VVM SB2

Page 1

vakblad over ontwikkelingssamenwerking

jaargang 46 | maart 2012

VICE VERSA LEERT over migratie en ontwikkeling

Feiten over migratie

Het Nederlandse beleid is gebaseerd op angst Samenwerken

De brugfunctie van migranten

Remittances Waar bemoeien ontwikkelingsorganisaties zich mee?


vakblad over ontwikkelingssamenwerking

redactioneel 03

jaargang 46 2012

© Leonard Fäustle

inhoud Uitgever Stefan Verwer Hoofdredactie Marc Broere Concept, coördinatie en redactie Janneke Juffermans Eindredactie Sanne de Boer en Pam van der Veen Aan deze special werkten mee Marusja Aangeenbrug, Bob van Dillen, Leonard Fäustle, Thomas Hurkxkens, Mark van Luyk, Tony van der Meulen, Joseph Junior Seh en Annelies Zoomers Redactieraad Marc Broere, Bob van Dillen, Janneke Juffermans, Ronald Lucardie, Sam Pormes en Joseph Junior Seh Art direction, design en opmaak SAZZA: Saskia Stolz en Daphne Meijer

04

08

14

19

Kijken naar migratie

migrantenmiljarden

‘Wij zijn de brug’

Column Joseph Seh

De kracht van migrantenorganisaties

‘Migratie is ontwikkeling’

Kansen voor nieuw beleid

Waar bemoeit iedereen zich mee?

Druk Deltahage, Den Haag Coverbeeld Leonard Fäustle Advertenties en communicatie tel. 026-3703177 advertenties@viceversaonline.nl Redactieadres Velperbuitensingel 8, 6828 CT Arnhem tel. 026-3703177 redactie@viceversaonline.nl Website www.viceversaonline.nl Vice Versa verschijnt zes keer per jaar. Een jaarabonnement kost € 37,50 en een studentenabonnement € 19,95 Informatie over abonnementen en aanvraag losse nummers tel. 026-3703177 abonnementen@viceversaonline.nl Vice Versa is een uitgave van lokaalmondiaal. Deze bijlage werd gefinancierd door Cordaid, Dutch Consortium of Migrant Organizations (DCMO), MiraMedia en PSO.

20 Rondetafelgesprek Met vier migratiedeskundigen

24

27

Hand in eigen boezem

Nieuw Europees beleid

Vergeten we nog iemand?

Krijgt Europa Nederland mee?

‘Twee gebeurtenissen in het afgelopen jaar vallen op omdat zij de wereld hebben veranderd. In de eerste plaats de uitdijende economische crisis, die is uitgegroeid tot een vertrouwenscrisis van burgers in onze politieke leiders, en ten tweede de Arabische Lente.’ Aldus Cecilia Malström, eurocommisaris van Binnenlandse Zaken in Trouw van 28 januari. Beide gebeurtenissen, stelt Malström, hangen samen omdat de vraag rijst of Europa zijn crisis kan aanpakken en zich tegelijkertijd voor vluchtelingen kan blijven inzetten. Haar oordeel over het afgelopen jaar is niet gunstig. Ook Oxford-hoogleraar Timothy Garton Ash zei in mei in het televisieprogramma Tegenlicht, onder andere naar aanleiding van de Europese reactie op de vluchtelingenstromen, dat het Europese antwoord op de Arabische lente laat, zwak en verdeeld was. Het zijn aanleidingen geweest voor het maken van deze special. Het toenemende ongunstige politieke klimaat ten aanzien van migratie in Nederland en in Europa in het algemeen (ondanks het voorgenomen Europees beleid, dat Bob van Dillen op de laatste pagina's toelicht) én de veranderingen in de wereld die vragen om een andere benadering van migratie, ook en vooral in het kader van ontwikkeling. In deze bijlage van Vice Versa hebben we een aantal kwesties rond migratie voor het voetlicht gebracht. Zo beschrijft professor Annelies Zoomers hoe migratiestromen en er nu werkelijk uitzien wereldwijd en welke kansen die bieden voor beleid. Uit haar inleiding blijkt dat het huidige Nederlandse beleid vooral op achterhaalde assumpties over migratie gebaseerd is. Vervolgens gaan we met deze special in op remittances en het getouwtrek rondom deze belangrijke geldstroom naar thuislanden. Ook komt de potentie van migrantenorganisaties aan bod en de kracht van hun samenwerking met ontwikkelingsorganisaties, die steeds gelijkwaardiger en professioneler wordt. We maakten deze special met een kleine redactieraad, die zich vormde via de Community of Practice, een platform van kennisinstituten en migranten- en ontwikkelings­ organisaties, waar kennis over migratie en ontwikkeling wordt uitgewisseld en verdiept. Binnen de redactieraad, die bestaat uit vertegenwoordigers van Cordaid, PSO en het Dutch Consortium of Migrant Organizations (DCMO), ontstonden naar aanleiding van de artikelen al verhitte discussies. We hopen dat de special ook discussie aanjaagt binnen en buiten uw eigen organisatie. Wilt u uw reactie met ons delen? Heel graag. Mail naar info@viceversaonline.nl. Janneke Juffermans, namens de redactieraad


04 inleiding

kansen voor nieuw beleid 05

Zuid

tekst Annelies Zoomers

Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid wordt op dit moment ingrijpend hervormd. Migratie vormt daarvan geen integraal onderdeel. Toch zou dat wel moeten. Annelies Zoomers, hoogleraar internationale ontwikkelingsstudies in Utrecht, legt uit waarom.

Literatuur Black, Richard (2001) Environmental Refugees: Myth or Reality? New Issues in Refugee Research. Working Paper No. 34, University of Sussex, Brighton. ISSN 1020-7473 http://www. jha.ac/articles/u034.pdf (18.2.2004)

Zuid WEST

Kijken naar migratie Zuid OOST

NOORD

In het nieuwe ontwikkelingsbeleid tracht de Nederlandse overheid in te spelen op een snel veranderende wereld. Het aantal partnerlanden voor bilateraal beleid gaat terug van 33 naar 15. De ontwikkelingsgelden zal men vooral inzetten voor economische groei, met veel nadruk op zelfredzaamheid. De aandachtsgebieden worden bovendien beperkt tot voedselzekerheid en water, reproductieve gezondheidszorg en veiligheid. In dit artikel pleit ik ervoor ook meer aandacht te besteden aan migratie en bevolkingsmobiliteit, niet als separaat onderwerp, zoals tot nu toe gebeurde onder de noemer ‘migratie en ontwikkeling’, maar als integraal onderdeel van ‘gewoon’, effectief en realistisch, ontwikkelingsbeleid.

mannen uit Zuid- en Zuidoost-Azië (Bangladesh, India, Pakistan, Sri Lanka, Indonesië, de Filippijnen en Thailand), en steeds vaker uit Noord- en Oost-Afrika. Maar ook het aantal vrouwen uit Indonesië, de Filippijnen en Sri Lanka neemt er toe. Gelijktijdig dienen zich nieuwe interessante bestemmingsgebieden aan, zoals China, India en Brazilië. Ook migranten uit noordelijke gebieden zoeken overigens hun heil in deze emerging economies.

Diaspora

Een groot deel van de Zuid-Zuid-migratie voltrekt zich in de eigen regio, binnen het land zelf of naar buurlanden. Dit geldt vooral voor de migratie vanuit de relatief armste landen. Zo zijn veel mensen uit Burkina Faso en Mali naar Migratiestromen Ivoorkust, Nigeria en Senegal getrokken. Vanuit Lesotho en Mozambique vond migratie plaats naar Zuid-Afrika en Internationale migratie valt niet meer weg te denken uit de Botswana, en de bevolking van Liberia, Sierra Leone, Burundi wereld van vandaag. In 2005 werd het aantal internationale en Congo zocht wegens voortdurende conflicten haar arbeidsmigranten geschat op 175-200 miljoen, ongeveer toevlucht in de buurlanden. Paraguayanen en Bolivianen 3 procent van de wereldbevolking (GCIM 2005; Farrant trokken tot voor kort vooral naar Argentinië, Nicaraguanen et al. 2006, zie literatuurlijst). Volgens de International naar Costa Rica en Hondurezen naar Mexico. In Thailand Organization for Migration zal dat aantal in 2050 zijn wonen een miljoen Birmezen en ook vanuit Indonesië, de gestegen tot 400 miljoen, circa 7 procent van de huidige Filippijnen, Thailand en Vietnam vindt een aanzienlijke wereldbevolking. migratie plaats naar bestemmingen in de eigen regio (Lucas Het migratie- en ontwikkelingsbeleid richtte zich tot 2004). nu toe vooral op Zuid-Noord-migratie. Toch blijkt slechts Overigens moet men zich die trek niet voorstellen als een fractie van de wereldwijde migratie noordelijke een duidelijke stroom. Migranten waaieren uit in allerlei bestemmingen te hebben als de EU, VS en Canada. Daarrichtingen. Veel landen in het zuiden zijn daardoor diasporic binnen ziet slechts een handjevol migranten Nederland als voorkeursbestemming. Als men voor Nederland kiest, is het in states geworden. De Aziatische diaspora wordt geschat sommige gevallen als tijdelijke bestemming – totdat zich een op maar liefst ruim 70 miljoen. Het omvangrijkst is de Chinese diaspora: meer dan 35 miljoen. In India gaat het betere mogelijkheid voordoet. om ongeveer 20 miljoen, in het geval van de Filippijnen om Het grootste deel van de internationale migratie is op ruim 7 miljoen en in Zuid-Korea om een diaspora van ruim zuidelijke bestemmingen gericht. Een klassieke vorm van Zuid-Zuid-migratie (of eigenlijk Zuid-Oost of Zuid-West) is de 3,5 miljoen. Andere voorbeelden zijn Maleisië en Pakistan met een diaspora van ieder 5 miljoen, en Vietnam met ruim trek naar landen aan de Perzische Golf, zoals Kuweit, Oman, 1 miljoen. De Latijns-Amerikaanse diaspora wordt geschat Qatar, Saudi-Arabië en de Verenigde Emiraten. Het gaat op ruim 25 miljoen. Als we Mexico en de Cariben buiten dan vooral om tijdelijke arbeidsmigratie van ongeschoolde

Castles, Steven (2002) Environmental Change and Forced Migration: Making Sense of the Debate. Working Paper no. 70, Geneva: United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR)

die via geldovermakingen en investeringen kan dienen als ontwikkelingspotentieel. Landen als China, India, de Filippijnen, Mexico, Brazilië, Nigeria, Kaapverdië en Ghana ontwikkelen daarom beleid om meer te profiteren van hun potentieel ‘overzee’. Zij doen een beroep op migranten die succesvol zijn geïntegreerd en kunnen zodoende beschikken over een grote groep highly skilled en capitalrich investeerders. Het is een verklaring voor de snelle economische groei van de BRICs (Brazilië, Rusland, India, China), maar ook van landen als Zuid-Korea en Zuid-Afrika. Voor de allerarmste landen, waar overwegend ZuidZuid-migratie over korte afstand plaatsvindt, betekent dit soms een tijdelijke verlichting van problemen als Potentieel overzee voedselschaarste en werkloosheid. Verder zijn er weinig voordelen. De migranten naar de Golfstaten hebben Tot nu toe gaat het beleid uit van een positieve link tussen geen mogelijkheid zich hier permanent te vestigen; er migratie en ontwikkeling. Denk aan remittances, waarbij migranten geld sturen naar hun thuisland. Maar in de praktijk is bovendien discriminatie en de arbeidsvoorwaarden zijn slecht. Ook elders hebben de Zuid-Zuid-migranten is het per land verschillend of het al dan niet van migratie het niet goed. Ze zijn in hoge mate overgeleverd aan kan profiteren. het beleid van de bestemmingsgebieden in de eigen Landen met een duidelijk gerichte Zuid-Noord-stroom, regio, waar conflicten zich relatief snel in interstatelijke zoals Mexico (naar de VS) of Senegal (naar Frankrijk of problemen vertalen. Ook hier is sprake van discriminatie Spanje), zijn dankzij de migratie in de ontvangende landen en vreemdelingenhaat. duidelijk in the picture. Daardoor hebben ze een sterkere onderhandelingspositie, zeker als er ook nog sprake is van historische verbondenheid. Om tegemoet te komen aan de Waarom een nieuw beleid? eisen die de noordelijke landen stellen in hun toelatings- en uitzettingsbeleid, zien de zuidelijke landen zich echter wel Tot nu toe ging het bij migratie en ontwikkeling om vaak genoodzaakt om zelf strenger op te treden tegen de een ‘smalle’ agenda, die los staat van het ‘gewone’ instroom vanuit hun buurlanden. Zo leggen de VS aan Mexico ontwikkelingsbeleid. De meeste aandacht was daarbij de verplichting op om zijn zuidgrens dicht te houden en gericht op het beperken van de migratie naar Nederland tegen illegalen op te treden. Een soortgelijke situatie doet en het stimuleren van terugkeer en circulaire migratie. zich voor in Senegal. Om zich te kwalificeren voor ‘legale Het migratie- en ontwikkelingsbeleid is in sterke mate migrantenplaatsen’ wordt Senegal via bilateral agreements gebaseerd op een angst voor invasie. De indruk wordt met de EU, Spanje en/of Frankrijk verplicht zijn grenzen gewekt dat mensen uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika hermetisch af te sluiten en strenger om te gaan met illegalen en masse op zoek zijn naar een beter bestaan in Europa uit de buurlanden. of andere noordelijke bestemmingen, zoals de VS of Ook de positie van de diasporic states is relatief gunstig. Canada. ODA-middelen worden gebruikt voor onder meer Zij hebben een aanzienlijke bevolking buiten hun grenzen de training van douaneambtenaren, het verschaffen van beschouwing laten (gebieden die vooral georiënteerd zijn op de VS) en ook Argentinië en Ecuador (relatief sterk gericht op Italië en Spanje), dan blijkt het vooral te gaan om Colombia, Brazilië, Peru en Venezuela. Vanuit deze landen zijn meer dan 8 miljoen migranten uitgewaaierd over een groot aantal landen als de VS, Engeland, Duitsland, Spanje, Italië, Israël en Japan, maar ook over de buurlanden (Germana 2005). Afrikaanse voorbeelden van diasporic states zijn Nigeria, Senegal en Zuid-Afrika; maar op bescheidener schaal ook kleinere landen als Ghana, Somalië, Ethiopië, Eritrea, Gambia en de Kaapverdische eilanden (Sheffer 2003: 104-105).

Farrant M., A. MacDonald, D. Sriskandarajah (2006) Migration and Development: Opportunities and Challenges for Policymakers. Geneva: International Organization for Migration (IOM). IOM Migration Research Series no. 22. Institute for Public Policy Research (IPPR) Global Commission on International Migration (GCIM) (2005), Migration in an Interconnected World: New Directions for Action. Report of the Global Commission on International Migration. Geneva: GCIM Germana, C. et al. (2005). La MigracionInternacional: El Caso Peruano. Lima: Fondo Editorial de la Facultad de Ciencias Sociales (UNMSM) Lucas, R.E.B. (2004) ‘International Migration Regimes and Economic Development’. Report prepared for the Expert Group on Development Issues (EGDI) in the Swedish Ministry of Foreign Affairs Sheffer G. (2003) Diaspora Politics: At Home Abroad. Cambridge University Press


06 inleiding © EPA/Franco Lannino © EPA/Mike Nelson

* Klimaatproblemen. Er is een directe link tussen migratie en klimaatproblemen, en het feit dat grote groepen op dit moment wonen in gebieden die niet climate proof zijn. Dit heeft invloed op hun voedselzekerheid, watervoorziening, veiligheid, gezondheid, enzovoort. Alleen al in Azië woont 40 procent van de bevolking op een afstand van minder dan 60 km van de kustlijn. Naar schatting zullen ongeveer 332 miljoen mensen in laaggelegen (kust)zones worden bedreigd door overstromingen en/of tropische stormen. Het aantal environmental refugees wordt geschat op 10 miljoen (Black 2001), niet alleen als gevolg van overstromingen, maar ook vanwege schaarste aan hulpbronnen en verwoestijning. Het zal leiden tot grootschalige – maar waarschijnlijk wel geleidelijke – bevolkingsverplaatsingen en nieuwe vraag naar land (Black 2001 en Castles 2002). * Tweeslachtigheid. In het kader van o.a. Frontexoperaties werkt Nederland mee aan het opwerpen van barrières voor migratie vanuit Afrikaanse landen. Anderzijds zijn we erop uit om onze eigen invloed in deze landen te vergroten. Dat is tweeslachtig. Door landen te verplichten illegalen tegen te houden, hebben we immers een negatieve impact op vreemdelingenhaat. Als het gaat om een nieuw migratie- en ontwikkelingsbeleid kan Nederland nog een voorbeeld nemen aan verschillende ‘ontwikkelingslanden’. Ook wij zouden moeten nadenken over de vraag hoe we beter kunnen profiteren van de eigen diaspora.

Belangrijke vragen

© AFP Photo/Omar Torres

apparatuur voor betere grenscontroles, programma’s gericht op vrijwillig vertrek, en het opzetten van weeshuizen voor de opvang van minderjarige asielzoekers in de eigen regio. Bovendien bestaat er discrepantie tussen de herkomstlanden van migranten die in Nederland verblijven en de partnerlijst: migranten in Nederland zijn vaak niet afkomstig uit de armste ontwikkelingslanden; ontwikkelingsmiddelen worden dus ingezet voor landen die niet voorkomen op de partnerlijst. In het nieuwe ontwikkelingsbeleid wordt onvoldoende aandacht besteed aan internationale migratie of bevolkingsmobiliteit. Toch vormt deze mobiliteit een cruciale factor in ontwikkelingskwesties. Er zijn dan ook diverse redenen te noemen waarom Nederland deze tot integraal onderdeel van zijn beleid zou moeten maken: * Eigenbelang. In het huidige, eenzijdige migratieen ontwikkelingsprogramma ontbreekt een visie op de eigen toekomst. De toenemende vergrijzing en de daaruit voortvloeiende selectieve behoefte aan migranten wordt niet onderkend. Hoe Nederland een voorkeursbestemming kan worden van migranten die aan onze behoeften voldoen – daar is niet over nagedacht. Het is niet duidelijk hoe we gaan concurreren met andere landen zodra er sprake is van wereldwijde schaarste. Zelfs de schaarste aan verplegend personeel die nu al dreigt, zet ons niet aan het denken. Dat de interessantste groepen migranten liever naar GrootBrittannië, India of China dan naar Nederland trekken, ook daarover maken we ons onvoldoende zorgen. Wat wij hoog op de agenda hebben staan, is juist migratiebeperking en het stimuleren van terugkeermigratie. Maar dat is niet in ons eigenbelang. * Partnerlanden. In alle vijftien door Nederland gekozen partnerlanden speelt migratie een grote rol. Ofwel vanwege de stuwende kracht van geldovermakingen, investeringen en handelsactiviteit van migranten in hun wereldwijde diaspora; ofwel omdat er volop wordt onderhandeld met de EU over de toelating van migranten; ofwel omdat er op grote schaal sprake is van displacement en gedwongen vertrek, bijvoorbeeld als gevolg van grootschalige landontginning voor de productie van voedsel en biobrandstoffen of de bouw van dammen. * Voedselzekerheid. Daarnaast is er een directe link tussen migratie en de thema’s waar Nederland prioriteit aan geeft: voedselzekerheid, water, reproductieve gezondheidszorg en veiligheid. Voor sommige landen (Golfstaten, China, Japan en India bijvoorbeeld) komen de huidige rush for land en de investeringen in off shore landbouw namelijk vooral voort uit de groeiende noodzaak om niet alleen de eigen bevolking, maar ook de immigranten van goedkoop voedsel en energie te voorzien. Landen als Vietnam en Indonesië willen eveneens een belangrijke rol gaan spelen op de wereldvoedsel- en energiemarkt. * Nederlandse expertise. De problemen die vaak gepaard gaan met internationale migratie bieden Nederland een uitgelezen kans om zijn expertise op het terrein van mensenrechten te tonen. Mensenhandel, discriminatie, vreemdelingenhaat: het zijn urgente problemen die om een oplossing vragen, en Nederland (lees ‘the Hague’) is bij uitstek geschikt om hier een prominente voortrekkersrol te spelen. Dat kan alleen mits de agenda niet beperkt blijft tot de groepen die (toevallig) naar Nederland migreren.

kansen voor nieuw beleid 07

Voor een succesvolle integratie van bevolkingsmobiliteit in het nieuwe migratie- en ontwikkelingsbeleid dienen een paar vragen te worden beantwoord. Ten eerste moeten we duidelijk krijgen wat de betekenis is van internationale migratie. Met welke bestemmingsgebieden zijn onze partnerlanden via migratie internationaal verbonden en wat zijn hiervan de gevolgen? Welke verdragen hebben zij gesloten, met welke landen, en wat betekent dit voor de ontwikkelingsmogelijkheden? Ook het belang van de diaspora’s dient te worden onderzocht. Welke rol spelen deze in het aantrekken dan wel mobiliseren van investeringen en het leggen van zakelijke contacten? Verder moeten we weten in welke mate (nieuwe) ontwikkelingen gepaard gaan met (nieuwe vormen van) mobiliteit? Leiden zij tot het aantrekken van migranten, en wat betekent dit voor de lokale bevolking? Is er sprake van gedwongen verplaatsing? Bezien vanuit het duurzaamheiddebat moeten we ons bovendien afvragen in hoeverre de bevolking van de partnerlanden op plaatsen woont die ook op langere termijn ‘klimaatbestendig’ zijn. Wat zijn de verwachtingen met betrekking tot klimaatvluchtelingen? Tot slot zijn de omvang en kwaliteit van de Nederlandse diaspora in onze partnerlanden van belang. Moet Nederland – net zoals veel zuidelijke landen – ook beginnen z’n onderdanen overzee bij het Nederlandse ontwikkelingsmodel te betrekken? Bijvoorbeeld door hen een rol te geven bij het stimuleren van verantwoord ondernemerschap? De vraag stellen is hem beantwoorden. Annelies Zoomers is hoogleraar internationale ontwikkelings­ studies aan de Universiteit Utrecht en voor­zitter van de IS-academie Land governance for equitable and sustainable development (www.landgovernance.org).

Foto boven Vluchtelingen uit Tunesië komen aan op het Italiaanse eiland Lampedusa Midden Een wagen van de Amerikaanse grenswacht pratrouilleert langs de grens met Mexico Onder Een Mexicaans gezin steekt de Rio Bravo over om illegaal de Verenigde Staten binnen te komen

‘Als er geen migranten meer komen, dán gaat het pas slecht in Nederland’ Jan Lucassen, professor aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam en co-auteur van Winnaars en verliezers: een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie: ‘Het idee dat migratie slecht is, is in Nederland in de afgelopen jaren gemeengoed geworden. Premier Rutte zegt bijvoorbeeld: “We zijn goed op koers, de massa-immigratie is teruggedrongen.” Die migratie naar Nederland blijkt trouwens helemaal niet zo massaal te zijn als gesuggereerd wordt. In het debat over migratie in Nederland overheersen de problemen. De migranten die wél succesvol zijn, zoals een groot deel van de tweede generatie Marokkanen en Turken in Nederland, kiezen ervoor zich niet in het debat te mengen. Ze willen geen armoede meer, maar geld verdienen en ze kiezen ook voor banen waarin dat goed lukt. Maar omdat ze niet in de openbaarheid komen, blijven ze onzichtbaar. Het zelfbeeld van Nederland is dat we geen migratieland zijn. De VS en Canada typeren zich wel zo. In deze landen wordt migratie in beginsel als goed gezien en als een van de mogelijkheden tot innovatie. Een collega van me, Patrick Manning, stelt dat juist migranten die culturele grenzen overschrijden en dan met name migranten die van het ene taalgebied naar het andere gaan, vernieuwing teweeg kunnen brengen: zij verbazen zich over oplossingen die door de ontvangende samenleving zijn bedacht, en omgekeerd verbazen de autochtonen zich over de oplossingen waar migranten mee aankomen. Uit deze verbazing, aldus Manning, kan innovatie ontstaan. Arbeidsmigranten – en dus niet vluchtelingen – vormen de grootste groep migranten. Veel migranten zijn dan ook een teken van economische bloei en een gebrek aan migranten is geen goed teken voor het economisch welbevinden van een land. Het hangt af van hoe de verhoudingen in de wereld zich ontwikkelen, of er veel arbeidsmigranten naar Europa zullen blijven komen. Zeker nu, met opkomende machten als China, India en Brazilië. En als er geen migranten meer komen, dán gaat het pas slecht in Nederland, want dan zijn we dus niet meer interessant. Bovendien kosten migranten ons door onze terughoudende visie op migratie meer dan zou hoeven. Hoe hoger de migrant is opgeleid, hoe lastiger het voor hem of haar is om in Nederland zijn of haar diploma’s erkend te krijgen. Zo moeten mensen gebruik gaan maken van een uitkering en blijft veel potentieel onbenut. Zowel wat betreft de kennis die bij de migrant aanwezig is, als wat betreft mogelijkheden tot innovatie door culturele uitwisseling.’ [Janneke Juffermans]


08 remittances

waar bemoeien ze zich mee? 09

tekst Tony van der Meulen beeld Leonard Fäustle

Veel organisaties lonken naar de migrantenmiljarden

WAAR BEMOEIEN ZE ZICH MEE? Migranten maken vele miljarden over naar hun landen van herkomst. Toch draait de relatie tussen migratie en ontwikkelingssamenwerking niet alleen om geld. Maar ook om vragen als: doe je er als migrant beter aan om terug te gaan, of om hier te blijven? Tony van der Meulen gaat te rade bij een Nederlandse onderzoekster en twee hoogopgeleide migranten.

Het is een getal dat zelfs Geert Wilders in zijn bizarre fantasie niet zou kunnen bedenken: meer dan tweehonderd miljoen (!) mensen hebben inmiddels hun eigen land verlaten om elders aan de kost te komen. Zij maakten, volgens de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling), in 2011 alleen al naar hun familie in ontwikkelingslanden 260 miljard euro over. Dat is ongeveer drie keer zoveel als de totale mondiale ontwikkelingshulp. Een enorme impuls voor de zelfredzaamheid in Het Zuiden. Of cynischer geformuleerd: dit kan de doodsteek of genadeklap worden voor de mondiale armoede-industrie. Het gigantische bedrag van 260 miljard euro onttrekt zich aan corrupte overheden en aan de overhead van bemoeizuchtige bureaucraten, het gaat rechtstreeks naar de mensen in de steden en dorpen zelf. Om die reden is die geldstroom – ik had dat zelf in alle eerlijkheid niet kunnen bedenken – ook alweer een reden tot fronsende zorg. Aan het slot van het persbericht van de OESO blijkt bijvoorbeeld dat iemand als Elaine Zuckerman, directeur van Gender Action, er duidelijk de pest over in heeft dat zij geen greep kan krijgen op al die miljarden. ‘Omdat het geld rechtstreeks naar de families gaat, is er geen garantie dat het geld terechtkomt bij projecten van publiek belang’, sombert zij. Mijn eerste reactie was: waar bemoeit zij zich mee! Het is het eigen geld van die mensen, en nog zuur verdiend ook. De lijnbus van Amsterdam naar De Rijp doet er bijna een uur over, dus heb ik alle tijd om hier, omringd door winters polderlandschap, nog wat langer over na te denken. Over de curieuze ergernis van grote organisaties dat er zomaar forse geldstromen op gang komen, waar zij niets over te vertellen hebben. Geld dat bij arme mensen terechtkomt, zonder dat er eerst dikke rapporten over zijn geschreven of conferenties zijn belegd in bosrijke oorden. Het zou niet mogen! In De Rijp past de antropoloog Daniëlle de Winter (27), zelfstandig onderzoeker van migratie en ontwikkeling, tijdelijk op het huis van kennissen. Een prachtige oude

winkel, van binnen geheel met hout beschoten, waar het winterlicht door de oude ruiten sfeervol wordt gefilterd. Tussen de balken hangt een eeuwige rust, die ons moeiteloos afsluit van alle aardse troebelen. Niet bij uitstek een locatie om ons te buigen over de acute noden van deze wereld. Daarom roep ik, als de pot rooibosthee geruststellend op het komfoortje staat, nog maar eens: ‘Waar bemoeien ze zich mee!’ Daniëlle de Winter kijkt geamuseerd op en beaamt het: ‘Ja, daar moeten wij het uitgebreid over hebben!’ In opdracht van Oxfam Novib doet ze momenteel samen met de diaspora-organisatie Basug uitgebreid onderzoek naar migrantenorganisaties uit Bangladesh. Deze zoeken zelf niet alleen particuliere maar ook maatschappelijke bestemmingen voor de zogeheten remittances, de grote sommen geld die migranten terugsturen naar hun geboorteland. In Bangladesh gaat dat om zo’n elf procent van het nationaal inkomen. Daniëlle: ‘Ik heb me sinds ik ermee bezig ben verbaasd dat er zo veel aandacht is voor die geldstromen, want het is gewoon privaat geld. Maar allerlei overheden en internationale organisaties hebben veel interesse in die particuliere overschrijvingen. Ik denk dus ook wel eens: waar bemoeien ze zich allemaal mee? Toch is het daarnaast interessant je af te vragen: mag je al dat geld vergelijken met het veel lagere bedrag dat er in de wereld is voor ontwikkelingssamenwerking? Hoe dragen al die private overschrijvingen bij aan de ontwikkeling van een land? Wat is het effect voor de gemeenschap? Draagt al het geld dat wordt overgemaakt naar huishoudens ook bij aan gezondheidszorg, aan onderwijs?’ En zo zit jij je er ook alweer mee te bemoeien? Ondanks mijn strenge toon krijg ik van Daniëlle toch nog een kopje thee. ‘Nee, wij bedenken geen nieuwe projecten, we gaan in Bangladesh niet aan mensen vertellen hoe ze dit geld volgens ons moeten besteden. Wij brengen in kaart wat ze met het geld doen, hoe zoiets gaat. En vooral ook welke projecten migranten zelf opzetten in hun eigen dorpen. Probleem daarbij is dat er nauwelijks betrouwbare cijfers beschikbaar zijn. Maar de schatting is dat zestig tot tachtig procent van al het geld dat terugkomt wordt besteed aan huishoudelijke zaken, en twintig tot veertig procent wordt gespaard of geïnvesteerd.’ Maar waarom zou dat particuliere geld, dat naar eigen familieleden en vrienden wordt gestuurd, een algemeen nut moeten hebben? ‘Omdat de mensen er dan op de langere termijn ook iets aan kunnen hebben. Je zou kunnen overwegen dat het nut heeft dat niet alles meteen opgaat aan dagelijkse dingen. En dat er aandacht is voor de duurzaamheid van de geldstromen. Het stimuleren van een onafhankelijke financiële toekomst door een combinatie van particulier geld aan familie en vrienden en aan gemeenschapsdoelen.’ Is het niet een hovaardige gedachte dat wij dat weer eventjes gaan zitten bepalen? ‘Dat is natuurlijk een belangrijk punt. De migrantenorganisaties beginnen er zo langzamerhand ook genoeg van te krijgen. O, daar komt weer voor de zoveelste keer iemand onderzoeken wat wij aan het doen zijn. Geef ons dat geld dat voor je onderzoek bestemd is, wij gebruiken het zelf wel. Er wordt al twintig jaar onderzoek naar gedaan, als het

Daniëlle de Winter


10

remittances

waar bemoeien ze zich mee? 03 11

niet langer is. En dan komt er weer eentje opgewekt langs en mogen ze weer hetzelfde mooie verhaal gaan vertellen. Dat is een punt, ja.’ Daniëlle vindt het nu zo langzamerhand wel tijd om heel concreet te worden. ‘Een Filippijnse organisatie in Nederland heeft, samen met het COS, het project Maria Goes To Town opgezet. Filippino’s die in Nederland werken en terugkwamen in hun land, zagen daar dat vrouwen grote moeite hadden hun landbouwproducten te verkopen. Ze gingen van deur naar deur, maar waren vooral ook veel geld en tijd kwijt aan het transport naar verre marktplaatsen, want er was een groot gebrek aan een goede infrastructuur.

‘Migranten kunnen met hun ervaring bijdragen aan het opzetten van heel gerichte projecten’ De migranten zijn toen gaan bedenken hoe ze dit konden oplossen en kwamen op het idee allerlei kleine lokale markten op te zetten. Er kwamen gebouwtjes, er kwamen vrouwenassociaties die de verantwoordelijkheid voor de markten op zich namen. Al gauw nam hun winst toe met tweehonderd procent, onder andere omdat ze niet meer lange afstanden hoefden af te leggen. Nu zijn er al in zes districten van die lokale markten, het loopt geweldig. En dan zie je dat migranten die terugkomen met hun ervaring kunnen bijdragen aan het opzetten van heel gerichte projecten.’ Maar waarom gingen deze migranten het belangrijk vinden niet alleen geld te geven aan de eigen familie maar ook aan het marktproject? ‘Bij onderzoekers zie je daarvoor de altruïstische en de egoïstische verklaring. De altruïstische interpretatie gaat uit van een grote en mooie verbondenheid met de familie in het thuisland. De meer egoïstische verklaring is: als de migranten terugkeren dan willen ze een betere gemeenschap aantreffen dan ze achterlieten, want daar hebben ze zelf ook baat bij. Migrantenorganisaties zuchten wel diep als de zoveelste onderzoeker langskomt, maar aan de andere kant stellen ze het ook op prijs als ontwikkelingsorganisaties hun eigen project gaan steunen.’

Hunkering naar vrijheid Deskundig onderzoek over migratie levert veel interessant materiaal op, maar voor het totale beeld is de persoonlijke betrokkenheid van migranten zelf van essentieel belang. Met Seada Nourhussen spreek ik af in het restaurant van het Amsterdamse Lloyd Hotel aan de Oostelijke Handelskade, gebouwd in 1918. Het is een waar monument van migratie en hunkering naar vrijheid. Duizenden

landverhuizers, vooral Oost-Europese joden die aan de pogroms ontvluchtten, logeerden hier tot de boot naar Zuid-Amerika vertrok. In het voorjaar van 1941 sloten de Duitsers er 150 Amsterdammers op die hadden meegedaan aan de Februari-staking. Nu is het weer een hotel. Seada Nourhussen (34) vluchtte op haar derde, ze heeft er geen weet meer van, met haar moeder en vier oudere broers en zussen uit Ethiopië. Haar vader was toen al ontkomen aan het bewind van de bloedige dictator Mengistu Haile Mariam, dat op hem loerde. In Ethiopië werkte hij als leraar, maar hij was ook actief in een ondergrondse socialistische oppositiepartij. Haar huidskleur blijkt een paar teinten lichter dan ik me van foto’s meen te herinneren. Toen ze in 2007, als Afrika-journalist van dagblad Trouw, voor het eerst terug was in Ethiopië, bleek ze echter aanmerkelijk donkerder dan haar voormalige streekgenoten. ‘De Afrikaan’ noemden ze haar toen. Maar als het om haar manier van leven ging: ‘Fereng’, ‘De Witte’. Wie eenmaal migreert is daarna nooit meer ergens helemaal thuis. Terug in Ethiopië realiseerde Seada zich ook dat ze in Nederland pas op latere leeftijd ‘allochtoon’ is geworden. ‘Als klein meisje woonde ik in Bennekom, een wit dorp in de bible belt. Ik was me ervan bewust dat ik anders was, maar niet vervelend anders. Thuis werd ons wel geleerd om realistisch te zijn: wij waren anders. Maar er werd ons vooral ook geleerd je daar niet slecht over te voelen, nooit te gaan denken dat je minder bent. Ethiopië is nooit een echte kolonie geweest, het is heel Ethiopisch om je niet ondergeschikt te voelen aan een ander. Het anders zijn vond ik eigenlijk wel leuk, het was een plus. Tot in Nederland het politieke klimaat begon te veranderen, onder Fortuyn, Verdonk, Wilders. Toen werd het anders-zijn iets problematisch. Al die negatieve geluiden uit Den Haag begonnen onze familie ook te raken. Toen begon ik me te realiseren dat ook ik een allochtoon ben. Terwijl wij in 1981 na onze vlucht uit Ethiopië hier in Nederland zó welkom waren. Wij zijn zo geweldig opgevangen, wij hebben zo veel hulp gehad. Dat ik ben waar ik ben, heb ik te danken aan mijn ouders, die mij gestimuleerd hebben de kansen die Nederland biedt te benutten. Maar ook aan alle mensen die mijn ouders hier op weg hebben geholpen. Iedereen heeft zijn eigen capaciteiten. Maar pas als je je ergens welkom en veilig voelt, kun je echt het meeste uit je zelf halen.’ Hoorde je nog bij Ethiopië toen je er terug was? ‘De eerste twee weken had ik het heel moeilijk. Er was een groot verschil met mijn familie. Ik was 29 jaar, ze vonden het heel raar dat ik niet getrouwd was. Ik was manloos en kindloos, wat was er mis met mij? Ik besefte daar hoe Hollands ik was geworden. Maar ik besefte ook: waar ik ook ben, ik blijf een buitenstaander, ik hoor niet bij een groep. Daar heb ik nu wel vrede mee. Want ik zie vooral ook de meerwaarde van een buitenstaander zijn. Ik heb geleerd me in allerlei situaties te kunnen verplaatsen. Hier moet ik veel uitleggen tegenover de dominante groep. Maar in Ethiopië moest ik juist weer de bandeloosheid van de Nederlanders verdedigen. Zo word je als migranten de verbinding, de brug tussen allerlei culturen. Als migrant moet je je de hele dag verplaatsen in het leven, de denkwereld van andere mensen. Want thuis leef je in een andere wereld dan buiten.’ Leeft in Nederland het besef wat de waarde is van

migranten, hier en voor hun thuisland? ‘In 2009 ben ik voor de krant in Sierra Leone geweest, dat was tien jaar na die vreselijke burgeroorlog. Daar is terugkeer een groot thema, want voor de ontwikkeling van het land is dat heel belangrijk. De meeste talentvolle mensen gaan vaak weg, ondernemers, academici, want die hebben de dynamiek en de contacten om weg te kunnen gaan. Een bekende grap is: Afrika heeft Europa voorzien van zijn beste studenten. Maar dat is wel zo. Om die talentvolle mensen terug te krijgen in Afrika moet je heel uitnodigend zijn. Sierra Leone doet dat zeer actief. Met een speciaal kantoor voor mensen die terugkeren. Met fiscale voorzieningen voor wie gaat investeren in de landbouw, in de visserij, in het vrije ondernemerschap, in de infrastructuur. Toen ik er was had dat bureau al duizend terugkeerders verwelkomd. Afrika moet niet meer leunen op het geld van donorlanden, maar de eigen mensen met talent moeten een land weer opbouwen. De afhankelijkheid van hulp berooft Afrikanen ook van hun zelfredzaamheid en waardigheid. En bij die hulp vallen juist de getalenteerde jongeren tussen wal en schip. Juist degenen die veran­ deringen willen en het verschil kunnen maken worden genegeerd in vele hulpprogramma’s. Die richten zich vooral op de gehandicapten, op de zieken, dus op de meest hulpbehoevenden van de samenleving. Natuurlijk hebben zij ook hulp nodig, maar uiteindelijk ga je daar de oorlog niet mee winnen. Als je een land ten goede wilt veranderen heb je juist het middenveld nodig. Die kunnen immers de overheden aanspreken.’ Zie je jezelf definitief teruggaan naar Ethiopië? ‘Nee, want ik zit in de journalistiek, en de persvrijheid laat daar nog veel te wensen over. Maar ik heb er ondernemers gesproken die terug waren gegaan en dat vonden ze de beste beslissing uit hun leven. Een grafisch ontwerper die acht uur per dag werkte in een grijs kantoor in het grijze Londen en die voor zichzelf wilde beginnen. Dat is in Londen lastig. Hij waagde de sprong en heeft nu een bedrijf voor grafisch ontwerpen in Addis Abeba en dat is een geweldig succes.’ ‘Afrika kan blijven wachten op geld uit het westen, maar dan zal de structuur nooit wezenlijk veranderden. Er is zo veel behoefte aan succesvolle mensen. Ethiopië heeft bijvoorbeeld een schrijnend gebrek aan goed opgeleide bouwvakkers. De kunnen er zo aan de slag.’ Net als bij Daniëlle de Winter ga ik ook met Seada Nourhussen praten over de neiging van de grote ontwikkelingsorganisaties om greep te krijgen op de miljarden die door migranten wordt overgemaakt naar de families in hun vaderland. Waardoor nu ook in het Lloyd Hotel de vraag klinkt: Waar bemoeien ze zich mee? Seada: ‘Dat denk ik ook. Het is de eigen beslissing van mensen om al dat geld over te maken. Dan kun je niet vanuit het Westen zeggen: dat moeten ze zo of zo besteden. Daar moeten de migranten en hun families onderling over praten. Maar ik ken natuurlijk ook de discussie: geld dat wordt overgemaakt om de kinderen naar school te kunnen sturen, wordt verkwist. Dat is heel vervelend. Maar dat los je niet op door bemoeizucht. Vanuit de diaspora zelf komt er ook steeds meer discussie over de besteding van die remittances. Er zal, ook door de crisis, steeds minder geld naar Afrika gaan van overheden en andere instanties in het Westen. Kunnen door al die miljoenen die door de eigen

Seada Nourhussen


12

remittances

waar bemoeien ze zich mee?

mensen worden overgemaakt, de Afrikaanse overheden worden gedwongen tot een ander en beter beleid? Migranten investeren in projecten als de eigen overheid ook bijdraagt. Migranten willen terecht zeggenschap in dat beleid.’ ‘De traditionele ontwikkelingssamenwerking loopt duidelijk op zijn laatste benen. De machtsverhoudingen in de wereld zijn razendsnel aan het verschuiven. Het draait steeds meer om handel, om ruilhandel: jij levert mij olie of andere grondstoffen en dan stamp ik voor jou in no time een nieuwe stad uit de grond. Landen als Brazilië en Turkije doen enorme investeringen in Afrika. In plaats van zich door Nederland de les te laten lezen over goed bestuur, gaan Afrikaanse leiders liever in zee met Indiërs en Chinezen: die stellen minder eisen.’

Veghels Vechtertje

Richard Yeboah

Richard Yeboah (32) presenteert in zijn Amsterdamse kantoor als koffiekoekje een Veghels Vechtertje van de Jumbo. Kan integratie nog krachtiger worden gesymboliseerd? Hij kwam op zijn zevende met zijn ouders uit Ghana naar Nederland, groeide op in Amsterdam Zuidoost en studeerde aan de TU in Enschede technische bedrijfskunde met als specialisatie ‘financieel management, ondernemerschap en bedrijfsvoering in niet-westerse landen’. Als ondernemer geeft hij adviezen aan het midden- en kleinbedrijf, zowel in Nederland als in diverse ontwikkelingslanden. Daarnaast houdt zijn stichting New Vision Solutions (Neviso) zich bezig met toekomstmogelijkheden van multiculturele jongeren. Met zijn project Roots for Development wil hij migranten en multiculturele jongeren informeren over en activeren binnen ontwikkelingssamenwerking. Blijft een Ghanees die in Nederland komt wonen zijn leven lang een migrant? Richard: ‘Ik ben hoogopgeleid, net als mijn vrouw, wij hebben in Amsterdam net een huis gekocht in een nieuwbouwwijk, wij volgen de discussie over de aftrek van de hypotheekrente, wij kijken naar het schaatsen in Thialf, wij denken dus als de standaard Nederlander, wij betalen alle belastingen, wij mogen over alles meebeslissen, hoezo zijn wij dan nog steeds migranten? En waarom denken veel Nederlanders bij migranten eerder aan een crimineel dan aan hoogopgeleide mensen die Nederland helpen opbouwen? En waarom wordt er over migranten nog steeds vaak geschreven en gepraat alsof ze allemaal zwak, ziek of misselijk zijn?’ ‘Wij, Nederlanders’, zal hij in ons gesprek ook een paar keer zeggen. In 2003 ging hij voor het eerst weer naar Ghana om als stagiair van de Rabobank te werken bij een investeringsbank. ‘En toen dacht ik: dit wil ik. Kennis ophalen uit Europa en ter beschikking stellen van ontwikkelingslanden en vice versa. Als combinatie van idealisme en ondernemerschap. Alles wat je daarbij bedenkt werkt alleen als de migrant er voordeel bij heeft, maar ook het land van herkomst en het land waar je nu woont, alle drie.’ ‘Laatst zat ik met iemand te praten over hoe Nederland is opgebouwd tot wat het nu is. Niet door alleen de allerarmsten te helpen. Je moet als land een middenklasse durven creëren die zo wordt opgevoed dat

ze niet gaat graaien, dat ze niet weer de nieuwe elite van de wereld wordt. Ghana heeft al een redelijk grote groep zelfstandigen met een universitaire opleiding. Die mensen moeten juist aandacht krijgen, want zij moeten de nieuwe samenleving opbouwen. En als zij dan een goede positie hebben, willen zij beter wonen, beter onderwijs, betere winkels, en dat zie je in Ghana nu ook gebeuren. Maar mooi wonen heeft voor de allerarmsten een heel andere betekenis. Die zeggen: ik wil nu eten hebben. Daarom moet je beide groepen steunen en zo een samenleving van binnenuit opbouwen.’

Arnon Grunberg Ik lees een recente column uit de Volkskrant van Arnon Grunberg voor, waarin hij schrijft dat migratie de effectiefste manier van armoedebestrijding is. Richard Yeboah: ‘Helemaal mee eens! Ik begrijp ook niets van de Nederlandse discussie om geen economische vluchtelingen binnen te laten. Waarom niet? Die mensen willen hier hard werken, ze willen heel graag iets opbouwen, ze willen geen geld, ze willen het zelf verdienen, en dan zeggen wij: blijf maar weg. We wachten tot er ergens oorlog is, dan mogen ze ineens wel komen. Maar dan denk ik als Nederlander, want daar ben ik er een van: wat een verlies aan kwaliteit. Iedereen moet hier een eigen inkomen kunnen vinden, maar in ons poldermodel gaan wij daar kennelijk niet van uit.’ Reageert Nederland vooral op zieligheid in de wereld? ‘Ik denk het wel, ja. Een van de problemen van Nederland zijn al die organisaties en stichtingen, die een doel op zichzelf zijn geworden. Nu er minder subsidie is, beginnen ze allemaal te huilen. Maar als je al dertig jaar bestaat en nog steeds afhankelijk bent van subsidies, moet je je dan niet eens achter je oren krabben? Willen wij, Nederlanders, eigenlijk wel gelijkheid in de wereld? Of zijn we juist bang dat die gelijkheid bedreigend voor ons wordt?’ Moeten talentvolle migranten teruggaan naar hun eigen land om het op te bouwen? ‘Ik geloof in de samenwerking tussen de diaspora en de locals in het land zelf. De samenwerking tussen autotochtone Nederlanders, migranten en mensen in ontwikkelingslanden. Belangrijk is dat je helpt bij het opbouwen van een land, maar daarvoor hoef je niet zelf terug te gaan. Neem mijzelf. Ik ben geen Ghanees meer. Ik hou van wielrennen, ik moet mezelf niet voor de gek houden met het verhaal dat ik nog een Ghanees ben. Ik hou van Ghanees eten, maar ook van boerenkool, ik zou niet meer alleen maar in Ghana willen wonen. Ik wil meehelpen Nederland op te bouwen en Ghana, alle twee. Er wonen al genoeg slimme mensen in Ghana. Mijn specialiteit is dat ik beide landen ken en begrijp, ik ben van beide werelden. Tegen een nicht in Ghana kan ik zeggen: hou toch op om een mobieltje met bluetooth te vragen, ga er zelf voor werken. En tegen Nederland kan ik zeggen: hou toch op met kip dumpen in Ghana. Je moet dus niet zeggen: zonder de mensen uit het buitenland gaan ze het daar in Ghana niet redden, want dan ben je weer een nieuwe elite aan het creëren. Ik geloof heilig in samenwerken. En dan kom je bij het pijnpunt van de huidige ontwikkelingssamenwerking: we moeten afstappen van de scheiding tussen de migranten en mensen hier en de doelgroep daar.’

13

Ook nu, in het kantoor van Richard Yeboah herhaal ik weer mijn verbazing over de poging van allerlei organisaties om greep te krijgen op de vele miljarden die door de migranten worden overgemaakt: waar bemoeien ze zich mee? Richard Yeboah: ‘Mijn reactie is ook: afblijven. Je kunt er wel van leren: wat doen ze met al dat geld en waarom? Maar ik verbaas me vooral ook over de eindeloze discussie in Nederland dat we meer draagvlak moeten creëren omdat mensen anders niet meer willen bijdragen aan

‘De middenklasse moet zo worden opgevoed dat ze niet gaat graaien, dat ze niet weer de nieuwe elite wordt’ ontwikkelings­samenwerking. Het is allemaal draagvlak om ons heen! Serious Request levert in een paar dagen 8.6 miljoen euro op. We moeten ophouden alles te willen stroomlijnen wat niet precies in ons beleid past. En vergeet niet, geld terugsturen is iets persoonlijks. Dat doe je niet om de wereld te verbeteren, maar om je directe relaties te helpen. Waardoor ze een klein bedrijfje beginnen, eigen inkomsten krijgen, zelf voor beter onderwijs gaan zorgen. Maar wel zélf, niet omdat Nederland dat bepaalt.’ ‘Alle vooruitgang begint klein en lokaal. Ik groeide op in Amsterdam Zuidoost, dat was mijn wereld. Toen verhuisde ik naar Enschede om te gaan studeren en daar zag ik nieuwe mogelijkheden. Ik zag dat studenten zelf van alles regelden en ondernamen: zou dat ook niet in Zuidoost kunnen? Waarom kunnen jongeren in Zuidoost niet wat studenten in Enschede wel doen? Daarom ben ik met Neviso begonnen. Daarmee willen wij jongeren ervan bewust maken wat Nederland biedt, wat Europa biedt en wat het land van herkomst te bieden heeft. Daarbij is terugkeer niet het einddoel. We moeten niet willen concurreren met alle talentvolle mensen daar. En we moeten in Nederland niet doen alsof we al die talentvolle mensen hier niet nodig hebben.’

Tony van der Meulen (1946) is journalist, columnist en auteur, maar ook voorzitter van het bestuur van lokaalmondiaal en Coolpolitics. Hij was onder meer hoofdredacteur van het opinieweekblad De Tijd en van het Brabants Dagblad.


14

samenwerking

‘wij zijn de brug’

15

tekst Marusja Aangeenbrug

Ze weten de weg, spreken de taal en kennen de cultuur. Migranten zijn vaak in het voordeel als ze in hun land van herkomst problemen willen helpen oplossen. Ook kunnen ze een stevige brug vormen tussen mensen in hun geboorteland en westerse organisaties.

Marusja Aangeenbrug schrijft als journalist en tekstschrijver over ontwikkelingssamenwerking (zie www.zinzatie.nl). Ze werkt voor verschillende bladen en kranten, zoals Vice Versa, CV.Koers en het Eindhovens Dagblad, en doet opdrachten voor ngo’s, bedrijven en het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Hoe heet je?’ luidt de eerste vraag in Togo altijd. Mensen peilen je op basis van je naam. Je Togolese naam, welteverstaan, want daardoor weten ze meteen waar je vandaan komt, legt Ekue Leopold Messan uit. ‘Wie is je vader? vragen ze vervolgens. In mijn geval weten ze me meteen te plaatsen, want mijn vader was stamchef in de regio. Daarna vragen ze naar de rest van je familie. En dan kondigen ze aan dat ze bij je thuis willen komen. Ze willen zien waar je vandaan komt, hoe je familie leeft. Op die manier onderzoeken ze of je te vertrouwen bent.’ Messan kwam elf jaar geleden in Nederland terecht, nadat hij om politieke redenen uit Togo was gevlucht. Hij werkt nu als export officer bij Friesland Campina en is bezig met twee projecten in zijn geboorteland. De bedoeling van Togo Tourism & Development, dat nog in ontwikkeling is, is om samen met zijn Nederlandse partner kleinschalige toerisme- en ontwikkelingsprojecten op te zetten in zijn geboortestreek. Zijn tweede project is gericht op het helpen van lokale bedrijven om basisproducten te importeren zonder tussenkomst van tussenhandelaren. Dit idee ontstond tijdens een familiebezoek aan Togo met een neef. ‘We constateerden toen dat basisproducten in de supermarkt veel te duur zijn. Een halve kilo suiker kostte omgerekend bijvoorbeeld anderhalve euro, en twee liter plantaardige olie meer dan vier euro! Die prijzen bleken zo hoog te zijn doordat tussenpersonen, bijvoorbeeld uit Libanon of Frankrijk, deze producten in Togo met een grote winstmarge op de markt brengen. De distributeurs in Togo weten zelf niet hoe ze bijvoorbeeld aan suiker uit Brazilië moeten komen, dus betrekken ze die tussenpersonen erbij.’ Samen met zijn neef werkt Messan er nu aan dat distributeurs in Togo direct contact kunnen leggen met producenten van bijvoorbeeld rijst, olie en suiker. ‘De distributeurs waren niet van meet af aan enthousiast.’ Volgens Messan hebben zij geen kennis van internationale handel en laten ze hun bedrijfsvoering over aan hun

bankiers. ‘Ze vroegen zich af of de producenten wel de beloofde producten zouden leveren. Maar uiteindelijk zien ze wel in dat het beter is voor een gezonde bedrijfsvoering om zonder tussenpersonen te werken’, stelt hij. Dat ze dat inzien, heeft volgens Messan alles te maken met het vertrouwen dat ze in hem hebben. ‘Voor een blanke zou het veel moeizamer zijn zo’n vertrouwensrelatie op te bouwen. Ik leg makkelijk contact, bovendien kennen ze mij of mijn familie. Daardoor heeft men meer vertrouwen in mij. Wanneer je als blanke precies hetzelfde komt vertellen, verwachten ze bovendien altijd dat je iets van ze wilt. “De blanke man geeft niets voor niets weg” is het uitgangspunt.’

Bonte verzameling In het debat over migranten en ontwikkelingssamenwerking ligt de focus vaak op de geldbedragen die migranten overmaken naar hun land van herkomst, en op de brain drain, het wegtrekken van goed opgeleide migranten naar het Westen. Maar steeds vaker leveren migranten met hun eigen, vaak kleinschalige, hulporganisatie een belangrijke bijdrage aan de situatie in hun thuisland. In 2008 stelde het ministerie van Buitenlandse Zaken daarom in de beleidsnotitie Internationale Migratie en Ontwikkeling dat migranten ‘een potentiële bron van ontwikkeling’ vormen, mede ‘door het inzetten van hun competenties en netwerken voor sociaal-economische en politieke ontwikkeling.’ Sinds ruim een jaar werkt een aantal migrantenorganisaties samen in het Dutch Consortium of Migrant Organizations. ‘Het is een bonte verzameling’, vertelt Ronald Lucardie van het consortium. ‘Er zitten bijvoorbeeld organisaties in van Burundezen, Somaliërs, Turken, Marokkanen en Molukkers. De bedoeling is dat we van elkaar leren en elkaar verder helpen.’ Het consortium is opgezet op initiatief van Cordaid en een aantal netwerkorganisaties van migranten, en ontvangt ook van onder andere Cordaid

© Roel Burgler

‘Zoek niet langer, wij zijn de brug’

financiële steun. Het consortium bepaalt zelfstandig zijn beleid en waar mogelijk werken de organisaties samen als het gaat om het vertegenwoordigen van hun belangen en het vergroten van hun deskundigheid. Soms voeren de organisaties ook gezamenlijk projecten uit of doen ze samen aan fondsenwerving. Ook kan het consortium in naam van alle organisaties samenwerking zoeken of overleg voeren met het ministerie of met andere ontwikkelingsorganisaties. Lucardie hoopt dat het consortium ook bijdraagt aan de waardering van donoren. De Nederlandse overheid en donoren zoals grote ontwikkelingsorganisaties gaan er namelijk vaak aan voorbij dat migrantenorganisaties als ‘brug’ kunnen functioneren in een ontwikkelingsland. ‘Als je een project wilt opzetten bij een stam in Benin heb je soms niets aan een Nederlander die goed Frans spreekt, maar wel aan een Afrikaan die de lokale taal spreekt. Migranten kennen de taal, hebben ervaring in het land en hebben hun eigen netwerk dat ze kunnen inzetten om hun doel te bereiken.’ Bovendien kennen ze de culturele en religieuze gevoeligheden en weten ze eerder raad met lastige obstakels zoals bureaucratie en corruptie. ‘Stel, een ngo wil een project voor vrouwen opstarten in Indonesië. Gender is een gevoelig onderwerp, dus het is zinvol om dan samen te werken met een groep die kennis heeft van de lokale omstandigheden en van eventuele gevoeligheden.’ Nederlandse organisaties maken veel te weinig gebruik van de specialistische kennis van migrantenorganisaties, vindt ook George Duncan van de Ghanees-Nederlandse organisatie Sankofa, lid van het consortium. ‘Terwijl het Noorden net zo goed van het Zuiden kan leren als omgekeerd.’ Om die reden heeft hij veel waardering voor het programma E-motive van Oxfam Novib, dat als doel heeft om kennis en kunde uit te wisselen tussen professionals in ontwikkelingslanden en in Nederland. ‘Wij hebben veel kennis opgebouwd doordat we al vierenhalf jaar lang samenwerken

met vrouwen in Ghana. Via E-motive hebben we een keer de trainers van deze vrouwen naar Nederland gehaald om hun kennis en hun methodiek te delen met Nederlandse trainers.’

Eisenlijstje Sankofa richt zich onder andere op de pluimvee-industrie in Ghana. George Duncan legt uit: ‘De importtarieven om kipproducten af te zetten in Afrika, zijn laag. Daardoor dumpt Europa pluimveeproducten in Ghana. Dit heeft een enorme impact op de pluimvee-industrie en de handel.’ Sankofa helpt en traint daarom mensen, met name vrouwen, om een eigen pluimveebedrijf te beginnen. Ook verstrekt de organisatie microkredieten om Ghanezen te helpen in hun eigen onderhoud te voorzien. ‘De kracht van onze organisatie is dat wij uit het gebied zelf komen en daardoor heel makkelijk contact leggen met de mensen’, zegt Duncan. ‘Dat is niet alleen efficiënt, maar zorgt ook voor een heel andere aanpak. Doordat we op gelijk niveau met hen communiceren, komen wij er makkelijker achter wat ze echt willen. Wij kunnen ons goed inleven en zien de noodzaak direct. Bovendien werken we vraaggestuurd.’ Dat laatste is bij de overheid en bij gesubsidieerde ontwikkelingsorganisaties vaak niet het geval, stelt Duncan. ‘Zij leggen hun doelen vast in een plan en vervolgens moeten ze aan de hand daarvan hun resultaten halen. Het gevolg is een top-downbenadering. Donoren schuiven hun partnerorganisaties al snel een eisenlijstje onder de neus. En de overheid bepaalt zo ongeveer met welke landen ngo’s samenwerken.’ Schrapt de overheid een bepaald land van haar lijstje, dan ‘stoppen de ngo’s hun programma’s in dat land ineens’, is Duncans overtuiging. ‘Wij zijn zelfstandig en niet gebonden aan een eisenlijstje. Dat geeft ons meer vrijheid en flexibiliteit om te doen wat de mensen in Ghana echt nodig hebben.’

Migranten zijn niet alleen materieel maar ook emotioneel betrokken bij hun land van herkomst


16

samenwerking

‘wij zijn de brug’ 49 17

Een andere toegevoegde waarde van migrantenorganisaties is de emotionele betrokkenheid, stelt Veyis Güngör. Hij is beleidsadviseur van het samenwerkingsverband SMHO, Samenwerkende Moslims Hulp Organisaties. Hierbij zijn 26, vooral kleinschalige, organisaties betrokken, met name van Turken, maar ook van bijvoorbeeld Afghanen, Irakezen, Palestijnen en Oeigoeren. ‘Migranten leven in twee culturen’, zegt Güngör. ‘Wij leven en werken in Nederland, maar onze roots liggen elders. Wij zijn daarom niet alleen materieel betrokken bij onze projecten door er geld en tijd in te investeren. We zijn ook emotioneel sterk betrokken: we doen iets voor het gebied waar we vandaan komen, onze families wonen daar nog. Het is dus in ons eigen belang dat een project slaagt en dat het blijvende waarde heeft. Veel mensen gaan elk jaar op vakantie naar hun gebied van herkomst, dus ze blijven voortdurend op de hoogte van hoe hun project loopt.’ De keerzijde van deze nauwe betrokkenheid is het gevaar ‘dat mensen gevoelig zijn voor vriendjespolitiek’, realiseert Güngör zich. ‘Voor je het weet, gaan ze speciaal voor familie of kennissen dingen doen. Wij vinden het daarom erg belangrijk om de mensen die betrokken zijn bij onze organisaties goed te trainen, zodat ze daar geen last mee krijgen.’

Eigen geld Een uiting van de betrokkenheid is dat de migrantenorganisaties zelf fondsen werven. Güngör noemt als voorbeeld een organisatie van Afghaanse migranten die in Afghanistan een school wil restaureren. ‘Ze schaffen stenen en beton aan en laten de school opknappen door lokale mensen. De organisatie dient bij ons een voorstel in. Wij geven advies over de fondsenwerving, maar de organisatie zamelt zelf geld in. Wij leggen daar vervolgens extra geld bovenop.’ Güngör vindt het erg belangrijk dat organisaties zelf geld inzamelen via bijvoorbeeld collectes of een fondsenwervingsavond. ‘Migrantenorganisaties bedenken hun projecten niet in Nederland achter het bureau, maar ter plekke, in contact met de mensen daar. Dat kan alleen doordat onze organisaties niet afhankelijk zijn van subsidie en geen rekening hoeven te houden met allerlei eisen van een donor. Daardoor zijn ze vrij om het werk op hun eigen manier in te vullen.’ ‘Eigen fondsenwerving is ook belangrijk’, vervolgt Güngör, ‘omdat wij vinden dat mensen hun eigen

verantwoordelijkheid moeten nemen. Zo kunnen ze laten zien dat ze waarderen welke mogelijkheden ze hebben in Nederland. In sommige landen van herkomst gaan mensen dood van de honger, in Nederland hoef je niet te vechten voor je eten.’ Doordat migranten in twee culturen leven, vindt ook de fondsenwerving soms gespreid plaats. Ze zamelen in Nederland vaak binnen hun eigen migrantengemeenschap geld in. Sommige organisaties werven ook in hun land van herkomst fondsen. De Nederlands-Somalische stichting Nedsom heeft bijvoorbeeld Somalische bedrijven warm weten te maken voor haar projecten. ‘Een aantal telecombedrijven vindt sociaal ondernemen belangrijk en investeert om die reden in onze projecten’, vertelt Guled Yusuf van Nedsom. ‘Zij willen graag betrokken zijn, maar stellen geen eisen zoals institutionele donoren doen.’ Yusuf is van mening dat Nedsom op deze manier onafhankelijk kan blijven. ‘Dat is erg belangrijk voor ons, want we willen creatief en innovatief zijn.’ De stichting heeft diverse projecten in Somalië, zoals een pluimveebedrijf en een scheepswerf die in samenwerking met Sri Lanka is opgezet na de tsunami van 2004. Een ander project is Horseed Media, dat online en via de radio jongerenprogramma’s uitzendt over mensenrechten. ‘In het programma discussiëren jongeren bijvoorbeeld over de rechten van vrouwen in de Koran. We willen dat dit soort onderwerpen niet langer taboe zijn in Somalië. Horseed Media is succesvol in Somalië. Althans, bij de overheid is onze FM-radio niet geliefd, onder de bevolking wel. Dat zegt genoeg. We zijn taboedoorbrekend binnen de Somalische gemeenschap. We proberen bijvoorbeeld ook te bevorderen dat imams niet steeds preken over Palestina of Tsjetsjenië, maar ook over de rechten van vrouwen.’

brain gain Migrantenorganisaties voorzien ook in de behoefte van migranten die wel iets willen doen voor hun vaderland, maar zelf geen project willen of kunnen opstarten. In 2004 heeft Nedsom bijvoorbeeld in samenwerking met CARE Nederland het diaspora-partnerschapprogramma opgezet. Door de oorlog was gespecialiseerd personeel schaars geworden in Somalië, want veel hoogopgeleide Somaliërs waren naar het buitenland gevlucht. Via het programma stuurden Nedsom en CARE Somaliërs die inmiddels een opleiding en ervaring hadden opgedaan in Nederland, terug naar hun vaderland.

Op linkerpagina Ekue Leopold Messan op een markt in het zuiden van Togo

© Roel Burgler

© Josefien de Kwaadsteniet

de keerzijde van de nauwe betrokkenheid is gevoeligheid voor vriendjespolitiek

Foto Sesamboeren in Mali krijgen advies over hoe ze kunnen samenwerken voor een betere afzet

Zij gingen daar aan de slag als trainee of professional bij diverse organisaties. ‘De migranten konden daar hun kennis en ervaring delen’, vertelt Yusuf. Zo ging bijvoorbeeld een deskundige op het gebied van veeteelt naar Somalië om de lokale bevolking te helpen bij het opzetten van het pluimveebedrijf. ‘Op deze manier hebben wij geprobeerd brain drain om te zetten in brain gain.’

morele steun Wat migrantenorganisaties voor hebben op de meeste Nederlandse hulpclubs, is dat ze een achterban hebben die persoonlijk betrokken is. Ze fungeren namelijk niet alleen als ontwikkelingsorganisatie, maar vaak ook – en soms vooral – als plek van ontmoeting. Dit komt doordat migrantenorganisaties vaak om een heel andere reden zijn opgericht, constateren Ton van Naerssen, Joep Kusters en Joris Schapendonk, auteurs van ‘Afrikaanse migrantenorganisaties in Nederland’ (artikel in de Working papers Migration and Development series, Report nr. 12). ‘Een groot aantal organisaties begint als vluchtelingenorganisatie’ en omdat er ‘grote behoefte is aan onderlinge steunverlening’. De organisaties vergemakkelijken het integratieproces van de migranten, behartigen hun belangen en geven morele of andere steun. Zo werd Nedsom elf jaar geleden bijvoorbeeld opgericht om activiteiten voor Somalische jongeren in Nederland te organiseren. Ook wilde de organisatie meer bekendheid geven aan Somalië. Het geven van hulp kwam pas veel later aan de orde. Ook Sankofa werd in 2001 opgericht om Ghanezen in Nederland te helpen integreren en Ghana in de kijker te brengen bij Nederlanders. Pas na een paar jaar werd het eerste hulpproject in gang gezet. En nog steeds is de hulp slechts een onderdeel van de organisatie. Sankofa organiseert bijvoorbeeld ook het jaarlijkse The Hague African Festival om Afrikaanse artiesten op de kaart te zetten. De Samenwerkende Moslims Hulp Organisaties organiseren met regelmaat activiteiten om mensen van verschillende religies bij elkaar te brengen. Op die manier draagt het netwerk bij aan bewustwording bij Nederlanders en integratie van de migranten. ‘We hopen dat mensen zo meer wereldburgers worden in plaats van lokale burgers.’ SMHO beperkt zich niet tot het geven van hulp in het buitenland. Güngör noemt als voorbeeld het offerfeest. ‘Het is gebruikelijk dat moslims dan vlees uitdelen. Van origine is het de bedoeling dat je het vlees geeft aan minder

bedeelden, maar in de praktijk gaat het naar vrienden en familie. Zes jaar geleden zijn wij daarom begonnen om vlees in te zamelen en uit te delen. We brengen het bijvoorbeeld naar de voedselbank. Eten uitdelen aan minder bedeelden is een nieuwe ervaring voor migrantengroepen. Migranten waarderen het dat ze in Nederland kansen krijgen die ze in hun thuisland niet gekregen zouden hebben. Dit is een manier om iets terug te doen.’ Het is moeilijk te zeggen in hoeverre migrantenorganisaties daadwerkelijk duurzame ontwikkeling en vermindering van de armoede in hun thuisland tot stand weten te brengen. De verwachtingen zijn hooggespannen en ook de organisaties zelf zijn uiteraard overtuigd van het belang van hun bijdrage. Er is echter nog te weinig onderzoek gedaan naar de impact van migranteninitiatieven om er een gedegen uitspraak over te kunnen doen, stellen Gery Nijenhuis en Annelet Broekhuis in hun artikel ‘Institutionalising transnational migrants’ activities: the impact of co-development programmes’ in het tijdschrift International Development Planning Review (nummer 3-4, 2010). De hoge verwachtingen van migrantenorganisaties in vergelijking met andere private initiatieven en gevestigde ontwikkelingsorganisaties ‘mogen best worden bijgesteld’, stellen de auteurs, beide onderzoekers bij International Development Studies aan de Universiteit Utrecht. ‘Hoewel immigranten in het bezit zijn van specifieke menselijke, sociale en culturele vermogens die nuttig zijn in ontwikkelingssamenwerking, hangt de toegevoegde waarde sterk af van de context. Die is dus moeilijk vast te stellen.’ Eén toegevoegde waarde is voor Nijenhuis en Broekhuis echter wel duidelijk: de functie die migranten kunnen vervullen als bruggenbouwers. ‘Hun kennis van het gebied van herkomst en hun toegang tot netwerken in hun woonomgeving kan bijdragen aan ontwikkeling.’ Samen met Princeton University voert International Development Studies momenteel verder onderzoek uit naar de bijdrage die migrantenorganisaties leveren aan ontwikkeling in het gebied van herkomst door middel van bijvoorbeeld collectieve investeringen, capacity building en donaties in natura.

Ambtenarentaal Hoe mooi de verhalen ook zijn die de diverse migrantenorganisaties zelf vertellen, en hoe gemotiveerd ze ook zijn, het is niet altijd zo makkelijk als het lijkt. Het risico te


18

samenwerking

Column Joseph Seh 25 19

Een ontwikkelingswerker wint informatie in bij katoenboeren in Benin om hen beter te kunnen steunen

mislukken bestaat altijd. Een van de meest lastige dingen is om überhaupt een organisatie te beginnen, weet George Duncan van Sankofa. ‘Als je voor het eerst in Nederland komt, spreek je de taal niet, begrijp je de cultuur niet, heb je nog geen werkervaring hier en heb je amper een netwerk. Je hebt geen flauw idee hoe je huursubsidie aan moet vragen, laat staan hoe je een organisatie moet oprichten. Eerst moet je bijvoorbeeld Nederlands leren lezen en schrijven, weten wie je waarvoor moet benaderen, weten hoe je een projectvoorstel indient, ambtenarentaal begrijpen en leren hoe je een netwerk opbouwt in Nederland.’ Wil een migrantenorganisatie voet aan de grond krijgen bij een donor, dan is dat minstens zo lastig. Donoren hebben diverse richtlijnen waar ze aan zouden moeten voldoen, bijvoorbeeld op het gebied van goed bestuur en management. Maar slechts weinig migrantenorganisaties zijn in staat om aan deze voorwaarden te voldoen. ‘We kunnen je helaas niet financieel ondersteunen, want je bent niet professioneel genoeg, voeren ze dan als argument aan. Maar ja, om te professionaliseren, heb je eerst geld nodig’, stelt Duncan. ‘De meeste migrantenorganisaties beginnen om die reden heel kleinschalig. Terwijl ze wel veel kennis en kunde in huis hebben.’ Samenwerking met westerse ontwikkelingsorganisaties zou migrantenorganisaties verder kunnen helpen bij dit soort haken en ogen, zegt Lucardie. ‘Als je een goede samenwerking tot stand weet te brengen, kun je van elkaar leren. Je verrijkt elkaar wanneer je de kennis van migranten koppelt aan de kennis van donororganisaties. Bovendien kan de vraag naar hulp soms groter zijn dan je als groepje migranten aankunt. Dan heb je de hulp van een grote organisatie nodig. Als je maar goede afspraken maakt over de vrijheid die je hebt. Een traditionele donor-ontvangerrelatie beperkt namelijk je creativiteit.’ Lucardie kent voorbeelden van succesvolle samenwerking tussen migrantenorganisaties en donororganisaties. Maar in veel gevallen verloopt samenwerking moeizaam en krijgen migrantenorganisaties onvoldoende erkenning voor de kennis en ervaring die ze in huis hebben. Lucardie heeft dit al te vaak zien gebeuren. ‘Vanwege de subsidiemolen draait het in de ontwikkelingssector te vaak om belangen in plaats van om creativiteit en innovatie. Het is geen onwil, maar zo werkt het in de praktijk. Als er samenwerking tot stand komt, prijst een donor je aanvankelijk om je kennis van de lokale taal en cultuur. Maar het volgende ogenblik schuift hij je een lijst met criteria en prioriteiten onder de neus die de jouwe niet

zijn. Op dat moment neemt hij jou het ownership af, en dat is pijnlijk.’ ‘Ook als de agenda van een donor verandert, heeft dat invloed op je organisatie. Bijvoorbeeld als een donor besluit dat water of onderwijs geen prioriteit meer heeft. Dat soort beslissingen liggen heel gevoelig voor migrantenorganisaties. Helaas hebben donoren vaak niet in de gaten hoe gevoelig.’

Turken in Somalië Het Migrant Consortium bepleit niet alleen de samenwerking met westerse organisaties, maar ook tussen de leden onderling. ‘Soms werken organisaties zo parallel aan elkaar, dat het raar is als ze niet samenwerken’, zegt Lucardie. ‘Doordat ze nu samen in het consortium zitten, kwamen een Filippijnse en een Molukse organisatie er bijvoorbeeld achter dat ze regelmatig tegen dezelfde problemen aanlopen. Zo hebben ze in hun thuisland allebei ervaring met watervoorziening en met botsingen tussen christenen, moslims en inheemse stammen. Bovendien bleek dat ze deels dezelfde donoren hadden. Toch hadden ze nooit eerder contact gehad. De Filippino’s zijn goed in watervoorziening, de Molukkers juist weer beter op het gebied van conflict­ preventie. Zij kunnen veel van elkaar leren.’ Een ander voorbeeld vormen Turkse organisaties van SMHO die samen met Turkse ondernemers in de bres sprongen voor Somalische vluchtelingen in Kenia. ‘Wij voeren jaarlijks een ramadanactie en het afgelopen jaar wilden we graag iets doen voor Somalië vanwege de enorme droogte daar’, vertelt Veyis Güngör. ‘We hebben toen contact gezocht met Nedsom, omdat deze organisatie toegang heeft tot gebieden waar westerse organisaties niet zitten. Vervolgens hebben we geld ingezameld in Turkse restaurants, dit bedrag heeft Cordaid verdubbeld. Met dit geld zetten we nu een gezondheidskliniek op voor Somalische vluchtelingen in Kenia.’ Lucardie is enthousiast over alle nieuwe initiatieven die hij van dichtbij ziet ontstaan. ‘Dit is echt out of the boxdenken. Waarom doen we dat niet vaker?’

Voor meer informatie over het Dutch Consortium of Migrant Organizations en de aangesloten organisaties, kijk op www.migrantconsortium.nl. Meer weten over Togo Tourism & Development? Mail naar: togotd@yahoo.fr

© Mark van Luyk

© Roel Burgler

‘Voor een blanke zou het veel moeizamer zijn zo’n vertrouwensrelatie op te bouwen’

Een scheppingsverhaal Toen ik een kind was, werd mij het volgende scheppingsverhaal verteld: In het begin was er een enorme druppel melk. Toen kwam Doondari. Hij schiep de steen. De steen maakte het ijzer, en het ijzer schiep het vuur. Het vuur creëerde het water, en het water schiep de lucht… Sinds 2005 werk ik bij PSO. Ik begon als coördinator van het Cross Over-programma, waarin migranten ingezet werden als ontwikkelingswerkers in hun land of regio van herkomst. Innovatief was het verkennen van de samenwerking tussen migrantenorganisaties en ‘klassieke’ ontwikkelingsorganisaties. ‘Wij doen het beter dan jullie’, was van beide kanten de onderliggende boodschap. In het begin waren de discussies erg emotioneel: de meerwaarde van migranten moest duidelijk worden. Ik moest denken aan de debatten en de praktijk rond de participatie van pygmeeën in de Kameroense samenleving, waar ik destijds als onderzoeker en burger bij betrokken was. Toen ik in Nederland kwam, maakte ik meteen vergelijkingen tussen migranten en de pygmeeën: een concrete vertaling van de asymmetrische machtsverhouding tussen bevolkingsgroepen. Ja. Zo begon het toen! ‘…Toen kwam Doondari naar beneden voor de tweede keer. En hij nam de vijf elementen en vormde de Mens…’ De discussie rond migratie is heel wat volwassener geworden. De instellingen en leerstoelen die zich specifiek richten op migratie, nemen toe. Deze staan in verbinding met elkaar tijdens jaarlijkse events zoals het Global Forum on Migration and Development. Mijn eigen sociale netwerk in Nederland heb ik steeds meer zelf kunnen vormen. Ik was in staat een verschil te maken tussen de migrant die ik ben, en migratie, de inhoud van mijn werk. Ik vond de juiste woorden om mijn gedachten te uiten. Ik merkte dat ik een hybride persoonlijkheid begon te vormen, die de grenzen van Kameroen en Nederland overstijgt. Mijn collega’s zeggen dat ik denk als een ‘Afrikaan’. Volgens mijn Kameroense collega’s, familie en vrienden, denk ik als een ‘Nederlander’. Ik voel me volledig thuis in zowel Kameroen als Nederland en ben betrokken bij beide landen. Mijn cross-culturele persoonlijkheid stelt me in staat om over de grenzen heen te denken op allerlei niveaus. Dezelfde vaardigheid zie ik bij Nederlanders die in verschillende landen hebben gewerkt. De migratie van mensen over de wereld zorgt voor een rechtvaardiger en duurzamer verdeling van zowel materiële als immateriële goederen zoals welvaart, kennis, normen en waarden. Ik zou zeggen: migratie is ontwikkeling! ‘…Maar de Mens was te trots. Doondari creëerde daarom de blindheid en de blindheid versloeg de Mens. Toen werd de blindheid te trots, Doondari maakte de slaap, en de slaap overwon de blindheid. Toen de slaap te trots werd, maakte Doondari de verveling. De verveling overwon de slaap maar werd vervolgens ook weer te trots. Doondari creëerde de dood, de dood overwon de verveling en ook de dood werd te trots…’ Ik denk hierbij aan alle experimenten en nieuwe initiatieven rond het thema migratie en ontwikkeling. Het werken aan migratie vraagt om nieuwe vormen van samenwerking, waarin de dichotomie Noord-Zuid niet meer bestaat en beslissingen en macht gedecentraliseerd zijn en een resultaat zijn van co-creaties. Een concreet voorbeeld is de Community of Practice (CoP) over migratie en ontwikkeling, waarin ontwikkelingsorganisaties, migrantenorganisaties en kennisinstituten hun kennis delen en van elkaar leren. Het gezamenlijk vieren van de internationale migrantendag op 18 december en het gezamenlijk publiceren over migratie zijn concrete voorbeelden van CoP-activiteiten. Ook nieuwe instrumenten worden ontwikkeld, zoals de Thematische Leerprogramma’s over human mobility en remittances, waarvan ik momenteel coördinator ben. Migratie is een nieuw experimenteerterrein geworden. ‘…Doondari kwam voor de derde keer naar beneden, maar nu in de gedaante van Guéno, het eeuwige, en Guéno versloeg de dood…’ Is migratie eeuwig? Als je naar migratiebeleid in Nederland kijkt, ontstaat de indruk dat migratie maar een efemeer en kortstondig onderwerp is. Beleid beperkt zich soms tot verkiezingscampagnes of de duur van een programma. Migratievraagstukken staan los van ontwikkelingsbeleid en -strategieën. Het vastleggen van de menselijke mobiliteit in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens waarborgt echter de eeuwigheid en de universaliteit ervan. Ook bieden globalisering en de ontwikkeling van transport en communicatie meer mogelijkheden voor mensen om te migreren. Het is niet ondenkbaar dat wij ooit in de ruimte of op andere planeten gaan wonen. Migratie is een fenomeen dat zelfs de meest extremistische regimes, de meest sceptische onderzoeken of een muur van 100 kilometer dik niet kunnen stoppen. Zolang er continenten, landen, steden en dorpen zijn, zal migratie deel uitmaken van Het Leven. Het gaat er dus niet om migratie te stoppen of beperken, maar om er bewust mee om te gaan, op landelijk, institutioneel en interpersoonlijk niveau. Een pro-migratiebeleid kan zo een spel worden waarbij alle betrokkenen winnaars zijn.

Migratie is ontwikkeling!

Joseph Junior Seh werkt sinds 2005 bij PSO, onder meer als coördinator van een programma waarbij migranten als experts naar hun land van herkomst worden uitgezonden. Eerder was Joseph in Kameroen betrokken bij de versterking van de positie van pygmeeën in participatief bosbeheer, en bij de vergroting van de stedelijke leefbaarheid door jongeren. Joseph woont sinds 2000 in Nederland. Hij is getrouwd en vader van zes kinderen.


20 rondetafelgesprek

rondetafelgesprek

tekst Janneke Juffermans en Marc Broere beeld Leonard Fäustle

Een voet tussen de deur

Hoe verhouden migrantenorganisaties en de Nederlandse ontwikkelingssector zich tegenwoordig tot elkaar? Vice Versa bracht Amma Asante, Sam Pormes, Joep van Zijl en Fatumo Farah bijeen voor een pittig gesprek. Over blinde vlekken, ‘migrantengedrag’ en de angst in Nederland. Op het kantoor van Cordaid in Den Haag zijn vier deskundigen op het terrein van migratie en ontwikkeling samengekomen. Sam Pormes, Fatumo Farah, Joep van Zijl en Amma Asante zijn alle vier al lange tijd met het onderwerp bezig. Om maar met de deur in huis te vallen: zijn er eigenlijk ooit warme banden geweest tussen migrantenorganisaties en de Nederlandse ontwikkelingssector? Sam Pormes, van Molukse afkomst en voorzitter van het Nederlandse migrantenconsortium DCMO, bijt het spits af: ‘Nee. Pas de laatste vijf jaar zijn die banden intensiever geworden. Professionele ontwikkelingsorganisaties hadden altijd hun traditionele partners in het Zuiden, in wie ze heilig geloofden. Daarom was er weinig ruimte voor samenwerking met bijvoorbeeld migrantenorganisaties in Nederland.’ Waarom is daar verandering in gekomen? De in Ghana geboren en in Nederland getogen Amma Asante, die zich als adviseur en onderzoeker bezighoudt met onder andere migratie en ontwikkeling, heeft wel een verklaring. ‘Omdat het door minister Koenders officieel in het beleid is opgenomen. Dat is een belangrijk keerpunt geweest. Voor die tijd waren het twee verschillende werelden. Migrantenorganisaties draaiden altijd op vrijwilligers. De eerste die zich met ontwikkelingssamenwerking gingen bezighouden, waren vooral gericht op hun eigen dorp of geboortegebied. Nu zie je dat jongeren uit de diaspora zich op een andere manier organiseren. Ze zijn vaak hier geboren en zoeken nadrukkelijk samenwerking met andere migrantengroepen.’ Joep van Zijl, sectormanager van Cordaid Nederland, schetst nog twee andere verschuivingen. ‘Vanaf het begin van deze eeuw zagen we de opkomst van particuliere initiatieven binnen de ontwikkelingssamenwerking. Daar zaten veel migrantenorganisaties tussen, die projecten gingen opzetten in hun thuisland. Bij Cordaid bestonden de subsidieaanvragen van particuliere initiatieven al in januari 2003 voor een derde deel uit aanvragen van migrantenorganisaties. Rond 2005 gingen we tegen migrantenorganisaties zeggen: ga van elkaar leren en een netwerk opzetten, want je bent in je eentje te klein om echt je stem te laten horen. Dat heeft geleid tot de oprichting van DCMO, het Nederlandse migrantenconsortium. Bij de aanvragen

voor overheidssubsidie uit het huidige Medefinancieringsstelsel hebben verschillende migrantenorganisaties nog geprobeerd een eigen alliantie te vormen, maar dat is niet gelukt omdat de drempeltoets te hoog was. Dat betreur ik zeer. Daarom zijn wij ook doorgegaan met de capaciteitsopbouw van migrantenorganisaties.’

Fulltime baan De afwijzing van de migrantenalliantie om overheidssubsidie te krijgen roept de vraag op of het subsidiesysteem cultureel insensitief is. ‘Het gaat niet om culturele sensitiviteit’, denkt Asante. ‘Ik vind wel dat de Nederlandse overheid een overbruggingsperiode had moeten toestaan, zodat deze organisaties zich ook hadden kunnen ontwikkelen tot nieuwe spelers. Dat is ook de grootste frustratie van migrantenorganisaties. In hun beleving doen ze goed werk dat niet gezien wordt en waar geen erkenning voor is. Ze hebben nu weliswaar hun voet tussen de deur in de Nederlandse ontwikkelingssector, maar veel meer dan dat is het nog niet. Een paar uitzonderingen daargelaten, drijft het merendeel op vrijwilligers. Mensen hebben een fulltime baan en doen dit er in het weekend bij. Hoe kun je dan tot echte speler uitgroeien?’ Sam Pormes herkent het dilemma. Hij illustreert het met een voorbeeld uit zijn eigen praktijk. De organisatie waar Pormes mede-oprichter van is, Titane, kreeg tot vorig jaar ondersteuning van Oxfam Novib. Toen Oxfam Novib besloot om Indonesië van haar landenlijst te schrappen, hield echter ook de steun aan Titane op. ‘Ik heb toen gevraagd of ze onze projecten wilden evalueren, zodat wij ook te weten zouden komen of ze hadden bijgedragen aan armoedebestrijding. Oxfam Novib vond dat echter niet meer relevant, omdat ze toch wegging uit Indonesië. Zo blijf je altijd een kleine organisatie. We hebben de projecten toen zelf geëvalueerd, maar niet op een manier die de professionele toets der kritiek kan doorstaan op het gebied van monitoring en evaluatie.’ Fatumo Farah schudt haar hoofd. Ze is directeur van de stichting Hirda, die in 1988 werd opgezet door Somalische vluchtelingen in Nederland. De organisatie heeft projecten op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en economische ontwikkeling en maakt onderdeel uit van de Impact-alliantie van

penvoerder Oxfam Novib, die wél geld krijgt uit het Medefinancieringsstelsel. ‘Wij hebben drie keer financiering gehad van Oxfam Novib, en drie keer is er een evaluatie geweest naar de impact van onze projecten’, zegt ze. ‘Bovendien vind ik dat we dingen in eigen hand moeten nemen. Ga niet op andere organisaties wachten om je projecten te evalueren, maar neem zelf het initiatief! Wij weten dat migrantenorganisaties vooral op vrijwilligers drijven, maar ook als vrijwilligersorganisatie kun je zelf naar de impact van je projecten kijken. Migrantenorganisaties wachten te vaak tot hen iets wordt gevraagd. Wij zijn juist vaak zelf het beste in staat om onze projecten te monitoren en te laten zien wat onze impact is.’ Hoe doet Hirda dat dan? ‘Wij monitoren onze projecten via de telefoon en met bezoeken aan onze projecten in Somalië. Voor ons is de taal ook makkelijker. Wij kunnen de mensen daadwerkelijk vragen van wat er nu veranderd is in hun leven. De migrantenorganisaties staan dichterbij. Als het om monitoring gaat zijn mensen in Somalië meer open naar hun eigen mensen, dan naar een blanke man.’

Migrantengedrag Er ontstaat een pittige discussie over de meerwaarde van migranten­ organisaties binnen de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Het valt op dat de twee vrouwen in het gezelschap, Amma Asante en Fatumo Farah, vooral de positieve kanten benadrukken. Joep van Zijl en Sam Pormes maken de meest kritische kanttekeningen. ‘Er wordt altijd maar geroepen dat migranten een meerwaarde hebben’, daagt Pormes de anderen uit. ‘Dat is alleen waar als je ook de valkuilen ziet. Een van die valkuilen is migrantengedrag. Dat mag je niet ontkennen. Geen migrant gaat bijvoorbeeld in zijn land van herkomst vertellen dat zijn kinderen verslaafd of crimineel zijn. Je vertelt altijd een positief verhaal. Je verkoopt het verhaal dat je een succesvolle migrant bent. Zo versterk je in het land van herkomst het idee dat alle migranten rijk zijn. Kijk ook eens naar de derde generatie migranten die daar nu op vakantie gaat, kijk eens hoe die zich soms gedragen. Dat is echt om je voor te schamen.’ Fatumo Farah schudt lachend haar hoofd: ‘Je hebt inderdaad mensen die met grote auto’s en leningen in hun land van herkomst op bezoek gaan. Maar we praten hier over migranten die bij ontwikkelingssamenwerking betrokken zijn. Dat gedrag geldt in veel mindere mate voor hen. Verder zou ik het woord valkuilen niet willen gebruiken. Ik spreek liever van uitdagingen. Migranten werken meer op vrijwillige basis aan ontwikkelingssamenwerking, en de kennis en capaciteit om grote projecten op te zetten, is inderdaad vaak nog niet in huis. Dat kun je een valkuil of een uitdaging noemen. Daar

staat tegenover dat wij wel de kennis van de omstandigheden ter plekke hebben en het commitment, omdat de mensen willen bijdragen aan hun eigen land. Deze eigenschappen kun je aanvullen met de professionele achtergrond van grote organisaties.’

‘Wacht niet op andere organisaties om je projecten te evalueren, maar neem zelf het initiatief!’ Joep van Zijl kan zich wel iets van de kritiek van Pormes voorstellen. ‘Er is onderzoek gedaan naar de deskundigheid en meerwaarde van migranten. Migranten zijn deel gaan uitmaken van de Nederlandse samenleving en blijken daardoor partners in het Zuiden op een bepaalde manier te benaderen. Zuidelijke partners zeggen dat ze het daar moeilijk mee hebben.’

Goede rapporten Farah herkent dit niet bij de partners van Hirda en benadrukt juist dat alleen zij deze partners kan bereiken. ‘Onze partners zouden nooit in aanmerking komen om zelfstandig van Oxfam Novib geld te krijgen. Onze partners spreken geen Engels, maar verrichten wel heel goed werk, bijvoorbeeld in het mobiliseren van vrouwen. Wij bereiken een andere groep dan Oxfam Novib met haar partnerorganisaties, en dát is onze toegevoegde waarde. Professionele ontwikkelingsorganisaties willen vaak goede rapporten zien, terwijl het bij ons om tastbare projecten gaat. Wij vragen onze partners om iets anders dan een stuk papier.’ Lachend voegt

21


22 rondetafelgesprek

Joep van Zijl ze daaraan toe: ‘Maar jullie zijn gewend om mooie rapportages te krijgen. Je kunt van de lokale groepen die wij ondersteunen niet verwachten dat ze zo maar even in het Engels een uitgebreid rapport schrijven volgens een vast format.’ Amma Asante knikt: ‘Als je naar de diaspora- en migrantenorganisaties hier kijkt, dan zie je dat hun bijdrage gericht is op doen. Als je ze gaat bevragen over methodes of een raamwerk van beleid, dan zijn die er vaak niet. Het beleid in ons hoofd, zeggen ze. In Nederland krijgen ze dan heel snel het stempel van onprofessioneel en niet goed genoeg, terwijl ze concreet gezien heel goed werk doen.’ Sam Pormes is niet overtuigd. ‘Bij onze organisatie komen veel particuliere initiatieven aankloppen die we afwijzen. Simpelweg omdat projecten vaak worden geformuleerd vanuit het perspectief van een migrant uit Nederland en niet vanuit gemeenschappen daar. Wij pretenderen een professionele ontwikkelingsorganisatie voor de Molukken te zijn. Dan moet je met een andere bril naar projecten kijken en is armoedebestrijding ons criterium, niet de dorpen van herkomst waar de aanvragers vandaan komen. Bovendien kijken wij verder dan de projecten op de Molukken, en houden we ons bezig met het gehele rechtvaardigheidssysteem in Indonesië. We maken deel uit van een stevig netwerk met landelijke organisaties in Indonesië, ook met mensenrechten- en lobbyorganisaties.’

tijd om te groeien Asante vindt dat Pormes te ver voor de troepen uitloopt. ‘Ik vind het heel moeilijk om tegen migrantenorganisaties die nog maar kort met ontwikkelingssamenwerking bezig zijn, te zeggen dat ze ook naar de lande­ lijke of wereldwijde problematiek moeten kijken. De kern van de meeste migrantenorganisaties is dat zij iets doen in de ontwikkelingssamenwerking vanuit een directe betrokkenheid. Het is een groeiproces. De volgende stap is misschien dat je ook boven je landsgrenzen gaat uitstijgen en samen aan gemeenschappelijke thema’s gaat werken. Dit proces kost tijd en die tijd moet je organisaties gunnen.’ Pormes knikt. ‘Weet je waar ik trots op was?’ zegt hij dan. ‘Dat wij als Molukse organisatie afgelopen jaar ook betrokken waren bij projecten op de Filippijnen. En dat migrantenorganisaties in Nederland voor het eerst samen geld zijn gaan inzamelen voor de honger in de Hoorn van Afrika. Voor het eerst hebben we gezegd: dit gaan we samen doen.’

AMMA ASANTE Joep van Zijl reageert enthousiast: ‘Wij hebben ook een deel van onze opbrengst uit de actie van de Samenwerkende Hulporganisaties opengesteld voor migrantenorganisaties. Er waren een aantal plaatsen in Somalië waar Nederlandse hulporganisaties met hun partners niet konden komen, maar organisaties als Hirda met hun contacten wel. In zo’n situatie hoeft het ook niet volgens allerlei regels en is het voldoende dat contacten worden gelegd en mensen worden bereikt.’

Geschrokken Het gesprek loopt ten einde. De goede stemming wordt toch nog zorgelijk als de situatie in Nederland ter sprake komt. Joep van Zijl was erg geschrokken van wat hij onlangs hoorde op een congres over migratie en ontwikkeling in Utrecht. ‘In gesprekken met migranten merk je dat hun positie in Nederland in snel tempo aan het verslechteren is. Migranten worden in Nederland steeds meer aangesproken op wat ze hier doen en wat hun meerwaarde in onze samenleving zou moeten zijn. Ook migranten die met ontwikkelingssamenwerking bezig zijn, vertelden dat ze tegenwoordig niet meer beoordeeld worden op wat ze doen, maar dat ze gestigmatiseerd worden door de verWildersing van de maatschappij. Binnen het debat over ontwikkelingssamenwerking moeten migranten zich niet alleen extra rechtvaardigen voor hun activiteiten in landen van herkomst, maar worden ze ook steeds meer bevraagd over hun rol in Nederland zelf.’ Het leidt tot de vraag in hoeverre migrantenorganisaties op het terrein van ontwikkelingssamenwerking zich ook moeten bezighouden met de positie van migranten in Nederland zelf. Bijvoorbeeld iemand als Mauro Manuel. De meningen zijn verdeeld. ‘Als persoon spreekt mij de zaak van Mauro zeer aan’, zegt Fatumo Farah. ‘Als ontwikkelingsorganisasatie kunnen we er niet veel mee.’ Asante is het daarmee eens. ‘Ik vind persoonlijk ook niet dat iedere migrantenorganisatie zich hiermee bezig moet houden. Er is een onderverdeling in wat verschillende organisaties doen. Verder vind ik het nogal moralistisch klinken dat jij als ex-vluchteling nu per se op de bres voor Mauro moet gaan staan. Laat mensen de dingen doen waardoor ze gedreven worden, en die goed doen.’ Sam Pormes is het hier zeer mee oneens. Het maakt hem boos: ‘Ik schaam me werkelijk dood over de gebrekkige betrokkenheid van migrantenorganisaties bij vraagstukken rond de ongedocumenteerden

FATUMO FARAH en de illegalen. Je hebt een morele plicht om kleur te bekennen. Nu gaan we ons beroepen op waar we mee bezig zijn, namelijk ontwikkelingssamenwerking, en dat we persoonlijk wel met Mauro begaan zijn maar niet als organisatie. Ook als organisatie heb je de maatschappelijke plicht om hierop te reageren, al was het alleen maar om kenbaar te maken wat je ervan vindt.’ Asante schudt haar hoofd. ‘Dat is een andere discussie, Sam. Vergeet niet dat migrantenorganisaties drijven op vrijwilligers, die meestal een fulltime baan hebben. Hoeveel meer kun je nog op die stapel leggen? Bovendien zijn veel migrantenorganisaties afhankelijk van subsidies. De subsidiekaders worden door de politiek gemaakt en ik denk dat migranten hier toch enigszins gevoelig voor zijn. Ik bespeur een tendens om weg te blijven van politieke uitspraken, omdat men angst heeft daardoor geen subsidie meer te krijgen.’ Pormes slaakt een zucht: ‘Kennelijk is het politieke klimaat in Nederland nu dus zo dat iedereen een beetje bang begint te worden.’ Ook Van Zijl kijkt somber. ‘Waar ik enorm van geschrokken ben, is dat migranten aangeven dat er in Nederland angst is ontstaan. Dat heeft me vreselijk getroffen. Voor mij betekent ontwikkelingssamenwerking wereldwijde solidariteit op basis van waarden waarop je elkaar kunt aanspreken in een veilige omgeving en een vertrouwd klimaat. Als wij hier geen veilige omgeving meer kunnen creëren met de migranten, en als men geen solidariteit durft te uiten omdat men bang is, dan is er wel iets heel erg mis in Nederland.’

rondetafelgesprek

23

SAM PORMES Joep van Zijl

is manager van het Programma Nederland van Cordaid. Hieronder vallen de activiteiten die gericht zijn op armoede en sociale uitsluiting in Nederland en de ondersteuning van particuliere initiatieven en migrantenorganisaties. Ook is hij voorzitter van de Stichting Maatwerk bij Terugkeer.

Amma Asante

coördineerde voor het African Diaspora Policy Centre een onderzoeks- en trainingsprogramma voor diaspora-ministeries in Afrika, waarbij 24 beleidsmakers uit 12 Afrikaanse landen werden getraind. Momenteel verricht ze in opdracht van het Nederlandse migrantenconsortium DCMO (Dutch Consortium of Migrant Organizations) onderzoek naar de bijdragen van migrantenorganisaties op het gebied van ontwikkeling. Ook leidt ze regelmatig debatten over dit onderwerp en is ze actief voor de PvdA.

Fatumo Farah kwam in 1992 als vluchteling uit Somalië naar Nederland. Ze studeerde economie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en is sinds 2008 directeur van stichting Hirda. Een belangrijk onderdeel van haar werk is het betrekken van de Somalische diaspora bij de ontwikkeling van Somalië. Sam Pormes is een van de oprichters van de Molukse progressieve beweging in Nederland. Hij was directeur van het Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking (COS) in Assen. Van 2001 tot 2006 was hij senator van GroenLinks. Hij is medeoprichter van de Molukse ngo Baileo, die in 1996 opging in Titane. Ook is hij voorzitter van het Nederlandse consortium van migrantenorganisaties DCMO.


24 solidariteit

asielzoekers

25 57

tekst Janneke Juffermans beeld ANP/Ilvy Njiokiktjien

Ontwikkelingsorganisaties focussen nog altijd op het Zuiden. Maar ook in Nederland komen steeds meer mensen in de verdrukking, zoals migranten en asielzoekers die uit dat Zuiden afkomstig zijn. Moet het blikveld niet eens naar de eigen achtertuin worden verlegd?

Hand in eigen boezem

‘Weerstand tegen Leers groeit’ kopt Trouw op 31 december 2011. Gemeenten en instanties missen de humane waarden in het asielbeleid van de minister van Immigratie, Integratie en Asiel, meldt de krant. Twee zaken vallen op in het stuk. Allereerst de diversiteit van instanties en organen die zich opwinden. Uiteraard zijn daar de gebruikelijke, zoals Vluchtelingenwerk, Defence for Children en Unicef. Het is dan ook hun taak om zich kwaad te maken. Maar Amnesty International, dat toch vooral bekend staat om haar acties tegen mensenrechtenschendingen in andere landen, komt eveneens in het geweer. Daarnaast verwijt een groep artsen, psychologen en psychiaters de IND te veel asielverzoeken van gemartelde vluchtelingen af te wijzen. En behalve nationale verontwaardiging is er ook zorg bij de wereldvluchtelingenorganisatie UNHCR. Die had Leers onlangs nog verzocht om de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Bagdad uit te stellen, wegens de onveilige situatie in Irak. Een verzoek dat de minister in de wind sloeg. Het artikel in Trouw eindigt met de zin: ‘Steeds vaker wordt er gemopperd, door alom gerespecteerde (nationale en internationale) instanties, dat dit kabinet zich alleen druk maakt over mensenrechtenschendingen in Afrika, het Midden-Oosten of Azië.’

Grote afwezigen

Mauro Manuel verlaat de vergaderzaal van de Tweede Kamer in Den Haag na het kamerdebat over zijn verblijfsvergunning op 1 november 2011

Maar is dat alleen het kabinet aan te rekenen? Nu komen we bij het tweede punt dat opvalt. In het artikel wordt met geen woord gerept over de grote ontwikkelingsorganisaties, zoals Cordaid, Hivos, ICCO en Oxfam. Zij schitteren, althans in dit stuk, door afwezigheid. Natuurlijk, de werkelijkheid ligt genuanceerder. Ook deze organisaties spannen zich op hun manier in voor armoede en sociale ongelijkheid in Nederland, voor asielzoekers in het algemeen en voor een jongen als Mauro Manuel in het bijzonder. Maar toch. Zouden niet juist

ontwikkelingsorganisaties in een dergelijk artikel de toon moeten zetten? Moeten ze mensenrechtenschendingen en het verval van democratische waarden in eigen land niet hoe dan ook tot hun werkveld rekenen? Waarom richten ze zich voornamelijk op het Zuiden als steeds meer mensen uit datzelfde Zuiden híer in de knel komen? Terwijl het steeds minder voor de hand ligt dat de hulp voor het Zuiden vanuit ons moet komen, vanwege lokale opgebouwde capaciteit en veranderende mondiale verhoudingen?

Gevoelige thema’s Mauro is een duidelijk voorbeeld van een asielzoeker die een gezicht kreeg. Hij werd voor de wet volwassen, dus moest hij terug. Het leidde tot veel commotie in de Kamer, maar ook in het land. Defence for Children stond de jongen en zijn pleegouders bij en was daar nagenoeg de enige in. Volgens directeur Aloys van Rest omdat zijn organisatie de relevante juridische kennis heeft en opkomt voor kinderen en jongeren wier rechten worden geschonden. Maar wellicht had het appèl aan de regering aan kracht gewonnen als andere organisaties Defence for Children openlijk hadden gesteund. Unicef en Cordaid spraken zich uit, maar waar bleven de anderen? Van Rest: ‘De kwestie Mauro kwam in een stroomversnelling. Het werd duidelijk dat minister Leers hem niet ging helpen. Wie neemt dan het initiatief om een samenwerking in gang te zetten? We hebben het daar wel intern over gehad. Moeten wij niet het kinderrechtencollectief bellen? Maar we hadden onze handen vol aan Mauro zelf. Andere organisaties hebben andere prioriteiten waar ze hun deskundigheid beter op in konden zetten.’ Bovendien willen veel organisaties zich op bepaalde thema’s niet profileren, aldus Van Rest. Omdat het ‘gevoelige’ thema’s zijn.

Gênant Toch wordt Defence for Children achter de schermen inhoudelijk en financieel door andere organisaties gesteund. Waarom niet openlijk? Alexander Kohnstamm, directeur van de brancheverenging voor ontwikkelingssamenwerking Partos, denkt die keuze te begrijpen. ‘De middelen zijn altijd schaars en daarom wordt er strategisch gekozen. Daarbij willen organisaties ook herkenbaar blijven voor hun doelgroep en achterban.’ Herkenbaar blijven voor je doelgroep en achterban – inderdaad noemen meerdere organisaties dit als reden om zich niet ‘overal mee bezig te houden’. Ze willen hun kennis en expertise ‘gericht inzetten’. Maar je herkenbaarheid vergroten door je niet uit te spreken, klinkt nogal paradoxaal. Word je als organisatie niet juist geloofwaardiger als je laat zien dat je ongeacht de regio democratische processen wilt stimuleren en waarborgen? En wat wil die achterban dan eigenlijk? Van Rest: ‘In het geval van Mauro is de samenleving in beweging gekomen. Men pikt dit niet. De media reageerden sterk op onze acties. We hebben met de ombudsman van de Vara gesproken, werden bevraagd door het tv-programma Uitgesproken, zaten bij Pauw en Witteman en in Hart van Nederland. En dat is alleen nog maar televisie. Ook Trouw, de Volkskrant en NRC wilden ons spreken. Ze interviewden ons kritisch, maar vonden ook echt: dit kan niet. Dit is gênant. Zelfs internationale media benaderden ons met de vraag: wat is er met Nederland aan de hand? Ik heb een interview gegeven voor de Tjechische,


26 solidariteit

nederland en europa 53 27 tekst Bob van Dillen

‘Grote organisaties voelen veel overheidscontrole en durven daarom geen duidelijk standpunt in te nemen’

Portugese en de Duitse televisie. Inmiddels reageren de Nederlandse media bij elk nieuwtje over een migrant, en staat onze telefoon vervolgens roodgloeiend. Minister Leers zal een beweging moeten maken, anders krijgt hij straks kind voor kind voorgeschoteld.’

Op het matje Defence for Children heeft zich uitgesproken en heeft daar onbedoeld alleen maar profijt van. De organisatie is overigens ook nooit door de overheid ter verantwoording geroepen, bijvoorbeeld omdat ze een actie steunde die in tegenspraak was met het regeringsbeleid. Volgens Van Rest gebruikt Defence for Children dan ook altijd juridische argumenten die zijn gebaseerd op mensenrechten. Een organisatie als ICCO is wél op het matje geroepen naar aanleiding van de actie ‘26.000 gezichten’. Nederlandse filmmakers brachten 26.000 asielzoekers in beeld die na vijf jaar wachten op erkenning alsnog uitgezet dreigden te worden. ICCO steunde deze actie met 30.000 euro uit eigen middelen en moest hiervoor bij de overheid verantwoording afleggen. Jack van Ham was destijds directeur van ICCO: ‘We hebben gezegd dat het uit onze eigen middelen betaald was, dus dat het hen niet aanging. Overigens zou dat geen argument moeten zijn. Het staat ons vrij aan beleidsbeïnvloeding te doen en ons contract vermeldt nergens dat dat alleen in het buitenland mag. Wij krijgen miljoenen om te zorgen dat organisaties en individuen in ontwikkelingslanden zich versterken en verzetten tegen corruptie en oneerlijkheid. Maar hetzelfde doen in eigen land; dat konden ze toen op ministerieel niveau niet hebben.’ Van Ham denkt dat de Nederlandse ontwikkelingsorganisaties – als tegenkracht van de overheid, maar grotendeels gefinancierd door dezelfde overheid – in slaap zijn gevallen. Hij vindt bovendien dat ze in een heel ander stramien moeten gaan denken. ‘Het gaat het altijd om Noord-Zuid en arm-rijk. Er moet een paradigmaverschuiving komen waarbij we ons weer veel meer gaan bekommeren om

de Europese en de Nederlandse verhoudingen. Er ontstaat hier een steeds grotere groep die geen toegang heeft tot basale zaken als goed onderwijs en zorg. Terwijl we willen dat lokale ngo’s hun overheden kritisch volgen, iets waar we heel veel geld in hebben gestoken, zijn we dat in eigen land zo ongeveer vergeten.’

wereldburgers Een groep die de overheid wél kritisch volgt als het gaat om migranten- en asielzoekersbeleid, is het Transnationaal Migranten Platform. TMP is opgericht in 2007 om de krachten van haar leden te bundelen en zo meer invloed uit te oefenen op het beleid. Doel: de rechtspositie van migranten en asielzoekers verbeteren, wereldburgerschap promoten en discriminatie tegengaan. Aangesloten zijn Filippijnse, Afrikaanse, Turkse, Latijns-Amerikaanse en Marokkaanse organisaties. Abdou Menebi, voorzitter van TMP, geeft aan dat hij vaak samenwerking gezocht heeft met grote organisaties als Oxfam en ICCO, maar dat dit niet makkelijk is. ‘Zij voelen veel controle vanuit de overheid en durven daarom geen duidelijk standpunt in te nemen.’ Tegelijkertijd, vindt Menebi, is samenwerking wel hard nodig. ‘De typisch Nederlandse verdraagzaamheid slaat steeds meer om richting intolerantie. Ons asielbeleid is uniek in z’n strengheid. In vergelijking met andere landen hebben we bovendien een zeer stikt beleid voor gezinshereniging. Om in andere landen democratie te steunen, terwijl die hier steeds meer onder druk komt te staan, is op zijn minst opmerkelijk te noemen.’ Van Ham uit zich wat milder. ‘Over het algemeen vind ik dat ontwikkelingsorganisaties meer het idee van wereldburgerschap zouden moeten inbrengen in het debat. Het is ondenkbaar dat de komende honderd jaar alle grenzen die we nu kennen gehandhaafd blijven. We hebben plekken in de wereld waar nog ruimte zat is én veel plekken waar het zo druk is dat een automatische en geleidelijke verschuiving zal plaatsvinden. In die discussie moeten wij een rol vervullen, vind ik. Waarbij we ook weer wat kritischer tegenover de overheid moeten gaan staan.’ TMP en DCMO (Dutch Consortium of Migrant Organizations) zijn van plan om hun krachten te bundelen in de lobby voor migrantenrechten, ongedocumenteerden en illegalen. Zo hebben ze gezamenlijke activiteiten ontwikkeld tijdens de Peoples’ Global Action (PGA), het civil society parallel event van het Global Forum on Migration and Development, dat eind vorig jaar in Genève plaatsvond. De betrokkenheid bij ongedocumenteerden en illegalen kwam ook tot uiting tijdens de conferentie JUSTice do it! op 17 december in Utrecht, georganiseerd door Cordaid, Oikos, DCMO, PSO en Diaspora Forum Development. In weerwil van subsidiekortingen en een ongunstig politiek klimaat lieten de aanwezigen weten zich juist meer te zullen inzetten voor de zwakkeren onder de migranten. Verschillende (ontwikkelings)organisaties steunen bovendien de actie tegen strafbaarstelling van illegaliteit (www.geenstrafbaarstelling.nl). Janneke Juffermans (38) studeerde pedagogiek en crossculturele psychologie. Ze studeerde af op de sociaalpsychologische situatie van gevluchte gezinnen in Nederland. Ze werkte onder andere als trainer interculturele communicatie en tegenwoordig is ze freelance journalist. Ze schreef het boek Grenzeloos Gedreven, over drijfveren, dilemma’s en levenslessen van ontwikkelingswerkers, en schrijft onder meer voor Vice Versa.

Nieuw Europees beleid Afgelopen najaar kwam de Europese Commissie met nieuwe voorstellen voor een Europees beleid voor migratie, mobiliteit en ontwikkeling. Hoe ziet dit beleid eruit en hoe zal de Nederlandse regering erop gaan reageren? Geert Wilders bestempelde het alvast als ‘bagger’. De directe aanleiding van het nieuwe Europese beleid vormden de Arabische Lente en de gebeurtenissen in 2011 in het zuidelijke Middellandse Zeegebied, toen grote groepen migranten zich richting Europa begaven. Hiermee werd eens te meer duidelijk dat migratie hoog op de politieke agenda van de Europese Unie staat. De Europese Commissie wil met dit nieuwe beleidskader haar samenwerking met derde landen, ofwel landen buiten de EU, op het gebied van migratie en mobiliteit verbeteren om de wederzijdse voordelen die migratie kan opleveren, beter te benutten. Sinds 2005 is het Europese beleid gericht op legale migratie, niet-gereguleerde migratie en migratie en ontwikkeling, met aandacht voor asielbeleid en voor mensenrechten van migranten. Voor het eerst werd toen in Europa migratie en ontwikkeling met elkaar in samenhang bekeken. Voordien waren het nog twee beleidsterreinen, die elkaar niet echt raakten. Centraal stond het monitoren en controleren van migratiestromen vanuit economisch eigenbelang en veiligheidsdoelstellingen. Bepaalde mensen die de EU economisch nodig had, werden binnengelaten, en anderen die wel eens een dreiging voor de veiligheid zouden kunnen vormen, vooral vanwege een vermoede relatie met moslim-extremisme of terroristische groepen, werden buitengesloten.

Sterker verbonden Met het voorgestelde nieuwe beleid wil men de reeds samenhangende thema’s migratie en ontwikkeling nog veel sterker met elkaar verbinden. Dat wil zeggen dat

binnen het Europese ontwikkelingsbeleid de relatie met migratie verder wordt uitgebreid en versterkt. Zo gaan ontwikkelingslanden steun ontvangen om een migratiebeleid op te zetten en uit te voeren dat onderdeel wordt van hun eigen ontwikkelingsstrategie. Anderzijds wordt het Europese migratiebeleid aangepast tot een migratiebeleid ten behoeve van ontwikkeling in het Zuiden. Hierbij zullen de rechten en de toekomstmogelijkheden van de migrant en zijn of haar bijdrage aan de ontwikkeling van het thuisland centraal komen te staan. Dat zal zich gaan vertalen naar meer aandacht voor remittances, de diaspora in Europa, circulaire migratie, brain drain en mobiliteit. Wat houden de nieuwe beleidsvoorstellen precies in? En wat gaan ze betekenen voor het Nederlandse kabinet, dat zich juist had voorgenomen om de komende periode de aandacht te verleggen naar het terugdringen van immigratie en het bevorderen van terugkeer?

Migrant-centred approach Interessant is dat de Europese Commissie voorstelt om te kiezen voor een aanpak vanuit het perspectief van de migrant zelf: een migrant-centred approach. Het is een bewuste keuze voor een beleid waarbij migranten meer centraal worden gesteld, met de versteviging van de positie van migranten en de versterking van hun mensenrechten in de landen van herkomst, doorreis en bestemming als doel. Migranten zijn immers mensen met behoeften, wensen, rechten en plichten. De nieuwe aanpak biedt nu een beter uitzicht op het tegengaan van gedwongen migratie en mensenhandel,


28 toekomst

nederland heten wereldje europa 29 31

Global Approach to Migration and Mobility

In juli 2008 werd de beleidsnotitie Internationale Migratie en Ontwikkeling aan de Tweede Kamer aangeboden door minister Koenders en Staatssecretaris Albayrak. In de kabinetsnotitie werd geprobeerd richting aan te brengen in de inzet op migratie en ontwikkeling. Binnen een zestal beleidsprioriteiten werd een coherent pakket van activiteiten opgebouwd. Voorts werden de activiteiten beperkt tot de zogeheten ‘40+3’ landen: de 40 OS-partnerlanden, aangevuld met Marokko, Angola en Irak. Het budget werd verhoogd van 5 miljoen euro in 2008 naar 9 miljoen in 2009. Bijna de helft van dat bedrag ging naar het bevorderen van duurzame terugkeer en herintegratie. De andere vijf beleidsprioriteiten waren: (1) Meer aandacht voor migratie in de ontwikkelings­ dialoog en voor ontwikkeling in de migratiedialoog; (2) Institutionele ontwikkeling op het gebied van migratiemanagement; (3) Stimuleren van circulaire migratie en brain gain; (4) Versterken van de betrokken­ heid van migrantenorganisaties; (5) Versterken van de relatie tussen geldovermakingen en ontwikkeling.

© AFP Photo/Alberto Pizzoli

De ‘Global Approach to Migration and Mobility’ (GAMM, 2011) zal het eerdere Europese beleid (Global Approach to Migration, GAM) uit 2005 gaan vervangen. Doel: De versterking van beleid rond de externe dimensie van migratie en mobiliteit. Scope: Niet alleen migratie, maar ook mobiliteit – dus ook toeristen, onderzoekers, familieleden die op bezoek komen, zakenmensen, studenten et cetera. Ook de interregionale migratie buiten de EU (Zuid-Zuidmigratie) zal de nodige aandacht krijgen. Thematische prioriteiten: De drie traditionele pijlers – het faciliteren van legale migratie, het tegengaan van onregelmatige migratie en mensenhandel, en het versterken van de ontwikkelingsimpact van migratie en mobiliteit – zijn aangevuld met een vierde pijler inzake internationale bescherming en de externe dimensie van asielbeleid. Regionale prioriteiten: Voorrang zal worden gegeven aan het EU-nabuurschap, het EU-Afrika-partnerschap en de landen aan de oostgrens. Uitvoering: Via Migration and Mobility Dialogues met derde landen en door (financiële) steun aan die landen. Sinds 2005 is door de Europese Commissie 800 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de financiering van ongeveer driehonderd migratieprojecten in derde landen. Instrumenten: 1. Mobility Partnerships: Allereerst zullen de directe buurlanden van de EU en in eerste instantie Tunesië, Marokko en Egypte mobiliteitspartnerschappen worden aangeboden. Mobiliteitspartnerschappen bieden een concreet kader voor dialoog en samenwerking tussen de EU en derde landen. Deze partnerschappen richten zich op het bevorderen en organiseren van legale mobiliteit en migratie, effectieve en humane maatregelen om onregelmatige migratie aan te pakken, en concrete stappen ter versterking van de ontwikkelingsresultaten van migratie. Het sluiten van visumversoepelingsovereenkomsten en overnameovereenkomsten moet onderdeel zijn van deze partnerschappen. 2. Common Agenda on Migration and Mobility (CAMM): Voor andere landen zullen gemeenschappelijke agenda’s inzake migratie en mobiliteit worden opgesteld die een verdergaande samenwerking zullen inhouden, gebaseerd op een aantal gemeenschappelijke aanbevelingen, doelstellingen en verplichtingen wat betreft dialoog en samenwerking. 3. Er zullen dienstencentra voor migratie en mobiliteit worden opgezet, die hulpmiddelen en ondersteuning bieden aan individuen en partnerlanden, op het gebied van afstemming van vaardigheden en vraag naar arbeid. Bovendien zal de nieuwe portaalwebsite van de EU over immigratie migranten helpen om beter gefundeerde keuzes te maken wanneer zij naar de EU willen komen.

Beleidsnotitie Koenders 2008

op het effectief beschermen en bevorderen van de rechten van migranten (dicht bij huis en tijdens hun migratie), op het aanpakken van sociale uitsluiting en verarming onder migrantengemeenschappen, op bevordering van sociale cohesie en het tegengaan van discriminatie en xenofobie, en op het serieus meewegen van het belang van de migrant naast het Europese belang. Daarnaast blijkt de migrantcentred approach ook uit het betrekken van diasporagroepen bij het verder vormgeven van het beleid en bij de uitvoering daarvan.

Remittances Geldovermakingen van migranten naar hun thuisland zijn enorm belangrijk voor ontwikkelingslanden. Met volgens de Wereldbank zo’n 325 miljard dollar in 2010, mogelijk groeiend naar 375 miljard dollar in 2012, is deze geldstroom driemaal groter dan officiële ontwikkelingshulp. Hoewel het gaat om private overmakingen is de Europese Commissie al jaren bezig om deze sneller, goedkoper en veiliger te maken, en om hun bijdrage aan lokale ontwikkeling te vergroten. Zo is een juridisch kader voor betaaldiensten opgezet waardoor dienstverlening voor geldovermakingen transparanter wordt, met waarschijnlijk meer concurrentie en lagere kosten voor de klant. In veel lidstaten zijn er nu websites met aanbieders en prijzen. Het is echter vooral de vraag hoe dit soort geld­ overmakingen kunnen worden ingezet voor productieve investeringen. De afgelopen jaren werd veel verwacht van partnerschappen tussen banken en lokale micro­ financieringsinstellingen, maar de migranten zelf zagen er niet veel in, omdat bruikbare informatie voor

diasporagroepen in Europa ontbrak, net als lokale regelgeving in de ontvangende landen. De Europese Commissie wil preciezer weten en bijhouden hoeveel geld waar naartoe gaat, om beter te begrijpen hoe remittances een instrument voor ontwikkeling kunnen worden, en mogelijk ook om te controleren of dit geld voor ‘terroristische activiteiten’ wordt gebruikt. Naast geld kunnen migranten ook kennis en kunde inzetten waaraan in het land van herkomst behoefte is. Het voordeel is dat ze de cultuur en de taal kennen, en een diepgewortelde binding hebben met het moederland. De diaspora kan daardoor een effectieve bijdrage aan de opbouw en ontwikkeling leveren. De afgelopen jaren verrichtte de Europese Commissie studies naar het potentieel van diasporaorganisaties als partners in het ontwikkelingsproces, en naar het openstellen van fondsen aan migrantenorganisaties. Daaruit werd geconcludeerd dat deze organisaties vaak werken met vrijwilligers, dat zij niet de capaciteiten hebben van gevestigde ontwikkelingsorganisaties en dus wat extra begeleiding en coaching nodig hebben. Ook bleek dat zij behoefte hebben aan veel kleinere bedragen dan doorgaans bij EU-financieringen ter beschikking worden gesteld. Deze kleinere bedragen kunnen worden besteed via een intermediair fonds waar Europees geld via andere donoren beschikbaar komt, zoals al gebeurt via het UNDP/ EC-fonds. In de komende jaren wil de EU zich richten op het versterken van de kennis en kunde van migranten die ontwikkelingsprojecten steunen in hun land van herkomst, onder meer door het aanbieden van trainingen voor bijvoorbeeld financial literacy en project-management.

Circulaire migratie In 2007 kwam de Europese Commissie met een nieuw initiatief, dat bedoeld was om circulaire migratie te bevorderen. Dit betrof ook de in Europa verblijvende diaspora, die tijdelijk teruggingen naar het moederland om mee te werken aan opbouw of ontwikkeling. Daarnaast hebben EU-lidstaten zelf ook bilaterale overeenkomsten met derde landen afgesloten waarin clausules over circulaire migratie zijn opgenomen. De Nederlandse regering is nog niet geheel overtuigd van de voordelen en laat momenteel onderzoeken wat precies de meerwaarde is geweest van een aantal pilots van tijdelijke terugkeer van migranten. Europa meent dat die voordelen afhangen van de kennis, vaardigheden en competenties van migranten. Een migrant met een relevante opleiding en ervaring kan meer betekenen dan een migrant die dat niet heeft, ondanks kennis van de taal en cultuur. De Europese Commissie zet daarom in op het versterken van deze competenties en ervaring. Van groot belang is dat de sociale rechten van tijdelijke terugkeerders geen gevaar lopen. Europa erkent dat door het waarborgen van deze rechten migranten veel eerder geneigd zijn om tijdelijk terug te keren – en wellicht na enkele jaren besluiten om definitief terug te keren. Circulaire migratie betreft ook mensen uit derde landen die tijdelijk in Europa komen studeren of werken en met de opgedane kennis en ervaring weer teruggaan. Europa ziet veel voordelen in deze vorm van circulaire migratie en spreekt zelfs van ‘triple win’: de migrant doet kennis en ervaring op, profiteert van training en heeft daarna meer kans op een betere baan; het land van herkomst verliest tijdelijk een werknemer maar krijgt er een betere voor terug;

Een politieagent bewaakt vluchtelingen uit Tunesië op het Italiaanse eiland Lampedusa, maart 2011


30 toekomst

Streng maar rechtvaardig? De Nederlandse overheid noemt haar beleid streng en rechtvaardig. Veel maatschappelijke organisaties zijn het daar niet mee eens en wijzen op een gebrek aan balans tussen het adequaat hanteren van inkomende en uitgaande stromen van migranten enerzijds, en anderzijds de inzet voor ontwikkelingsdoelen, de (sociaaleconomische) bijdrage aan onze samenleving en de respectvolle behandeling van migranten. De kritiek luidt dat de positieve effecten van migratie en ontwikkeling worden vergeten, zowel voor onze samenleving als voor de herkomstlanden. De maatschappelijke organisaties pleiten voor een coherent beleid dat is gebaseerd op mensenrechtenverdragen en dat voldoende bescherming en opvang in de regio biedt. Voor de mensen die in Nederland zijn, worden de mogelijkheden voor rechtsbijstand en voor vrijwillige terugkeer beperkt uit angst voor een ‘aanzuigende werking’. Tegelijkertijd wordt illegaal verblijf strafbaar gesteld. De kritiek luidt dan ook dat minister Leers vooral uit is op het uitzetten van zo veel mogelijk vreemdelingen, en op het tegengaan van nieuwkomers. Leers heeft toegegeven dat landen die hulp van Nederland ontvangen, overgehaald worden om terugkerende migranten op te nemen. Kritiek is er vooral op het terugkeerbeleid. De nadruk op terugkeer en uitzetting lijkt gepaard te gaan met een negatieve, ontmoedigende houding ten aanzien van migratie en migranten. Zelfstandige vrijwillige terugkeer is in het belang van de migrant en kan bijdragen aan sociaaleconomische ontwikkeling in het thuisland. Voor het kabinet wordt echter ook gedwongen terugkeer een normale zaak, hoewel de overheid daarbij altijd afhankelijk is van de medewerking van de landen van herkomst, die er lang niet altijd is. Mensen die niet terug kunnen, verliezen hun rechten in de Nederlandse samenleving: ze krijgen het label ‘illegaal’ en overtreden daarmee de wet. Illegaliteit wordt strafbaar, en een boete of detentie dreigt. Een brede coalitie van maatschappelijke organisaties heeft in maart 2011 een petitie opgesteld, waarin wordt weerlegd dat mensen altijd door eigen schuld ongedocumenteerd zijn. De petitie stelt dat de problemen rond terugkeer en uitzetting niet worden opgelost door illegaliteit strafbaar te stellen. Ze waarschuwt dat ongedocumenteerde mensen steeds kwetsbaarder worden voor uitbuiting en mensenhandel. Ook raken zij geïsoleerd en uit het zicht van zorginstellingen. Het criminaliseren en het opleggen van boetes aan mensen zonder verblijfsvergunning – die behoren tot de allerarmsten in Nederland – is zinloos als deze boetes niet geïnd kunnen worden. Het opsluiten van vreemdelingen is tegengesteld aan het doel van terugkeer en uitzetting, en daarom dienen (lichtere) alternatieven voor vreemdelingenbewaring te worden onderzocht. Het kabinet zal de aanpak van illegaliteit vanuit strafbaarstelling nog nader gaan uitwerken.

nederland en europa

en het land van tijdelijk verblijf profiteert van de tijdelijke inzet van de werknemer. In een deel van de gevallen gaat het om kennismigranten die actief geworven worden om hun kennis en talenten in te zetten voor groei en welvaart in Europa, in plaats van voor de opbouw van de economie in hun geboorteland. In die gevallen spreken we van brain drain. De Europese Commissie heeft in het verleden ook ingezet op brain gain voor de opbouw van bijvoorbeeld de gezondheidssector in ontwikkelingslanden, met terugkeer van goed geschoolde migranten die met opgedane kennis en ervaring het verschil kunnen maken. De Europese Commissie heeft echter geconstateerd dat dit soort programma’s veel overhead vergen, wat de financiële duurzaamheid kan ondermijnen. Maatschappelijke organisaties hebben de afgelopen jaren het aanpakken van brain drain, vooral in de gezondheidssector, als hoge prioriteit aangemerkt. Dit kwam mede doordat de Wereldgezondheidsorganisatie een groot gebrek aan medisch personeel constateerde in 57 ontwikkelingslanden. In een aantal landen werd werving van artsen en verplegers ontmoedigd. De EU ziet vooral ook een eigen verantwoordelijkheid van de ontwikkelingslanden die hun gezondheidspersoneel betere banen voor een hoger salaris moeten aanbieden, of contacten van hun personeel met collega’s in andere landen moeten faciliteren. De komende jaren wil de EU ook brain waste voorkomen, dat wil zeggen dat gekwalificeerd personeel aan de onder­ kant van de Europese arbeidsmarkt in slecht betaalde banen terechtkomt. Dat zal vooral gebeuren door te werken aan het erkennen van diploma’s, zodat gekwalificeerd personeel ook daadwerkelijk op het eigen vakterrein aan de slag kan.

Beleidscoherentie De Europese Commissie wil met deze beleidsvoorstellen beter aansluiten bij haar interne doelstellingen, met name de Europa 2020-strategie. Met die strategie, geformuleerd als antwoord op de kredietcrisis van 2008, beoogt Europa een financieel-economische supermacht te worden. Europa heeft bovendien besloten om op het terrein van migratie met één stem te spreken. Ook sluit dit migratiebeleid beter aan bij het werkgelegenheid- en onderwijsbeleid. Om de welvaart veilig te stellen moet Europa in de mondiale strijd om talent immers een aantrekkelijkere bestemming worden. In het kader van de vergrijzing komen ook steeds meer migranten voor steeds langere perioden naar Europa, om gaten in onze arbeidsmarkt op te vangen. Ter gelegenheid van de VN-dag voor migratie stelde EU-commissaris voor Binnenlandse Zaken Cecilia Malmström: ‘We moeten de rol erkennen die immigratie speelt in het versterken van groei en concurrentievermogen in Europa vis-à-vis de andere wereldmachten. Ons continent worstelt met een demografisch probleem – onze samenleving vergrijst en er zijn steeds minder arbeiders in bepaalde beroepen. We moeten realistisch zijn: als we onze levensstandaard in de toekomst willen behouden, dan is legale migratie van kennis en kunde die we nodig hebben om Europa welvarender te maken, een onderdeel van de oplossing.’ Het is duidelijk dat Europa haar eigenbelang niet wegmoffelt. Aan de andere kant is Europa juridisch gebonden aan de afspraak om te komen tot beleidscoherentie – dat wil

zeggen dat de doelen van het Europese ontwikkelingsbeleid niet mogen worden ondermijnd door de externe effecten van ander Europees beleid. Europees migratiebeleid wordt nu bedacht en vormgegeven door de diensten van Commissarissen Malmström en Piebalgs, en die van de Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlands Beleid, Catherine Ashton. Het voordeel daarvan is dat het Europese migratiebeleid al in de eerste opzet moet gaan bijdragen aan ontwikkeling in het Zuiden. Het thema migratie zal eveneens veel meer geïntegreerd worden in het buitenlands beleid en de ontwikkelingssamenwerking van de EU. Deze totaalaanpak moet gezamenlijk in praktijk worden gebracht door de Europese Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EESA), met inbegrip van de EU-delegaties en de EU-lidstaten. Hoe zullen de lidstaten reageren? Het beleid werd voor het eerst besproken op de vergadering van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken in Brussel op 13 en 14 december, en besluiten worden eind april verwacht. De daarop volgende vergaderingen vinden dit voorjaar plaats onder het Deense voorzitterschap. Dat is interessant omdat Denemarken de afgelopen tien jaar werd geleid door een centrumrechtse regering, die gedoogd werd door de Deense Volkspartij. Na de verkiezingen van september is een nieuwe centrumlinkse minderheidsregering aangetreden die direct het strenge Deense immigratiebeleid heeft versoepeld, zodat gezinshereniging minder problematisch is. Ook zijn de omstreden grenscontroles naar Duitsland en Zweden afgeschaft en verdwijnt het ministerie van Integratie, dat werd gecreëerd in 2001.

Eurohippie Hoe zal het Nederlandse kabinet reageren? Eind november nam PVV-leider Wilders alvast een schot voor de boeg. Het beoogde nieuwe beleid noemde hij ‘bagger’ en EU-commissaris Malmström een ‘Eurohippie’. Hij vreest vooral dat door de voorstellen van de Europese Commissie de immigratiemaatregelen uit het gedoogakkoord niet uitgevoerd zullen worden. Als het niet bijgestuurd wordt, ‘moeten minister Gerd Leers van Immigratie en Asiel en premier Mark Rutte eisen dat Nederland net als Denemarken een opt-out krijgt op immigratiegebied en niet meer aan knellende EU-regels gebonden is. Dan kunnen we zelf bepalen wie ons land binnenkomt als immigrant.’ Aldus de PVV-voorman, die mogelijk niet wist dat de EU weliswaar de brede beleidskaders bepaalt (inclusief die voor visa van korte duur en voor terugkeer), maar dat lidstaten de verantwoordelijkheid behouden voor de vraag of zij al dan niet arbeidsmigranten van buiten de EU wensen toe te laten. Minister Leers kwam met een onverwacht geluid. In oktober stelde hij in het kwartaalblad van zijn partij dat door de politieke en maatschappelijke discussie van de laatste jaren immigratie in een negatief daglicht is komen te staan. De CDA’er ziet immigratie juist als een verrijking van de samenleving. Een samenleving die immigratie wil tegengaan, is daarom op de verkeerde weg, vindt Leers. De minister wil de komende jaren het positieve beeld onderstrepen. Het beleid in ons eigen land is sinds 2008 vormgegeven door de Beleidsnotitie Internationale Migratie en Ontwikkeling. Daarin werden zes beleidsprioriteiten gekozen (zie kadertekst op pagina 29). In de beleidsbrief van juni vorig jaar stellen minister Leers en staatssecretaris Knapen

31

dat de nieuwe regering van plan is om prioriteit te geven aan slechts één van de zes sporen, te weten het terugkeeren uitzetbeleid. Hoewel de beleidsnotitie van 2008 formeel uitgangspunt blijft voor het beleid, wordt gesteld dat in lijn met het Regeerakkoord de nadruk zal worden gelegd op de thema’s terugkeer, inclusief opvang en herintegratie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV’s) in herkomstlanden, en bescherming en opvang van vluchtelingen in de regio van herkomst (zonder evenwel extra middelen voor deze opvang ter beschikking te stellen). Voor dit beleidsterrein stuurde minister Leers begin juli een nadere uitwerking naar de Tweede Kamer, die eind september na een enerverend debat met de minister geen fundamentele wijzigingen in het beleid wist aan te brengen. En terwijl de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken in Brussel bijeenkwamen op 13 en 14 december, stemde de Eerste Kamer ook in met het beleid van Leers.

Spanning in Den Haag Het nieuwe Europese beleid is zoals gezegd al een keer door de 27 lidstaten besproken. In het voorjaar zal dat nogmaals gebeuren, waarna de Raad van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken eind april een aantal conclusies zal

Om de welvaart veilig te stellen moet Europa in de mondiale strijd om talent een aantrekkelijker bestemming worden publiceren over de voorstellen van de Europese Commissie, en op welke manier zij gehoor zal geven aan de oproep om dit beleid gecoördineerd te gaan implementeren. Dit zal niet zonder slag of stoot gaan. De verwachting is dat dit dossier de spanning in Den Haag tussen coalitie en gedoogpartner verder zal doen oplopen. Parallel aan dit proces zal het Europees Parlement zijn advies gaan publiceren. Gezien de conservatieve, rechtse meerderheid is ook dit bepaald geen gelopen koers. Beide processen bieden mogelijkheden voor maatschappelijke organisaties in Europa om hun invloed aan te wenden om een zo gunstig mogelijk resultaat te bereiken. Bob van Dillen is beleidsmedewerker bij Cordaid Programma Nederland. Rond het thema Migratie en Ontwikkeling coördineert hij de programma’s, communicatie en fondsenwerving. Hij heeft een achtergrond in Nederlands en Europees beleid en lobby op terreinen als kinderrechten, bevolkingspolitiek, landbouw, handel, ontwikkelingssamenwerking en ngo financiering. Voordat hij in 2004 naar Cordaid overstapte, werkte hij twaalf jaar lang in en rond de EU-instellingen in Brussel.


Ons beeld van de samenleving wordt grotendeels gevormd door informatie uit de media. Het is daarom van belang dat media een volledig en evenwichtig beeld geven van de diversiteit in onze samenleving. Mira Media levert hieraan een bijdrage, onder meer door: Dagelijks een frisse en actuele blik op de multiculturele samenleving te geven via www.wereldjournalisten.nl; Media- en redactietrainingen te organiseren; Op www.miramedia.nl nieuws over media en diversiteit te brengen en literatuur en onderzoek te recenseren; Samen met andere organisaties innovatieve projecten in de media te ontwikkelen.

   

Een van de projecten is “Een kosmopolitische blik op internationale samenwerking”. In dit mediaproject vertellen migranten in Nederland over hun betrokkenheid bij ontwikkelingssamenwerking en hun initiatieven om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van hun herkomstland. In maart verschijnt hierover een special bij de gratis krant METRO met artikelen, verhalen en reportages.

Meer informatie:

www.miramedia.nl

info@miramedia.nl

030-2302240

Een kosmopolitische blik op internationale samenwerking is mede mogelijk gemaakt door een SBOS subsidie

vakblad over ontwikkelingssamenwerking

jaargang 45 | december / januari 2011

#06

2011 november / december jaargang 45 | ontwikkelingssamenwer vakblad over

king

#05 Laatste interview met Novib-oprichter simon jelsma (1918-2011)

lp Hu gs n elin afe ikk togr ntw fo : o se a’s an gin ika pa afr a 16 van extrogen de

Wat er mis is gegaan met Nederland volgens marcia luyten en kees Hudig

do

or

zitter Interview met SER-voor y kan alexander rinnoo -proof Hoe intercultureelwerkers? zijn ontwikkelings

pionier in pen Hap rsc de saHel l over partne vakblad over ontwikkelingssamenwer

king

jaargang 46 | februari / maart 2012

s: plu

spe

cia

#01

China n bepaalt eige

spelregels

Het mensenwerk van

lei brouns

Evaluatie MFS-2

gemiste kansen

ex

:s tra

pec

ial

ove

rm

igr

atie

WORD ABONNEE EN MAAK GEBRUIK VAN DE SPECIALE KORTINGSACTIE De band tussen migrantenorganisaties en de ontwikkelingssector wordt steeds warmer. Voor een goede samenwerking is het voor beide partijen nodig om op de hoogte te zijn van wat er in de ontwikkelingssector speelt. Vakblad Vice Versa volgt deze op de voet en biedt interessante analyses, kritische opinies en inspirerende verhalen. Wilt u ook weten wat er speelt? Maak dan nu gebruik van onze kortingsactie voor migrantenorganisaties. Als u een jaarabonnement op Vice Versa neemt, ontvangt u de eerste drie nummers gratis! In plaats van € 37,50 betaalt u slechts € 19,95. Bent u aangesloten bij een migrantenorganisatie en wilt u een abonnement nemen op Vice Versa? Mail dan vóór 1 april 2012 uw gegevens naar abonnementen@viceversaonline.nl o.v.v. ‘Migratie’.

www.viceversaonline.nl


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.