Column Lavrijssen: ‘Naar een wetenschappelijke fundering van de energietransitie’
Home » Column » Column Lavrijssen: ‘Naar een wetenschappelijke fundering van de energietransitie’ 7 oktober, 2015 • door Saskia Lavrijssen In september 2015 publiceerde de Raad voor de Leefomgeving (RLI) het advies ‘Rijk zonder CO2’. Belangrijke boodschap is dat de Staat het CO2-reductiedoel van 80% tot 95% in 2050 (ten opzichte van 1990) voor Nederland in de wet moet vastleggen. Daarbij moet de Staat actief en adaptief op het CO2-reductiedoel sturen, waarbij de aanname is dat een CO2-arme energievoorziening in 2050 haalbaar en betaalbaar is. In plaats van te verwijzen naar bepaalde technologieën of energiedragers spreekt het rapport van energiefunctionaliteiten (lage temperatuurwarmte, hoge temperatuurwarmte, transport en mobiliteit en licht en apparaten). Deze aanpak heeft het voordeel dat de discussie over de energietransitie kan worden losgekoppeld van de huidige economische structuur, energievoorzieningen, energiedragers en energiebronnen. Zo kan ruimte worden geboden voor nieuwe inzichten, oplossingen en innovaties voor het behalen van de CO2reductiedoelen. Zonder dat daarbij bepaalde duurzame technologieën bij voorbaat worden bevoordeeld ten opzichte van andere oplossingen. Ook beveelt RLI aan om een onafhankelijke instantie, een onafhankelijke regeringscommissaris, bevoegdheden te geven om het proces van de energietransitie te bewaken. Deze organisatie zou volgens de Raad kunnen toezien of de transitie op koers ligt, of vertraging optreedt, partijen kunnen aanspreken en actie kunnen ondernemen als bijsturing noodzakelijk is. Het rapport doet verder een aantal andere zinvolle aanbevelingen (zie ook Energie Actueel, 24 september 2015). Ondertussen moet er veel gebeuren in Nederland om de doelstellingen te halen. Hoewel het RLI-advies hierbij richting kan geven, zal de Staat met een concreet actieplan moeten komen voor de uitwerking van de aanbevelingen. Innovaties en een meer flexibel energiesysteem De RLI doet ook aanbevelingen omtrent de borging van innovatiekansen in de energiemarkt en de overgang naar een vergaand geïntegreerd en flexibel energiesysteem. Daarbij moet aandacht zijn voor prikkels voor vraagsturing en voor de rol en de impact van decentrale, lokale energiesystemen. Soortgelijke aanbevelingen werden kort geleden ook benadrukt door
het TNO-rapport ‘Naar een toekomstbestendig energiesysteem: Flexibiliteit met Waarde’. Evenals het RLI-advies benadrukt het TNO-rapport dat er veel meer experimenten moeten komen met nieuwe (decentrale) flexibele energiesystemen. Inmiddels is een experimentenAMvB van kracht, die op beperkte wijze burgers en bedrijven ruimte geeft om van wet- en regelgeving af te wijken bij de exploitatie van lokale, duurzame energievoorzieningen. Als de minister kan vaststellen dat deze experimenten positieve invloed hebben op de netwerkbelasting, de netwerkkosten en de verduurzaming van de geproduceerde en verbruikte energie, zal de wetgever de initiatieven binnen bepaalde randvoorwaarden een structurele en stabiele wettelijke inbedding geven. Open access database van pilots met energiesystemen Echter, wat ontbreekt in de hele discussie is de vraag wat een gedegen wetenschappelijk fundament voor de beoordeling van de experimenten/pilots met slimme energiesystemen is? Kunnen de resultaten daadwerkelijk worden gebruikt voor opschaling en aanpassing van de bestaande wet -en regelgeving? Zo ja, onder welke voorwaarden? De onderzoeksresultaten van bestaande pilots/experimenten zijn niet gemakkelijk toegankelijk. Daarom wordt gepleit voor het opzetten van een transparante, open access database voor pilots met slimme, duurzame en flexibele energiesystemen. Deze database zou inzicht moeten geven in het aantal experimenten, de opzet, de financiering, de betrokken partijen, de methode van evaluatie, de resultaten en de gevolgen voor de betaalbaarheid, de leveringszekerheid en de duurzaamheid van de energievoorziening. Op deze wijze kan een goede empirische basis worden gecreëerd voor het doen van onderzoek naar de ervaringen met de experimenten en de lessen die daaruit kunnen worden getrokken voor het energiesysteem. Inzicht in experimenten in andere EU-lidstaten Ook is aan te bevelen dat inzicht wordt gegeven in pilots in andere EU-lidstaten. Nederland ligt achter met het experimenteren met decentrale, slimme energievoorzieningen. Inmiddels zijn landen als Italië, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Portugal een stuk verder. In het VK is de Energy Market Reform aangenomen. Dit betreft een pakket van wettelijke maatregelen voor de sturing van de energietransitie. Daarnaast heeft de Engelse toezichthouder OFGEM een nieuwe vorm van tariefregulering ingevoerd om systeembeheerders betere incentives te geven om meer te innoveren in het systeembeheer. Dit om de overgang naar een slim en duurzaam netbeheer op betaalbare wijze te realiseren. Overheid, bedrijfsleven, ngo’s, consumentenorganisaties en wetenschap moeten deze ontwikkelingen op de voet volgen om te zien wat kan worden geleerd van deze buitenlandse ervaringen en experimenten. Voldoende innovatiebudget Het opzetten van de database en het uitvoeren van de pilots is een kostbare aangelegenheid. Terecht vraagt het RLI-advies om voldoende innovatiebudget om innovatierichtingen in de energiesector te ondersteunen. Wetenschap, bedrijfsleven, maatschappelijke partijen en overheid moeten hier blijven samenwerken. Daarbij moet ook aandacht zijn voor een systematische benadering van de overkoepelende vraag, wat deze innovaties betekenen voor de Europese en nationale wet- en regelgeving voor de energiesector. De energietransitie en de regulering daarvan verdienen een transparante en zeer gedegen wetenschappelijke fundering zodat de daden bij het woord van een ‘Rijk zonder CO2’ kunnen worden gevoegd.
Over deze schrijver, Saskia Lavrijssen: Professor of Economic Regulation and Market Governance of Network Industries aan het Tilburg Law and Economics Centre van Tilburg University.