Pelgrims Keel september 1998 – maart 2003 dagboeken: juli-november 2001
A TOI, REINE DES MOUCHES Les mots c’est ce qui reste quand on a épuisé la trahison Jean Genet 1. proloog Kind in de sterren Vader liet de honden paren en Moeder dronk zich door haar verdriet. De ellende was van goeien ’t wege. Niks geen ellende: flessen en parende beesten. Het gras stond hoog en in duistere spelletjes wreef ik aarde in mijn zusters gelaat. Achter het huis was de spoorweg zoals altijd in Vlaanderen en achter de spoorweg was het bos zoals ja. En ik teken de dikke strepen van het bos recht en boven de strepen van het gras, maar dat is niets, dat is slechts een support, het meisje kan ik er nog niet tussen wringen, de zuster met het bemodderde gezicht, de courtisane, l’élue du père. En daar was het om te doen: haar opsluiten in het bos, bewaakt door de spoorweg waarover monsters van locomotieven langzaam aan- en afreden. Loco’s met rode wielen en zwarte stank, bereden door grijnzende zwarte mannen die van hoog, zo hoog spuwden: een langgerekte witte spuugsliert uit die zwarte kop, het meisje wou niet in de tekening in het bos, het meisje wou Vader, wou in Vader, en Vader spuwde naar mij vanuit de hoge hoogte van zijn toren–zijn en ik viel van de trappen, van zijn trappen. En dan nog: mijn vader liet de honden paren. Mijn moeder dronk de zee. Wie zendt, wie wordt gezonden? Wie zendt mij het schilderij? Zendt het schilderij zichzelf naar mij? La favorite du roi a le cul épilé. Moeder dronk de zee, Vader liet de honden paren. Ik schopte de aan elkaar vastgeankerde beesten in hun ribben en sloeg zware poorten dicht op hun trillende achterlijven, mijn zuster sneed ik het haar af, een gat op haar hoofd, mijn vader spuugde naar mij, maar ik keek al en de spuug rekte zich van de trapleuning af. Elke tekening is een message, elke tekening komt van boven, elke tekening is een sleutel. Apen krijsten in de woonkamer; mijn vader bouwde er grote kooien, mijn moeder staarde en grijnsde. Elke streep is een horizon en ik duwde de pen in mijn pisbuis, de vlekken op de lakens werden hard. Niets blijft, alles duurt, niemand komt. Vader liet de honden paren en Moeder aan tafel, het eten viel in brokken uit haar mond. Ik verzoop kippen in modderige waterbakken, wreef stof in mijn zusters mond, Vader sloeg mij. Grote locomotieven scheidden mij van het bos. Wie zendt mij een schilderij? Niets blijft, alles duurt. Niemand komt. september 1998 – maart 2003