100 most important Dutch verbs by frequency. Most important verbs are 'zijn' (to be) and 'hebben' (to have). In green the modal verbs. In red if the usual past perfect auxiliary is 'zijn'.
Infinitive
Translate in
Simpel past
your mother tongue
Singular
Plural
Past Perfect auxiliary
participle
Zijn Hebben Moeten Kunnen Gaan Doen Weten Worden Zeggen Willen
was had moest kon ging deed wist werd zei (zegde) wou (wilde)
waren hadden moesten konden gingen deden wisten werden zegden wilden
is heeft heeft heeft is heeft heeft is heeft heeft
geweest gehad gemoeten gekund gegaan gedaan geweten geworden gezegd gewild
Zullen Komen Zitten Maken Staan Zien Kijken Mogen Laten Denken
zou kwam zat maakte stond zag keek mocht liet dacht
zouden kwamen zaten maakten stonden zagen keken mochten lieten dachten
Is heeft heeft heeft heeft heeft heeft heeft heeft
-gekomen gezeten gemaakt gestaan gezien gekeken gemogen gelaten gedacht
Krijgen Vinden Leven Vragen Geven Werken Lezen Blijven Bestaan Liggen
kreeg vond leefde vroeg gaf werkte las bleef bestond lag
kregen vonden leefden vroegen gaven werkten lazen bleven bestonden lagen
heeft heeft heeft heeft heeft heeft heeft is heeft heeft
gekregen gevonden geleefd gevraagd gegeven gewerkt gelezen gebleven bestaan gelegen
Blijken Houden Kosten Geloven Nemen Eten Lijken Beginnen Drinken Praten
bleek hield kostte geloofde nam at leek begon dronk praatte
bleken hielden kostten geloofden namen aten leken begonnen dronken praatten
is heeft heeft heeft heeft heeft heeft is heeft heeft
gebleken gehouden gekost geloofd genomen gegeten geleken begonnen gedronken gepraat
Zetten Lopen
zette liep
zetten liepen
heeft heeft
gezet gelopen