BRUSSEL, februari 2008
GESPREK MET BERNARD DEWULF
Schilder en tekenaar Philippe Vandenberg (1952) laat zijn werk in dialoog treden met de collectie van het Museum voor Schone Kunsten van Gent. Een gesprek over zijn bedoelingen en drijfveren, over zijn werk en het kunstenaarschap.
U stelt nu tentoon in het Museum voor Schone Kunsten van Gent. Dat museum is bijzonder voor u. Waarom? Het is de eerste plek waar ik geconfronteerd ben geweest met kunst. Ik had geen enkel ander kanaal om met kunst in aanraking te komen. In het milieu waar ik opgegroeid ben bestond het woord kunst niet. En ikzelf, hoewel ik al vanaf mijn zes, zeven intens aan het tekenen was, had niet meteen een idee dat de tekeningen die ik toen maakte mijn toekomst zouden worden. De allereerste sterke beelden die ik gezien heb, zijn de beelden in de kerk: de kruisiging, de martelgang, de madonna, de piëta. Ik besef steeds beter hoe dat basissymbolen geworden zijn voor mij. Ik heb ook nooit echte kindertekeningen gemaakt, voor Kerstmis of moederdag, ze waren al meteen beladen. En dat is nooit veranderd. Rond mijn elfde, twaalfde ben ik dan door toeval in het museum beland. Dat was de schok van mijn leven. Allereerst het plotselinge besef dat wat ikzelf al enkele jaren aan het doen was, tekenen, krabbelen op papiertjes, een menselijke traditie was. Vervolgens de schilderijen die ik in het museum voor de eerste keer zag. Ik merkte, bijvoorbeeld, dat er een wereld van verschil was tussen de Kruisdraging van Bosch en wat ik voordien in de kerk had gezien. Ik had nooit geschilderd, ik wist niet dat er zoiets bestond als olieverf. De enige connectie met schilderkunst in ons huis was een grauwe reproductie van De Nachtwacht van Rembrandt achter de gangdeur, waar dan meestal ook nog jassen voor hingen. Daarna ben ik zo vaak mogelijk naar het museum teruggekeerd. Het was voor mij een bron van frisheid, hoop, toekomst, verrukking. Ik ging vlakbij naar school en ik spijbelde om naar het museum te gaan. Ik kon betoverd worden door bepaalde schilderijen, onder meer van Van de Woestijne, Bosch en Permeke. Daarna is de academie gekomen, zijn er andere musea bijgekomen, vervolgens het atelier, contacten met andere kunstenaars, enzovoort. Ik was dus heel gelukkig met de uitnodiging om hier iets te doen met mijn werk. In dit museum aanwezig mogen zijn is bijzonder voor mij. Ik ken het zo goed en al zo lang.
Wat hebt u precies gedaan met uw eigen geschiedenis en met de geschiedenis van het museum?