1997 nl brief aan k dierickx 3 [m fi 649]

Page 1

Brief aan Karel Dierickx 10 mei 1997

Genoteerd van scan print

​ 10 mei 1997 Beste K., en nadenkend over wat het schilderij zou kunnen zijn, hollen we er toch maar achteraan, achteraan, ver genoeg om haar schuin ginds in het dichtgekleurde struikgewas van ons warrig misverstand en onze onmogelijkheid tot vóórzienigheid (op welk vlak dan ook) te zien verdwijnen. Draait ze zich om, het schimmige schilderij ons aanstarend zó als een roofvogel, een misdadiger, een femme fatale ons een blik toewerpt alvorens onherroepelijk uit ons bereik - onze handen, onze ogen, ons verdwaasd geslacht - te verdwijnen, dit durende een fractie van een fractie maar durend de hele goddelijke scheppingsdaad voor d'eeuwigheid vastgeschroefd en brandend in onze zielen, dan struikelen we stokstijf, rennend lijk Speedy Gonzalez, je weet wel en vallen op onze neus: het schilderij heeft het gezicht, dal ze in slow motion - of is dat onze verbeelding? - naar ons toedraait niet; ik bedoel ze heeft het gezicht niet dat we willen herkennen, ze heeft dat andere gezicht, dat zo veel verder staat dan we ons ooit zouden kunnen voorstellen: het gezicht van de overkant, de transsiberian van ons onbewuste en ze laat het achterste van haar tong zien, t.t.z. het achterwerk van d'eeuwigheid. Wat doen we, K., waar zijn we in godsnaam mee bezig? Ik ben een bange tovenaar; op alle manieren tracht ik te lokken, te verleiden, te bedriegen om de schim in de verf te (kunnen) duwen, in het geraamte van een tekening en alzo mijn bescherming, mijn veiligheid afkopend, in stand houdend steeds onafgebroken. Ik ben veilig zolang ik mij verlies in het werk, zolang ik erin verdwijn en onzichtbaar word voor de belagers binnen en buiten mij: de demonen, de obsessies, de mij zo ondergravende twijfels (de slopingsdienst 'creatie en opoffering') en dan de geliefden en de vrienden en dan het krapuul dat ons verplant van de tuin naar de gracht, van de gracht naar de mesthoop, de blinden en de brutalen, en tenslotte zij die geen ziel hebben, de dode zielen, de doodgeborenen: zij zijn de gevaarlijksten: zij doden om te roven en zij doden door aanraking. Ik heb bescherming nodig: van mijn moeder de oude wurgslang met de genaaide ogen die doelgericht en onafwendbaar als een kathedraal in een naakt landschap te werk gaat, ik bedoel: je omarmt en je naar zich (haar) toetrekt, gekke kwabbige bewegingetjes makend, wellicht nog van Eva's slang geleerd en zolang gedaan dat geen dier, neen geen zuchtje wind haar voorbij schuift zonder te beginnen etteren uit de openingen. Maar wie is mijn moeder? Wie is zijn moeder van hem die planken slaat in de wolken om een trap naar de Grote Beer (God) te maken, wie is zijn moeder van hem die de hel bezoekt en nogmaals voor een gesloten poort staat en tenslotte gekroond en naakt als een bevrijde maar toch gebande koning zich in een losgeslagen sloep laat afdrijven naar de vier poorten van het licht, het paradijs kent geen schaduw, le paradis ne connait pas d'ombre! Non monsieur! Wie is mijn moeder? (De koning is lang ziek geweest, heel lang. De koningin was dominant en nam de


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.