Brief aan Karel Dierickx augustus 1997
Genoteerd van scan print
Augustus 1997
Beste K., Met jouw kasteelprenten boek in de hand en een niet aflatende taterende vrouw aan het stuur, d'un chateau l'autre lijk het wel een andere Céline op doortocht een ander rammelend désaster achter zich latend - een kleine oorlog, mijn kleine oorlog zou Louis Paul gegrijnsd hebben - ja een andere Céline, geen Bébert maar andere katers (was Bébert gesneden?) en zonder vriend al was Le Vigan het ietwat dommere soort fascist, helemaal niet de allures hebbend van Louis Ferdinand, maar wel met mijn verkleefde drakerigheden en surtout zoals ik al schreef met mijn eigen kleine danseuse, met G. die zo goed zorg over mij draagt en van wie ik - denk ik soms - zou kunnen houden moest mijn onrust nu eens aflaten van aan mij te knagen zoals honderdduizenden termieten aan een voor overspel gestrafte op hun heuvel vastgeketende gekruisigde prachtige bloedende negerin. Het kadavereinde van wat eens was tussen M. en ik volbrengt zich - het is volbracht zei iemand - ostentatief meedogenloos en miserabel. Het volbrengt zich buiten ons zonder ons, ik bedoel het dondert de berg af als een op hol geslagen met slachtvee - o herinneringen roofvogels onder mijn gedachten! - geladen goederentrein. Ze - M.spuwt me uit, zij effaceert mij - ze poogt - uit haar te zwart geworden tekening een niet te helen litteken van een op haar ziel uitgekerfde tattoo. Ik snij haar uit mij - ik poog - een stuk vermoeid en koortsig geheugen, een stuk rauw gezenuwd vlees, een brok schroeisel dat ik - vrees ik - altijd zal blijven koesteren hoe erg het ook was. M. wil het niet meer, M. wil mij niet meer, ze is moe, ze geeft het op, ik bedoel ze kan mijn - onze - oorlog niet meer aan, het is verschrikkelijk een betrouwbare complice te verliezen, een compagnon voor de steeds onbesliste en wellicht verloren strijd: hoe ver gaan we? Hoe ver wagen we het? Altijd verder, altijd verder over de grens en waar is de grens? Hoe diep is de bodem, voor zover er een is? En vooral: waar ligt het bot? Natuurlijk was er bedrog - het bedrog is -, natuurlijk waren we geen engelen, hoe ik er ook naar verlangde er een te zijn, er een in haar te zien. Natuurlijk waren er de andere koninginnen in wiens armen ik mij wrong in wiens nest en lichamen ik tekeer ging, godverdomme K., il faut bien que le corps exulte et que le tableau - la toile - soit nourri. Natuurlijk was er bedrog en leugenachtigheid en schichtigheid in de ogen en stiltes die vermomd als vrede de zeëen hun gewoel en de stormen bedekken en de niet meer alleen met haar te dragen weemoed. Maar toen was er nog geen verraad. Nu is het verraad er in al zijn morbide en vernederende stompzinnigheid en de vrouw die ik twintig jaar - bijna de helft van mijn leven - belijdde, beleefde is niet meer - ze is dood - verdwenen - ze ruimde zichzelf op - uit mijn kleine omwoelde overhoop gewoelde akker en liggend nog in de geulen van mijn kleine veld zoals de hazen doen als de jagers hun horizon - ten verduisteren vraag ik mij af denkend aan de grootsheid, onze grootsheid tout court en aan de rampen die we maakten - soms uit miserie, soms