Literatuurgids Meulenhoff Boekerij 2012

Page 1

Kinderen van het Ruige Land is een ontregelende familiekroniek die de oorzaken en gevolgen van een ontspoorde jeugd genadeloos blootlegt.

Er is hier niemand, behalve wij allemaal speelt zich af in Roemenië, 1939. Het is het bijzondere verhaal van een jonge vrouw die breekt met haar verleden en vlucht door Europa op zoek naar een beter leven.

Villa Betty is een wervelende roman van Nederlandse bodem, over een gefortuneerde familie die leeft voor de buitenwereld – tot die buitenwereld te dichtbij komt en de façade instort.

De verliefden is een roman over de onmogelijkheid om de waarheid volledig te ontdekken, omdat die zo soepel met onze gedachten en emoties mee verandert.

Véronique is het fascinerende verhaal over een vrouwenleven in de tijd van Aletta Jacobs, tegen de achtergrond van Nederland en Java in de 19e eeuw.

Prinses van Perzië is een kleurrijke en exotische roman. Ga mee naar het hof van het 16e-eeuwse Perzië, dat gonst van de intriges over macht, liefde en loyaliteit.

Een kinderloos stel ontfermt zich over een vondeling, en dat leidt tot een hartverscheurende keuze. Het licht van de zee is een zeer indrukwekkende roman en zal je voor altijd bij blijven.

LITER ATUURGIDS VOOR BOEKENLIEFHEBBERS EN LEESCLUBS

Eindelijk is een onvergetelijk sterke roman waarin een man zich bevrijdt van zijn traumatische jeugd. Nadat zijn vader hem ernstig mishandelde keerde zijn moeder hem de rug toe.

Bijzondere boeken in beeld

Boordevol leesfragmenten en gespreksvragen

U AANGEBODEN DOOR UITGEVERIJ MEULENHOFF BOEKERIJ


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

li t er at u u rgids | Meu lenhof f Boek er ij

1


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

2

Eindelijk – Edward St. Aubyn • Fragment • Thematiek • Gespreksvragen

4 6 14 16

Kinderen van het Ruige Land – Auke Hulst • Fragment • Thematiek • Gespreksvragen

18 20 25 28

Er is hier niemand, behalve wij allemaal – Ramona Ausubel • Fragment • Thematiek • Gespreksvragen

32 34 44 46

Villa Betty – Karin Overmars • Fragment • Thematiek • Gespreksvragen

48 50 52 54

De verliefden – Javier Marías • Fragment • Thematiek • Gespreksvragen

58 60 72 74

Véronique – Michelle Visser • Fragment • Gespreksvragen

76 78 83

Prinses van Perzië – Anita Amirrezvani • Fragment • Gespreksvragen

86 88 96

Het licht van de zee – M.L. Stedman • Fragment • Gespreksvragen

98 10 0 10 6


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij

In deze nieuwe leesgids vindt u weer een mooie selectie nieuwe boeken van Meulenhoff en Boekerij. Hopelijk kunt u er inspiratie opdoen voor uw leesclub! Voor meer tips kunt u ons volgen op twitter of facebook. Kijk ook eens op onze sites www. boekerij.nl en www.meulenhoff.nl, hier staan ook onze eerdere literatuurgidsen online. Mocht u informatie missen of een andere opmerking hebben, dan hoor ik dat graag. U kunt mij bereiken op onderstaand mailadres. Veel leesplezier gewenst en met vriendelijke groet, Maaike le Noble mlenoble@meulenhoffboekerij.nl

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij |

3

augustus 2012 Beste lezer,

3


4

| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij


Eindelijk Eindelijk is een sprankelende zwarte komedie over een man die zich probeert te bevrijden van zijn pijnlijke jeugdherinneringen om zo de verlossing te vinden waar hij al jaren van droomt. Patrick Melrose is eindelijk wees geworden. Jarenlang heeft hij uitgekeken naar de crematie van zijn moeder. Nadat zijn vader hem ernstig mishandelde keerde zijn moeder, een rijke erfgename, hem de rug toe. Maar terwijl vrienden, kennissen en vijanden binnenstromen voor de afscheidsdienst, groeit in Patrick de angst dat zijn nieuwe status als wees misschien niet die bevrijding zal geven waar hij naar uitkeek. Zijn moeder heeft al die jaren een zware stempel gedrukt op zijn dagelijkse bestaan en ineens twijfelt hij of hij ooit echt van haar los zal komen. Edward St Aubyn is geboren in Londen in 1960. Zijn roman Moedermelk stond op de shortlist van de Booker Prize en won de Prix Femina Étranger. In eigen land is hij niet alleen bekend om zijn prachtige schrijfstijl maar ook om zijn donkere humor en cynische beschrijvingen van de heersende sociale gedragsregels van de elite. De p ers over Wat heet hoop :

‘Een meesterwerk. Edward St Aubyn is een ongelooflijk begenadigd schrijver.’ Patric k McGrath ‘Om van te watertanden. Een gedenkwaardige tour de force.’ Ne w York T i mes

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

Edward S t Au byn

5


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

6

Edward S t Au by n

Eindelijk ‘Had je me niet verwacht?’ zei Nicholas Pratt, terwijl hij zijn wandelstok in het tapijt van het crematorium priemde en Patrick strak aankeek, waarbij hij iets zinloos afwerends in zijn blik legde, een gewoonte die geen nut meer had, maar die niet meer viel af te leren. ‘Ik loop tegenwoordig nogal wat begrafenissen af. Dat krijg je op mijn leeftijd. Het heeft geen zin om het thuis uit te schateren om de onnozele vergissingen van een jeugdige necroloog, of om je over te leveren aan het nogal eentonige genoegen te turven hoeveel leeftijdgenoten er die dag zijn overleden. Nee! Het leven dient “gevierd” te worden: daar gaat ze dan, de sloerie van de school. Men zegt dat hij zich kranig heeft geweerd in de oorlog, maar ik weet wel beter! – dat soort dingen, al die wapenfeiten in perspectief plaatsen. Begrijp me goed, het is allemaal heel aangrijpend, dat zal ik niet ontkennen. Die laatste dagen hebben iets van een aanzwellend orkest. En aan verschrikkingen geen gebrek, natuurlijk. Op mijn dagelijkse gang van ziekenhuisbed naar uitvaartbankje en weer terug moet ik steeds denken aan die olietankers die zich zo ongeveer om de week op de rotsen te pletter voeren, en aan de zwermen vogels die op het strand lagen te verkommeren, met verkleefde vleugels en een verbijsterde blik in hun knipperende, gelige ogen.’ Nicholas keek om zich heen. ‘Schamele opkomst,’ mompelde hij, alsof hij oefende om straks verslag uit te brengen. ‘Zijn dat de geloofsvrienden van je moeder? Hoogst curieus. Hoe zou je de kleur van dat pak noemen? Aubergine? Aubergine a la crème d’oursin? Ik moet onmiddellijk naar Huntsman om ook zoiets in elkaar te laten flansen. Hoezo hebt u geen aubergine? Bij Eleanor Melrose liep iedereen erin. Bestel meteen een el of duizend! Je tante zal zo ook wel komen, neem ik aan. Een maar al te vertrouwd gezicht te midden van de aubergines. Ik heb haar vorige


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

week nog gezien, in New York, en het verheugt me te kunnen zeggen dat ik haar als eerste van het tragische nieuws over je moeder op de hoogte heb gebracht. Ze barstte in tranen uit en bestelde een croque-monsieur om haar tweede portie dieetpillen mee naar binnen te werken. Ik had met haar te doen en heb ervoor gezorgd dat de Blands haar te eten vroegen. Ken je Freddie Bland? De kleinste miljardair ter wereld. Zijn ouders waren haast echte dwergen, zoals generaal Tom Thumb en zijn vrouw. Ze kwamen altijd met een hoop tamtam de kamer binnen en verdwenen vervolgens onder een consoletafeltje. Baby Bland is ineens op de serieuze toer, wat je wel vaker ziet bij mensen in hun seniele nadagen. Van alle ridicule onderwerpen die een mens maar kan verzinnen om een boek over te schrijven, heeft zij het kubisme gekozen. Volgens mij gaat het er vooral om dat ze ideale echtgenote wil zijn. Ze weet hoe druk Freddie zich altijd maakte over haar verjaardag, maar dankzij haar nieuwe hobby hoeft hij alleen nog maar naar Sotheby’s te gaan en een stuitend lelijk schilderij te laten inpakken van een vrouw met een gezicht als een stuk watermeloen, van die rasoplichter Picasso, en hij weet dat ze in de zevende hemel zal zijn. Weet je wat Baby laatst tegen me zei? Tijdens het ontbijt, nota bene, toen ik me nauwelijks kon verweren.’ Nicholas zette een gemaakt stemmetje op. “Die meesterlijke vogels in het latere werk van Braque zijn slechts een excuus voor de hemel.” “Maar wel een uitmuntend excuus,” zei ik, en ik verslikte me bijna in mijn eerste slok koffie, “veel sterker dan een grasmaaier of een paar klompen. Het laat zien dat hij zijn onderwerp volkomen beheerste.” Nee, serieus. Het is een lot waartegen ik me met mijn laatste beetje verstand zal verzetten, tenzij Herr Doktor Alzheimer de boel overneemt, in welk geval ik een boek zal moeten schrijven over islamitische kunst om aan te tonen dat die hoofddoeken altijd al beschaafder zijn geweest dan wij, of een lijvig werk over hoe

7


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

8

weinig we weten over de moeder van Shakespeare en haar strikt geheime katholicisme. Het moet wel ergens over gaan. Hoe dan ook, ik ben bang dat het een fiasco was, tante Nancy bij de Blands. Het lijkt me lastig om zo naar gezelschap te hunkeren terwijl je bent verstoken van vrienden. Het arme schaap. Maar weet je wat mij trof, afgezien van Nancy’s intense zelfmedelijden dat ze ook nog eens schaamteloos wilde laten doorgaan voor verdriet, nee, wat mij vooral trof aan die twee meisjes, je moeder en je tante, was dat ze zo door en door Amerikaans zijn, waren – ik doe tegenwoordig weinig anders meer dan heen en weer zwalken tussen heden en verleden. En laten we er geen doekjes om winden, hun vader had niet zo’n sterke band met de Highlands, dus nadat je grootmoeder hem aan de kant had gezet, was hij er nauwelijks nog te vinden. Hij bracht de oorlog door met die onbenullen van Windsor, in Nassau; na de oorlog was het Monte Carlo, en tot slot is hij aan lagerwal geraakt in de bar van White’s. Van de volksstammen mannen die elke dag stomdronken zijn, van de lunch tot het moment dat ze naar bed gaan, was hij zonder meer de innemendste, maar onmogelijk als vader, lijkt me. Bij die mate van dronkenschap komt het er feitelijk op neer dat je iemand probeert te omhelzen die aan het verdrinken is. De sporadische sentimentele buien, gedurende de twintig minuten dat de drank hem daartoe aanzette, wogen niet op tegen de constante vriendelijkheid en het voortdurend jezelf wegcijferen waarop mijn eigen vaderschap stoelde. Met gemengde resultaten, moet ik eerlijk toegeven. Ik heb Amanda al vijftien jaar niet meer gesproken, zoals je ongetwijfeld zult weten. Ik wijt het aan haar therapeut, die haar toch al niet zo schrandere hoofdje heeft gevuld met freudiaanse ideeën over haar liefhebbende papa.’ Nicholas’ bombastische manier van spreken ging langzaam over in een steeds indringender gefluister en de knokkels van zijn blauwdooraderde handen werden wit van de inspanning die het hem kostte zichzelf staande te houden. ‘Nou, m’n beste, we spre-


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

ken elkaar nog wel even na afloop. Fijn om te zien dat jij het zo goed maakt. Gecondoleerd en zo, al moet ik zeggen: als er ooit sprake is geweest van een “genadige dood”, dan was dat in het geval van je arme moeder. Ik heb me op mijn oude dag ontpopt tot een soort Florence Nightingale, maar zelfs “de vrouw met de lamp” moest de aftocht blazen bij de aanblik van die verwoestende verschrikkingen. Het zal ongetwijfeld een spoedige heiligverklaring in de weg staan, maar ik ga liever langs bij mensen die nog weten te genieten van een scherpzinnige opmerking en een goed glas champagne.’ Hij leek weg te willen lopen, maar draaide zich toen toch weer om. ‘Probeer niet al te verbitterd te zijn over het geld. Een paar vrienden van me die er op dat vlak een puinhoop van hebben gemaakt, zijn uiteindelijk gewoon in een ziekenhuis aan hun einde gekomen en ik moet zeggen dat ik bijzonder onder de indruk was van de menslievendheid van het merendeels buitenlandse personeel. Zeg nou zelf, wat kun je anders met geld dan het uitgeven als je het hebt, of verbitterd zijn als je het niet hebt? Het is een zeer beperkt ruilmiddel waar mensen de uitzinnigste emoties aan verbinden. Wat ik geloof ik eigenlijk wil zeggen, is dat je vooral wél verbitterd moet zijn over het geld; het is een van de weinige dingen waar het toe in staat is: wat verbittering kanaliseren. Ik heb filantropen wel eens horen klagen dat ik te veel bêtes noires heb, maar ik heb mijn bêtes noires nodig om een beetje van mijn noir over te hevelen op de bêtes. Bovendien heeft die kant van je familie een lange periode van voorspoed gekend. Wat zal het zijn? Zes generaties, waarvan elke afzonderlijke telg, en niet alleen de oudste zoon, in feite op zijn lauweren kon rusten. Sommigen zijn misschien voor de vorm gaan werken, met name in Amerika, waar iedereen een kantoor lijkt te moeten hebben, al was het maar om een half uur voor de lunch met de voeten op tafel wat in een stoel te draaien, maar er was geen noodzaak toe. Voor jou en je kinderen moet het toch ook iets opwindends hebben, al kan ik niet

9


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

10

uit eigen ervaring spreken, om je in de strijd te moeten werpen na daar zo lang van gevrijwaard te zijn geweest. God mag weten hoe mijn leven eruit had gezien als ik mijn tijd niet had hoeven verdelen tussen stad en platteland, thuis en buitenland, echtgenotes en maîtresses. Ik heb mijn tijd verdeeld en nu zal de tijd een verdeling aanbrengen, hè? Ik moet die geloofsfanatici met wie je moeder zich omringde eens wat beter gaan bekijken.’ Nicholas hobbelde weg zonder zelfs maar de indruk te wekken dat hij een andere reactie verwachtte dan gefascineerd stilzwijgen. Wanneer Patrick terugkeek op de manier waarop ziekte en dood Eleanors onbenullige sjamanistische fantasieën hadden ondermijnd, kwamen Nicholas’ ‘geloofsfanatici’ hem eerder voor als goedgelovige ontduikers van de dienstplicht. Tegen het einde van haar leven was Eleanor ondergedompeld in een meedogenloze stoomcursus zelfkennis, met slechts een krachtdier in haar ene hand en een rammelaar in de andere. Een zwaardere beproeving dan die van haar was nauwelijks denkbaar: ze kon niet praten, niet bewegen, geen pijnstillers slikken, niet reizen, geen geld uitgeven, nauwelijks meer eten; ze kon slechts moederziel alleen haar eigen gedachten gadeslaan. Als ‘gadeslaan’ het juiste woord was. Misschien had ze het gevoel dat haar gedachten haar gadesloegen, als hongerige roofdieren. ‘Moet je aan haar denken?’ klonk een zachte Ierse stem. Annette liet een helende hand op Patricks bovenarm rusten en ze hield haar hoofd iets schuin, een en al begrip. ‘Ik dacht eraan dat een leven niet meer is dan de opeenvolging van dat waar we onze aandacht op richten,’ zei Patrick. ‘De rest is verpakkingsmateriaal.’ ‘Nou, dat vind ik wel heel ver gaan,’ zei Annette. ‘Maya Angelou heeft gezegd dat de waarde van ons leven wordt bepaald door het effect dat we op anderen hebben, of we anderen al dan niet geluk schenken. Eleanor heeft veel mensen gelukkig gemaakt, dat is een


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

van de dingen die zij de wereld heeft geschonken. Oh,’ voegde ze er ineens opgewonden aan toe, terwijl ze Patricks onderarm vastpakte, ‘ik zag het verband pas toen ik hier binnenkwam: we zijn in het Mortlake-crematorium om afscheid te nemen van Eleanor, en weet je welk boek ik voor haar had meegenomen, de laatste keer dat ik bij haar op bezoek ging? Je raadt het nooit. The Lady of the Lake. Een middeleeuwse detective, niet eens zo heel goed. Daar is eigenlijk alles mee gezegd, hè? Lady of the Lake – Mortlake. De meren. En dan te bedenken dat Eleanor zo’n sterke band had met water, en dat ze dol was op middeleeuwse verhalen.’ Patrick was verbijsterd over Annettes geloof in de troostrijke kracht van haar woorden. Hij voelde zijn irritatie plaatsmaken voor wanhoop. En dan te bedenken dat zijn moeder uit vrije wil tussen deze gedecideerde dwazen was gaan wonen. Welk besef wilde hij met alle geweld uit de weg gaan? ‘Tja, wie zal zeggen waarom de naam van een crematorium en de titel van een slecht boek een vage overeenkomst vertonen?’ zei Patrick. ‘Het is verleidelijk om even alle rationele gedachten te laten varen. Ik weet wel iemand die openstaat voor dergelijke verbanden. Zie je die oude man daar, met die stok? Misschien moest je het er even met hem over hebben. Hij is dol op dat soort dingen. Nick heet hij.’ Patrick meende zich vaag te herinneren dat Nicholas gruwde van die afkorting. ‘Je krijgt de groeten van Seamus,’ zei Annette, die zich goedmoedig liet wegsturen. ‘Dank je.’ Patrick boog zijn hoofd en probeerde niet al te zeer door te slaan in overdreven eerbetoon. Waar was hij mee bezig? Het was allemaal verleden tijd. De strijd met Seamus en zijn moeders stichting was achter de rug. Hij was wees en het was allemaal goed. Het was alsof hij zijn hele leven had gewacht op dit gevoel, het gevoel compleet te zijn. Het was allemaal leuk en aardig voor de Oliver Twists van deze wereld, die van begin af aan de benijdenswaardige positie hadden gehad die

11


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

12

hij zelf pas na veertig jaar had weten te bereiken, maar het kon niet anders of de betrekkelijke luxe te worden grootgebracht door Bumble en Fagin in plaats van David en Eleanor Melrose maakte je toch enigszins tot een slappeling. Het geduldig verdragen van mogelijk fatale invloeden had Patrick gemaakt tot wie hij nu was, een man die in een eenkamerappartement woonde, terwijl zijn laatste verblijf in de isoleer op de afdeling Depressie van het Priory-ziekenhuis nog niet eens een jaar geleden was. Het had iets heel ancestraals gehad om een delirium tremens te hebben, om na zijn rebelse junkiejeugd te zwichten voor zoiets verpletterend banaals als drank. Als jurist zou hij er inmiddels grote moeite mee hebben zichzelf op een onwettige manier van kant te maken. De drank zat diep, gonsde door zijn stamboom. Hij kon zich nog altijd herinneren dat hij op zijn vijfde een ritje op een ezel had gemaakt tussen de palmbomen en de borders vol rode en witte bloemen, terwijl zijn opa ergens op een groene bank onbeheersbaar zat te trillen, ingekaderd door het zonlicht, met een steeds grotere vlek in de parelgrijze broek van zijn perfect op maat gemaakte pak. Omdat hij onvoldoende verzekerd was, had Patrick zijn verblijf in het Priory zelf moeten betalen, en met die dertigdaagse inzet op herstel had hij zijn laatste geld verspeeld. Al was een maand vanuit psychiatrisch perspectief ontoereikend, voor hem was het lang genoeg om tot over zijn oren verliefd te worden op Becky, een patiënte van twintig. Ze zag eruit als de Venus van Botticelli, opgesierd met een bloederig raster van snijwonden dat met een scheermesje kriskras over haar ranke, bleke armen was getrokken. Toen hij haar zag, in de koffiekamer van de afdeling Depressie, joeg de ongelukkigheid die ze uitstraalde een gloeiende pijl in het kruitvat van de frustratie en de leegte die hij voelde. ‘Ik ben een resistente, depressieve automutilante,’ zei ze tegen hem. ‘Ik krijg acht verschillende soorten pillen.’ ‘Acht,’ zei Patrick vol bewondering. Hij zat zelf op drie: de antidepressiva voor overdag, de antidepressiva voor ’s nachts, en de


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

tweeëndertig kalmerende oxazepammetjes die hij dagelijks slikte om zich door het delirium tremens heen te slaan. Voor zover hij met die hoge dosering oxazepam überhaupt nog kon denken, dacht hij alleen nog maar aan Becky. De volgende dag kwam hij met veel moeite overeind van zijn krakende matras en sleepte zich naar de Depressiepraatgroep, in de hoop haar weer te zien. Zij was er niet, maar Patrick ontkwam er niet meer aan plaats te nemen in de kring van depressievelingen in joggingpak. ‘Sporten is nergens voor nodig, als je er maar sportief genoeg uitziet,’ verzuchtte hij, terwijl hij zich op de dichtstbijzijnde stoel liet zakken.

13


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

14

Edward St Aubyn Eindelijk Thematiek Patrick Melrose, een ‘upperclass-’jurist, worstelt al zijn hele leven met de spoken uit het verleden en met de last van een bevoorrechte afkomst. Maar in Eindelijk maakt hij snel vorderingen. De roman is een snelkookpan waarin familie, vrienden en (ex-) geliefden worden opgevoerd – ze komen samen op een begrafenis – en de hoofdpersoon dwingen tot introspectie en retrospectie. Waar staat hij nu en waarom? Het moment is er ook wel naar, het is de begrafenis van zijn moeder. Patrick Melrose heeft in zijn vroege jeugd ingeklemd gezeten tussen een sadistische vader (die hem misbruikte) en een afwezige moeder, een vrouw met een warm oor en een gul hart voor iedereen – voor Napolitaanse weesjes bijvoorbeeld – behalve voor haar eigen zoon. Nu is Patrick een man van middelbare leeftijd, verslavingsgevoelig, met een stevig heroïne- en alcoholverleden, en vechtend tegen depressiviteit. Een man ook die maar moeilijk in staat blijkt op een natuurlijke manier deel uit te maken van het jonge gezin dat hij heeft gesticht. Maar door de stemmen uit het verleden komt hij tot nieuwe, belangrijke inzichten. Of misschien zijn het geen nieuwe – hij is er in ieder geval klaar voor om ze toe te laten. Dat er parallellen bestaan tussen het leven van Patrick Melrose en dat van Edward St. Aubyn is voor de fans van zijn boeken geen nieuws – de schrijver heeft dat al in meerdere interviews te kennen gegeven. Het maakt Eindelijk tot een dubbel onthutsende roman, juist omdat er zoveel afstand en humor inzit. Met een scherpe en ironische pen zet St. Aubyn een schare van zeer uiteenlopende, zeer kleurrijke figuren neer: van verstokte academische denkers en verbleekte aristocratie tot levensblije New Age-ers.


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

Kun je loslaten? – kan een mens echt loslaten? In de meest letterlijk zin kan Patrick Melrose het wel. Afscheid nemen van Eleanor Melrose lijkt hem niet zwaar te vallen. ‘Volgens mij is de dood van mijn moeder het beste wat me is overkomen sinds... Nou ja, sinds de dood van mijn vader,’ zegt hij tegen zijn vriend Johnny. In de aula van het crematorium melden zich de vrienden en familieleden. Tante Nancy bijvoorbeeld, de zus van zijn moeder, die het thema ‘loslaten’ in ultieme zin belichaamt, zij het in negatieve zin. Zij klampt zich vast aan alles wat inmiddels niet meer is. Eerst was er de Beurskrach van 1929, daarna werd ze onterfd door haar stiefvader – tante Nancy gaat door het leven als een boze geplukte kip. Zo krampachtig als Nancy zich vastklampt aan het materiële, zo krampachtig wilde Patricks moeder Eleanor er vanaf. Ze schonk alles weg aan charitatieve doelen. Dat op zich was Patrick al een doorn in het oog, maar echt onthutst is hij als blijkt dat zij ook het huis in Saint-Nazaire, Zuid-Frankrijk, heeft nagelaten aan een New Age-achtige Transindividuele Stichting. Het huis dat hem op een magische manier beschermde tegen de eenzaamheid en de kwellingen in zijn jeugd. Loslaten om af te rekenen met zijn verleden – gedachten toelaten die hij vroeger uitbande. De begrafenis wordt een bewogen dag, met zelfs een nieuwe dode, en eindigt voor Patrick in een vrije val waarin hij volledig toegeeft aan zijn machteloosheid en uiteindelijk zacht wordt ‘opgevangen’ door mededogen; mededogen voor zichzelf en mededogen voor de aanstichters van zijn verschrikkelijke jeugd. Dat inzicht biedt hem de opening om het leven weer op te pakken, zo lijkt het. In ieder geval voor even.

15


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

G es preksvrage n 1 Wat bedoelt tante Nancy met het ‘gouden adresboekje’?

2 Het komt ter sprake tijdens de Depressiepraatgroep:

woede is als een gifbeker leegdrinken en hopen dat iemand anders dood neervalt. Kunt u zich in deze wijsheid vinden?

3 Wie ziet u als de belangrijkste gasten op de begrafenis als het

gaat om de ontwikkeling die Patrick die dag doormaakt?

4 Hoe vindt u het om als lezer van hoofd naar hoofd te

vlinderen, om vanuit meerdere perspectieven naar het gebeuren te kijken?

16

5 Mary neemt Eleanor Melrose van alles kwalijk. ‘Horen,

Zien en Zwijgen’ – dat is haar belangrijkste kritiek. Wat bedoelt ze daarmee? Toch voelt Mary ook een zekere verwantschap met haar schoonmoeder. Kunt u die verklaren?

6 Waarin leek de overleden Eleanor op haar overleden

tante Virginia Jonson? Wat bent u verder te weten gekomen over de vrouwelijke lijn van de Jonsons?


volgens Patrick Melrose in gang was gezet op de helling in Saint-Nazaire en dat zich vervolgens had uitgebreid ‘naar alle denkbare medicijnkastjes, bedden en flessen’?

8 Waar komt, denkt u, de vlijmscherpe en cynische

humor van Nicholas Pratt vandaan? En wat heeft Patrick Melrose precies op de oude man tegen?

9 Hoe reageren de verschillende toehoorders op het

nummer van Porgy and Bess? Patrick, Erasmus, tante Nancy, Nicholas Pratt… en hoe typeert hen dat?

10 Hoe verklaart u de aangehaalde regels van Wallace

Stevens: ‘Vrijheid is als een man die zichzelf van het leven berooft/ Elke nacht weer, de onvermoeibare slachter, wiens mes/ zich scherpt in bloed.’

11 Tot welk inzicht komt Patrick uiteindelijk en hoe helpt

hem dit?

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

7 Kunt u het ‘vertroostingsmechanisme’ beschrijven dat

17


18 | l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij


Kinderen van het Ruige Land Ergens op het noordelijke platteland, in een ongetemd gebied dat het Ruige Land wordt genoemd, staat een vervallen huis in een bos. Daar groeit een viertal kinderen op, omringd door wildernis en wanorde. Kurt is de oudste, een kwetsbare pestkop die troost zoekt in eten; de eigenwijze Kai is met zijn gedachten vooral bij verre planeten; Shirley Jane is de verantwoordelijke van het stel; Deedee het nakomertje. Zij heeft haar vader – die vlak na haar geboorte gestorven is – als enige nooit gekend. De kinderen zijn vervreemd van familie en van het dorp dat even verderop ligt. Ze delen het bos met tientallen dieren, én met hun moeder, een levenslustige maar ook leugenachtige vrouw, die een onuitwisbaar stempel op hun levens zal drukken. Auke Hulst (Groningen, 1975) schrijft als journalist voor onder meer NRC Handelsblad en Vrij Nederland. Hij publiceerde de roman Jij en ik en alles daartussenin (2006), het reisboek De eenzame snelweg (2007, met Raoul Deleo) en de roman Wolfskleren. Als muzikant en componist maakt Hulst Engelstalige muziek onder de naam Sponsored By Prozac. Daarnaast is hij een drijvende kracht achter de Nederlandse formatie De Meisjes, die in 2012 debuteerde met het album Beter Dan Niets. ‘Een overstelpende en complexe roman […] een boek voor de longlist van de Libris Literatuur Prijs.’ Dagblad van het Noorden over Wolfskleren

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij |

AuK E Hu L S t

19


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

20

Auke hulst

Kinderen van het Ruige Land JACQUES MET DE PATATZAK De eerste keer dat moeder was opgelost, was tijdens een zomervakantie. Het was niet abrupt gebeurd, maar geleidelijk. Steeds vaker reed ze het pad af, steeds later kwam ze terug, het voorspook van de dood. Tot ze een nacht oversloeg, of twee, en uiteindelijk helemaal niet meer kwam. Hoe het begonnen was: Er was een jager aan de deur verschenen, een man met een kalend hoofd, een behaarde wrat en een broek die met bretels tot boven zijn navel was opgetrokken. Hij rookte een sigaar en had dode konijnen meegenomen. Of ze die aan hun moeder wilden geven. Een cadeautje van Ype – zo luidde zijn naam. Toen moeder van het bezoek hoorde, had ze gebloosd. Ze giebelde, speelde met haar haar en maakte wufte gebaren. Maar de konijnen had ze weggegooid – ze had geen idee hoe je die moest bereiden. Haar idee van koken was een pakje boter in een koekenpan gooien en daar hamburgers, wortelen en ui in cremeren. ‘Die kerel is een creepo,’ zei Kurt. Ze waren aan het schaken. Kai speelde hermetisch, Kurt driest als een kamikazepiloot. ‘Een afzichtelijke auto, ook. Zo’n Fiat Panda.’ ‘Jullie moeten niet altijd zo doen,’ zei moeder. Shirley Jane keek op van haar tekening. ‘Is er iets gaande? Er is iets gaande, hè?’ ‘Ik ken hem uit de Viersprong, weet je niet? Het is een heel aardige vent. Hij is derde geworden bij het nationale kampioenschap kleiduivenschieten. Misschien mag hij wel naar de Olympische Spelen. Dan kunnen we mee.’ ‘Er ís iets gaande,’ zei Shirley Jane. Ze trok een vies gezicht.


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

Er waren sinds de dood van hun vader meer mannen geweest. Het was begonnen met de ‘rode rakker’ die een beroerte had gekregen, maar het niettemin vrolijk met andere dames bleef aanleggen. Hij was advocaat en woonde in een herenboerderij met een schommel in de woonkamer, een flipperkast op de gang en een pingpongtafel in de schuur. Toch waren de kinderen van het Ruige Land niet te vermurwen geweest. Daarna kwam de bankdirecteur die ze de Neus noemden, omdat er een knolraap op zijn gezicht was geland. De Neus had moeder ten huwelijk gevraagd in het café bij de ijzeren klapbrug – de kastelein had smakelijk gelachen en de rekening verscheurd. Een lokale troubadour had een cassettebandje in de bus gedaan met een liefdeslied in dialect, ook al was hij getrouwd. zong hij, Er was wethouder Brakkeveld, ook al getrouwd, er waren de beschonken mannen uit het café, de één inwisselbaar voor de ander. Nu was er dus de Jager, en over een paar jaar zou de Snor opdagen, die aspirant-lid was van de Hell’s Angels en illegale wapens op zolder bewaarde. Er zat al met al geen stijgende lijn in – moeder hield, ondanks of juist dankzij haar bourgeois-achtergrond, van gevaarlijke mannen. Deedee kwam druipend binnen in haar roze badpak, in haar spoor een entourage van kittens. Voor het huis stond een opblaasbad dat via een tuinslang werd gevuld met warm water. Het zwembad was lek, en zo snel als het volliep, zo snel liep het water in een beekje de sloot in. ‘Wat is er?’ vroeg Deedee, direct op haar hoede. ‘Moeder is weer aan de haal met zo’n knakker,’ zei Kai. Deedee betrok. ‘Heb je de kraan uitgezet?’ vroeg moeder. ‘Zo meteen,’ zei Deedee. Ze wapperde zonder nadenken een halo van vliegen uiteen. Er waren fruitvliegjes, er waren steekmuggen, er waren bromvliegen die als een dolle tol tegen het raam stuiterden. Op televisie deed het tuig zich, op de klanken van muziekmiljonairs, tegoed aan het oogvocht van

21


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

22

stervende Afrikaantjes, hier bleven ze plakken aan vliegenpapier of vielen ze ten prooi aan opgerolde kranten. Op de muren zaten zwarte en rode vlekken, onder de ramen lag een spoor van tot balletjes gerolde lijken. Ze hadden keurig de pootjes over hun borst gevouwen. ‘Weten opa en oma er al van?’ vroeg Shirley Jane. Het was een verkapt dreigement. ‘Wat hebben die ermee nodig?’ Shirley Jane haalde haar schouders op. ‘Ben je nog naar de supermarkt geweest?’ vroeg Kurt. Hij zat op de campingstoel die bij de piano hoorde. Boven de piano hing een soort embryo uit het oeuvre van de mislukte schilder – zo had hij moeder huur betaald voor zijn atelier boven de krant. ‘Er is toch gewoon brood?’ ‘… dat zo oud is dat je er een atoombunker van kunt bouwen.’ Moeder keek op haar horloge. De supermarkt was al lang dicht. ‘Ik ga zo wel even naar de snackbar.’ Kurt bevingerde vaders ziekenfondsbril. De bril zat zo strak dat het montuur rode strepen en moeten achterliet. Café de Viersprong lag naast de snackbar – als ze voor het donker eten zouden krijgen, hadden ze geluk. Niettemin noteerden ze hun bestelling. Het was onmogelijk de nacht te bezitten. Je kon er hooguit in ronddwalen, zicht op niet meer dan een fractie van het bos, een mengeling van angst en opwinding in je lijf, gewapend met een zaklantaarn. Het licht ving de boomstammen en de struiken, die levende, bijna uitzinnige schaduwen wierpen – ze maakten het donker alleen maar zwarter, dieper. Waarom waren dieren niet bang voor de nacht, zoals zij? Of waren de dieren die bang waren niet zo stom om zich eraan over te geven, immuun voor het tegengif van avontuur? Vanachter een beuk sprong Kurt tevoorschijn. Hij greep Kai


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

bij zijn arm, zette zijn been achter dat van Kai en vloerde hem. Ze worstelden en Kurts gewicht drukte Kais schedel tegen de bodem tot die leek te barsten. Een uiterste krachtsinspanning en nu lag Kai bovenop, zijn knie in Kurts kruis. Kurt gilde het uit. Hij tolde als een krokodil en weer wisselden de kansen, tot ze uitgeput en met de slappe lach ruggelings naar de hemel lagen te staren. Al die nachten dat ze buiten waren, geheel bevrijd, en beter sliepen dan ooit, te midden van het ongedierte en een symfonie van krekels… Kurt hief zich op zijn benen en rende weg, het bos in. Hij maakte een geluid dat met woorden niets te maken had. Beesten… Kai keek hem na, verdween toen in tegengestelde richting. Hij was alleen, maar onzichtbare weerwolven zaten hem op de hielen, hun bestorven adem en het spoor van slijm. Kruip-door-sluip-door, onder de sparren, over een bed van naalden die in je handpalmen bleven steken. Er kwam steeds meer tekening in de duisternis – zijn ogen raakten eraan gewend. De maan was afgedekt door een dik pak wolken. Er bewoog iets. De bundel van een zaklantaarn reikte naast hem, voor hem, boven hem. Mis! Deedee gilde en zette het – stuiter, stuiter – op een lopen, zwart op zwart, met Socrates in de achtervolging, de fel oplichtende ogen. Kai kwam onder de sparren vandaan, nam een aanloop, sprong over een sloot die het bos doorsneed, sloeg takken aan de kant, dook ineen, rende, maar waarheen? Hij rende zomaar wat. Het huis was een zwart gat in het bos. Alle deuren stonden open, alle lampen – voor zover ze het al deden – waren uitgeknipt. De nacht en het bos waren binnen genood en versmolten met de kamers. Kai drukte zich plat tegen de buitenmuur en schuifelde stapje voor stapje naar de deur van moeders slaapkamer. Als het een hinderlaag was… Hij hield zijn adem in tot hij bijna stikte. In de verte klonken de stemmen van Kurt en Deedee. Waar was Shirley Jane? Waar was Jarmusch? Ze konden overal zijn: binnen, op het dak, in de drooggevallen vijver, in een boom. Ze konden je

23


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

24

elk moment te grazen nemen. Plotseling spoelde een zee van licht over het bos. Kai kneep zijn ogen dicht, opende ze langzaam. Shirley Jane riep: ‘Time out! Time out!’ Ze was vlakbij, in moeders slaapkamer. Hij was er bijna met open ogen ingetuind. Kai kwam aarzelend naar binnen. Shirley Jane droeg een slobbershirt en slippers. Ze stond op een gammele rieten stoel die ze naast de antieke pastoorskast had gezet. ‘Moet je kijken.’ Ze liet hem een portemonnee zien met Disneyfiguren erop. ‘Die ben ik al zo lang kwijt. Al jaren.’ Ze blies het stof eraf en knipte de portemonnee open. Leeg. ‘Waar heb je die gevonden?’ ‘Ik wilde me op de kast verstoppen.’ ‘En dan?’ ‘Wachten.’ ‘Wat ligt er nog meer?’ Shirley Jane keek boven op de kast. ‘Van alles. Papieren. Liefdesverklaringen op bierviltjes. Doosjes en dingetjes.’ Kai liep naar de schakelaar. ‘Ik doe het licht weer uit, oké?’ ‘Oké,’ zei Shirley Jane.


In deze kruising tussen een familiekroniek en een Bildungsroman zien we vanuit het perspectief van het jongetje Kai hoe een afgelegen wonende familie ontspoort na de dood van de vader. Kai, zijn broer Kurt en zijn zusjes Shirley Jane en Deedee leven met hun onbetrouwbare en vaak afwezige moeder in een huis in een bos. In elk opzicht bevinden ze zich in de wildernis, het centrale beeld in dit boek. Het erf en het omringende bos zijn ongetemd, het huis is vervuild en vervallen, het dagelijks leven mist structuur. Problemen die voortkomen uit het karakter van de moeder, zorgen ervoor dat de wereld steeds chaotischer en onveiliger wordt. Het idee van entropie, de oprukkende wanorde, is voor Kai het beste model voor hoe de wereld in elkaar zit. Het gezin staat niet alleen buiten de samenleving, maar op verschillende manieren ook buiten de werkelijkheid. Het effect van isolatie en uitsluiting op de emotionele ontwikkeling van kinderen is een belangrijk thema in het boek. Dankzij de vrijheid en onveiligheid die horen bij gebrek aan ouderlijk toezicht, kunnen de kinderen naar believen interesses uitdiepen en vaardigheden ontwikkelen. Er wordt muziek gemaakt, geschreven, er wordt een ruimtevaartprogramma ontwikkeld. Maar de prijs is hoog: existentiĂŤle angst, gebrek aan contact en het onvermogen tot communicatie. Op tal van fronten lijken de kinderen veel ouder dan hun jaren, emotioneel blijven ze onderontwikkeld.

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

auke hulst Kinderen van het Ruige Land Thematiek

25


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

26

In dit boek is voortdurend sprake van een omkering van de rollen van volwassenen en kinderen. Dat is zichtbaar in kleine details – Deedee die moeder uitlegt hoe de wasmachine werkt –, maar ook in grotere: de kinderen die de verantwoordelijkheid op zich nemen om een oplossing te vinden voor moeders financiële problemen, discussies waarin een kind een volwassene de les leest, Shirley Jane die zich over Deedee ontfermt, Kai die uiteindelijk naar Frankrijk reist om zijn weggelopen moeder terug te halen. Een vraag die – impliciet en expliciet – terugkeert is in hoeverre moeder en zoon op elkaar lijken. De narcistische en antisocialeaspecten van moeders karakter, echoën door in het karakter van haar kinderen. Is een kind in de eerste plaats altijd een kind van zijn ouders? Een terugkerend thema in het boek is de frictie tussen waarheid en leugen, tussen werkelijkheid en fantasie. De kinderen zijn detectives die de waarheid achter de schone schijn moeten ontdekken. Kai verafschuwt de leugenachtigheid van zijn moeder en neemt in toenemende mate de positie in van iemand voor wie alleen feiten tellen. Tegelijk speelt de fantasiewereld van de (sciencefiction) literatuur een steeds grotere rol in zijn leven. Hij wordt een omnivoor lezer en schrijft. Het is een manier om te ontsnappen maar ook om grip te krijgen op zichzelf en de omstandigheden. In literatuur, ontdekt hij, wordt juist de waarheid gelogen. ‘Als je de essentie correct in een onwaarheid wist te vatten, zou iedereen het herkennen als


omhulde. De grens tussen het geleefde en geschreven leven werd dan diffuus – ze versmolten tot een nieuwe hyperrealiteit.’ Omdat het hier een sterk autobiografische roman betreft, is het boek ook een oefening in metafictie.

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

waarheid, als iets wat tegelijk het leven ontsteeg en geheel

27


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

28

G es preksvrage n 1 Een van de motto’s komt uit Francis Ford Coppola’s film

Rumble Fish, naar het gelijknamige boek van S.E. Hinton.

‘I stopped being a kid when I was five,’ zegt The Motorcycle Boy. Zijn jongere broer Rusty vraagt: ‘I wonder when I’ll stop being a kid.’ The Motorcycle Boy: ‘Not ever.’ Hoe interpreteert u dit motto? 2 Op pagina 43 staat: ‘Er waren mensen die zeiden dat

Kai ruzie had met God omdat zijn vader was overleden.

Er waren ook mensen die zeiden dat Kai ruzie had met God om zijn vader te eren – die had tenslotte ook altijd ruzie met Hem gemaakt.’ Wat denkt u? 3 Kinderen ontwikkelen strategieën om met problemen –

het overlijden van een ouder, verlating, sociaal isolement, bestaansonzekerheid – om te gaan. Welke strategieën heeft u in dit boek herkend?

4 Voor Kai blijft de moederfiguur ongrijpbaar. Geldt dat

ook voor u als lezer?

5 De schrijver maakt gebruik van merknamen, culturele

referenties en turbotaal om een specifiek tijdsbeeld (jaren ’80 en ’90) op te roepen. Maakt dat dat de beschreven wereld dichterbij komt, of juist meer op afstand van u staat?


al hoe belangrijk de locatie van handeling is. Het erf en

het huis worden in detail neergezet. Heeft die locatie bij u vooral positieve of negatieve associaties opgeroepen? Had het verhaal evengoed in een stedelijke omgeving kunnen plaatsvinden? 7 Een terugkerend thema is schrijven en schrijverschap.

Gaat het boek daardoor naar uw idee ook over zichzelf?

8 Kai wil niet op zijn moeder lijken, maar is bang dat dat

toch zo is. Ziet u parallellen?

9 Waarom denkt u dat de moeder in Frankrijk een dag-

boek is gaan bijhouden?

10 ‘Deze familie is verliefd op zichzelf,’ zegt Kai tegen zijn

moeder (pg. 326). Wat vindt u van die stelling?

11 In het boek worden fundamentele vragen gesteld over

verantwoordelijkheid en schuld. ‘In zijn hoofd ging hij de gebeurtenissen na die hem hierheen hadden geleid. Was het onvermijdelijk geweest – het resultaat van deeltjes die botsten volgens onwrikbare wetten – of waren er keuzes gemaakt, afslagen genomen, waarschuwingsborden genegeerd?’ (pg. 301) Hoe kijkt u daar tegenaan? Hoever gaat verantwoordelijkheid en in welke mate valt de verschillende personages iets te verwijten?

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

6 Uit het hoofdstuk ‘De organisatie van de wereld’ blijkt

29


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

30

12 Is in de loop van het verhaal uw perceptie van de hoofd-

figuren veranderd?

13 Was u zich tijdens het lezen bewust van het autobiogra-

fische gehalte van deze roman? Zo ja, had dat invloed op de leeservaring?

14 Waarom denkt u dat de schrijver dit boek geschreven

heeft? Zijn er aanwijzingen in de tekst te vinden voor zijn motivatie?


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij |

MAAK KANS OP EEN BOEKENPAKKET!

wilt u op de hoogte blijven van de nieuwste boeken van Meulenhoff boekerij? Schrijf u dan nu in voor onze nieuwsbrief en maak kans op een boekenpakket

T.W.V. â‚Ź 100,-!

31

WWW.MEULENHOFFBOEKERIJ.NL/LITERATUURGIDS


32 | l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij


Er is hier niemand, behalve wij allemaal Roemenië, 1939. Voor een afgelegen joods dorpje komt de oorlog steeds dichterbij. Om het dreigende gevaar af te wenden besluiten de dorpelingen alle banden met de ‘oude’ wereld te verbreken. Door de ogen van Lena, een jonge moeder, zien we hoe de dorpelingen hun lot in eigen hand nemen: ze vergeten de tijd en de geschiedenis, en sluiten hun dorp compleet van de buitenwereld af. Maar uiteindelijk haalt de realiteit hen in. Lena moet haar dorp ontvluchten. Wat moet zij opofferen om haar leven en dat van haar kinderen te redden, op weg naar een hoopvolle toekomst? Ramona Ausubel betovert de lezers met haar woorden maar brengt hen ook in verwarring. Er is hier niemand, behalve wij allemaal is een fabelachtige, bij vlagen hartverscheurende roman. Ramona Ausubel studeerde aan de University of California en publiceerde korte verhalen in o.a. The New Yorker. Hiermee won ze diverse literaire prijzen. Ze baseerde Er is hier niemand, behalve wij allemaal op de geschiedenis van haar eigen familie: haar grootmoeder ontvluchtte het geweld van de Tweede Wereldoorlog in Europa, en dat verhaal verwerkte ze in deze roman. ‘Een bijzondere roman over de verschrikkingen van de Holocaust, over liefde, verlies, hoop, en de kracht van verhalen vertellen.’ b O O K L i S t ‘Uitzonderlijk debuut over een Roemeens dorpje dat zich bij het uitbreken van de oorlog terugtrekt in een denkbeeldige werkelijkheid.’ VO G uE

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij |

R AM OnA AuS ub E L

33


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

34

R amo na Aus ub el

Er is hier niemand, behalve wij allemaal Op een vrijdagavond hing de zon zwaar neer, wachtend om stroperig leeg te lopen in de graanvelden. Mannen liepen naar huis met de bewijzen van die dag – een zeis, een leren buidel vol scherpe tangetjes, een rol kwitanties, een zak met kool, een lege broodtrommel. Kinderen zoals ik stonden bij de deur met geboende wangen als sappig fruit, rijp voor de pluk. ‘Sjabbat sjalom,’ zeiden wij kinderen tegen onze vaders. ‘Goed sjabbes,’ zeiden de vaders. Op tafel: een kanten tafelkleed. Op het kanten tafelkleed: dekschalen. ‘Sjabbat sjalom,’ zeiden de vrouwen van de mannen terwijl ze hen zoenden. Bij mij thuis stond een kippenpoot te koken tot het vlees van het bot in de soep viel. Mijn broer had net voor zonsondergang hout naar binnen gebracht en ik probeerde erachter te komen of ook de winterwolken waren bevroren, of alleen de sneeuw die eruit viel. Mijn zus hield een katoenen lapje om het vingertopje waar ze zich aan haar naald had geprikt. Dat bracht ons drieën op ons favoriete spelletje: wonden vergelijken, de souvenirs van onze kindertijd. Moishe, met dertien jaar de oudste, had achter op zijn kuit een blauwe plek van toen hij in de rivier tegen een boomstam was gezwommen. Regina, een jaar jonger dan Moishe en een jaar ouder dan ik, liet een druppel donkerrood bloed van de naaldenprik in haar andere hand vallen. Ik had aan tikkertje een langgerekte schram van een tak overgehouden. Onze huid was één kaart, verspreid over drie bladzijden waarin het territorium van ons spel was gekerfd. Mijn moeder draaide de franje van het tafelkleed in een knoop die weer los zou raken. Ze zat een boek te lezen over een winterse, uitzichtloze liefdesaffaire tussen twee jonge Russen: een jongen met blozende wangen die op het punt stond bij het leger van de tsaar te gaan, en een mooi, dom meisje. Mijn moeder schudde


Aan de hand van mijn vader liep ik door de stromende regen naar het wekelijks gebed. De dorpelingen knikten en glimlachten naar elkaar, probeerden dankbaar te zijn voor ons plekje op de draaiende aardbol. We hielden ons niet bezig met de vele dreigingen van de wereld, maar met de onbenulligste details. Mijn moeder zei tegen mijn gekke tante Kayla: ‘God, wat een regen,’ en: ‘Ik ben blij dat ik de was gisteravond heb binnengehaald.’ Ze dacht niet: Ik vraag me af of dit noodweer de rest van ons leven aanhoudt. ‘Alweer een dag in het paradijs,’ zei Kayla, en pakte mijn oom

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

haar hoofd om de geliefden omdat ze al wist dat het op niets zou uitdraaien. Ze zag het als een persoonlijke belediging dat ze geloofden in zoiets hopeloos. Bij elke bladzijde die ze omsloeg, begon ze driftiger aan de franje te draaien. ‘Ik hoop dat hij pas in de lente doodgaat,’ zei ze. ‘Ze is te dom om zo veel kou te overleven met ook nog eens een gebroken hart.’ Mijn vader was nog niet thuis, en de kamer leek een schilderij dat we voor hem hadden gemaakt. Toen de deurknop werd omgedraaid en hij het tafereel in zich op kon nemen, kwamen we weer in actie: moeder stond op om in de soep te roeren, terwijl wij kinderen op onze vader af vlogen om te bewijzen dat ook wij de hele dag hadden geleefd: bloed op de stof, keurig gestapelde houtblokken en een vraag over de herkomst van sneeuw. ‘De mooiste vrouw ter wereld,’ zei mijn vader, met zijn lippen op mijn moeders hand gedrukt. De hele kamer geurde naar het avondeten, en ik legde bij elk van onze plaatsen een zacht, oud servet. In ons dorp stonden we allemaal – vaders en moeders, grootouders en kinderen, ooms en oudtantes, de slager, bakker, zadelmaker, schoenmaker, maaier, koolboer – in een kring om de tafel en staken kaarsen aan terwijl we de kamer dompelden in gebed. Allemaal tegelijk trokken we aan zacht, gevlochten brood, dat uit elkaar viel.

35


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

36

Hersh zijn hoge hoed van het hoofd om regenwater eraf te schudden dat zich in de rand had verzameld. Er ging een oud verhaal dat de profeet Elia verantwoordelijk was voor regen en donder – zijn enige afleiding terwijl hij de grote en verschrikkelijke dag van de Heer zat af te wachten. ‘Ja, ja, we horen je wel,’ zei de bakker tegen de hemel. Ons dorp was te klein voor een echte tempel – net iets meer dan honderd inwoners – maar we wisten ons te redden met het huis van de genezer. In zijn keuken: de vrouwen en kinderen, stilletjes kijkend hoe het buiten steeds harder begon te regenen. Ik zag de plassen die zich vormden, wilde dat ik er buiten in stond te springen en zo alles wat mijn moeder schoon had gepoetst weer lekker vies maakte. In de loop der jaren hadden de moeders de regels van de sjabbat wat versoepeld zodat ze kleine, eenvoudige karweitjes konden doen terwijl ze naar de dienst luisterden. Een paar zaten sokken te stoppen, een paar zaten te breien. Tante Kayla was halverwege een borduurwerkje van een mand vol knalroze baby’s, gewikkeld in een zachtblauwe deken. De baby’s hadden nog geen ogen, en ook geen handen. Blinde monstertjes. Naast Kayla, wier jaloezie als slijm uit haar sijpelde, legde de hoogzwangere vrouw van de bankier een trui tussen haar schouder en haar hoofd en deed haar ogen dicht. Aan haar voeten had haar oudste zoon Igor zijn broertjes en zusjes in een keurige kring verzameld, waar hij kopjes van het poppenservies ronddeelde en deed alsof hij ze volschonk. In de zitkamer bereidden de mannen zich voor om het vuur van het geloof op te stoken. Maar de genezer was ongedurig. Met veel geritsel haalde hij een krant uit zijn zak. ‘We moeten het ergens over hebben,’ zei hij nerveus. ‘Voor we beginnen.’ Hij vouwde de krant open op de grond. oorlog. 11 uur in de ochtend, 3 september 1939 stond er op de voorpagina. De slager, die opgedroogd bloed onder zijn nagels vandaan zat te peuteren, keek op. De magere, bebrilde juwelier voelde aan zijn zakhorloge. De groenteboer tikte op zijn


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

gladde, kale hoofd. De kapper las de woorden hardop voor, en zijn stem brak. ‘Het is onze rustdag,’ zei de weduwe verontwaardigd. ‘Dit was al weken geleden,’ zei de genezer zacht. Hij haalde een opgevouwen krantenknipsel uit zijn vestzak. Hij vouwde het uit, zodat het zich opende als een bloem. Hij begon voor te lezen. ‘Het Joodse volk moet met wortel en tak worden uitgeroeid. Dan komt er in één klap een eind aan de golf van plagen in Polen.’ Omdat ik wist dat ik niet precies begreep wat daarmee werd bedoeld, trok ik maar niet meer aan mijn moeders rok; ik werd bang van haar gezicht, dat lijkbleek was van schrik. De moeders die sokken hadden zitten stoppen, haalden de naald niet meer door. Het getik van breipennen was opgehouden. De vrouw van de bankier zat nog steeds vredig te slapen, terwijl haar kinderen dichter om haar enkels gingen zitten en Igor zijn best bleef doen ze op te beuren door ze denkbeeldige koekjes aan te bieden om in hun thee te dopen. Ik kon mijn oom Hersh niet zien, maar herkende zijn stem. ‘Dit kan zo toch niet doorgaan? Dit wordt toch wel een halt toegeroepen?’ ‘Ik heb een broer in Amerika die zegt dat ze Duitsland de oorlog niet zullen laten winnen,’ zei de juwelier. ‘We zitten op veertig dagen lopen van Iaşi, en op twee weken van Lvov. Hier zijn we veilig,’ zei de bakker. ‘Chernowitz is maar zevenenveertig kilometer hier vandaan,’ zei de genezer. De stilte die neerdaalde was wanhopig, ondraaglijk, furieus. Niemand verroerde zich. We waren een huis vol beelden, afgekeurd omdat we onregelmatigheden vertoonden. Wachtend tot we kapot werden gesmeten en in de rivier werden gegooid. En als ik nou doodga? dacht ik bij mezelf. En als ik nou niet groot word? Nog terwijl ik dat herhaalde, kon ik niet geloven dat het waar was. Mijn roze handen, mijn wang met de schram, mijn bruine jurk die op drie plekken

37


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

38

was versteld – niets daarvan leek te verdwijnen. Ze waren tastbaar en echt, onweerlegbaar. Welke macht zou ze uit het bestaan kunnen wegpraten? Mijn moeder nam afwezig mijn vlechten in haar hand en hield ze als leidsels vast. Ik wou dat ik haar in galop weg kon halen van deze benarde plek en sneller dan de wind in veiligheid kon brengen. We bleven in de keuken van de genezer zitten, terwijl het gevaar als een salamander om ons heen sloop. De vrouw van de bankier werd wakker en mepte naar haar elf kinderen die tegen elkaar aan waren gekropen, als een vrouw die vliegen verjaagt van de taart. ‘Moeder,’ zei Igor, ‘er zijn problemen.’ Ze legde haar handen op haar dikke buik en keek hem vernietigend aan, haar ogen smeulend van woede. Verraad me niet, zeiden die ogen. Haal me niet uit mijn sluimering. We waren compleet verbouwereerd. Ons hart ging als een razende tekeer, maar we wisten niet wat we moesten doen. De genezer ging met zijn wijsvinger over het schilferende leren omslag van het grote boek op zijn schoot. Hij had die rug wel tienduizend keer geknakt. Zonder de rest van zijn lichaam te bewegen deed hij zijn mond open en begon voor te lezen. Hij begon bij het begin, en zijn woorden stroomden over ons heen als een vertrouwde rivier. In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest zweefde over het water. God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht. God zag dat het licht goed was, en Hij scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde Hij dag, de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag. Zijn stem verving het bloed in mijn aderen. Buiten veranderde de regen in een gordijn. Er begonnen stroompjes over de geplaveide straten te lopen.


En toen, alsof het ons had verzameld als publiek, kwam er een zilveren vliegtuig voorbij dat met zijn grote propeller de lucht doorboorde. Mijn moeder liet mijn vlechten los en ze vielen in mijn nek, warm geworden in haar hand. Ons gezicht, dat we tegen de ruiten hadden gedrukt, verstrakte in stilte. De kleine jongetjes prentten zich de vorm in zodat ze hem later konden natekenen. De meisjes waren minder gevoelig voor de betovering ervan en zagen een glanzend gevaar. Moishe wierp me een opgewonden, geschrokken blik toe. Regina wrong haar handen naar buiten. Het vliegtuig vloog laag, maar het geluid ervan was dat niet. Igor had niet genoeg handen om de ogen van al zijn tien broertjes en zusjes te bedekken. Hij schermde de jongsten af en suste de rest. Ik stelde me voor hoe de wereld er van die hoogte uit zou zien. Ik bedacht dat de piloot drie concentrische cirkels moest hebben gezien. Allereerst het bruine, kolkende water – de cirkel van onze rivier om ons heen; daarbinnen de lappendeken van onze velden, die bestonden uit omgeploegde aarde, vers gezaaid zaad, het heldergroene tapijt van een wei die net tot leven begon te komen, hekken die waren gerepareerd of omvielen in het zachte jonge gras, opbollende hooibergen, onze kudde koeien, onze kudde schapen, onze geiten, kale berkenbomen die recht de hemel in staken; en in het midden, in het hart, onze straten van keien of zand, onze daken van rode pannen of grijze dakspanen die naar buiten uitwaaierden vanaf het dorpsplein met in het midden het beeld van een oorlogsheld uit lang vervlogen tijden. In elke etalage werden ons beloftes gedaan: een vers geslacht lam bungelend aan een haak in de slagersetalage, een mand vol donkerrode bie-

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

Het droge noemde Hij aarde, het samengestroomde water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was. God zei: ‘Overal op aarde moet jong groen ontkiemen: zaadvormende planten en allerlei bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het.

39


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

40

ten en een ton met uien in die van de groenteman, de lege stoel en de glimmende schaar van de kapper, de apotheek van de genezer vol bruinglazen flessen met handgeschreven etiketten, de gouden kettingen van de juwelier, om een zwartfluwelen hals gewonden. We zagen het vliegtuig verdwijnen in het grijs en weer terugkomen, de nadering deed onze aderen beven. Ik volgde het met mijn ogen toen het de bergen aan de overkant van de rivier over vloog. Toen werden mijn oren doorboord door een geweldige dreun die de tijd deed stilstaan, en de krakende stilte die erop volgde. De herinnering aan dat geluid cirkelde om ons heen terwijl het vliegtuig oplichtte en in de wolken verdween. Nerveus wachtten we tot alles om ons heen in vlammen op zou gaan. Tot de aardkorst uiteen zou spatten. Tot het vliegtuig zou terugkomen en een eind op ons schiereiland zou laten vallen. De lucht klaarde niet op om ons te laten zien of er rook opsteeg van achter de bergen. De regen doofde alle vuren. Stilte sloeg met een vadsige hand al mijn vragen weg. Er begonnen mensen te schreeuwen. De elf kinderen van de bankier riepen allemaal vragen naar elkaar, naar hun moeder, die wakker was maar niet van haar stoel kwam. Het woord oorlog borrelde als belletjes op uit mijn vaders mond. Gevolgd door het woord dood. Er werd om vergeving gesmeekt. De hemel werd afgeranseld met verontschuldigingen en de aarde werd afgeranseld met regen. Ik dacht aan alles wat iemand van bovenaf kon laten vallen: varkens, houtblokken, bakstenen. Een brief waarin stond: Jullie zijn dood. Ik kende het woord bom, maar ik had er nooit een zien ontploffen. Mijn moeder hield zich stil, afgezien van haar vingers die de mijne stevig omklemden. Mijn hand paste helemaal in de hare, als een zaadje. Het moest dezelfde hemel zijn als daarvoor, maar ze leek volslagen leeg, het licht gedoofd. De barrière tussen de keuken en de zitkamer viel weg. Mannen en vrouwen vermengden zich, echtelieden hielden elkaar vast. Kinderen probeerden zich in de omhelzing te wringen.


God zei: ‘Er moet midden in het water een gewelf komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt.’ God zei: ‘Er moeten lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten de sterrenbeelden en de seizoenen aangeven en de dagen en de jaren.’ De stem van de genezer werd schor en hij begon te hoesten. Ik begreep niet waar de tranen vandaan kwamen die over zijn wangen stroomden. Mijn vader gaf hem een versleten zakdoek, en de genezer veegde zijn gezicht af. Ik deed de deur dicht en liep naar de drempel tussen de keuken en de zitkamer. ‘Blijf alstublieft voorlezen,’ zei ik. Hij perste de woorden uit zijn keel. En God schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt, en ook alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was.

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

De rivier zwol, de regen stortte neer, en het geluid van al dat water overstemde onze woorden. We verstonden dief als iemand lief zei. We verstonden laat in plaats van kwaad en brood in plaats van God. We leken een stuurloze storm, onszelf striemend totdat we er duizelig van werden. Het had geen zin om te gissen hoe veel minuten of dagen het zou duren voor onze hemel opnieuw door een propeller aan golvende blauwe flarden zou worden gereten. We kregen het gevoel, aanvankelijk in onze voeten, toen in onze benen (die wortelloze stronken), in onze klotsende ingewanden en schreeuwende harten, dat we op dit eiland werden achtergelaten. Het zinkende eiland. Waarom vluchtten we niet stroomafwaarts, samen met al het regenwater? Waarom stonden we hier, roerloos als vlaggen die in de grond waren gestoken, als alles wat ontsnappen kon, ontsnapte? De genezer ging op de grond zitten. Hij sloeg het boek weer open en begon met luide, vaste stem verder te lezen.

41


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

42

Toen vormde Hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en Hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals Hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten. Mijn vader bekeek me aandachtig. Zijn bruine ogen waren grijs in het licht. Zijn baard was warrig en zag er haveloos uit, zijn handen waren kort en stevig. We stonden allemaal roerloos. We keken naar de bergen waar nog steeds geen rook opsteeg, waar de zilveren vliegmachine niet naar ons omkeerde. De explosie leek al een droom, onbeduidend en onmogelijk. Het graan liet zich onderdanig tegen de grond blazen. De hemel werd compact, in de populieren sloeg blad tegen blad. Het bleef maar regenen en wij bleven maar kijken hoe hij neerdaalde. De schuimend witte rivier gooide al haar stenen door elkaar. Maar een damp steeg uit de aarde op en bevochtigde heel de aardbodem. Na uren te hebben gewacht tot het vliegtuig terugkwam, toen de regen was bedaard tot een zachte nevel onder de handpalm van een koele, roze hemel, klonk onze rivier weer als onze rivier en slopen we naar buiten om te zien hoe de wereld eruitzag nu hij begon af te kalven. De lucht was doordrenkt met de geur van doorweekte schapen. Onze voeten bleven steken in de modder, onze kleren bleven haken achter afgewaaide takken. We stonden in het door de wind gekamde graan boven de rivier. De bergen waar de explosie had plaatsgevonden zagen er niet anders uit dan anders. De lucht was de lucht, onafzienbaar en tintelend van licht. Op de rivieroevers wemelde het van de kronkelende vissen. Aangespoeld en angstig krulden ze zich als vraagtekens omhoog. ‘Iets om te redden,’ zei ik dankbaar, en ik begon de vissen in mijn rok te verzamelen. Ik liep voorzichtig door de diepe, glibberige modder; mijn witte benen werden langzaam bruin en mijn sokken zakten af, totdat ik de glanzende, zilveren inhoud van mijn


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

buidel in één keer bevrijdde. Terug in het water kronkelden de vissen hun staart en verdwenen. Iedereen begon mee te doen, vulde jurken en broekzakken en armen vol gladde, kronkelende vissen. De vissen, sterker dan ze eruitzagen, zwommen onze handen uit en maakten ons aan het lachen. We zaten ze achterna, zeiden: ‘We doen jullie niks. We proberen jullie naar huis te brengen.’ Door ons werk begonnen de oevers steeds minder te glinsteren van de forellenjuwelen, maar nu de rivier zich terugtrok, bracht ze ons andere schatten. Ik raapte de tuit van een theepot op, vol met slib. De voorste helft van een piano grijnsde zijn weggeslagen tanden bloot. De slager vond een wollen herenhoed met een lint eromheen. Uit de modder haalden we twee kommen tevoorschijn, een sieradenkistje vol modder, een pop zonder benen, een viltige trui, een paar houtblokken, een handgetekende kaart van de zomerconstellaties, gevlekt maar leesbaar, en een vrouw. Een vrouw – met haren, tanden, voeten, vingers en al. En ze leefde.

43


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

44

Ramona Ausubel, Er is hier niemand, behalve wij allemaal Thematiek Samen met de bommen die de vooravond van de Tweede Wereldoorlog inluiden, spoelt een vrouw het dorp van de elfjarige Lena binnen. De vreemde stelt de dorpelingen het onwaarschijnlijke voor: ‘We beginnen opnieuw.’ Niet zoals hun joodse voorouders die, toen ze vervolgd werden, hun koffers en hun kinderen oppakten en naar een ander land, een andere taal vertrokken, maar – zoals de kleine Lena instinctief aanvult – zo ‘...dat morgen ooit de eerste dag van de wereld was.’ Opnieuw beginnen, kán dat eigenlijk wel? Is dat iets wat je zelf in de hand hebt? Dat zijn enkele van de belangrijkste vragen die in deze roman worden gesteld. De bewoners van het afgelegen dorp besluiten te breken met de (oude) werkelijkheid, de buitenwereld te ontkennen en met hun eigen scheppingsverhaal te komen. Ze schrijven hun eigen geschiedenis en dus hun eigen toekomst, en proberen zo te ontsnappen aan hun lot. Dat lijkt eenvoudiger gezegd dan gedaan. Ze wegen alles af: wat weten we nog wél en wat niet meer in die nieuwe wereld? Welke wetten, welke tijd en lengtematen tellen daar? Mag de typemachine wel? De juwelier verstopt zijn radio. Het ‘Comité voor Wat we hebben’ telt huizen, kinderen, nepstenen, spades, verliefdheden en uitgebleven verontschuldigingen. Kleine Lena groeit op in de verkeerde versnelling, als het kind van een stel dat in de nieuwe wereld recht meent te hebben op eigen geluk. De deur van haar eerste ouders gaat op slot; de keerzijde van opnieuw beginnen. Lena bloeit bij haar nieuwe ouders in razend tempo op tot een jonge vrouw en speelt het spel van haar nieuwe ouders schoorvoetend


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

mee. ‘Help,’ zegt ze tegen de vreemde, ‘is dit echt? Ben ik mezelf nog?’ Is ze weggegeven als een geschenk of een offer? De vreemde, die de dorpswensen nu inventariseert vanuit een schuur, biedt troost: ‘Alles blijft waar. Jij bent jezelf, hoeveel je ook moet veranderen.’ Langzaamaan overtuigen de bewoners zichzelf van hun nieuwe bestaan en vinden rust in hun zelfgeschapen wereld. Van de oorlog hebben ze niets meer gemerkt. Lena is zwanger van haar tweede als de werkelijkheid het dorp binnenstormt en haar man van haar afneemt. Ze verlaat het dorp en trekt met haar kinderen de wereld in, die gruwelijk blijkt te zijn. De fabel die het dorp van zichzelf heeft gemaakt, wordt aan stukken geslagen. De grens tussen verbeelding en werkelijkheid weer uit elkaar getrokken. Het vreemd-zijn keert in alle vormen terug in dit boek. De joden zijn altijd als vreemden beschouwd, het is inherent aan hun geschiedenis. De vreemde is in de roman de instigator van een nieuw bestaan. Lena zelf komt als vreemd kind terecht in een nieuw gezin en wordt later de vreemde van de Russische boer en zijn vrouw. Ze komt als vreemde in Amerika terecht, waar ze uiteindelijk het vreemd-zijn, weliswaar samen met anderen, omarmt. ‘De waarheid ligt in het vertellen,’ schrijft Lena aan haar dochter. Het verhaal is dat van haar ouders, dorpsgenoten, haar zoons, haar volk. Ze vertelt het om te bestaan en niet te vergeten en beseft dat haar dochter het verhaal anders zal vertellen. Dat vertellen op zich is belangrijker dan wát er wordt verteld, want er blijft hoe dan ook een essentie van de waarheid achter in het nieuwe verhaal.

45


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

46

Gespreksvragen 1 Zouden de dorpelingen hun nieuwe begin ook zonder

vreemde gemaakt hebben? Waarom helpt zij het dorp beschermen tegen de buitenwereld? Hoe doet ze dat?

2 Opnieuw beginnen betekent ook opnieuw moeten defi-

niëren wie je bent. Waar ligt de grens tussen nauwkeurigheid en abstractie? Welke dingen zou u laten tellen of meten om uzelf te definiëren?

3 Kayla’s alles overweldigende kinderwens domineert de

levens van anderen. Wat zijn de motieven van Hersh om zo ver mee te gaan in de grillen van Kayla? En die van Lena en haar ouders?

4 Het concert dat Lena moet geven pakt anders uit dan

haar ouders hadden verwacht. Wat gebeurt er eigenlijk?

5 De vreemde heeft het misschien nog wel het zwaarst

met het accepteren van haar nieuwe wereld. Waarom? Helpen de verontschuldigingen van de dorpelingen?


met hun nieuwe wereld. Houden ze zichzelf voor de gek of zijn er momenten dat de verbeelding de werkelijkheid voorbijstreeft?

7 De narcoleptische Igor is moe van ‘het simpele feit dat

hij zichzelf had doorgegeven aan iemand anders’. Hij zegt: ‘Volgens mij ben ik op de wereld om niets te doen.’ Wat is volgens u zijn taak in het verhaal?

8 Wat doet de juwelier en de vreemde besluiten de oude

wereld toch weer toe te laten? Waarom was de vooraankondiging een beslissend moment?

9 Juist Igors gevangenschap blijkt zijn redding. Dat iets

slechts iets goeds kan voortbrengen, blijkt ook uit zijn vriendschap met Francesco de eenzame bewaker. Uit welke voorbeelden blijkt deze ironie nog meer?

10 Er valt een hoop te vergeven in het boek. Wie vergeeft

Lena en waarom? Vergeeft ze Kayla? Vergeeft ze de Russische boer? Wie zou u nooit vergeven?

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

6 De dorpsbewoners gaan op verschillende manieren om

47


48 | l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij


Villa Betty Villa Betty is een zinderende roman van Nederlandse bodem. Het is een spannend verhaal over familieliefde, verraad, geld, status en het verlangen naar meer. Een buitenstaander komt terecht in de besloten wereld van een gefortuneerde familie die leeft voor de buitenwereld - tot die buitenwereld te dichtbij komt en de façade instort. Karin Overmars studeerde Frans en werkt als journalist en literair recensent voor o.a. Het Parool. Eerder schreef zij de romans Vermoorde onschuld (1997) en Nadine (2007). Over Nadine: ‘Geestig en ontroerend tegelijk.’ dE

tE LE GR A A F

‘Het verhaal lijkt in eerste instantie op een soap, maar snijdt diepgaande thema’s aan.’ Mind MAG A z inE ‘De schrijftrant [is] overrompelend en amusant, zeker naar het slagvaardige eindspel toe.’ nbd bibLiO n Over Vermoorde onschuld: ‘Een parel onder de adolescentenromans (...) Een sterk debuut.’ E L Sb E t H E t t y, nRc HA ndE L SbL A d ‘Karin Overmars kan goed schrijven en heeft een gemeen soort humor waarbij ik me op mijn gemak voel.’ H E n K SpA A n , A L G E ME E n dAGbL A d

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij |

KARin OVERMARS

49


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

50

Karin Overmars

Villa Betty Wanneer ik terugdenk aan mijn tijd in Villa Betty, en dat doe ik vaak, kom ik altijd uit bij dit moment. Voor mijn gevoel was ik die avond, waarop Adèle en ik het ommetje maakten, voor het laatst mezelf. Met ‘mezelf’ bedoel ik degene die ik daarvoor dacht te zijn – degene die onlangs haar moeder had verloren, maar die gebeurtenis had, hoe verdrietig ook, mijn wezen niet aangetast. Ik was gewoon mezelf gebleven. Mijn verdrietige zelf, mijn enigszins verloren zelf of hoe je het ook wilt noemen, maar wat ik bedoel is dat ik onder die nieuwe laag van emoties nog steeds dezelfde persoon was. Degene die ik kende en die ik zeventien jaar lang was geweest. Villa Betty zou mij voorgoed veranderen in iemand anders. Niet omdat ik me ten opzichte van de Beauforts beter – leuker, intelligenter, beschaafder – voordeed dan ik was, al zal ik niet ontkennen dat ik dat probeerde, maar wie zou dat niet hebben gedaan? Ik kwam in een vreemde omgeving terecht; ik wilde erbij horen, deel uitmaken van hun clan. Het was een onschuldig toneelspel, meer niet. Ook de manier waarop de Beauforts mij behandelden had er weinig mee te maken. Het was de omgeving die mij veranderde. Het was de onderstroom van alles wat om mij heen gebeurde, van wat er gezegd werd of verzwegen, zonder dat ik het in de gaten had. Ik had niets in de gaten; ik wist niet waar ik op moest letten. Dat is niet helemaal waar. Al tijdens mijn eerste ontmoeting met de Beauforts, op het tuinfeest, was er een vreemd moment geweest. Ik sloeg de familie van een afstandje gade. Ze stonden bij elkaar op het bordes, gehuld in hun witte zomerkleren. Hoewel ze op dat moment onbereikbaar ver weg leken, werd ik ook getroffen door een onverklaarbaar gevoel van herkenning. Ik had deze mensen nooit eerder gezien, en toch wist ik wie ze waren. Ze hoorden


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

bij mijn andere ‘ik’. Iedereen kent volgens mij wel het gevoel dat er een compleet andere versie van jezelf zou kunnen bestaan, een ideale ‘ik’ – een ‘ik’ die heel ergens anders thuishoort. Soms was dat gevoel bij mij zo sterk dat ik ervan overtuigd was dat ik het verkeerde leven leidde. Een leven dat bestemd was voor iemand anders, maar dat mij door een misverstand in de schoot was geworpen. Mijn dagdromen draaiden altijd om de vraag hoe dat andere, parallelle leven eruit zou zien. Mijn echte leven. In Villa Betty was dat echte leven eindelijk begonnen. Maar tijd om stil te staan bij wat er om me heen gebeurde, was er niet. Al het nieuwe en onbekende nam mijn concentratie volledig in beslag; ik staarde me blind op de details. Daardoor bleef er in mijn hoofd geen ruimte over om stil te staan bij wat er werkelijk speelde – als er al iets speelde. Hoe leg ik dat uit? Wat onzichtbaar is kun je niet zien. Wat onhoorbaar is kun je niet horen. Toch hing er vanaf het begin iets duisters in de lucht, iets wat mij fascineerde en beangstigde, of eigenlijk kan ik beter zeggen: wat ik op een onbewust niveau al wist. Natuurlijk had ik in de gaten dat ik in de familie Beaufort een bijzondere positie innam; een positie die voor een gewone buitenstaander niet was weggelegd. Ik was geen gewone buitenstaander, en Otto, de hartsvriend van Pierre, was dat evenmin. Maar niemand zei iets. Ook Pierre niet. Dat maakte me onzeker. En toen ik eenmaal meedraaide in Villa Betty en mijn aanwezigheid zo vanzelfsprekend leek, was het te laat om nog iets te zeggen. Het was zelfs te laat om nog iets te denken. Ik dacht er niet meer over na. En uiteindelijk vergat ik het. Het klinkt als een gemakkelijk excuus. Toch is dat, hoe frustrerend ook, het enige dat ik er achteraf over kan zeggen.

51


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

52

Karin Overmars, Villa Betty Thematiek Villa Betty is verteld vanuit het perspectief van Merel, een zeventienjarig meisje dat er na de dood van haar moeder alleen voor komt te staan en zichzelf opnieuw moet uitvinden. Toen haar moeder nog leefde leidden ze samen een onopvallend, niet al te gelukkig leven in een troosteloze buitenwijk. Haar jeugdjaren worden gekenmerkt door eenzaamheid en vervreemding. Merel groeit daardoor op tot een gesloten jonge vrouw, die nergens echt bij hoort. In schril contrast met haar eigen leven staat dat van de familie Beaufort, een onvoorstelbaar rijke familie die in het enorme landhuis Villa Betty woont en voor wie Merels moeder in het verleden als au pair heeft gewerkt. Hoewel haar moeder met een mengeling van weerzin en afgunst over de Beauforts praat, is Merel mateloos door hen gefascineerd. Ze vertegenwoordigen alles wat voor haar onbereikbaar is, en het feit dat ze door roddels en mythen worden omgeven, maakt de Beauforts alleen nog maar interessanter. De vervreemding neemt nog verder toe wanneer Merels moeder onverwacht overlijdt. Merel beseft dat er nu niemand meer voor haar is – haar vader heeft ze nooit gekend en andere familie is er niet. Toch voelt ze in plaats van verdriet of angst vooral berusting. Tot haar verbazing duikt er een voogd op, een advocaat genaamd Otto Funnekotter, van wiens bestaan ze niets wist. Bij gebrek aan alternatief trekt ze in op zijn kantoor, als een soort inwonende secretaresse. Al snel blijkt dat zijn enige opdrachtgevers de Beauforts zijn en dat het kantoor een soort bizarre façade is. Maar van wat? Gedreven door geldgebrek klopt het tweetal uiteindelijk aan


Pas wanneer ze erin slaagt de ongenaakbare, wispelturige Olivia, een van de kinderen en leeftijdsgenoot van Merel, voor zich te winnen, heeft ze het gevoel dat er deuren voor haar opengaan die voorheen gesloten bleven. Hun vriendschap groeit steeds meer uit tot een intense wederzijdse afhankelijkheid – want Olivia blijkt meer dan ze ooit zou toegeven gebukt te gaan onder de spanningen en geheimen van de uiterlijk zo gelukkige en welvarende familie. De dominante moeder, de afwezige vader, de losgeslagen kinderen, de excentrieke huisvrienden, allemaal spelen ze hun eigen rol in een bestaan dat gaandeweg trekken krijgt van een tragikomedie. Merel slaagt erin de geheimen achter de façade te ontrafelen – maar dan is ze zelf allang onlosmakelijk deel van het rollenspel gaan uitmaken en is vraagtekens plaatsen, laat staan eruit stappen niet langer mogelijk.

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

bij de familie Beaufort, en de vrouw des huizes Adèle stemt er met tegenzin in toe hen onderdak te bieden in Villa Betty. Voor Merel breekt een verwarrende tijd aan: om de vertrouwde vervreemding en eenzaamheid van zich af te schudden, moet ze haar oude identiteit achter zich laten en zich aanpassen aan de normen en waarden van de Beauforts. Maar niemand biedt haar de huisregels op een presenteerblaadje, en ze bespeurt onder de oppervlakte een vijandigheid die niets met haar gedrag te maken lijkt te hebben.

53


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

54

G es preksvrage n 1 Villa Betty draait om een familiegeheim, en om de ma-

nier waarop de familie Beaufort daarmee omgaat. Hoe valt hun gedrag psychologisch te verklaren? En in welke opzichten is dat gedrag karakteristiek voor families en hun geheimen? 2 Merel voelt zich als enig kind aangetrokken tot de

kleurrijke familie Beaufort. In welke zin verandert haar visie in de loop van het verhaal en hoe komt dat? 3 Merel wordt in Villa Betty opgevoerd als de klassieke

buitenstaander. Hoe wordt dit thema in de roman uitgewerkt? Lukt het Merel uiteindelijk om haar plek binnen de familie te veroveren en hoe realistisch is dat streven? 4 Loes, de moeder van Merel, overlijdt al in het derde

hoofdstuk. Toch is zij van grote invloed op het verloop van het verhaal. Waarom? Is haar stilzwijgen ten opzichte van Merel moreel te verdedigen, en zo ja: hoe? 5 Merel noemt het moment waarop haar vriendschap

met Olivia ontstaat een ‘keerpunt’. Wat verandert er precies voor Merel? En voor Olivia? Wat zijn de verschillen tussen de meisjes en in welk opzicht beïnvloeden ze elkaar?


blind is voor wat er zich werkelijk afspeelt binnen haar familie en haar huwelijk. Hoe valt haar gedrag te verklaren? Op welke manier wordt haar houding beïnvloed door haar achtergrond? 7 Hoe zou je de relatie tussen Adèle en haar dochter Oli-

via omschrijven? In welke opzichten is hun relatie typerend voor moeders en dochters? 8 Hoe zou Adèle werkelijk over Merel denken? Waarom

neemt zij Merel in huis en hoe probeert ze de situatie naar haar hand te zetten? Lukt dat? 9 Pierre is ‘de grote afwezige’ in Villa Betty. Wat kun je

zeggen over zijn vaderrol? Is het begrijpelijk dat Merel hem uiteindelijk niet als haar vader beschouwt, of zal dit in de toekomst misschien nog veranderen? 10 Hoe zou je het huwelijk van Pierre en Adèle omschrij-

ven? Kun je verklaren waarom ze bij elkaar blijven? Is Heidi een serieuze bedreiging voor hun huwelijk? 11 De huisgasten in Villa Betty worden door Pierre gene-

geerd. Welke rol spelen zij in het leven van Adèle, en waarom heeft zij hen nodig?

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

6 Adèle Beaufort wordt omschreven als een vrouw die

55


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

56

12 Merels afkomst wordt binnen de familie Beaufort

doodgezwegen, en zelf begint ze er ook niet over: ‘Toen ik eenmaal meedraaide in Villa Betty en mijn aanwezigheid zo vanzelfsprekend leek, was het te laat om nog iets te zeggen. Het was zelfs te laat om nog iets te denken.’ Hoe wordt dit psychologische mechanisme in de roman uitgewerkt? En is dit een geloofwaardige gang van zaken? 13 De vriendschap tussen Otto en Merel bekoelt in de loop

van het verhaal. Op welk moment kreeg je in de gaten dat Otto een verborgen agenda had? Wat voor man is Otto? 14 Was de ontknoping een verrassing of zag je al aanko-

men dat Merel in opstand zou komen? Op welk moment verandert er iets in Merels gedrag? En wanneer besluit ze daadwerkelijk actie te ondernemen? 15 Na het schandaal zegt Merel: ‘De familie Beaufort be-

stond niet meer, en het was maar de vraag of die ooit werkelijk bestaan had.’ In hoeverre ben je het daarmee eens? Duurt eerlijkheid ook binnen families het langst, of kunnen sommige zaken misschien beter onuitgesproken blijven?


het voor de hand dat de lezer zich met haar identificeert. Waren er andere personages in wie je iets herkende? 17 In het laatste hoofdstuk wordt een ‘happy end’ gesug-

gereerd. Is het wel zo happy? Zo ja: voor wie? En hoe zal het de personages na de laatste pagina vergaan?

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

16 Merel is de vertelster van het verhaal en daarom ligt

57


58 | l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij


De verliefden María Dolz, een jonge redacteur, is gefascineerd door het echtpaar dat ze elke ochtend tegenkomt in het café waar ze ontbijt. Miguel en Luisa hebben hartstochtelijke conversaties en stralen geluk uit. Maar dan komen ze van de ene op de andere dag niet meer in het café. Het blijkt dat Miguel is overleden nadat hij op straat is neergestoken. Als Luisa maanden later weer opduikt, raken de twee vrouwen bevriend en leert María ook Luisa’s huisvriend Javier kennen, met wie ze een innige relatie opbouwt. Maar na verloop van tijd begint ze zich af te vragen of Javier wel te vertrouwen is. Haar hevige verliefdheid maakt plaats voor onberedeneerde angst, en ze vermoedt zelfs dat hij een rol speelde in de dood van zijn vriend Miguel. De verliefden is een onthutsende roman over de nasleep van onze daden, de onmogelijkheid om de waarheid te achterhalen en de keerzijde van verliefdheid. Javier Marías (Spanje, 1951) wordt steeds vaker genoemd als kandidaat voor de Nobelprijs voor literatuur. Zijn werk is in veertig talen vertaald. Bij Meulenhoff verschenen onder meer Een man van gevoel, Aller zielen, Een hart zo blank, Denk morgen op het slagveld aan mij, De zwarte rug van de tijd, de trilogie Jouw gezicht morgen en De verliefden. De pers over De verliefden: ‘Een zinderend magistrale roman.’ www. nu. nL ‘Steeds vaker wordt Javier Marías genoemd als kanshebber voor de Nobelprijs. Terecht.’ nRc HA ndE L SbL A d

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij |

JAViE R M A R íA S

59


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

60

Jav ier marías

De verliefden De laatste keer dat ik Miguel Desvern of Deverne zag was ook de laatste keer dat hij gezien werd door zijn vrouw, Luisa, wat toch wel vreemd en misschien onrechtvaardig was, aangezien zíj zijn vrouw was en ik daarentegen een onbekende die nog nooit een woord met hem had gewisseld. Zelfs zijn naam kende ik niet, die kwam ik pas te weten toen het al te laat was, toen hij op een foto in de krant stond, neergestoken en half uitgekleed en op het punt te veranderen in een dode, als hij dat al niet was voor zijn eigen afwezige bewustzijn dat nooit meer zou terugkeren; het laatste wat hij moet hebben beseft was dat men hem per vergissing en zonder reden met een mes te lijf ging, dat wil zeggen stompzinnig, en dat er bovendien niet één maar meerdere keren werd gestoken, genadeloos, om hem daar ter plekke van de aardbodem te laten verdwijnen en zonder pardon naar de andere wereld te helpen. Te laat voor wat, vraag ik me af. Eerlijk gezegd weet ik het niet. Pas als iemand doodgaat denken we dat het te laat is voor wat dan ook, voor alles – vooral om op hem te wachten – en schrijven we hem zonder meer af. Dat doen we eveneens met familieleden, ook al kost het ons veel meer moeite en treuren we om hen en blijft hun beeld in ons hoofd zitten als we op straat en door ons huis lopen, en geloven we lange tijd dat we er niet aan zullen wennen. Maar vanaf het begin weten we – vanaf het moment dat ze doodgaan – dat we niet meer op hen hoeven te rekenen, zelfs niet voor het alleronbeduidendste, voor een alledaags telefoontje of een domme vraag (‘Heb ik de autosleuteltjes daar laten liggen?’, ‘Hoe laat zijn de kinderen vandaag weggegaan?’), voor niets. Niets is niets. Eigenlijk is het onbegrijpelijk, want het impliceert dat we zekerheden hebben, wat niet strookt met onze aard: de zekerheid dat iemand niet meer zal komen, niets meer zal zeggen, nooit meer een stap zal zetten – noch om dichterbij te komen noch om zich te verwijderen –, ons niet meer zal aankijken, zijn blik niet meer zal afwenden. Ik


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

weet niet hoe we het kunnen verdragen en evenmin hoe we erbovenop komen. Ik weet niet hoe we het af en toe helemaal kunnen vergeten, als de tijd al is verstreken en ons heeft verwijderd van degenen die stil zijn blijven staan. Maar ik had hem vele ochtenden gezien en horen praten en lachen, bijna elke ochtend gedurende een aantal jaren, op een vroeg maar niet al te vroeg uur, eigenlijk kwam ik meestal iets te laat op mijn werk om in de gelegenheid te zijn een tijdje tegelijk aanwezig te zijn met dat paar, niet met hem – laat daar geen misverstand over bestaan – maar met hen beiden, het waren zij beiden die me geruststelden en een aangenaam gevoel gaven voordat ik aan mijn werkdag begon. Ze werden bijna een noodzaak. Nee, dat is niet het juiste woord voor iets wat ons genoegen en kalmte verschaft. Misschien een voorteken, hoewel ook dat niet, want het was niet zo dat ik geloofde dat het me slecht zou vergaan op de dag dat ik niet samen met hen ontbeet, ik bedoel op afstand; alleen begon ik die in een minder goede bui of was ik minder optimistisch zonder de aanblik die ze me dagelijks boden, en dat was die van een ordelijke of zo men wil harmonieuze wereld. Of nou ja, die van een miniem fragment van de wereld dat slechts door heel weinigen werd aanschouwd, zoals dat het geval is met elk fragment of met elk leven, zelfs dat van hen die het meest in de schijnwerpers staan. Ik vond het niet prettig mezelf urenlang op te sluiten zonder hen te hebben gezien en geobserveerd, niet tersluiks maar discreet, het laatste wat ik zou hebben gewild was hen te storen of er de oorzaak van te zijn dat ze zich niet op hun gemak voelden. Hen verjagen zou onvergeeflijk zijn geweest en bovendien zou ik mezelf erdoor benadelen. Het deed me goed dezelfde lucht in te ademen als zij, of deel uit te maken van hun ochtendlandschap – een onopgemerkt deel – voordat ze afscheid namen tot vermoedelijk de volgende maaltijd, die op veel dagen misschien al het avondeten was. Die laatste dag dat zijn vrouw en ik hem zagen, konden ze het avondeten niet meer samen gebruiken. Zelfs de lunch niet. Twintig minuten heeft zij in een restaurant op hem zitten wachten, verwonderd maar zonder angst, totdat haar

61


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

62

telefoontje ging en haar wereld instortte en ze nooit meer op hem zou wachten. Vanaf de eerste dag viel het me op dat het om een echtpaar ging, hij tegen de vijftig en zij een aantal jaren jonger, waarschijnlijk nog geen veertig. Het leukste aan hen was dat je kon zien dat ze het samen zo naar hun zin hadden. Op een tijdstip waarop bijna niemand ergens voor in de stemming is, en al helemaal niet om te lachen en geintjes te maken, praatten zij honderduit, amuseerden en stimuleerden elkaar, alsof ze elkaar net hadden ontmoet of zelfs hadden leren kennen, niet alsof ze samen van huis waren gegaan, de kinderen naar school hadden gebracht, zich tegelijkertijd hadden opgeknapt – misschien in dezelfde badkamer –, wakker waren geworden in hetzelfde bed, en alsof het eerste wat ieder van hen gezien had de vanzelfsprekende aanwezigheid van de ander was, en dat dag in dag uit gedurende heel wat jaartjes, want hun kinderen, die een paar keer met hen meekwamen, moeten ongeveer acht en vier jaar zijn geweest, een meisje en een jongetje, dat sprekend op zijn vader leek. De elegantie waarmee de laatste zich kleedde was een tikkeltje ouderwets, maar zeker niet belachelijk of anachronistisch. Ik bedoel dat hij altijd goed gekleed ging, bij elkaar passende kleren droeg, maatoverhemden, dure, eenvoudige stropdassen, een lefdoekje dat uit het borstzakje van zijn colbert stak, manchetknopen en gepoetste zwarte veterschoenen – of suède schoenen, aan het einde van de lente, als hij lichte pakken droeg – en dat zijn handen waren gemanicuurd. Ondanks dit alles maakte hij niet de indruk van een opschepperige manager of een patser. Hij leek eerder een man wiens opvoeding hem niet toestond anders gekleed de straat op te gaan, althans niet op een werkdag; bij hem was het iets vanzelfsprekends, alsof zijn vader hem had geleerd dat dat zo hoorde, vanaf een bepaalde leeftijd, onafhankelijk van de modes, die al verouderd zijn als ze ontstaan, en van de sjofele huidige tijden, waar hij zich niets van hoefde aan te trekken. Hij was zo klassiek dat ik nooit ook maar


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

één extravagant detail aan hem ontdekte; hij wilde niet origineel zijn, hoewel hij dat uiteindelijk toch een beetje werd in dat café waar ik hem altijd zag, en zelfs in onze nonchalante stad. Het effect van ongekunsteldheid werd nog versterkt door zijn karakter, dat onmiskenbaar hartelijk en vrolijk was, maar niet joviaal (dat was hij bijvoorbeeld niet tegenover de obers die hij met u aansprak en op een ongebruikelijk vriendelijke manier behandelde, zonder familiair te worden); eigenlijk was het zijn frequente, bijna al te luidruchtige lach die een beetje opviel, maar in geen enkel geval aanstootgevend was. Hij kon lachen en deed dat hard, maar op een eerlijke, sympathieke manier, nooit alsof hij vleide of een toegeeflijke houding aannam, eerder alsof hij altijd reageerde op dingen die hij echt leuk vond, en dat waren er veel, een genereus mens, bereid om de komische kant van situaties te zien en grappen te waarderen, althans verbale. Misschien was het zijn vrouw die hij zo amusant vond, in haar geheel, er zijn mensen die ons aan het lachen maken ook al nemen ze zich dat niet voor, dat lukt hun vooral doordat ze ons opvrolijken met hun aanwezigheid, en dan is een kleinigheid voldoende om ons te laten lachen, we hoeven hen alleen maar te zien, in hun gezelschap te vertoeven en naar hen te luisteren, ook al zeggen ze niets bijzonders of is hun verhaal zelfs met opzet een aaneenschakeling van nonsens en gekkigheden, die we desondanks allemaal leuk vinden. Zo leken zij voor elkaar te zijn; en hoewel het duidelijk een getrouwd stel was, betrapte ik hen nooit op een zoetig, aanstellerig of zelfs bestudeerd gebaar, zoals je ziet bij sommige paren die al jaren samenwonen en zo nodig moeten laten zien hoe verliefd ze nog zijn, alsof dat een verdienste is die hen waardevoller maakt of een versiersel dat hen verfraait. Het was veeleer alsof ze elkaar wilden plezieren en sympathiek vinden dan dat het hofmakerij betrof; of alsof ze al voor hun huwelijk, of zelfs voordat ze een paar vormden, zo veel waardering en genegenheid voor elkaar voelden dat ze onder elke willekeurige omstandigheid elkaar spontaan zouden hebben gekozen – niet uit

63


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

64

echtelijke plicht, noch uit gemakzucht of gewoonte en zelfs niet uit trouw – als partner of metgezel, vriend, gesprekspartner of medeplichtige, in de overtuiging dat alles, wat er ook mocht gebeuren of zich voordoen, wat er ook verteld of aangehoord moest worden, altijd minder interessant of amusant zou zijn met een derde. Zonder haar in het geval van hem, zonder hem in het geval van haar. Er was kameraadschap, en bovenal overtuiging. Miguel Desvern of Deverne had prettige gelaatstrekken die iets charmant mannelijks uitstraalden, wat hem van een afstand aantrekkelijk maakte en me ertoe bracht te veronderstellen dat hij in de omgang onweerstaanbaar was. Waarschijnlijk trok hij eerder mijn aandacht dan Luisa, of was híj het die me dwong ook op haar te letten, aangezien ik haar weliswaar vaak zag zonder haar man – die verliet het café eerder en zij bleef bijna altijd nog even zitten, soms terwijl ze in haar eentje een sigaret rookte, soms met een of twee collega’s of moeders van de school of vriendinnen, die zich een enkele keer op het laatst bij hen voegden, als hij al op het punt stond om afscheid te nemen – maar hem nooit heb gezien zonder zijn vrouw. Voor mij bestaat het beeld van hem in zijn eentje niet, alleen dat van hen samen (dat was een van de redenen waarom ik hem in het begin niet herkende in de krant, dat Luisa niet bij hem was). Maar onmiddellijk begon ik me voor hen beiden te interesseren, als dat het juiste werkwoord is. Desvern had kort, dik en erg donker haar, alleen grijzend aan de slapen, waar het er een beetje kroeziger uitzag (misschien zouden er, als hij zijn bakkebaarden had laten staan, een paar ongepaste pijpenkrullen zijn verschenen). Zijn blik was kalm en toch levendig en vrolijk, met een sprankje naïviteit of kinderlijkheid als hij luisterde, de blik van iemand die het leven gewoonlijk amusant vindt, of die niet bereid is het te laten verstrijken zonder te genieten van de duizend grappige aspecten die het behelst, zelfs te midden van moeilijkheden en tegenspoed.


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

Weliswaar had hij daar waarschijnlijk erg weinig last van gehad, vergeleken met wat de mensen doorgaans overkomt, en dat moest ertoe hebben bijgedragen dat zijn ogen zo argeloos en glimlachend waren gebleven. Ze waren grijs en leken alles op te nemen alsof het nieuw was, zelfs wat zich dagelijks onbetekenend herhaalde, dat café aan het hooggelegen deel van de Príncipe de Vergara met zijn obers en mijn zwijgende persoontje. Hij had een kuiltje in zijn kin en dat deed me denken aan een dialoog uit een film waarin een actrice aan Robert Mitchum of Gary Grant of Kirk Douglas – dat herinner ik me niet – vraagt hoe hij het klaarspeelt om zich daar te scheren, terwijl ze het met haar wijsvinger aanraakt. Ik had elke morgen zin om van mijn tafeltje op te staan, naar Deverne toe te lopen, hem hetzelfde te vragen en op mijn beurt het zijne met mijn duim of wijsvinger aan te raken, vluchtig. Hij was altijd heel goed geschoren, inclusief het kuiltje. Zij letten veel minder op mij, oneindig veel minder dan ik op hen. Ze bestelden hun ontbijt aan de bar en zodra dat geserveerd was namen ze het mee naar een tafel voor het grote raam aan de straatkant, terwijl ik aan een tafel verder achterin plaatsnam. In de lente en de zomer gingen we allemaal op het terras zitten en gaven de obers de consumpties aan ons door via een open raam ter hoogte van de bar, wat heen en weer geloop met zich meebracht en meer visueel contact, het enige wat er was. Zowel Desvern als Luisa wisselde wel eens een blik met mij, louter uit nieuwsgierigheid, zonder opzet en zonder die lang aan te houden. Hij keek nooit naar me op een insinuerende, bestraffende of arrogante manier, dat zou een teleurstelling zijn geweest, en zij gaf evenmin ooit blijk van wantrouwen, superioriteit of afstandelijkheid, dat zou ik vervelend hebben gevonden. Het waren zij beiden die bij me in de smaak vielen, zij samen. Ik observeerde hen niet met afgunst, dat was het zeker niet, eerder met opluchting omdat ik vaststelde dat er in het echte leven iets kon bestaan wat mijns inziens een perfect paar moest zijn. En dit laatste werd nog versterkt door de mate waarin het uiterlijk van Luisa

65


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

66

niet paste bij dat van Deverne, wat betreft stijl en kleding. Naast een man die er zo verzorgd uitzag als hij, zou je een vrouw hebben verwacht die net zo klassiek en elegant gekleed ging, hoewel dat a priori geen vereiste was, een vrouw die meestal een rok en hooggehakte schoenen droeg, kleren van Céline bijvoorbeeld, en oorhangers en armbanden die opvallend waren maar van goede smaak getuigden. Daarentegen wisselde zij een sportieve stijl af met een andere waarvan ik niet weet of ik die gedurfd of nonchalant moet noemen, in elk geval zonder frutsels en fratsels. Ze was net zo lang als hij, had een donkere huid, halflang kastanjebruin, bijna zwart haar, en maakte zich heel bescheiden op. Als ze een broek droeg – vaak een spijkerbroek – combineerde ze die met een conventioneel jack en laarzen of platte schoenen; bij een rok droeg ze schoenen met een halfhoge hak zonder versiering, bijna dezelfde als die door veel vrouwen in de jaren vijftig werden gedragen, of ’s zomers elegante sandalen die een paar slanke voeten toonden die klein waren voor haar lengte. Ik heb haar nooit met een juweel gezien en de tassen die ze droeg waren schoudertassen. Ze zag er net zo sympathiek en vrolijk uit als hij, hoewel haar lach minder welluidend was; maar even spontaan en misschien warmer, met haar stralende gebit dat haar gezicht iets kinderlijks gaf – ze moest sinds haar vierde jaar op dezelfde manier hebben gelachen, zonder dat ze er iets aan kon doen –, of het waren haar wangen, die rond werden. Het was alsof ze hadden afgesproken samen even op adem te komen voordat ze allebei naar hun werk gingen, na de ochtenddrukte van een gezin met kleine kinderen. Een tijdje voor henzelf, om elkaar niet los te laten te midden van het gejakker en nog even geanimeerd te praten, ik vroeg me af waar ze het over hadden of wat ze elkaar vertelden – hoe kon het dat ze elkaar zo veel te vertellen hadden als ze samen naar bed gingen en opstonden en elkaar waarschijnlijk op de hoogte hielden van hun gedachten en wederwaardigheden –, van hun gesprek ving ik alleen maar fragmenten of losse woorden op. Op een keer hoorde ik dat hij haar ‘prinses’ noemde.


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

Ik wenste hun bij wijze van spreken alle goeds van de wereld, zoals je dat doet met de personages van een film of een roman voor wie je van het begin af aan partij hebt gekozen, al weet je dat hun iets ergs zal overkomen, dat er op een zeker moment iets mis zal gaan, omdat er anders geen film of roman zou zijn. In het echte leven hoefde dat echter niet zo te zijn en ik verwachtte hen elke morgen te blijven zien zoals ze waren, niet op een dag te hoeven ontdekken dat er een eenzijdige of wederzijdse vervreemding was ontstaan en dat ze niet wisten wat ze moesten zeggen, ernaar verlangden elkaar uit het oog te verliezen, met een gezicht dat over en weer irritatie of onverschilligheid uitdrukte. Ze waren het korte, simpele schouwspel dat me een goed humeur bezorgde voordat ik de uitgeverij binnenging om de strijd aan te binden met mijn megalomane baas en zijn lastige schrijvers. Als Luisa en Desvern een paar dagen afwezig waren, miste ik hen en zag ik meer op tegen de werkdag die voor me lag. In zekere zin had ik het gevoel dat ik bij hen in het krijt stond, want zonder dat ze het wisten of wilden hielpen ze me elke dag en stonden ze me toe te fantaseren over hun leven dat me smetteloos toescheen, zozeer dat ik blij was niet te kunnen nagaan of uit te zoeken of dat zo was, en op die manier mijn tijdelijke betovering niet te verbreken (het mijne vertoonde vele smetten en eerlijk gezegd dacht ik niet meer aan hen tot de volgende morgen, als ik in de bus het vroege opstaan vervloekte, dat me de das omdoet). Ik zou hun graag iets dergelijks hebben geboden, maar dat zat er niet in. Zij hadden waarschijnlijk niemand nodig, dus ook mij niet, ik was vrijwel onzichtbaar, uitgewist door hun tevredenheid. Slechts een paar keer had hij, toen hij wegging na Luisa de gebruikelijke kus op haar mond te hebben gegeven – zij wachtte nooit zittend op die kus, maar stond op om hem die terug te geven –, een vage hoofdbeweging naar mij gemaakt, bijna een buiging, nadat hij zijn hals had uitgerekt en zijn hand half had opgestoken om de obers gedag te zeggen, alsof ik een van hen was, maar dan vrouwelijk. Zijn vrouw, die dat had opgemerkt, maakte een soortgelijk gebaar

67


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

68

naar mij toen ik wegging – altijd later dan hij en eerder dan zij – dezelfde beide keren dat haar man op die manier zijn respect had betuigd. Maar toen ik met mijn nog lichtere buiging de hunne wilde beantwoorden, had zowel hij als zij hun blik al afgewend en zagen ze me niet. Zo snel waren ze, of zo voorzichtig. Zolang ik hen zag wist ik niet wie ze waren of wat ze voor de kost deden, hoewel het ongetwijfeld om mensen met geld ging. Misschien waren ze niet steenrijk maar wel bemiddeld. Ik bedoel dat ze, als ze het eerste waren geweest, hun kinderen niet zelf naar school hadden gebracht, zoals ik zeker wist dat ze deden vóór hun pauze in het café, waarschijnlijk naar de Estiloschool die heel dichtbij was, hoewel er in die wijk, El Viso, meerdere zijn, gevestigd in opgeknapte villa’s die vroeger ‘hotelitos’ werden genoemd, ikzelf ging naar een kleuterschool in de calle Oquendo, daar niet ver vandaan; ook zouden ze niet vrijwel dagelijks in dat buurtcafé hebben ontbeten en tegen negen uur naar hun respectieve werk zijn gegaan, hij iets eerder en zij een tijdje daarna, zoals bevestigd werd door de obers toen ik naar hen informeerde, en ook door een collega van de uitgeverij met wie ik later sprak over de macabere gebeurtenis en die, hoewel ze hen net zo oppervlakkig kende als ik, erin geslaagd was iets meer te weten te komen, ik veronderstel dat kletskousen en achterdochtige mensen altijd een manier vinden om ergens achter te komen, vooral als het negatief is of als er een ongeluk aan te pas komt, ook al hebben ze er geen bliksem mee te maken. Op een ochtend aan het eind van juni kwamen ze niet opdagen, wat niets bijzonders was en wel vaker voorkwam, ik nam aan dat ze op reis waren of het te druk hadden om de adempauze te nemen waar ze blijkbaar zo van genoten. Daarna was ikzelf bijna een week afwezig omdat mijn baas me naar een stompzinnige boekenbeurs in het buitenland had gestuurd, hoofdzakelijk voor de public relations en om me namens hem belachelijk te maken. Bij mijn terugkeer lieten ze zich nog steeds niet zien, geen enkele dag, en dat maakte me on-


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

gerust, niet zozeer voor hen als wel voor mezelf, omdat ik plotseling mijn stimulans op de vroege ochtend kwijtraakte. Wat kan iemand gemakkelijk verdwijnen, dacht ik. Hij hoeft maar van baan te veranderen of te verhuizen en je hoort niets meer van hem en ziet hem nooit terug. Of zelfs maar andere werktijden te krijgen. Wat zijn puur visuele banden toch breekbaar. Dat was de reden waarom ik me afvroeg of ik niet eens een paar woorden met hen zou moeten wisselen, nadat ze me al zo lang en in een zo belangrijke mate hadden opgevrolijkt. Natuurlijk niet met de bedoeling hen lastig te vallen of de korte tijd die ze in elkaars gezelschap verkeerden te verstoren of omgang buiten het cafĂŠ voor te stellen, natuurlijk niet, daar was geen sprake van; ik wilde alleen maar uiting geven aan mijn gevoelens van sympathie en mijn waardering, hun vanaf die dag goedemorgen wensen en me daardoor verplicht voelen afscheid te nemen als ik het was die op een dag wegging bij de uitgeverij en geen voet meer in die buurt zou zetten, en hen een beetje te verplichten hetzelfde te doen als zij het waren die werden overgeplaatst of hun gewoontes veranderden, zoals een winkelier uit de buurt ons pleegt te waarschuwen dat hij zijn zaak gaat sluiten of verkopen, of zoals wijzelf bijna iedereen waarschuwen als we op het punt staan te verhuizen. Dat we ons er op zijn minst bewust van zijn dat we mensen uit onze dagelijkse omgeving niet meer zullen zien, ook al hebben we ze altijd van een afstand of op een zakelijke manier gezien, vrijwel zonder op hun gezicht te letten. Ja, iets dergelijks doet men gewoonlijk. Dus vroeg ik het uiteindelijk aan de obers. Die antwoordden dat het paar, voor zover zij hadden begrepen, al met vakantie was gegaan. Dat leek me eerder een veronderstelling dan een feit. Het was een beetje vroeg, maar er zijn mensen die de maand juli, als de hitte verzengend is, liever niet in Madrid doorbrengen, of misschien konden Luisa en Deverne het zich permitteren twee maanden weg te gaan, ze leken rijk en vrij genoeg (wellicht hing hun salaris van henzelf af). Hoewel ik het betreurde dat ik tot september niet zou beschikken over mijn kleine stimulans in de vroege ochtend, stelde het me ook

69


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

70

gerust te weten dat die er dan weer zou zijn en niet voorgoed van de aardbodem was verdwenen. Ik herinner me dat ik in die dagen een krantenkop was tegengekomen die ging over een Madrileense zakenman die door messteken om het leven was gebracht en dat ik snel de pagina had omgeslagen, zonder de hele tekst te lezen, juist vanwege de illustratie bij het bericht: de foto van een man die midden op straat op de grond lag, op de rijweg, zonder colbert of stropdas of overhemd, of met het hemd open en de slippen buiten de broek, terwijl de mensen van de samur* probeerden hem te reanimeren, te redden, midden in een plas bloed en dat witte overhemd doorweekt of besmeurd, of dat stelde ik me voor toen mijn blik erop viel. Door de hoek waaruit die foto was genomen was zijn gezicht niet goed te zien en ik bleef er hoe dan ook niet naar kijken, ik verafschuw die hedendaagse manie van de pers om de lezer of de kijker de meest barbaarse beelden niet te besparen – of het zijn deze laatsten die erom vragen, al met al geschifte types; maar niemand vraagt ooit meer dan wat hij al kent en wat hem gegeven is –, alsof de beschrijving met woorden niet voldoende zou zijn en zonder ook maar de minste tact ten aanzien van het beestachtig behandelde individu, dat zich niet meer kan verdedigen of beschermen tegen de blikken waaraan hij zich nooit zou hebben blootgesteld als hij bij bewustzijn was geweest, zoals hij zich niet aan onbekenden of bekenden zou hebben vertoond in badjas of in pyjama omdat hij vond dat hij er dan onverzorgd uitzag. En hoe kan men een dode of stervende man fotograferen, helemaal als er geweld aan te pas is gekomen, het lijkt mij een schande en een totaal gebrek aan respect voor degene die zojuist een slachtoffer of een lijk is geworden – als je hem nog kunt zien is het alsof hij niet helemaal dood is of niet helemaal tot het verleden behoort, en dan moet je hem de kans geven echt te sterven en de tijd vaarwel te zeggen zonder publiek of ongewenste toeschouwers –, ik ben niet bereid om deel te nemen aan die gewoonte die ons wordt opgelegd, ik heb geen zin om te kijken naar wat men ons opdringt of waarnaar men ons bijna dwingt *Servicio de Asistencia Municipal de Urgencia y Rescate, gemeentelijke dienst voor het verlenen van hulp bij spoedgevallen en reddingsoperaties.


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

te kijken, om mijn nieuwsgierige en ontzette ogen te voegen bij die van honderdduizenden wier hoofden, terwijl ze observeren, met een soort ingehouden fascinatie of ongetwijfeld met opluchting denken: degene die ik hier voor me zie ben ik niet, het is een ander. Ik ben het niet, want ik zie het gezicht en dat is niet het mijne. Ik lees zijn naam in de krant en die is niet de mijne, die stemt niet overeen, zo heet ik niet. Het is een ander die aan de beurt was, wat zou hij hebben gedaan, in wat voor wespennesten of in welke schulden zou hij zich hebben gestoken of wat voor verschrikkelijke schade zou hij hebben veroorzaakt dat men hem met messteken heeft omgebracht? Ik bemoei me nergens mee en ik maak geen vijanden, ik houd me afzijdig. Of ik bemoei me er wel mee en breng iemand letsel toe, maar men heeft mij niet gesnapt. Gelukkig is de dode die ons hier getoond wordt en over wie men praat een ander en ben ik het niet, dus ben ik veiliger dan gisteren, gisteren ben ik ontsnapt. Deze arme duivel hebben ze daarentegen te pakken gekregen. Geen moment kwam het in me op dat bericht waaran ik voorbijging te associĂŤren met de aardige, vrolijke man die ik dagelijks zag ontbijten en die zonder het te beseffen, samen met zijn vrouw, zo grenzeloos vriendelijk was mij op te beuren.

71


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

72

Javier Marías De verliefden Thematiek Wat is de waarheid? Voor een groot deel is het wat je er zelf van maakt. Dat geldt zeker voor de empathische en fantasievolle geest van María Dolz, de hoofdpersoon uit De verliefden. Elke ochtend, voor ze als redacteur aan de slag gaat bij een grote uitgeverij, wil ze ze éven gezien hebben: de twee mooie mensen – het charmante stel. De man en vrouw drinken koffie in een Madrileens cafeetje vlak voor ze ieder huns weegs gaan, waarschijnlijk om de werkdag te beginnen. María trekt een huis rond de twee op, richt een huwelijksleven voor ze in. De man is een jaar of vijftig, met een charmante, mannelijke uitstraling, een kuiltje in zijn kin. Onweerstaanbaar, veronderstelt ze. De vrouw een jaar of tien jonger. Ze kleurt het echtpaar in – plooit ze zoals zij ze graag ziet, als opmaat voor haar eigen geestdodende werkdag. De schok is groot bij María als ze op een dag een foto van de man van ‘haar echtpaar’ in de krant ziet. Hij is dood, vermoord, met messteken om het leven gebracht door een zwerver die hem voor iemand anders aanzag. Dan pas leest ze ook zijn naam: Miquel Desvern. Ook een nieuwsfeit kent vele gezichten – elke krant roept iets anders. Maar één ding kan María uit de berichten afleiden: zij is getuige geweest van de laatste kus tussen deze man en zijn vrouw. Maanden later ziet ze de weduwe in het café en stelt ze zich schoorvoetend aan haar voor. Luisa Alday heet ze, en ze blijkt María van gezicht te kennen. Zij en haar man hadden het over ‘de Voorzichtige Jongedame’, dat was hun beeld van haar. Onveranderlijk, zeker voor Miquel, die haar nooit meer


Steeds meer informatie, en het beeld begint voor María te kantelen. De waarheid wordt veelzijdig. Ook door de aanwezigheid van Javier Díaz-Varela, die zich zeer dicht bij de weduwe ophoudt; hij staat haar bij in de opvoeding van haar twee kinderen. Javier blijkt de beste vriend van Miquel te zijn geweest. María stelt zich voor hoe Miquel het hem in het verleden eens had gevraagd: ‘Mocht mij wat overkomen, wees een soort echtgenoot zonder het te zijn, een verlenging van mij.’ Maar Javier Díaz-Varela blijkt in Luisa zijn grote liefde te zien, alleen is zij nog niet klaar voor hem. Bestaat er zoiets als ware liefde – zijn wij niet allemaal substituten voor iemand anders, voor iets anders, voor iets abstracts? Verliefdheid bestaat in ieder geval wel, want intussen is Javier de minnaar geworden van María en die sluit haar ogen voor de waarheid. Zij blijft hopen dat hij voor háár kiest. Ook als de dobbelsteen opnieuw kantelt en Javier iets met de dood van Miquel te maken lijkt te hebben. De waarheid heeft inmiddels zoveel zijdes – of zit er een grijnzende leugen tussen? – dat ze hem laat gaan, hén laat gaan: Javier en Luisa. Of misschien blijft ze toch hopen, zoals verliefde mensen nu eenmaal blijven hopen tegen beter weten in. De geschiedenis, schrijft Marías, is het ultieme noodlot.

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

anders zal meemaken. De Voorzichtige Jongedame. Was de dood van Miquel toeval? Bestaat er zoiets als lotsbestemming? Bij iets onherroepelijks als het plegen van een moord moet er sprake zijn van schuld, van een schuldige. Maar zo denkt Luisa er niet over. Zij ziet de zwerver als een kroonlijst die losraakt en op je hoofd valt als jij er net onderdoor loopt.

73


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

74

Gespreksvragen 1 María Dolz, met al haar fantasie, werkt bij het verhalen-

pakhuis bij uitstek: een uitgeverij. Waarom heeft ze het daar toch niet naar haar zin?

2 Hoe interpreteerde u, aan het begin van de roman, haar

ritueel: ’s ochtends even wat geluk afkijken bij anderen om er zelf weer tegenaan te kunnen?

3 ‘Het is riskant je te verplaatsen in de geest van een

ander,’ zegt María, ‘daarna is het soms moeilijk om er weer uit te komen.’ Hoe interpreteert u die gedachte, vooral als die uit haar mond komt?

3 Wat lijkt Días-Varela te willen zeggen met zijn verhaal

van Honoré de Balzac over Madame Ferraud en haar kolonel Chabert, die weer lijkt te zijn opgestaan uit de dood?

5 Op welke tweestrijd doelt María Dolz met haar

overpeinzing: ‘(-) … ik was van plan hem later te bellen om hem te feliciteren, wat een ramp, wat een zegen, wat een bof, wat een verschrikking, wat een verlies en wat een winst. En mij kan niets worden verweten.’

6 Volgens Javier Díaz-Varela kan schuld, ook als het om iets

onherroepelijks gaat als moord, worden aangelengd, ja zelfs helemaal oplossen als de verantwoordelijkheid voor de moord maar over genoeg schijven verdeeld is. Hoe denkt u over die theorie?


kamerdeur klaarmaakt om halfnaakt aan Díaz-Varela en de onbekende bezoeker te verschijnen geloofwaardig beschreven? Kan een auteur altijd even overtuigend in de huid van de andere sekse kruipen?

8 Toen María bij Luisa op bezoek ging, haalde deze een

oud Spaans woordenboek uit de kast en begon bij het lemma ‘afgunst’ te lezen over ‘een gif dat gewoonlijk ontstaat in de boezem van hen die wij zien als onze beste vrienden’. Wist of vermoedde ze meer of was het een toevalstreffer?

9 Even heeft María de kans om het huwelijk van Javier

Díaz-Varela te verpesten. Het leven te verwoesten dat hij als een ‘userpator’ voor zichzelf heeft geconstrueerd. Wat vindt u van haar keuze? Hoe zou u het zelf graag opgelost hebben, daar aan dat tafeltje?

10 Zijn er nog blote schouders in úw leven waarop u met

liefde een roodgloeiende lelie zou drukken?

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

7 Vindt u de scène waarin María zich achter de slaap-

75


76 | l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij


Véronique 1882. De achttienjarige Véronique Eedelhart woont bij haar familie op landgoed Welestae bij Zutphen. Na zijn overlijden laat haar vader het landgoed in de rode cijfers achter, en de enige manier om een financieel debacle af te wenden is een gearrangeerd huwelijk met Pieter Meijer, zoon van een steenrijke maar volkse ondernemer die met deze verbintenis hoopt te worden geaccepteerd door de Amsterdamse elite. Véronique verhuist naar een prachtig pand aan de grachten van Amsterdam, een bruisende stad waar druk wordt gebouwd voor de Wereldtentoonstelling. Willem Meijer, journalist en de jongere broer van Pieter, confronteert haar met de keerzijde van al die welvaart: de armoede en de sociale wantoestanden in de sloppenwijken. Door haar interesse in Willems werk raakt Véronique beinvloed door bijzondere vrouwen als Aletta Jacobs. Dit tot ongenoegen van haar schoonvader, die zijn reputatie in de zakenwereld bedreigd ziet. Hij stuurt zijn beide zoons en Véronique naar Nederlands-Indië, waar Pieter een filiaal van Handelshuis Meijer zal leiden. Medepassagier op de boot naar Indië is Aletta’s zus Charlotte Jacobs, met wie Véronique al snel vriendschap sluit. Eenmaal in Batavia brengen de spanningen in haar huwelijk Véronique op een breekpunt. Zal ze een tegendraadse keuze durven maken, of schikt ze zich naar de conventies van haar tijd? Michelle Visser heeft een fascinatie voor geschiedenis en schreef al meerdere historische verhalen. Véronique is haar debuutroman. Volg Michelle Visser op Twitter @Deschrijfkamer of kijk op www.michelle-visser.nl.

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij |

Mi c HE L L E V iS S E R

77


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

78

M ic helle V isser

Véronique Amsterdam is een stad van extremen. Een dure winkelstraat waar het geld met handenvol en zorgeloos wordt uitgegeven aan onzinnigheden, is vaak maar een steenworp verwijderd van een krottenwijk en een totaal andere wereld. Een wereld die draait om pijn, armoede, angst, ziekte en wanhoop. En leven in zo’n wereld haalt het slechtste in mensen naar boven. ‘Au, pas op!’ roept Véronique verschrikt als iemand ruw tegen haar opbotst. Een armoedig geklede man met een ver over zijn ogen getrokken pet mompelt een verontschuldiging en loopt met gebogen hoofd snel verder. Iets aan de manier waarop hij tegen haar opliep en zijn ogen op de grond gericht hield, wekt Véroniques argwaan. Ze volgt hem met haar blik en ziet hem een smalle steeg in lopen. Ze wrijft over haar zere arm, kijkt ernaar en ziet dan de grote scheur in haar tasje. ‘Potverdorie!’ roept ze verontwaardigd. De man heeft in het voorbijgaan een grote snee in het fijne leer gemaakt en de inhoud uit de tas geroofd. Er zat niet veel in, een paar gulden hooguit en gekregen van Anna, natuurlijk, maar het maakt Véronique desondanks boos. Ze haast zich naar de plek waar ze de man zag verdwijnen. De onbestrate grond is vochtig omdat de zon er nooit op schijnt en de muren van de huizen aan weerskanten zijn zwart uitgeslagen van de schimmel. Een geur van rotting en urine hangt dik in de lucht. ‘Hier liep hij heen! Kom, we gaan hem achterna!’ roept ze tegen Anna, ondertussen zoekend naar een straatnaambordje. ‘Ben je gek,’ protesteert Anna en ze probeert Véronique tegen te houden. ‘We gaan echt niet de achterbuurten van Amsterdam in, op zoek naar een man die je heeft bestolen. We vinden hem nooit tussen al die krotten. En stel dát we hem vinden, wat wil


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

je dan doen? Hem beleefd vragen je geld terug te geven? Straks worden we nog aangevallen. Nee hoor, we gaan terug.’ Maar Véronique is niet te stoppen. Een jaar eerder zou ze haar schouders hebben opgehaald en naar de veilige gracht zijn teruggekeerd, maar nu ziet ze een kans om van zich af te bijten. Ze wil het onrecht dat haar is aangedaan nu eens niet over haar kant laten gaan, ze wil tegenspreken, voor zichzelf opkomen. Bij elke stap die ze zet, komt er meer opgekropte boosheid en frustratie vrij. ‘Ik ga. Als je niet mee wilt, ga ik wel alleen.’ Ze verdwijnt in de stinkende steeg. ‘Véronique! Kom terug!’ Anna blijft nog een paar seconden staan en volgt haar nicht dan zo snel als ze kan. ‘Het is hier niet veilig,’ hijgt ze, ‘en zo smerig. Kom nou alsjeblieft terug!’ Maar Véronique loopt vastbesloten door, de smalle steeg uit die uitkomt op een klein plein. Anna klemt zich angstig aan Véroniques arm vast. Een scherpe stank van verrotting doet de twee vrouwen bijna kokhalzen, maar de mensen die het pleintje bevolken lijken daar geen last van te hebben. Een drietal mannen beloert hen als een onverwachte traktatie. Zulke fijne, rijke vrouwtjes zien ze hier nooit, en ze zijn van plan de mogelijkheden van deze onverwachte gebeurtenis uit te buiten. De mannen zijn nog jong maar zien er niet sterk uit. De ene heeft een kromme rug en scherp uitstekende jukbeenderen en kaken, de andere heeft zulke bloeddoorlopen ogen dat het eng is, en de derde trekt terwijl hij naar hen staart zijn bovenlip op, daarbij zijn donkere, rottende gebit ontblotend. Een paar magere kinderen kijken met grote ogen naar de twee dames, alsof het sprookjesfiguren zijn. ‘Kijk ess an,’ zegt de man met de kromme rug. Met slepende tred loopt hij op hen toe. ‘Wat een lekkere hapjesss.’ Hij slist alsof hij zijn tong net zo moeilijk kan bewegen als zijn voeten. De andere twee zeggen niets maar komen ook dichterbij, de

79


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

80

man met de rode ogen zet met een grote zwaai een jeneverfles aan zijn lippen en klokt een paar slokken weg zonder zijn blik van Véronique en Anna af te nemen. Van Véroniques moed is niets meer over. Paniek overspoelt haar en ze voelt niet eens dat Anna’s nagels de huid van haar pols doorboren. Ze heft afwerend haar handen en steekt in een reflex haar kin trillend maar koppig naar voren, maar het heeft geen enkel effect. Ze vreest voor haar leven en voor dat van Anna. Er beweegt iets opzij van haar, ziet ze in haar ooghoek. Ze durft niet te kijken en houdt haar blik op de drie voor haar gericht. ‘Kom, kom, laat die dames met rust. Als je ellende veroorzaakt, verlies je je steungeld, Hein Zwart.’ Kalm, alsof het om een alledaagse situatie gaat en tegelijkertijd met natuurlijk overwicht alsof hij geen seconde betwijfelt dat het rapaille hem zal gehoorzamen, spreekt Willem Meijer de bezwerende woorden uit. Zo snel dat ze nog dagen lang last houdt van een verrekte nekspier, draait Véronique haar hoofd naar hem toe. Anna begint te huilen, niet zacht maar met benauwde huuh-huuh-huuh-geluiden. ‘Wegwezen, mannen, dan zal ik de dominee niets vertellen over wat ik hier heb gezien.’ Nog even blijven de drie twijfelend naar de rijke vrouwen loeren, maar uiteindelijk zwichten ze voor Willems rustige superioriteit. Ze zijn er zo aan gewend zich klein te maken voor de rijken en ineengedoken in een donker hoekje te wachten tot de kust veilig is voor gajes als zijzelf, dat ze als uit gewoonte ruim baan maken voor het heerschap en verdwijnen in een uiterst smalle steeg tussen twee huizen, niet meer dan een donkere schaduw maar hij slokt de mannen volledig op. ‘Zijn jullie helemaal gek geworden!’ fluistert Willem dringend. Nu klinkt er toch paniek door in zijn stem; zo zeker was hij dus niet van zijn zaak. ‘Je hebt geluk dat ik die kerels toevallig ken van de steunorganisatie van dominee Jansen, anders had het er voor


Als ze even later afscheid nemen omdat Willem de andere kant op moet, naar het redactiekantoor van De Omslag, vraagt Véronique: ‘Wat deed jíj daar eigenlijk?’ Ze heeft zelf inmiddels uitgelegd dat ze al pratend ongemerkt in de achterbuurt terecht waren gekomen en dat toen haar portemonnee was gestolen, waarna ze die steeg in liep, achter de dief aan. ‘Ik zoek er naar nieuws,’ zegt hij. ‘Ik kan wel schrijven over de vreselijke leefomstandigheden in de sloppenwijken en oproepen tot maatregelen, maar als ik die omstandigheden niet met eigen ogen heb gezien, klopt dat voor mijn gevoel niet. Bovendien krijg ik de meest boeiende informatie van die arme sloebers. Het duurt even voor ze je vertrouwen en willen praten, maar echt, wat je dan te horen krijgt over uitbuiting door de hoge heren… daar lusten de honden geen brood van, maar mijn hoofdredacteur smult ervan! Zeg…’ vraagt Willem aarzelend. ‘Ja?’ reageert Véronique. ‘Nou, als je interesse hebt en nu Pieter er niet is, kun je vanavond misschien meegaan naar een bijeenkomst van de Werkersbond. En jij ook, natuurlijk, Anna. Ik denk dat jullie vooral de voordracht van dokter Aletta Jacobs wel bijzonder zullen vinden.’ Véronique en Anna glimlachen even naar elkaar en knikken tegelijkertijd naar Willem. Hij legt uit waar en hoe laat de bijeen-

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

jullie wel heel slecht uit kunnen zien. Potverdorie zeg.’ Willems gezicht is bleek weggetrokken en hij duwt zijn handen in de ruggen van de vrouwen. ‘Wegwezen, voor er een ander stel opduikt.’ Veel aandringen hebben Anna en Véronique niet nodig. Achter elkaar lopen ze zo snel ze kunnen de stinkende steeg door, tot ze weer in de zonnige straat met werklui zijn. Het is er armoedig, dat kun je aan alles zien, maar niet zo stinkend en beklemmend als op het vreselijke pleintje van daarnet. ‘Kom, doorlopen,’ zegt Willem en in een stevig tempo keren ze terug naar de veilige grachtengordel.

81


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

82

komst is en ze spreken af waar ze elkaar zullen treffen, maar het is Anna die heel slinks bedenkt hoe ze hun uitje kunnen camoufleren. ‘Jij blijft bij ons eten,’ zegt ze tegen Véronique. ‘We sturen wel iemand naar je huis om de boodschap af te geven, dan zal die vreselijke Klaas ook geen argwaan krijgen, en na het eten zeggen we dat ik jou naar huis breng. Dan zijn papa en mama gerustgesteld en kunnen we doen wat we willen.’ ‘Anna, wat geniepig van je. En wat een goed plan, dat doen we!’ Véronique kan haast niet wachten tot het moment dat ze dokter Jacobs in het echt zal ontmoeten.


1 In hoofdstuk 1 heeft Véronique wat tijd voor zichzelf

nodig om te beslissen of ze met Pieter zal trouwen.

Denkt u dat ze werkelijk een keuze heeft? Wat zou er gebeuren als ze nee zou zeggen? 2 Waarom zou Véroniques oom de huwelijksonderhande-

lingen voeren, en niet haar moeder?

3 Véroniques leven op Welestae verschilt sterk van dat in

de stad en Véronique voelt zich in Amsterdam vaak opgesloten en onvrij. Welke factoren spelen hierbij een rol?

4 In hoofdstuk 3, voor haar huwelijk, denkt Véronique

over haar identiteit dat ze nu nog de dochter van barones Eedelhart is en straks de echtgenote van Pieter. In hoofdstuk 23 zegt ze tegen Guillaume dat ze niet langer Véronique, echtgenote van Pieter Meijer is, en ze vraagt zich af wie ze zelf is, zonder familierelaties. Hoe zou u haar omschrijven? In hoeverre bepalen de relaties in je leven wie je bent, toen en nu?

5 In hoofdstuk 8 beseft Véronique dat ze koopwaar is, ‘be-

schikbaar voor eenieder die er een aanvaardbare prijs voor wil betalen’. Later gaat ze, onder invloed van het boek van Mina Kruseman, nog een stapje verder: een gearrangeerd huwelijk is prostitutie. Bent u het daarmee eens?

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

gespreksvrage n

83


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

84

6 Pieter is degene die persoonlijk baat zou moeten heb-

ben bij het huwelijk, maar toch doet hij weinig moeite om er een succes van te maken. Begrijpt u Pieters afwerende houding ten opzichte van Véronique?

7 Ondanks haar beangstigende ervaring in de Amster-

damse sloppenwijk blijft Véronique zodra ze daar kans toe ziet stiekem op pad gaan met Willem, Anna en Lisette. Waarom? Zou je niet juist verwachten dat ze besluit zich te beperken tot haar veilige, comfortabele leventje?

8 Véronique vindt het prettig om een goede verstandhou-

ding met haar huispersoneel te hebben. In hoeverre vindt u dat Véronique zich beter voelt en zich zo opstelt naar haar personeel? Kunt u dat begrijpen? Is haar verhouding ten opzichte van de lagere standen tekenend voor die tijd en denkt u dat er in Nederland anno nu nog steeds iets als een standsverschil leeft?

9 Hoewel ze van tevoren tegen de emigratie naar Indië

opziet, lijkt Véronique al op de boot haar leven in Nederland gevoelsmatig af te sluiten. Vindt u dat geloofwaardig, en wat zegt dat over haar karakter?

10 Welke rol spelen de zusters Jacobs in Véroniques ont-

wikkeling?


gen van haar kleindochters te hebben dan hun ouders. Waarom zou dat zijn?

12 In Bandoeng leest VĂŠronique liefde in Willems ogen.

Wanneer denkt u dat die liefde is ontstaan? En waarom? Op welk moment is zij hem, wellicht onbewust, als meer gaan zien dan alleen haar zwager?

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

11 Oma Van Batenburg lijkt meer begrip voor de beslissin-

85


86 | l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij


Prinses van Perzië Perzië is in 1576 een prachtig, rijk land waar vrede heerst. Maar wanneer de Shah sterft zonder een opvolger te hebben aangewezen, breekt er grote onrust uit. Prinses Pari komt terecht in een machtsstrijd met dramatische gevolgen. Er is maar één persoon die ze kan vertrouwen: haar dienaar, die zich in tegenstelling tot Pari zelf zowel binnen als buiten de paleismuren vrijelijk kan bewegen. Prinses van Perzië is niet alleen een indringend verhaal over verraad en intriges, maar vooral een ontroerend portret van de onwaarschijnlijke en uiteindelijk gevaarlijke vriendschap tussen een prinses en een bediende. Anita Amirrezvani’s rijke proza brengt, net als in Dochter van Isfahan, een wereld tot leven die wordt bevolkt door hartstochtelijke, moedige personages. Anita Amirrezvani werd in Teheran geboren en groeide op in San Francisco. Met Dochter van Isfahan schreef ze een zeer succesvol debuut dat in vele landen is uitgegeven. In Nederland zijn er meer dan 150.000 exemplaren van verkocht. Over Dochter van Isfahan: ‘Vol en bloemrijk.’ E S tA ‘Niet alleen een prachtig, ontroerend verhaal vol liefde, verdriet en verraad, maar ook een flonkerend, kleurrijk portret van een bruisende stad.’ V RO u w. nL

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij |

Ani tA A M iR R E z VA n i

87


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

88

An ita A m irre z va n i

Prinses van Perzië Op de ochtend van mijn eerste ontmoeting met Pari trok ik mijn beste gewaad aan en nuttigde twee glazen sterke thee en enkele dadels ter versterking van het bloed. Ik moest haar bekoren met mijn charmes en haar mijn karakter tonen; ik moest laten zien waarom ik een geschikte partij zou zijn voor de hoogstgeplaatste vrouw van de dynastie. Er verscheen een laagje zweet op mijn borst, ongetwijfeld van de hete thee, toen ik haar wachtruimte betrad en mijn schoenen uittrok. Spoedig werd ik naar een van haar openbare vertrekken gebracht, dat glansde van de turkooizen tegels die tot mijn middel reikten. Daarboven werd het licht gereflecteerd door lustrewerk in nissen en spiegeltjes die een glinstering tot op het plafond wierpen, het schijnsel van de zon nabootsend. Pari zat op een houten schoottafeltje een brief te schrijven. Ze droeg een blauw zijden gewaad met korte mouwen, belegd met rood brokaat, met om haar middel een witte zijden sjerp, doorregen met gouddraad – een schat op zich – waarin een dikke, stijlvolle strik was gelegd. Haar lange donkere haar was losjes bedekt met een witte hoofddoek, bedrukt met gouden arabesken, en daar bovenop prijkte een sieraad van robijn dat het licht ving en mijn blik naar haar voorhoofd trok, dat hoog, glad en rond als een parel was, alsof haar intelligentie meer ruimte nodig had dan bij de meeste mensen het geval was. Ze zeggen dat je toekomst bij de geboorte op je voorhoofd gegraveerd wordt – Pari’s voorhoofd verkondigde een rijke, legendarische toekomst. De prinses ging door met schrijven terwijl ik daar stond, en ze fronste zo nu en dan haar voorhoofd. Ze had amandelvormige ogen, krachtige jukbeenderen en volle lippen, waardoor haar gelaatstrekken net wat ruimer bemeten leken dan die van andere mensen. Toen ze klaar was met haar werk, legde ze het tafeltje opzij en be-


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

keek me van top tot teen. Ik maakte een diepe buiging, met mijn hand tegen mijn borst gedrukt. Pari’s vader had me een betrekking bij haar aangeboden als beloning voor mijn goede diensten, maar de beslissing om me aan te nemen lag bij haar alleen. Ik moest haar ervan zien te overtuigen dat ik veel te bieden had. ‘Wat ben jij eigenlijk voor iemand?’ vroeg ze. ‘Ik zie zwart haar onder je tulband vandaan komen en ik zie een dikke nek, als van een beer! Je zou voor een gewone man kunnen doorgaan.’ De prinses staarde me zo doordringend aan dat het leek alsof ze me vroeg mijn hele wezen bloot te leggen. Ik was van mijn stuk gebracht. ‘Het is handig om voor een gewone man te kunnen doorgaan,’ antwoordde ik snel. ‘In de juiste kleding kan ik me overtuigend voordoen als kleermaker, geleerde of zelfs geestelijke.’ ‘En?’ ‘Dat wil zeggen dat ik door de gewone man net zo gemakkelijk geaccepteerd word als door de leden van het hof.’ ‘Maar je zult beslist consternatie veroorzaken onder de dames van de koninklijke harem, die hunkeren naar de aanblik van knappe mannen.’ ‘Dat is nauwelijks een probleem,’ wierp ik tegen, ‘aangezien ik het gereedschap ontbeer waar zij het meest naar hunkeren.’ ‘Vertel me eens hoe je eunuch geworden bent?’ Ik moet een stap terug gedaan hebben, want ze voegde er snel aan toe: ‘Ik hoop niet dat ik je daarmee beledig.’ Ik schraapte mijn keel en probeerde te bedenken waar ik moest beginnen. Eraan terugdenken was net zoiets als het doorzoeken van een kist vol kleding die aan een dode had toebehoord. ‘Zoals u ongetwijfeld hebt gehoord, werd mijn vader beschuldigd van verraad en is hij ter dood gebracht. Ik weet niet wie hem had beschuldigd. Na die calamiteit is mijn moeder met mijn zusje van drie bij familie gaan wonen in een stadje bij de Perzische Golf. Ondanks wat er met mijn vader is gebeurd, wilde ik nog steeds de sjah dienen. Ik smeekte iedereen die ik kende om hulp, maar

89


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

90

ze meden me. Toen besloot ik dat ik mijn loyaliteit alleen kon bewijzen door eunuch te worden en me op te offeren voor het hof.’ ‘Hoe oud was je toen?’ ‘Zeventien.’ ‘Dat is erg oud voor een castratie.’ ‘Inderdaad.’ ‘Kun je je de operatie nog herinneren?’ ‘Hoe zou ik me die níét kunnen herinneren?’ ‘Vertel eens.’ Ik staarde haar vol ongeloof aan. ‘Wilt u de details horen?’ ‘Ja.’ ‘Ik ben bang dat zo’n gruwelijk verhaal uw oren zal aantasten.’ ‘Dat betwijfel ik.’ Ik spaarde haar niet; ik kon net zo goed meteen onderzoeken wat voor vlees ik in de kuip had. ‘Ik had twee eunuchen gevonden die me wilden helpen, Nart en Chinasa, en zij namen me mee naar een chirurg in de buurt van de bazaar. Hij droeg me op op een bank te gaan liggen en bond mijn polsen vast, zodat ik me niet kon verroeren. De eunuchen gingen op de binnenkant van mijn dijen zitten om mijn bovenbenen op hun plaats te houden. De chirurg gaf me opium en bestoof mijn edele delen met een poeder die de pijn zou verlichten. Toen kwam hij tussen mijn benen staan en hield een wreed uitziend krom scheermes omhoog. Hij zei dat hij een dergelijke risicovolle operatie niet kon uitvoeren voordat ik hem in het bijzijn van twee getuigen toestemming had gegeven. Maar de aanblik van dat blikkerende scheermes in de lucht ontnam me de moed, en door mijn vastgebonden benen en armen voelde ik me net een gekooid dier. Ik kronkelde heen en weer op de bank en brulde dat ik geen toestemming gaf. De chirurg keek verbaasd, maar hij liet het mes zakken en gaf de eunuchen opdracht me los te maken.’ De ogen van de prinses waren groot en rond als poloballen. ‘En toen?’


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

‘Ik overdacht de mogelijkheden nog eens. Ik zag geen ander bestaan dan een leven aan het hof. Ik moest genoeg geld verdienen om voor mijn moeder en mijn zusje te zorgen, en ik wilde onze familienaam in ere herstellen.’ Ik vertelde er niet bij dat er diep in mijn hart een fel verlangen had gegloeid om de moordenaar van mijn vader te ontmaskeren. Toen ik naar het mes van de chirurg keek, stelde ik me mezelf voor in glanzende, zijden gewaden, hoog opgeklommen binnen het paleis. Een prominente positie zou me in staat stellen de moordenaar van mijn vader te ontmaskeren en hem te dwingen zijn wandaad op te biechten. ‘Vanaf dit moment zullen je kinderen het verdriet kennen dat ik heb doorstaan,’ zou ik zeggen. Vervolgens zou hij zijn straf krijgen. Pari keek omlaag en schikte haar sjerp, een ontwijkend gebaar waardoor ik me afvroeg of ze soms meer wist over de moordenaar. ‘En toen?’ ‘Uiteindelijk zei ik tegen de mannen dat ze hun gang konden gaan, maar ik voegde er wel aan toe dat ze mijn ogen moesten afdekken, zodat ik het scheermes niet kon zien, en dat ze mijn armen moesten losmaken.’ ‘Deed het pijn?’ Ik glimlachte, dankbaar dat het niet meer dan een herinnering was. ‘De chirurg bond een stuk zenuw rond mijn edele delen en het scheermes sneed er in één rats doorheen. Ik voelde niets en trok de blinddoek af om te kijken wat er was gebeurd. Mijn geslachtsdelen waren verdwenen. ‘Dat viel mee!’ riep ik uit, en ik maakte zelfs nog grapjes met de eunuchen, tot ik plotseling het gevoel kreeg dat ik in tweeën gesneden werd. Ik gilde het uit en alles werd zwart. Later heb ik gehoord dat de chirurg de wond heeft uitgebrand met olie en er een kompres van boomschors op heeft aangebracht. Vervolgens deed hij er verband omheen en zo moest ik herstellen.’

91


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

92

‘Hoe lang heeft dat geduurd?’ ‘Lang. De eerste paar dagen was ik mezelf niet. Ik geloof dat ik heb gebeden, losse flarden. Ik weet dat ik smeekte om water, maar dat ik niet mocht drinken omdat de wond moest helen. Toen mijn mond zo droog werd dat er geen woorden meer kwamen, maakte iemand een doek nat en legde die op mijn tong. Ik had zo’n dorst dat ik smeekte om de dood.’ ‘God in den hoge! Ik ken geen enkele man die bereid zou zijn te doen wat jij hebt gedaan. Je bent heel dapper, nietwaar?’ De rest van het verhaal vertelde ik haar niet. Vele dagen na de operatie mocht ik een beetje water drinken. Nart bleef voortdurend in de buurt en was druk in de weer met mijn beddengoed en mijn kussens, maar hij leek merkwaardig nerveus. Om de paar minuten vroeg hij of ik mijn behoefte niet moest doen. Ik zei telkens “nee”, totdat het irritant werd en ik hem smeekte me met rust te laten. Toen ik uiteindelijk aandrang voelde, verwijderde hij het verband en de plug en gaf me een pot waar ik boven kon hurken. Ik was nu helemaal glad, op een buisje na dat ik nog niet had gezien. Ik sloot mijn ogen voor de aanblik van dat rauwe, bloederige kanaal. Het duurde even, maar toen ik eindelijk iets kon produceren, gilde ik het uit van de pijn zodra de warme vloeistof voor de eerste keer door mijn blootgelegde buis ging. Ik was bang dat ik van mijn stokje zou gaan, maar omdat ik niet in mijn eigen plas wilde vallen, slaagde ik erin overeind te blijven. Toen ik klaar was, zag ik tot mijn verbazing een schittering in Narts ogen. Hij hief zijn handen ten hemel en brulde: ‘Moge God in den hoge geprezen zijn!’ Nog nooit was hij zo blij geweest met de aanblik van een man die zijn behoefte deed, vertelde hij me later. Mijn wond etterde al een tijdje, en hij was bang geweest dat ik de kwelling van een verstopte buis zou moeten doormaken, met als een gevolg een dood die te gruwelijk is voor woorden. Pari wachtte nog altijd op antwoord. ‘Wat ben je toch beschei-


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

den! De meeste mannen zouden terugkrabbelen bij de aanblik van dat scheermes. Ik weet nog dat mijn vader verbijsterd was toen hij je verhaal hoorde.’ ‘Ik was nog heel jong,’ zei ik ter verdediging. ‘Zo jong nu ook weer niet.’ ‘Ik was zeer hartstochtelijk.’ ‘En nu?’ Daar dacht ik even over na. ‘Ik heb geleerd niet overhaast te handelen.’ ‘Hier aan het hof ben je heel beheerst. Ik vermoed dat je zeer geschikt zou zijn voor geheime missies.’ Ik boog mijn hoofd om Pari’s lof met gepaste nederigheid in ontvangst te nemen. ‘Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen?’ Ik keek op, alweer verbaasd. ‘Ik neem aan dat jij deze vraag beter kun beantwoorden dan andere mannen.’ Ik dacht even na. ‘Ze zeggen dat mannen macht willen en vrouwen vrede. Weet u wat de waarheid is?’ ‘Nee, wat dan?’ ‘Iedereen wil alles.’ De prinses lachte. ‘Ik in ieder geval wel.’ ‘In dat geval: hoe zou ik u van dienst kunnen zijn?’ Ik wist dat ze al vele honderden eunuchen, hofdames, meiden en loopjongens in dienst had. ‘Ik heb een man nodig die binnen en buiten het paleis informatie voor me kan inwinnen,’ zei ze. ‘Hij moet volkomen betrouwbaar, loyaal en energiek zijn, en weinig behoefte hebben aan slaap en vermaak. Een man die buiten zijn werk voor mij geen verlangens kent. Hij heeft de plicht om te zwijgen over mijn doen en laten. Ik ben bereid voor die diensten een substantieel salaris te betalen.’ Ze noemde een bedrag waarmee mijn inkomen werd verdub-

93


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

94

beld. Ik was wantrouwend: waarom was haar aanbod zo goed? ‘Door mij te dienen, bevind je je in het hart van de paleispolitiek,’ voegde ze eraan toe. ‘Je moet een sterke maag hebben om succesvol te zijn. Je zult heel wat hindernissen op je weg tegenkomen. En als je die niet het hoofd kunt bieden, word je ontslagen. Begrepen?’ Ik zei dat ik het begreep. ‘Je kunt hier morgenvroeg beginnen.’ Vóór mijn operatie had ik bijna iedere nacht het bed gedeeld met een vrouw die Fereshteh heette. De eerste keer was na de dag waarop mijn moeder en mijn zusje Jalileh de stad Qazvin hadden verlaten, per ezel in plaats van te paard, omgeven door zo veel schande dat onze buren niet naar hen durfden te kijken. Ik herinner me nog dat ik door het huis uit mijn jeugd ijsbeerde, dat verkocht was. Er was één kussen achtergebleven in het vertrek waar ons gezin altijd bijeenkwam voor de middagthee; daar ging ik op zitten en keek toe hoe de sneeuw in onze tuin de struiken en de fontein bedekte. Die avond dronk ik in een herberg tot mijn oude leven in een mist verdween. Mijn nieuwe vrienden droegen gedichten voor en hielden me maar al te graag gezelschap zolang ik de karaffen rode wijn betaalde. Ik sloeg met mijn vuist op de houten tafel en riep om meer drank, en nog meer, en ik zong uit volle borst mee met ieder lied. Vroeg in de ochtend strompelde ik door de verse sneeuw en toen ontdekte ik Fereshteh, die nog nieuw was in haar vak. Haar grote donkere ogen waren zichtbaar onder de zwarte chador die haar haar bedekte. En ze bibberde van de kou. Ze nam me mee naar een nabijgelegen kamer en raadde me aan niet te drinken. In haar armen leerde ik voor het eerst mijn lichaam kennen, en ik dompelde me in haar onder zoals een dorstige reiziger in de woestijn zijn hoofd in een bron steekt. Tegen de dageraad fluisterden we elkaar onze verhalen toe. Fereshteh was het huis uit gezet door een stiefmoeder die beweerde


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

dat ze had geprobeerd haar enige zoon te verleiden. Haar vader was al lange tijd dood, en er was niemand die voor haar opkwam. Ik vertelde haar dat ik ook was verdreven uit het enige thuis dat ik ooit had gekend. Fereshteh troostte me zoals alleen een gekwelde lotgenoot dat kon, en in de weken die volgden wilde ik niets anders dan in haar armen liggen. Zo vaak ik het me kon veroorloven, bracht ik de nacht met haar door. Ach, dat was een periode van zo’n hevige pijn en groot genot dat ik me nu niet kan voorstellen die ooit weer te zullen ervaren.

95


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

96

ges preksvrage n

1 Zou Pari’s leven anders verlopen zijn als ze een man was

geweest, en zo ja, wat zou er dan vooral anders zijn gegaan?

2 Welke redenen had Javaher om zich vrijwillig te laten

castreren? Speelde er ook eigenbelang in mee?

3 Waarom wil Pari niet trouwen en een gezin stichten? 4 Wie zou de grote leider der Safawiden kunnen zijn die

Javaher volgens de astroloog zou helpen doorbreken?

5 Zou je Pari in de huidige tijd een geĂŤmancipeerde vrouw

noemen, en waarom (niet)?

6 Is Javaher eigenlijk wel geschikt voor zijn rol binnen de

harem en waarom (niet)?


op ten opzichte van zijn zus Pari, terwijl hij haar niet meer heeft gezien sinds ze een meisje van acht was?

8 Wat zijn voor Javaher redenen om mee te werken aan de

vergiftiging van Isma誰l? Wat geeft uiteindelijk de doorslag?

9 Hoe komt het dat het onderzoek naar de dood van Is-

ma誰l zo snel wordt afgerond, zonder dat er een doodsoorzaak is vastgesteld?

10 Wat zijn de parallellen tussen het verhaal over Javaher

en Pari en de vertelling over Zahhak en Kaveh, die als een rode draad door het boek heen loopt?

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

7 Waarom stelt Isma誰l zich na zijn terugkomst zo vijandig

97


98 | l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij


Het licht van de zee Het is 1926, en Tom en Isabel Sherbourne bemannen een afgelegen vuurtoren voor de kust van Australië. Het is een stil en eenzaam leven voor het jonge, ongewenst kinderloze stel. Tot er na een storm in april een reddingsboot aanspoelt met twee mensen erin: een dode man en een kleine, springlevende baby. In de wetenschap dat het nog zes maanden duurt voordat hun aflossing zal arriveren, begraaft Tom de man en ontfermt Isabel zich over de baby, een meisje. Al snel krijgt Isabel een sterke band met haar. Ze haalt Tom over om net te doen alsof ze hun kind is, maar door deze leugen komt hun relatie onder druk te staan. De spanning neemt nog verder toe wanneer ze na twee jaar terugkeren naar het vasteland. Daar worden ze geconfronteerd met veel vragen van hun vrienden en familie, en met een wanhopige vrouw op zoek naar haar dochtertje… M.L. Stedman is geboren en getogen in West-Australië en woont tegenwoordig in London. Het licht van de zee is haar eerste roman. ‘Hartverscheurend!’ LibE LLE ‘Een uitzonderlijk boek dat je diep raakt.’

MA RKuS zu SAK,

Aut E u R VA n d E b O EKE ndiE F

‘Héél erg mooi, het laatste hoofdstuk met tranen in de ogen gelezen.’ b O E K H A n d E L OSinG A , nunSp E E t

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f Boek er ij |

M. L . S tE dM A n

99


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

100

m. l. S te dman

Het licht van de zee 27 april 1926 Op de dag van het wonder zat Isabel op haar knieën aan de rand van het klif het kleine, pas gemaakte kruis van drijfhout te verzorgen. Een enkele dikke wolk dreef traag langs de aprilhemel, die zich boven het eiland uitstrekte als een spiegel van de oceaan eronder. Isabel sprenkelde nog wat water en klopte de aarde aan rond het rozemarijnstruikje dat ze zojuist had geplant. ‘… en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze,’ fluisterde ze. Een ogenblik lang meende ze in gedachten een baby te horen huilen. Ze zette de illusie van zich af en liet haar blik afdwalen naar een school walvissen die in de richting van de kust zwommen om in het warmere water te kalveren en nu en dan hun staartvinnen door het wateroppervlak prikten als naalden door een borduurwerk. Weer hoorde ze het kindergehuil, iets luider ditmaal op de vroege ochtendbries. Onmogelijk. Vanaf deze kant van het eiland was er alleen maar onmetelijkheid, helemaal tot Afrika. Hier ging de Indische Oceaan over in de Zuidelijke Oceaan en samen strekten zij zich als een eindeloos tapijt uit aan de voet van de kliffen. Op dagen als deze leek het water zo stevig dat ze het gevoel kreeg helemaal naar Madagascar te kunnen lopen in een tocht van blauw op blauw. De andere kant van het eiland blikte gemelijk achterom in de richting van het Australische vasteland bijna honderdzestig kilometer verderop; het hoorde er niet echt bij, maar kon er ook niet los van worden gezien, als hoogste van een rij onderzeese bergen die van de oceaanbodem oprezen als tanden uit een grillig gevormd kaakbeen, wachtend om onschuldige schepen te verslinden op hun laatste spurt naar de veilige haven.


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

Bij wijze van genoegdoening beschikte het eiland – Janus Rock – over een vuurtoren, die met zijn lichtbundel een mantel van veiligheid van bijna vijftig kilometer verschafte. Elke nacht gonsde de lucht van het regelmatige gebrom van de lantaarn die draaide, draaide, draaide; onpartijdig, zonder verwijt aan de rotsen of angst voor de golven, klaar om waar nodig redding te bieden. Het huilen hield aan. In de verte kletterde de deur van de vuurtoren dicht en Toms lange gestalte verscheen op de galerij terwijl hij met zijn verrekijker het eiland afspeurde. ‘Izzy,’ riep hij, ‘een boot!’ en hij wees naar de baai. ‘Op het strand… een boot!’ Hij verdween en kwam even later op de begane grond weer tevoorschijn. ‘Zo te zien zit er iemand in,’ riep hij. Isabel rende hem zo goed en zo kwaad als het ging tegemoet en hij hield haar arm vast terwijl ze over het steile, uitgesleten pad afdaalden naar het kleine strand. ‘Ja hoor, het is een boot,’ zei Tom. ‘En… O, jezus! Er zit een vent in, maar…’ De gestalte lag roerloos, in elkaar gezakt over het bankje, terwijl het huilen maar aanhield. Tom rende op het bootje af en probeerde de man te wekken alvorens de ruimte in de boeg waar het geluid vandaan kwam te doorzoeken. Hij haalde er een wollen bundeltje uit tevoorschijn: een zacht lavendelblauw damesvest dat om een piepklein, huilend kindje was gewikkeld. ‘Godallemachtig!’ riep hij uit. ‘Godallemachtig, Izzy. Het is…’ ‘Een baby! O, goeie god! O, Tom! Tom! Hier, geef hem aan mij!’ Hij overhandigde haar het bundeltje en deed een nieuwe poging de vreemdeling tot leven te wekken – geen polsslag. Hij wendde zich tot Isabel, die het piepkleine wezentje onderzocht. ‘Hij is dood, Izz. De baby?’ ‘Die mankeert niets, zo te zien. Geen verwondingen of bloeduitstortingen. Maar zo klein!’ zei ze, waarna ze zich liefkozend tot het kind richtte: ‘Stil maar, stil maar. Je bent nu veilig, kleintje. Je bent veilig, mooi kindje.’

101


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

102

Tom stond doodstil naar het lichaam van de man te kijken. Om zeker te weten dat hij niet droomde, kneep hij zijn ogen heel even stijf dicht en deed ze toen weer open. De baby was opgehouden met huilen en lag nu in Isabels armen wat na te snikken. ‘Ik zie geen uitwendige verwondingen en hij ziet er niet uit alsof hij iets onder de leden had. Hij kan nooit lang stuurloos hebben rondgedobberd… Niet te geloven.’ Hij zweeg even. ‘Neem jij de baby mee naar binnen, Izz, dan ga ik iets zoeken om het lichaam mee te bedekken.’ ‘Maar, Tom…’ ‘Het zou een duivels karwei zijn om hem mee naar boven te sjouwen. We kunnen hem beter laten liggen tot er hulp komt. Maar ik wil niet dat er vogels of vliegen bij hem kunnen komen; ik heb nog wat zeildoek in de schuur liggen.’ Hij sprak rustig, maar zijn handen en gezicht voelden ijskoud en oude schaduwen verdreven de heldere najaarszon. Janus Rock was tweeënhalve kilometer groen, met genoeg gras om de paar schapen en geiten en het handjevol kippen te voeden en voldoende teelaarde voor een eenvoudige moestuin. De enige bomen waren twee hoog oprijzende coniferen, geplant door de arbeiders uit Point Partageuse die het vuurtorenstation meer dan dertig jaar eerder, in 1889, hadden gebouwd. Een groepje oude graven herinnerde aan een schipbreuk lang daarvoor, toen de Pride of Birmingham op klaarlichte dag op de gulzige rotsen was gelopen en was vergaan. Op zo’n zelfde schip was later vanuit Engeland de lichtinstallatie zelf hiernaartoe gebracht, trots voorzien van de naam chance brothers, een garantie voor de meest geavanceerde technologie van die tijd, die op elke plek kon worden geïnstalleerd, hoe onherbergzaam of moeilijk te bereiken ook. De stromingen sleepten van alles binnen: wrakstukken, theekisten, walvisbaleinen, rommel kolkend alsof het tussen twee propellers werd voortgedreven. Alles kwam op een gegeven moment


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

boven water, op zijn eigen moment, op zijn eigen manier. Het vuurtorenstation stond stevig in het midden van het eiland en het huisje van de vuurtorenwachter en de bijgebouwen stonden in elkaar gedoken naast de vuurtoren zelf, geïntimideerd door decennia striemende windvlagen. In de keuken zat Isabel aan de oude tafel, met de in een donzige gele deken gewikkelde baby in haar armen. Bij het binnenkomen veegde Tom langzaam zijn voeten op de mat en legde een eeltige hand op haar schouder. ‘Ik heb die arme stakker toegedekt. Hoe is het met de kleine?’ ‘Het is een meisje,’ zei Isabel met een glimlach. ‘Ik heb haar in bad gedaan. Ze ziet er gezond uit.’ De baby keek met grote ogen naar hem op en dronk zijn blik in. ‘Wat zou er in vredesnaam in dat kleine koppie omgaan?’ vroeg hij zich hardop af. ‘En ik heb haar ook wat melk gegeven, hè, lieverdje?’ zei Isabel zachtjes, de zin voor de baby een vragende klank gevend. ‘O, Tom, ze is gewoon volmaakt,’ zei ze en ze kuste het kind. ‘God mag weten wat ze allemaal heeft moeten doorstaan.’ Tom pakte een fles cognac uit de grenenhouten kast en schonk een bodempje voor zichzelf in, dat hij in één teug achteroversloeg. Hij ging naast zijn vrouw zitten en keek hoe het licht over haar gezicht speelde terwijl ze de schat in haar armen zat te bewonderen. De baby volgde elke beweging van haar ogen, alsof Isabel zou ontsnappen als ze haar niet met haar blik zou vasthouden. ‘Och, klein ding,’ zong Isabel zachtjes, ‘arm, arm klein ding,’ toen de baby haar gezichtje naar haar borst draaide. Tom hoorde tranen in haar stem en voelde de herinnering aan een onzichtbare aanwezigheid tussen hen in de lucht hangen. ‘Ze vindt je lief,’ zei hij. En toen, bijna tegen zichzelf: ‘Doet me denken aan hoe het had kunnen zijn.’ Snel voegde hij eraan toe: ‘Ik bedoel… Ik bedoelde niet… Je kunt gewoon zien dat je ervoor geboren bent, dat bedoel ik.’ Hij streelde haar wang.

103


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

104

Isabel keek naar hem op. ‘Ik begrijp het, schat. Ik snap wat je bedoelt. Zo voel ik het ook.’ Hij sloeg zijn armen om zijn vrouw en het kind heen. Isabel kon de cognac in zijn adem ruiken. Ze fluisterde: ‘O, Tom, wat een geluk dat we haar op tijd hebben gevonden.’ Tom kuste haar en drukte toen zijn lippen op het voorhoofd van de baby. Zo bleven ze een hele tijd met z’n drieën zitten, tot het kind zich begon te roeren en een vuistje onder het dekentje vandaan stak. ‘Nou,’ zei Tom, terwijl hij opstond en zich uitrekte, ‘dan ga ik maar eens een bericht sturen en dat bootje melden; dan kunnen ze een boot sturen om het lichaam op te halen. En dit kleine duimelijntje.’ ‘Nog niet!’ zei Isabel, terwijl ze de vingertjes van de baby pakte. ‘Ik bedoel, dat heeft toch geen haast. Voor die arme man is het toch te laat. En ik denk dat deze kleine schat voorlopig wel even genoeg heeft van boten. Wacht er nog even mee. Geef haar de kans om eerst even op adem te komen.’ ‘Het duurt uren voor ze hier zijn. Maak je over haar maar geen zorgen. Je hebt haar al helemaal rustig gekregen, het arme kleintje.’ ‘Laten we nog even wachten. Wat maakt dat nu uit?’ ‘Het moet allemaal in het logboek, liefje. Je weet dat ik alles meteen moet noteren,’ zei Tom, want het behoorde tot zijn taken elke vermeldenswaardige gebeurtenis op of in de buurt van het vuurtorenstation te melden, van passerende schepen en het weer tot problemen met de apparatuur. ‘Je kunt het toch ook morgenochtend doen?’ ‘Maar wat als het bootje afkomstig is van een schip?’ ‘Het is een jol, geen reddingssloep,’ zei ze. ‘Dan heeft de baby waarschijnlijk een moeder die ergens aan de wal haar haren uit haar hoofd staat te trekken van ongerustheid. Hoe zou jij je voelen als het jouw kindje was?’


l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

‘Je hebt dat vest toch gezien. De moeder is waarschijnlijk overboord gevallen en verdronken.’ ‘Lieveling, we weten helemaal niets over de moeder. Of over wie de man was.’ ‘Het is de meest waarschijnlijke verklaring, of niet soms? Zuigelingen lopen niet zomaar weg van hun ouders.’ ‘Alles kan, Izzy. We weten het gewoon niet.’ ‘Ik kan me anders niet voorstellen dat zo’n klein baby’tje er zonder haar moeder op uit gaat met een boot.’ Ze hield het kindje nog wat dichter tegen zich aan. ‘Dit is een ernstige zaak. Die man is dood, Izz.’ ‘En de baby leeft nog. Alsjeblieft, Tom.’ Iets in haar toon raakte hem en in plaats van tegen haar in te gaan, nam hij haar verzoek in overweging. Misschien was het goed voor haar om even een baby om zich heen te hebben. Misschien was hij haar dat wel verschuldigd. Het bleef even stil en Isabel keek hem aan in een zwijgende smeekbede. ‘Misschien, als het echt moet…’ begon hij, zich schoorvoetend gewonnen gevend, ‘zou ik tot morgenochtend kunnen wachten. Maar dan is het wel het eerste wat ik doe. Zodra de lamp uit is.’ Isabel kuste hem en kneep in zijn arm. ‘Dan ga ik nu maar gauw terug naar het lichthuis. Ik was net de dampbuis aan het vervangen,’ zei hij. Terwijl hij het pad af liep, hoorde hij de melodieuze klanken van Isabels stem die zong: ‘Blow the wind southerly, southerly, southerly, blow the wind south o’er the bonnie blue sea.’ Hoewel het een welluidende melodie was, voelde hij zich niet echt gerustgesteld toen hij de trappen van de toren beklom, worstelend met een eigenaardig ongemakkelijk gevoel over de concessie die hij zojuist had gedaan.

105


| l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij

106

ges preksvrage n

1 Het verhaal speelt zich af in het begin van de vorige

eeuw, op een ge誰soleerd, onherbergzaam eilandje. Zou het zich ook in deze tijd kunnen afspelen? En op het vasteland?

2 Veel van de informatie in het verhaal komen we te we-

ten door middel van brieven. Waarom denkt u dat de schrijver dit heeft gedaan?

3 Welke rol speelt het licht / de vuurtoren in het leven van

de hoofdpersonen?

4 Een belangrijk deel van het verhaal gaat over moeders

en het gemis van een moeder. Welke invloed heeft het missen van een moeder gehad op Tom? En op Hannah?

5 Welke rol speelt de oorlog in het verhaal en welke in-

vloed heeft hij gehad op de persoon van Tom?

6 Voor wie had u aanvankelijk de meeste sympathie? Ver-

anderde dat in de loop van het verhaal?


gen? Met Izzy of met Hannah? Waarom?

8 Kunt u zich voorstellen dat u in soortgelijke omstandig-

heden dezelfde keuze zou hebben gemaakt als Tom en Isabel? Wat had u anders gedaan?

9 Is Lucy uiteindelijk bij de juiste familie terechtgeko-

men? Of had u het verhaal liever anders zien eindigen?

10 Vindt u dat Tom en Izzy zwaar (genoeg) worden gestraft

voor wat zij hebben gedaan, of juist niet?

11 Is er ĂŠĂŠn schuldige aan te wijzen voor wat er is gebeurd?

Hebben er meer mensen schuld? Of is er in feite geen sprake van schuld?

l i t er at u u rgids | Meu l en hof f boek er ij |

7 Met welke moeder kunt u zich het meest vereenzelvi-

107


wilt u op de hoogte blijven van de nieuwste boeken van Meulenhoff boekerij? Schrijf u dan nu in voor onze nieuwsbrief en maak kans op een boekenpakket WWW.MEULENHOFFBOEKERIJ.NL/LITERATUURGIDS

Deze literatuurgids is een uitgave van Meulenhoff Boekerij bv, Herengracht 507, 1017 BV Amsterdam, tel. 020-53 53 135, www.meulenhoffboekerij.nl VORMGEVING

DPS, Amsterdam

Voor verkoopinformatie: bestellingen@meulenhoffboekerij.nl Deze gids is met zorg samengesteld. Uitgeverij Meulenhoff Boekerij bv is echter niet aansprakelijk voor fouten of onjuistheden die per abuis in de tekst zijn opgenomen.


Kinderen van het Ruige Land is een ontregelende familiekroniek die de oorzaken en gevolgen van een ontspoorde jeugd genadeloos blootlegt.

Er is hier niemand, behalve wij allemaal speelt zich af in Roemenië, 1939. Het is het bijzondere verhaal van een jonge vrouw die breekt met haar verleden en vlucht door Europa op zoek naar een beter leven.

Villa Betty is een wervelende roman van Nederlandse bodem, over een gefortuneerde familie die leeft voor de buitenwereld – tot die buitenwereld te dichtbij komt en de façade instort.

De verliefden is een roman over de onmogelijkheid om de waarheid volledig te ontdekken, omdat die zo soepel met onze gedachten en emoties mee verandert.

Véronique is het fascinerende verhaal over een vrouwenleven in de tijd van Aletta Jacobs, tegen de achtergrond van Nederland en Java in de 19e eeuw.

Prinses van Perzië is een kleurrijke en exotische roman. Ga mee naar het hof van het 16e-eeuwse Perzië, dat gonst van de intriges over macht, liefde en loyaliteit.

Een kinderloos stel ontfermt zich over een vondeling, en dat leidt tot een hartverscheurende keuze. Het licht van de zee is een zeer indrukwekkende roman en zal je voor altijd bij blijven.

LITER ATUURGIDS VOOR BOEKENLIEFHEBBERS EN LEESCLUBS

Eindelijk is een onvergetelijk sterke roman waarin een man zich bevrijdt van zijn traumatische jeugd. Nadat zijn vader hem ernstig mishandelde keerde zijn moeder hem de rug toe.

Bijzondere boeken in beeld

Boordevol leesfragmenten en gespreksvragen

U AANGEBODEN DOOR UITGEVERIJ MEULENHOFF BOEKERIJ


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.