebruikten Renée Mennen (de r van rENs, rechts op de foto) en Stefanie van Keijsteren (de s), die samen in 2009 Studio rENs oprichtten, vele materialen. Maar voor hun nieuwste project bewerken ze bestaande spullen. Mennen: „We hebben nieuwe en tweedehands kleding verzameld en die in een rood verfbad gedompeld. Hoe zouden kledingstukken van wol en andere van puur synthetisch materiaal reageren? Het is een kleuronderzoek: alles wordt rood, maar daarbinnen is er een oneindig scala aan tinten.” Die rode ‘collectie’ hebben ze eerst op de Dutch Design Week in Eindhoven getoond en vorig jaar op de Salone, de designbeurs in Milaan. „De kledingstukken worden genummerd, we houden bij uit welke winkel ze komen, van welk merk ze zijn, en geven een foto van het verven mee. In Milaan konden mensen ook zelf kleding inleveren. Die verfden we voor hen of we namen die op in de collectie. We hebben dit jaar op Object Rotterdam

een performance gedaan met live verven en hopen dat volgend jaar ook in Milaan te doen.” Door Studio rENs krijgt de kleding een nieuw leven en wordt ze aantrekkelijk voor een nieuwe doelgroep. Mennen: „Dan maakt het deel uit van een groter geheel. De winkel of de ‘donateur’ kan op de website zien wie haar kledingstuk heeft gekocht. De kleur rood verbindt kleding van allerlei mensen en merken en plekken op de wereld tot één collectie. Het verhaal blijkt belangrijker dan het kledingstuk.” Textielfabrikanten meldden zich bij Studio rENs. Na drie maanden is een nieuwe collectie oud, en vaak blijft er veel kleding en stof liggen. Wat kun je daarmee, is de vraag aan rENs. Er lopen nu gesprekken om proeven te doen met een tweede leven voor dat overschot. Mennen: „De textielindustrie is een ongelooflijk verkwistende branche. Of mensen door ons concept minder kopen, weet ik niet. Maar het zet ze in elk geval aan het denken.”


52 DeLuxe reportage

P

roduceren , aanschaffen, gebruiken en dan – meestal – weggooien. Die cyclus van productie en consumptie is noodgedwongen aan het veranderen, en daarmee ook onze economie. Een spannende transformatie, zegt gastredacteur Piet Hein Eek, omdat ze gepaard gaat met een uitbarsting van creativiteit. Eek, bekend geworden door het hergebruik van hout en metaal in meubels, droeg vijf ondernemers voor die volgens hem de revolutie van deze tijd belichamen. Wat hebben ze met elkaar gemeen? „Ze hebben allen lang en heel vrij aan een idee gewerkt”, zegt hij. „Het geduld dat ze daarbij hebben betracht, vind ik indrukwekkend. Ze draven niet mee, maar gaan hun eigen weg. En ze delen een nieuwe blik op het bestaande.” Een verstandig uitgangspunt, zegt Eek. „Onze hang naar nieuw nieuw nieuw gaat ten koste van de kwaliteit van hetgeen er al is. Het najagen van het nieuwe als doel op zich is onzinnig. Met het zoeken naar het nieuwe gooien we veel weg, ook veel energie.” Geduld en doorzettingsvermogen, daar begon Eek het gesprek voor dit artikel mee. Daar weten ze alles van bij Gomecsys, het bedrijf van Bert de Gooijer en Jan Jacob Sleper dat een even simpele als doeltreffende oplossing zegt te hebben gevonden om het brandstofgebruik van auto’s efficiënter te maken. Pas na vijftien jaar onderzoek en ruim vijf miljoen euro te hebben geïnvesteerd, vonden ze een grote Europese autofabrikant bereid om hun vinding in de praktijk te testen. De Gooijer en Sleper doen wat hij met zijn meubels ook doet, zegt Eek: iets vanzelfsprekends bedenken dat eigenlijk allang bedacht had moeten zijn.

Superrijk

Innovatie werd lange tijd vooral gedreven door de hang naar winst. Iemand verzint iets waar hij een markt voor ziet. En dankzij die markt kan hij van zijn idee leven, of misschien zelfs superrijk worden. Uiteraard is winst maken nog steeds belangrijk. Iedereen moet immers in zijn levensonderhoud kunnen voorzien en liefst ook een beetje comfortabel. Maar de tijden veranderen. We leven nu in een tijd van reccesie en voor ondernemers zijn er andere drijfveren bijgekomen. Zorg voor het milieu is er daar een van. We zien allemaal de gevolgen van de roofbouw die we hebben gepleegd, en nog steeds plegen, op onze waterhuishouding. Grondstoffen worden schaars en mestvaalten vullen zich met wegwerpproducten. De eerste oprispingen van bezorgdheid die in de jaren zestig klonken, zijn inmiddels uitgegroeid tot een brede maatschappelijke beweging, die zich van het geitenwollen-sokkenimago heeft ontdaan. Na decennia van overvloed zijn we ons bewust van de schaarste of eindigheid van veel zaken die van levensbelang zijn:

NRC Weekend juni 2013

Piet Hein Eek over ondernemen in tijden van schaarste: „We moeten verspilling tegengaan en minder consumeren. De ondernemers die hier worden geportretteerd, hebben gemeen dat ze met grote aandacht zoeken naar nuttige alternatieven.”

schone lucht, schoon water, fossiele brandstoffen. Traditioneel was hét antwoord op schaarste: prijsverhoging. Nu blijken er meer antwoorden te zijn. Bijvoorbeeld het omzeilen van die schaarste door het bestaande te hergebruiken, of door nieuwe producten samen te stellen uit een combinatie van oud en nieuw. Met als cadeautje de herinneringen en verhalen die aan die oude voorwerpen vastzitten en die meekomen naar een nieuwe tijd. Zoals het geval is bij het speelgoed van het Britse ontwerpersechtpaar MillerGoodman, gemaakt van houten onderdelen van de vlooienmarkt. Ook het Nederlandse bedrijf PlantLab zoekt een antwoord op schaarste. In de Derde Wereld loopt het platteland leeg en groeien de steden zo snel, dat het steeds moeilijker wordt de stadsbewoners te voeden. PlantLab heeft een mogelijk antwoord: volledig autonome gesloten teeltdozen, waarin de omstandigheden zo precies op de planten zijn toegesneden dat de opbrengst tot wel het tienvoudige toeneemt. Eek: „Een hightech proces en aan het eind heb je een biologische paprika in handen.” Nog een drijfveer: de nieuwe technologische mogelijkheden om zelf dingen te maken en te distribueren. Van passieve consument worden we steeds meer producent. Net als in de muziekindustrie, waarin bands hun eigen muziek direct via internet verkopen, raken bedrijven hun monopolie kwijt over de productie van goederen. Dankzij democratisering van technologie, denk aan de 3D-printer, komt het zelf maken binnen ieders bereik. Mede door die ontwikkeling groeit de belangstelling voor het proces dat aan een product voorafgaat. Neem bijvoorbeeld de toegenomen interesse voor waar ons eten vandaan komt. Veel consumenten willen producten op hun bord die niet te veel kilometers hebben afgelegd. Volgens Gertjan Meeuws van PlantLab is een van de voordelen van zijn doos, dat de groenten daar groeien waar ze worden geconsumeerd. Een bijzondere ontstaansgeschiedenis is een middel om een product waarde te geven. Dat ontdekte de Eindhovense Studio rENs, dat onverkochte en tweedehands kleren in een rood verfbad dompelde. In winkels en op de Salone, de designbeurs in Milaan, presenteerde Studio rENs de rode kleding als een collectie, met foto’s en tekst over de herkomst. Wat waardeloos was, kreeg door dat verhaal opeens waarde. Gerd Rohling doet iets vergelijkbaars. Al is het bij hem de blik van de kunstenaar die het ’m doet. De rommel die hij op straat vindt, krijgt na bewerking en in een nieuw verband, zoals een museum, betekenis. Zo laat hij aangespoeld plastic van het strand bijvoorbeeld stralen als Romeins glas in het oudhedenmuseum van Napels. Met een goedaardige glimlach zorgt Rohling zo voor verwarring over de waarde van het oude en het nieuwe.

WC-ontstopperservies Als hij in New York is, en hij komt er al decennia, dan gaat de Berlijnse kunstenaar Gerd Rohling altijd naar goedkope Chinese restaurants. Voordat hij beslist of hij in een restaurant gaat eten, bezoekt hij eerst het toilet. Alleen als hij daar een wc-ontstopper van zwart rubber weet te pikken, blijft hij er eten. Wat hij van die ontstoppers maakt, is momenteel te zien op de tentoonstelling ‘Hand Made’ in het Boijmans: het servies ‘Black China’. Het rubber heeft hij zo bewerkt dat het op duizenden jaren oud aardewerk lijkt. Zoals hij in Amerika altijd naar New York gaat, bezoekt hij in Italië altijd Napels. Op het strand speurt hij daar naar aangespoelde objecten van plastic. „Daar snijd ik vormen uit die ik met andere materialen combineer. Als je die in een vitrine zet en mooi uitlicht dan lijkt het net antiek Romeins glas. Dan zeggen al die museumbezoekers: „Wat een prachtig glaswerk hadden ze in Pompeï!”

Rohling maakte van zijn jutwerk tentoonstellingen in zowel het archeologische museum in Napels als in de Hamburger Bahnhof, het museum voor moderne kunst in Berlijn. Die heetten ‘Water en wijn’, een verwijzing naar de objecten zelf, maar natuurlijk ook naar het veranderen van de ene substantie in de andere. „Oude materialen hebben mijn sympathie. Ik zie dingen op straat liggen en heb meteen een idee van de verhalen erachter. Het heeft ook met mijn werk te maken, als ik twee uur in mijn studio bezig ben geweest, moet ik even een wandeling maken. Dan kom ik altijd iets tegen wat ik in iets anders kan veranderen.” Er zit geen ideologie achter zijn hergebruik van afgedankte spullen, zegt Rohling. „Als kunstenaar ben ik een detective. Het materiaal toont zijn gezicht, maar erachter zie ik iets anders. Mijn taak is om het échte gezicht tevoorschijn te brengen.”

53


54 DeLuxe reportage

NRC Weekend juni 2013

Paradijs voor planten

Houten speelgoed David Goodman en Zoe Miller vormen samen het bedrijf MillerGoodman, dat in het Engelse Brighton is gevestigd. Ze zijn grappig en ontroerend, de figuren die Goodman en Miller op uitnodiging van Piet Hein Eek vorig jaar tijdens de Dutch Design Week lieten zien. Het zijn allemaal unieke stukken, iets tussen sculpturen en speelgoed, die ze hebben samengesteld van nieuwe onderdelen en van houten objecten afkomstig van vlooienmarkten. „Ik hou van oude dingen die een verhaal in zich bergen”, zegt Zoe Miller. „Speelgoed waar je van houdt, gaat lang mee en is dus duurzaam. Bovendien zorgt speelgoed voor herinneringen.” David Goodman: „Onze kinderen moeten niet alleen op een iPad spelen. Het is een heel andere ervaring om fysieke objecten op te pakken, te stapelen, ermee te spelen.” Zowel deze sculpturen als het houten speelgoed dat MillerGoodman in oplage produceert, zijn ontstaan uit hun samenwerking met het Tate

museum in Londen, waarvoor ze drie kinderboeken hebben gemaakt. De boekjes inspireerden hen om ook speelgoed te ontwerpen. Steeds gaat het om losse, houten blokken, waarvan vormen kunnen worden samengesteld. Ontwerpen op het snijvlak van kunst, sculptuur en speelgoed, die eerder in interieurwinkels te vinden zijn dan in speelgoedwinkels. Goodman: „We zijn nu aan het uitzoeken hoe we ons speelgoed betaalbaarder kunnen maken zonder alles van plastic in China te laten maken.” Miller: „We hopen dat de gebruiker, of die nu kind is of volwassene, met de creatieve vrijheid van een kunstenaar ermee speelt. Wij bieden geen voltooid proces, maar een systeem dat je je kunt toeëigenen. Mensen sturen ons vaak foto’s van wat ze met ons speelgoed hebben gemaakt. Open-ended play, noemen we dat.” www.millergoodman.co.uk

Er zit veel meer in planten dan wij eruit weten te halen, zegt Gertjan Meeuws, mede-oprichter van het bedrijf PlantLab, dat een revolutionaire vernieuwing van de landbouw voorstaat: groente verbouwen in enorme, gesloten dozen. Het wordt tijd, zegt Meeuws, dat wij ons aan de planten aanpassen. Zeker als we de snelgroeiende wereldbevolking willen blijven voeden. „In de tienduizend jaar dat landbouw bestaat, is altijd gezocht naar planten die zich nóg beter aanpassen. Dat model is nu beetje op. PlantLab is een plantenparadijs dat zich als een maatpak om de plant heen vleit.” Meeuws doet al jaren studie naar de behoeften van planten: hoeveel vocht hebben ze precies nodig, hoeveel warmte, hoeveel licht. Met die informatie creëert hij een teeltomgeving waarin planten maximaal presteren. Om de omstandigheden tot in detail te controleren, vindt de landbouw van de toekomst volgens PlantLab plaats in gesloten, modulaire dozen, zonder

daglicht en diverse lagen hoog. „Met precies de benodigde hoeveelheid water, en met alleen de kleuren zonlicht, rood en blauw, die de planten gebruiken voor de fotosynthese. En zonder pesticiden, want planten in balans zijn nauwelijks vatbaar voor plagen en ziektes.” Er zijn nu drie werkende pilotdozen, twee in Nederland en eentje in Duitsland. Meeuws is op zoek naar partijen die hun ideeën willen toepassen, zoals supermarkten, veredelaars en farmaceuten. De opbrengst in PlantLab-dozen is volgens Meeuws tot tien keer hoger dan in de beste kassen. Een doos van 150.000 vierkante meter verdeeld over tien lagen – dus twee voetbalvelden groot en 15 meter hoog – kan 150.000 mensen jaarlijks van groente voorzien. Meeuws: „Omdat het een gesloten omgeving is, kun je de dozen overal ter wereld neerzetten, zelfs midden in de stad. Het is ook bedoeld voor China, India en Afrika, waar het door de trek naar de steden lastig is om voldoende vers voedsel te produceren.”

55


DeLuxe agenda

56 DeLuxe reportage

NRC Weekend december 2012

57

Zes opera’s in zes wereldsteden. De culturele agenda van Piet Hein Eek.

Tosca (Puccini)

Norma (Bellini)

vanaf 6 juli in het Sydney Opera House.

vanaf 17 augustus in het Haus für Mozart in Salzburg met de mezzo-sopraan Cecilia Bartoli.

Piet Hein Eek: „Tosca was de eerste opera die ik volledig geluisterd heb, en hoe. Het was bij mijn eerste en laatste vlucht met British Airways, van Amsterdam via London naar Tokio. Vanuit Londen heb ik de zaak gebeld, om te zeggen dat ik nooit meer wilde vliegen via zo’n derdewereldluchthaven als Heathrow. Dat daar geen ergere ongelukken dan 9/11 zijn gebeurd is mij een raadsel. Maar aan die vlucht heb ik wel mijn liefde voor opera overgehouden. Op weg naar Tokio moet je je ruim tien uur zien te vermaken. Omdat ik niet langer dan vijf minuten naar een televisiescherm kan kijken zonder opstandig te worden, val ik aan boord meestal terug op een boek of muziek. De muziek op de radio van British Airways bood nauwelijks keuze, maar wel de opera Tosca. Dus urenlang Tosca op weg naar Tokio, net als enkele dagen later op de weg terug naar Amsterdam. Die opera is een toonbeeld van muzikaliteit, melodie en dramatiek. Eenmaal thuis was het eerste wat ik kocht een cd van Tosca met in de hoofdrollen Montserrat Caballé en José Carreras. „Voor mensen die minder van vliegen houden, of gewoon niet voldoende geld en tijd hebben om naar het magistrale operagebouw van Sydney te vliegen: Opera Zuid speelt deze zomer ook Tosca.”

Piet Hein Eek: „Het uitbreiden van mijn kennis over muziek gaat heel langzaam. Een stem die ik mooi vind, brengt me ertoe naar een andere opera te luisteren, waar weer een andere componist of zanger in glorieert, die me weer op een ander pad brengt, enzovoorts. „Een van de eerste ontmoetingen was met Cecilia Bartoli. Van mijn vader kreeg ik een cd van haar. Het bleek het begin van een niet aflatend en nog steeds groeiend enthousiasme. Misschien is de grootste kwaliteit van Bartoli wel de wijze waarop ze met haar aanwezigheid een oneindige ruimte kan vullen. Dat ze weet door te dringen tot in de diepste vezels van je lichaam, ervoer ik overigens voor het eerst voor de televisie, toen Sonja Barend een optreden van haar als favoriet moment bij Zomergasten koos. Later heb ik Bartoli diverse keren in het Concertgebouw gezien.”

www.operazuid.nl

La donna del lago (Rossini)

vanaf 27 mei in de Royal Opera House in Londen. Piet Hein Eek: „Wat is belangijker: het theater waar wordt gezongen of de zangers? De Peruaanse tenor Juan Diego Flórez vertolkt in de Royal Opera House in Londen een hoofdrol in La donna del lago. Nu ken ik die opera niet, maar voor zijn stem zou ik naar elke opera en plek willen reizen. Uit betrouwbare bron weet ik dat het Concertgebouw in Amsterdam al jaren probeert Flórez te strikken.”

Götterdämmerung (Wagner)

La Sonnambula (Bellini)

vanaf 26 mei in het Scala in Milaan.

vanaf 14 maart 2014 in de Metropolitan Opera in New York.

Piet Hein Eek: „Al vele jaren doe ik mee aan de Salone, de jaarlijkse meubel- en designbeurs in Milaan. Met mijn vrouw Jeanine ben ik dan altijd te gast bij galeriehoudster Rossana Orlandi en haar man Guido. Enkele jaren geleden kreeg ik het voor elkaar aan de hectiek van de beurs te ontsnappen en met Guido naar het Scala te gaan. Hij en Rossana zijn al jaren een soort van erelid van het theater en kaartjes waren geen probleem. Daar zat ik dan tussen de Milanese notabelen. En niet aan de zijkant in de ogenschijnlijk chique loges, maar op de beste plek, qua geluid, precies in het midden van de zaal. ”

Zuinige motor Jan Jacob Sleper (links op de foto) is de financier en Bert de Gooijer de ingenieur en samen vormen ze Gomecsys, een bedrijf dat zich toelegt op ‘fuel-saving engine technology’. Al vijftien jaar zijn ze bezig om een motor te ontwikkelen die niet alleen 20 procent minder brandstof gebruikt, maar ook 20 procent minder CO2 uitstoot. Nu hebben ze ’m, zeggen ze. Het idee is ongelooflijk simpel: variabele compressie. Sleper: „De motor van een auto is het meest efficiënt op hogere snelheid. Dan heb je de minste uitstoot. In het langzame verkeer in de stad heb je eigenlijk te veel motor voor je snelheid, dus meer uitstoot.” De Gooijer: „Met een simpele verandering aan de krukas is de compressie, en daarmee het brandstofverbruik, aan te passen aan de snelheid.” Sleper: „Groot voordeel is dat je behalve aan de krukas niets aan de bestaande automotor hoeft te veranderen. Het geluid van de motor blijft ook hetzelfde.”

Piet Hein Eek: „Ik kocht een cd van La Sonnambula, omdat zowel Cecilia Bartoli als Juan Diego Flórez meezong. Maandenlang luisterde ik op de zaak naar die cd zonder het tekstboekje te lezen. Toen ik alsnog de tekst las, bleek een van mijn favoriete basaria’s te gaan over een dal, een molen, een brug, een beek met aan de andere zijde een molen en een slaapwandelende vrouw. In dezelfde tijd was ik bezig met de restauratie van een molen, le Moulin de Las Combas, in een Frans dal met een eveneens vervallen brug en een boerderij aan de overzijde van de beek. Mijn vrouw Jeanine heeft een hekel aan opera en ze slaapwandelt niet. Toch voelt de opera alsof hij speciaal voor mij gemaakt is.”

L’elisir d’amour (Donizetti) In 2005 kreeg Gomecsys de ATC Innovation Award van de Vereniging Automobieltechnici. Daarna kregen ze een subsidie van anderhalf miljoen van het ministerie van Economische Zaken. Ze hebben zelf ook al ruim 5 miljoen euro geïnvesteerd. Hun vinding is zo eenvoudig en zo logisch, zegt Sleper, dat hij gewoon niet begrijpt waarom fabrikanten er niet meteen bovenop zijn gesprongen. „Heel lang was er in Europa geen wetgeving die zuiniger motoren stimuleerde”, zegt hij. „Nu gelukkig wel.” Volgende maand leveren ze twee aangepaste motoren aan een fabrikant van wie de naam nog niet mag worden genoemd. Die gaat ze een half jaar lang testen. Sleper: „Stel je toch eens voor, dat alle nieuwe motoren 20 procent minder brandstof gaan gebruiken en 20 procent minder CO2 uitstoten.”

vanaf 27 mei Gran Teatre del Liceu in Barcelona Piet Hein Eek: „Mijn lievelingsaria, Una furtiva lagrima, komt uit deze opera. Dat realiseerde ik me pas toen ik in 2011 een uitvoering door Opera Zuid bijwoonde. Vlak daarvoor waren de bezuinigingen op cultuur aangekondigd en artistiek leider Miranda van Kralingen hield voor de voorstelling een vurig pleidooi voor het behoud van de subsidie aan Opera Zuid. Tijdens de opera en de dagen erna klonken haar woorden door in mijn hoofd. Ik had zojuist muziek geluisterd van meer dan honderdzeventig jaar oud. Uit die tijd is weinig meer overgebleven dan kunst, muziek en literatuur. Daar bezuinig je toch niet op?”


DeLuxe smaak

NRC Weekend juni 2013 Foto Gregor Hohenberg

door Bas Mesters

59

„Het mooie van Dubai is dat het een land van jongeren is. Het zit vol energie. Er wonen niet alleen Arabieren, maar mensen uit de hele wereld. Er is leven, werk en energie. Maar het allermooiste is de nieuwsgierigheid van Dubai. Ik ben dol op nieuwsgierige mensen. Dat ben ik zelf ook.” In mijn koelkast staat altijd „Tomaten, kaas – Gran Padano – en wijn. Ik adoreer de eenvoud.” Lievelingsdrank „Prosecco.” Favoriete Italiaanse politicus „Een kwaadaardige vraag. Het is hier een ramp. Ik ben geen masochist en heb dus geen favoriete politicus. Na een rampzalige politieke periode is het nu een interessante tijd. We zijn sinds een jaar bezig het land weer op te bouwen. Ik hoop dat er eindelijk nieuwe jonge mensen aan het roer komen. Ik ben moe van al die oude symbolen en personen. We hebben behoefte aan nieuwe energie.”

De Milanese galeriehoudster Rossana Orlandi houdt van de geur van het bos en van tomaten en kaas. ‘Ik adoreer de eenvoud.’ Piet Hein Eek over Rossana Orlandi: „Een vrouw met een bijzonder eclectische smaak. Lang heb ik me afgevraagd hoe ze die heeft ontwikkeld. Tot ze me vijf jaar geleden uitnodigde voor het huwelijksfeest van haar dochter en ik het familielandgoed in Bergamo bezocht. Zo bijzonder, toen begreep ik haar iets beter.”

Na bijna een leven lang als textielstylist te hebben gewerkt, opende Rossana Orlandi (69) elf jaar geleden een designgalerie in Milaan. In korte tijd groeide ze daarna uit tot een stijlgoeroe met wereldfaam. Haar Spazio Rossana Orlandi is gevestigd in een voormalige stropdassenfabriek in het centrum van Milaan. Een sfeerrijk designlabyrint rond een binnenplaats, waar je heerlijk kunt lunchen of een glas wijn kunt drinken. Op de begane grond zijn de galerieruimtes waar ze het werk van jonge ontwerpers tentoonstelt, boven is een winkel met de nieuwste woonaccessoires. Orlandi, een petit mevrouwtje met een enorme bril, is vaak te vinden op eindexamententoonstellingen van academies, bijvoorbeeld die van de Design Academy Eindhoven. Ze houdt, zegt ze zelf, „van de sterren van de toekomst”. Zo toonde ze jaren geleden, tijdens de Salone del Mobile, de meubel- en designbeurs in Milaan, als een van de eersten de verbrande en gekleide meubels van Maarten Baas. Ook de ontwerpen van Piet Hein Eek, Kiki van Eijk, Joost van Bleiswijk en andere Nederlandse ontwerpers werden snel door Orlandi opgepikt. Belangrijkste inspiratiebron „Niets of niemand in het bijzonder. Mijn groei komt voort uit mijn enthousiasme en nieuwsgierigheid. Ik sta altijd weer open voor nieuwe designers.”

Inspirerende kunstenaar „Maurizio Cattelan. Zijn low cost project Toilet Paper, vernoemd naar zijn magazine Toilet Paper, is buitengewoon inspirerend. Een kunstenaar werkt hiervoor samen met een bedrijf dat goedkope gebruiksobjecten maakt: dat leidt tot democratisering van kunst en design, maakt kunst van topartiesten toegankelijk voor iedereen. De ironie van zijn werk trekt me ook erg: borden en bekers met daarop bijvoorbeeld afbeeldingen van paarden, handen of wcontstoppers.” Favoriete deel van de dag „De vroege ochtend, want dan heb je nog een hele dag voor je. Ik sta rond zes uur, half zeven op. Mijn dagindeling hangt af van hoe ik heb geslapen. Ik ben niet iemand van vaste ritmes. Vanochtend heb ik ruzie gemaakt met een koerier en heb ik mijn mails doorgewerkt. Kranten lees ik erg weinig. Ze deprimeren me. Ik lees tijdschriften.” Favoriete recente reisbestemming „Dubai. Ik ging er met tegenzin naartoe. Ik dacht in een wereld van kitsch terecht te komen. Maar ik heb het heel interessant en prettig gevonden. Het onmogelijke gebeurt daar. Wow. De gebouwen, de aankleding ervan. Ze hebben een zekere smaak. Fascinerend was het skipaleis in de woestijn van Dubai. Ik raad iedereen aan dat te gaan zien.

Laatst gekochte cadeau „Een cadeau voor mijn schoondochter, de dag voordat ze beviel van haar zoon Bartolomeo. Een Hermès horloge. Een ceintuur die je een paar keer om de pols wikkelt, waar het horloge aan vast zit: heel mooi.” Lievelingsgeur „De geur van het bos. De combinatie van mos, paddenstoel en hars. Niet heel zwaar, wel heel rijk. Om op te doen prefereer ik Incense van Comme des Garçons: niet zoet, wel heel geraffineerd en mysterieus. Wie wil dat niet zijn?” Favoriete outfit „Een broek met ballerina’s en een shirt. Ik houd van gemak. Ik wil dat ik de hoofdrol speel, in plaats van mijn kleding.” Lievelingsmuziek „Mozart. Vol levendigheid en energie. Hij brengt me veel plezier.” Beste plek om te winkelen „De soek van Fez in Marokko. Ik ben zwaar onder de indruk van het ambachtswerk dat je op die markt nog kunt vinden. De karretjes, de ezeltjes die er rond rijden. De manier waarop ijzer, voedsel, kleding en hout daar worden bewerkt en alle kleuren van de wereld. Het was een ontdekking voor me.” Het geheim van mijn succes „Bij mij voelt iedereen zich thuis. Ik kan een lastpak zijn, maar in mijn huis hier in Milaan voelen jonge ontwerpers zich op hun gemak. Het geheim is vriendschap. We mogen fouten maken, dingen vergeten, maar we zijn samen altijd levendig en vol enthousiasme. We houden de ogen open en zijn nieuwsgierig.”


60 DeLuxe kunst

Provo catie als wapen DeLuxe

NRC Weekend juni 2013

61

Anthon Beeke is een van de belangrijkste grafisch ontwerpers van Nederland. Met een dik overzichtsboek en een tentoonstelling wordt zijn dwarse en baanbrekende oeuvre geëerd. Elf shockerende affiches. tekst Ron Kaal affiches Anthon Beeke

Affiche uit 1979 voor het toneelstuk ‘Glück’ van het Zuidelijk Toneel Globe.


62 DeLuxe profiel

E

r bestaat een oud, minder bekend ontwerp van Anthon Beeke dat veel duidelijk maakt over zijn benadering van een probleem. Het is de catalogus voor het Studium Generale 1972 van de Rijksuniversiteit Utrecht, gewijd aan het thema Toeval. Beeke koos voor een klassieke ordner met zwarte rug en grijs gewolkt omslag, waarbij de metalen ring van de vingergreep de letter O in het woord TOEVAL vervangt. De O is een valkuil in het letterbeeld, een ‘gevonden’ oplossing. Het resultaat is even elegant als geestig. Op het eerste gezicht een speelse uitbeelding van het idee van toevalligheid, op het tweede gezicht het tegendeel daarvan. De ontwerper heeft zijn toeval zorgvuldig gepland; hij heeft de ordner zelfs moeten omkeren om de ring te krijgen waar hij hem wilde hebben: boven, niet onder waar hij standaard zit. (In de Nederlandse typografische traditie leest een rugtitel van boven naar beneden, niet van beneden naar boven zoals in Duitsland.) Het gekozen lettertype is als van gebogen ijzerdraad, passend bij de metalen ring. Wat een ready made lijkt, blijkt een ingreep in de orde der dingen. De sleutelwoorden in bovenstaande alinea’s zijn begrippen die niet direct met het werk van Beeke worden geassocieerd: klassiek, standaard, traditie. Zijn oeuvre geldt als intuïtief, agressief en anarchistisch, het tegendeel van rationeel, koel en mathematisch. In de richtingenstrijd die het Nederlandse ontwerp vanaf de jaren zestig kenmerkte, werd Anthon Beeke jarenlang gezien als het spiegelbeeld van Wim Crouwel. Beeke stond voor chaos, het verwerpen van de regels; Crouwel voor de smetteloze orde voorgeschreven door de Zwitserse School. Toen Crouwel in 1967 zijn geometrisch New Alphabet ontwierp met het oog op de computer, riposteerde Beeke twee jaar later met zijn Alphabet, Body Type, opgebouwd uit de gefotografeerde lichamen van naakte meisjes. Ratio versus emotie. Verbazing alom, toen Beeke in 1976 toetrad tot Total Design, het bureau van Crouwel; hij zou er zes jaar blijven. In retrospectief blijken de ontwerpers meer gemeen te hebben dan toen werd gedacht. Beiden zijn denkende vormgevers, zich zeer bewust van de traditie waarin ze werken, zij het dat Beeke meer geneigd is dan Crouwel die traditie met voeten te treden. Niet uit onkunde, maar als een uitbreiding van het grafisch arsenaal.

Gretigheid

Het zal niet verbazen dat Beeke (Amsterdam, 1940), anders dan Crouwel, autodidact is. Dat betekent in zijn geval dat hij zich alles eigen heeft moeten maken, niets was gegeven. Hij heeft dat met een niet aflatende gretigheid gedaan. Opleiding had hij nauwelijks. Op zijn veertiende werd hij van de mulo gehaald, volgde een blauwe maandag de avondopleiding van het Instituut voor Kunstnijverheid, werkte korte tijd als grafisch assistent van Ed Callahan in Düsseldorf, als assistent van Jacques Richer in Brussel en als assistent van Jan van Toorn in Nederland voor hij zich op zijn 23ste als zelfstandig ontwerper vestigde. In de beginjaren van het alternatieve tijdschrift Hitweek werkte hij een tijdlang samen met de geestverwante ontwerper Swip Stolk onder de ludieke naam Strøm & Getsy. Twintigers nog, beeldenstormers in de dop. Ongetwijfeld tot zijn eigen verwondering heeft hij in de decennia die volgden succesvol carrière gemaakt. Zijn Studio anthonBeeke, die hij in 1989 begon en in 2010 beëindigde,

NRC Weekend juni 2013

was verantwoordelijk voor ontwerpen in de breedste zin van het woord: tentoonstellingen, boeken, huisstijlen, postzegels, reclamecampagnes. Daarnaast produceerde hij in samenwerking met zijn partner Lidewij Edelkoort de trendtijdschriften Bloom en View on Colour. Hij is een geduchte factor in zijn vak geworden, wat hem zowel met trots als bescheidenheid vervult. „Ik zie mezelf niet als een kunstenaar”, zei hij in een interview. „Ik ben een ontwerper. Dat vind ik al heel wat.” Zijn affiches zijn direct herkenbaar, al zijn ze allerminst eenduidig. Wat maakt een affiche van zijn hand tot een Beeke? Niet een voorkeur voor een bepaalde typografie; de gekozen lettertypes wisselen per keer. Met typografische modes heeft hij weinig op, zijn handschrift is evenzeer een instrument als de letterkast. De overeenkomst tussen al die affiches, veel voor toneel, vaak voor exposities, is de benadering, de manier van denken. Beeke gaat altijd uit van een concept dat hij reduceert tot een krachtig beeld: een gezicht, een hand, een lichaam. De abstractie wordt bij voorkeur lichamelijk vertaald. „Het lichaam is een sterk communicatiemiddel”, zei hij tegen zijn voormalige assistent Dingeman Kuilman. „Iedereen weet wat een hand, voet, buik of neus betekent. Dus als je door middel van het lichaam probeert te spreken, kan iedereen dat begrijpen.” Zijn beroemdste, dan wel beruchtste, affiche is dat voor Troilus en Cressida (1980) van Toneelgroep Globe. We zien beeldvullend een kont, met riemen ingesnoerd, een prominente plaats is toebedeeld aan het harige geslacht, de billen zijn bekroond met een kwast als een paardenstaart. Maar wat zien we eigenlijk? Is het een paard of is het een vrouw? Het is beide, of preciezer: het is de vrouw als paard. De directheid van het beeld (als een vuistslag in het gezicht) is even opzettelijk als de dubbelzinnigheid van de voorstelling. Het beeld is de samenballing van wat Beeke ziet als de essentie van het toneelstuk. Shakespeare’s stuk over de Trojaanse Oorlog gaat zowel over Helena, ‘de mooiste vrouw van Griekenland’ die de inzet is van het conflict, als over het Paard van Troje, de list die de overwinning inluidt. Voor Beeke zijn Helena en het Paard één: begin en einde, probleem en oplossing, mens en dier. Veel van de affiches die hij aanvankelijk voor Globe en later voor Toneelgroep Amsterdam ontwierp (beide niet toevallig onder leiding van regisseur Gerardjan Rijnders) kennen eenzelfde lichamelijkheid. Het is niet allemaal zo provocerend als bij Troilus en Cressida, maar wel altijd in your face. Beeke zoekt de confrontatie; hij weet dat een affiche in het stadsbeeld moet concurreren met tientallen signalen, kleuren en prikkels. In die visuele kakofonie moet het beeld (als een gebalde vuist) de aandacht zien te trekken. Het lichaam is een sterk middel, seks is een sterker middel. In de analyse van Beeke, al dan niet gebaseerd op zijn gesprekken met Rijnders, gaan al die verhalen min of meer over hetzelfde. „Al die toneelstukken gaan over hoe de een de ander probeert te naaien, te verneuken, te grijpen of te versieren.” Seks is niet alleen de praktijk, maar ook de theorie, de metafoor van de menselijke motivering. Lichamelijkheid gekoppeld aan dubbelzinnigheid spreekt ook uit zijn ontwerp voor Ballet (1989). Het beeld is dat van een naakte man, maar afgesneden bij de hals en op zijn kop gezet. Zijn geslacht is verpakt in een kleurige vederbos, zijn harige benen lijken de hoorns van een bok. Het lichaam is getransformeerd tot een gezicht: de afbeelding van de duivel. In de visie van Beeke is de Orpheus-mythe niets anders dan een omwerking van het verhaal van Adam en Eva. De duivelse verleiding schuilt hier niet in de appelboom, maar in de smeekbede van Eurydice, de Griekse nimf die de dag voor haar bruiloft met Orpheus door de verliefde herdersgod Aristaeus werd belaagd. In beide gevallen wordt het verbod overtreden, met alle gevolgen van dien. Verleiding is het wapen van de duivel. Het is ook de tactiek van de ontwerper.

Piet Hein Eek over Anthon Beeke: „Ooit exposeerden we tegelijkertijd in de galerie van Rossana Orlandi in Milaan. Ik mijn afvalbank en Anton zijn sperma-alfabet. Toen vroeg hij nonchalant: ‘Mag ik mijn kwakkies boven jouw bank hangen?’ Het zag er met elkaar mooi uit.”

2000

1989

1979

Voor affichetentoonstelling over aids-preventie in Parijs (1993)

1980

1991

1983

1989

2012

Stoomboten en treinen

Over de theorie van het ontwerpen is door de mannen van de praktijk niet veel geschreven. Een uitzondering vormt Cassandre, pseudoniem van de schilder Adolphe Mouron, die in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw beroemd werd met zijn affiches voor vervoersmiddelen als stoomboten en treinen, voor dranken als Dubonnet en Pernod. Hoewel hij zijn commerciële

Het lichaam is voor Beeke een sterk middel, seks is een sterker middel

63


64 DeLuxe profiel werk beschouwde als van minder belang dan zijn schilderijen, is de ironie van het lot dat zijn reputatie juist daarop berust. In een tekst uit 1929 heeft hij zijn filosofie van het affiche helder uiteen gezet: „Een affiche moet de oplossing voor drie problemen in zich verenigen.” In het kort: 1) Het optisch probleem. De boodschap is alleen werkzaam als het affiche wordt waargenomen. De ontwerper moet de attentiewaarde verhogen door het gebruik van een formele schok, een verrassing in de vorm. 2) Het grafisch probleem. De ontwerper is geen schilder. Verstaanbaarheid is belangrijker dan originaliteit. Met andere woorden: mijd het cliché niet. 3) Het poëtisch probleem. Dat is het terrein van de emotie. De kijker moet worden geraakt, anders werkt het niet. „Een affiche zonder emotie is als een vrouw zonder sexappeal.” De conclusie die hij aan zijn bevindingen verbond was even radicaal als beeldend: „Het affiche verhoudt zich tot het schilderij als de verkrachting tot de liefde.” Anders gezegd: het affiche moet de passant overweldigen. De seksuele metaforen komen blijkbaar niet uitsluitend uit de koker van Anthon Beeke, het is een opvatting met een geschiedenis. Waarbij moet worden aangetekend dat Cassandre vooral commerciële affiches ontwierp en Beeke culturele. In het eerste geval verkoop je een product (en kijken veel belanghebbenden over je schouder mee), in het tweede geval verkoop je een idee (en heb je minder last van pottenkijkers). Dat verschil spreekt duidelijk uit de dienende rol die Cassandre de ontwerper, in tegenstelling tot de kunstenaar, toebedeelde: „De afficheontwerper speelt de rol van telegrafist. Hij formuleert geen boodschappen, maar brengt ze over.” Beeke ziet dat anders. In zijn inleiding tot het boek Dutch Posters 1960-1996 (1997), een keuze uit het overweldigende aanbod van culturele affiches, legt hij een beginselverklaring af: „Voor mij persoonlijk zijn ook de mogelijkheden van het affiche om mijn eigen mening uit te dragen heel belangrijk.” Niks telegrafist hier, tenzij telegrafist van eigen telegrammen. Dat stempel dat hij niet alleen op de vorm maar ook op de inhoud wilde drukken, verklaart waarschijnlijk ook waarom Beeke vooral langdurig met een kleine reeks opdrachtgevers heeft samen gewerkt. Met Gerardjan Rijnders bij Globe en Toneelgroep Amsterdam, met Wim Beeren bij het Stedelijk Museum, met Erik Hermida bij de KunstRai. Een goed persoonlijk contact was noodzakelijk voor een gedeelde artistieke visie en bovenal voor de vrijheid die Beeke zo niet vroeg, dan wel nam. Uit een kleine publicatie uit 1993 gewijd aan zijn werk (Affiches van Anthon Beeke verteld aan Pieter Brattinga), kunnen we leren hoe bijvoorbeeld het affiche voor UABC (1989) tot stand kwam. Wim Beeren organiseerde voor het Stedelijk een tentoonstelling van Zuid-Amerikaanse kunstenaars uit Uruguay, Argentinië, Brazilië en Chili. Op het moment dat Beeke zijn affiche moest bedenken was er nog geen enkel werk beschikbaar, niet in origineel, niet in reproductie. Beroofd van elke kennis van de inhoud, liet Beeke zijn eigen associaties op de verschillende landen los. De vier letters van de deelnemende landen voorzag hij van een ‘jasje’ dat de essentie van dat land moest uitdrukken. De U van Uruguay kreeg een dekje van veren in rouwkleuren als verwijzing naar de uitgemoorde Indianen. De A van Argentinië werd bekleed met de brokken van agressieve cacteeën. De B van Brazilië kreeg een huidje van vlees. De C van Chili werd voorzien van een pruikje van afgeknipt mensenhaar. Het resulteerde in vier driedimensionale letters met zware slagschaduwen op een felgele achtergrond. Een opvallend beeld dat er bijna om vraagt te worden aangeraakt. De kritiek die de ontwerper te horen kreeg was dat hij zich had vergist: niet de B van Brazilië had een vleesjas moeten dragen, maar de A van Argentinië, de grote vleesexporteur. Die criticus had het niet begrepen. Het vlees dat Beeke voor ogen had, was van een andere orde dan dat voor de export: mensenvlees. Voor hem bood de aankondiging van de tentoonstelling ook een geschikte mogelijkheid voor politiek protest. De telegrafist had zijn eigen agenda. In zijn bloemlezing van Nederlandse culturele affiches, Dutch Posters 1960-1996, doet Beeke ook een poging te formuleren

NRC Weekend juni 2013

waaraan een geslaagd (cultureel) affiche moet voldoen. Hier en daar klinkt een echo van Cassandre, maar het schema is uitgebreider, subtieler en relativerender. Samengevat in zes punten draait het om het volgende: 1) Leesbaarheid (beeld en tekst moeten gelijkwaardig zijn). 2) Concentratie (het beeld is compact, laat zich lezen als een logo). 3) Tijdgeest (er moet sprake zijn van een actuele vraagstelling). 4) Esthetiek (het kiezen van het juiste instrumentarium). 5) Emotie (de drager van alle beslissingen). 6) Waarheid (de eerste vijf zijn niet heilig, wel bruikbaar). Leesbaarheid, Concentratie en Esthetiek zijn criteria voor alle door Beeke uitverkoren affiches. Tijdgeest, Emotie en Waarheid lijken er vooral voor zijn eigen plezier aan toegevoegd. Het zijn de trekken van een zelfportret.

Kleerhangers

Beeke heeft een scherp oog voor het onooglijke. Hij verzamelde voorbeelden van vormgeving waar anderen aan voorbijgaan: kleerhangers en luciferdoosjes. Gebruiksvoorwerpen die iedereen kent en waar niemand op let. Bij nadere beschouwing blijken ze allemaal hetzelfde en allemaal verschillend; de functie is eender maar de vorm is steeds anders gedetailleerd. Van de luciferdoosjes en -boekjes maakte hij een publicatie (Matchbox labels), die mag gelden als een inventarisatie van verschillen. Dit generieke design, waarvan de makers doorgaans onbekend zijn, gehoorzaamt aan eigen regels en technische beperkingen. Dat leidt, schrijft Beeke in een toelichting, tot een collectie zich herhalende motieven, een leesplankje: de schoen, de vlinder, de auto. De eenduidigheid van deze beelden (hoe verschillend ook in hun details) vormt een basis voor visuele communicatie. Het zijn de clichés waar Cassandre op doelde. Voor Beeke een bron van verbazing en studie. De goede ontwerper is zich bewust van de taal die hij spreekt, inclusief dialecten en accenten. Effectbejag is doorgaans een negatieve bepaling, voor de ontwerper is het een machtig wapen. Net als humor. „Alles wat wij doen is entertainment”, sprak Beeke bij de opening van een tentoonstelling. Het is een gekoesterde theorie dat je de goede ontwerper kan herkennen aan zijn handschrift. Zo ook Beeke, die niet schroomt naar de pen te grijpen als hem dat effectiever lijkt dan een greep te doen in de letterbak. Voor Cécile (1980), een toneelaffiche voor Globe, schreef hij de naam met een kroontjespen op een glasplaat. Ook Bloed van de hongerlijders (1979) en Oroonoko (1983) krijgen hun eigenzinnige karakter door het gebruik van de kroontjespen. Het is de ‘formele schok’ die Cassandre bedoelde, die zorgt voor een verhoogde attentiewaarde. De essentie van de beeldende taal is dat hij, anders dan het geschreven of gesproken woord, moeiteloos de grenzen kan overbruggen. Het beeld is dan wel niet universeel (want cultureel gebonden), maar eenvoudiger te verstaan dan een tekst. Een enkel woord blijft noodzakelijk voor de sturing van de mededeling, maar tekst kan tot een minimum worden beperkt op het affiche. Hoe luider de boodschap, hoe eenvoudiger het beeld. Het abc van de vormgever bestaat uit clichés en dubbelzinnigheden. Fataal in de handen van een amateur, hoogst effectief in die van een vakman. „Een affiche moet choqueren”, is het credo van Beeke. Anders wordt de boodschap niet opgemerkt. Dat uitgangspunt is een constante, de uitwerking verschilt per keer. Voor een campagne ter bestrijding van aids, ontwierp Beeke het affiche Aids, the killing bite of love (1993). Op een bloedrood gespoten muur is met behulp van een sjabloon een felgele slang met giftanden en gevorkte tong aangebracht. De slang is een dubbelfiguur: penis en serpent, oorzaak en gevolg. Wat aids precies is blijft buiten beschouwing (een affiche is geen catalogus), dat er een direct verband is tussen seks, bloed en aids is hier de niet mis te verstane boodschap. Ook in het paradijs van de liefde is de slang, ‘het listigste van alle dieren des velds’, de eeuwige spelbreker. ‹

De tentoonstelling ? ‘Anthon Beeke en zijn oud-studenten’ is van 30 juni t/m 27 oktober te zien in de Galerie van Piet-Hein Eek, Halvemaanstraat 30 in Eindhoven. Toegang gratis. Bij de opening verschijnt een boek over Anthon Beeke bij BIS Publishers.

‘Het affiche verhoudt zich tot het schilderij als de verkrachting tot de liefde’ 1979

65


66 DeLuxe column Eelthoutje Het was een onaangenaam geluid waarmee ik werd gewekt en vooral te vroeg, voor de zaterdagochtend. In sluimertoestand hoorde ik het aan. Het klonk snerpend en onregelmatig. Er werd hout gezaagd, met een elektrisch apparaat. Door de spleet van de gordijnen keek ik naar de achtertuinen. Tuinstoelen lagen voorover tegen een formica tafel aan. Een plastic tractor stond met zijn neus voor een keukendeur. Tot zover leek het een gewone ochtend in het weekend. Toen zag ik in een tuin tegenover me een man hoog in een boom op een tak staan. Terwijl hij zich met één hand vasthield aan de stam, snoeide hij met een elektrische zaag de takken af. Aanvankelijk dacht ik dat de man in een onstuimige voorjaarsbui van een paar hoge takken af wilde om voldoende zonlicht op het gazon te houden. Tot ik zag dat hij steeds een tak lager ging staan en de takken boven hem bleef afzagen. Ik kende de man niet. Hij was kennelijk door de overbuurman – een ex-profvoetballer – ingehuurd om te zagen. Hij deed het handig en snel, dit moest zijn dagelijkse werk zijn. Bomen scheren. Toen nagenoeg alle grote takken gesnoeid waren, klom hij via een lange ladder weer omhoog en begon aan de stam. Ik ga niet kleinzielig doen. Maar toch, de amputatie van de boom liet me niet onberoerd. De zeikerd in mij was klaarwakker in de nog vroege ochtend. Verdomme. Had de buurman dit niet aan de omwonenden kunnen melden? Had die asociaal een vergunning tot kappen aangevraagd? Waarom moest die boom überhaupt weg? Zijn uitzicht was ook mijn uitzicht. Ik keek in omliggende tuinen of er al openlijk verzet was zodat ik met een kop thee in mijn hand met een ongeschoren gezicht tegen de buren kon zeggen: „Het is toch wat, hè?” De boom was weg. Ik ging weer liggen en bedaarde. Waar kwam de verontwaardiging vandaan? Was ik vergeten hoe ik vroeger op vakanties zonder enige noodzaak met een bijl in een boom hakte? Met het zweet op de blote bast. Het betere mannenwerk, als in een reclame voor een deodorant. En hoe heerlijk was het om net zo lang aan takken te slingeren tot ze met veel gekraak afbraken. Een boom was er voor ons plezier, toch? Uiteindelijk werd het hout gebruikt voor de kachel. Om meubels van te maken en stelen voor bezems en harken. O ja, en voor deuren, ramen en plinten. Een boom moest opschieten met groeien. Zo was het vroeger. Als je jong bent, maak je makkelijker iets kapot; uit verzet tegen wat hoort, of gewoon uit balorigheid. Met het ouder worden, neemt de bezinning toe. Je pakt een plank op en kijkt naar de nerven. Lekker stukje palissander. Voor je het weet heb je een intieme band met wat ooit een boom was. Het dierbaarste houtje dat ik ken was decennialang in handen van een professioneel contrabassist. Het was ruw en niet groter dan een vinger. Tijdens zijn lange carrière nam de bassist het altijd als hulpje mee op vakantie. Om zijn eelt te onderhouden. Eelt was van

levensbelang voor zijn werk. Alleen met stugge kussentjes op zijn vingertoppen kon hij de snaren van zijn contrabas goed en pijnloos bespelen. Water is de pest voor eelt. Als de bassist op vakantie had gezwommen, pakte hij het houtje en schuurde er minutenlang mee over de toppen van zijn vingers om het eelt sterk te houden. Het houtje reisde de hele wereld over in de koffer van de bassist. Alleen al voor zo’n handig houtje moet er een boom omgezaagd kunnen worden. Om nog maar niet te spreken van het hout dat nodig is voor het voor- en achterblad van de contrabas zelf. Ik moet vanwege de vergelijkbare grootte vaak aan het eelthoutje denken als ik op een houten spateltje van een waterijsje kauw. Het zoet van het ijs is allang verdwenen. Ik kan er een kwartier mee in mijn mond rondlopen. De houten punt wordt bij elke beet zachter en weker en voelt aan als een waaier van splinters op mijn tong. Uiteindelijk smaakt het stokje alleen nog maar bitter. Naar boom. Naar hout. Ik hoef geen hele tak in mijn mond maar zo af en toe een afgemeten stukje natuur op de tong? Plezierig. Alles beter dan plastic. Wilfried de Jong

fotografie Annaleen Louwes

Colofon DeLUXE is het magazine van NRC Handelsblad en nrc.next. Hoofdredacteur: Peter Vandermeersch Gastredacteur: Piet Hein Eek Redactie: Arjen Ribbens en Monique Snoeijen

Art director: Sabine Verschueren Met dank aan: Suzanne van de Ven en Liesbeth Carp Directeur-uitgever: Jan van der Marel Commercieel directeur: Martijn Standaart, m.standaart@nrc.nl, tel. +31613265156

International Sales manager: Dylan Schuitemaker, d.schuitemaker@ nrc.nl, tel. +31631679886 Manager Traffic: John Wesselman, j.wesselman@nrc.nl, tel.+31621699775 Druk: Roto Smeets, Etten-Leur Redactie-adres: Postbus 3372, 1001 AD Amsterdam

E-mail: lux@nrc.nl NRC HANDELSBLAD, 2013 Alle auteursrechten en databankrechten ten aanzien van (de inhoud van) deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden. Deze rechten berusten bij NRC Media BV c.q. de betreffende auteur. Zie voor de volledige tekst nrc.nl. Op ingezonden bijdragen zijn

de algemene publicatievoorwaarden van toepassing. Deze liggen ter inzage op de redactie en worden op verzoek kosteloos toegezonden.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.