Landschap van beelden. Een blik op beeldende kunst in Limburg.

Page 82

van landschapsschilderkunst. Deze selectie deed de Limburgse kunstwereld op haar grondvesten daveren. In Het Belang van Limburg van 18 februari 1951 werd in een artikel over ‘De Mijn’ gesproken van ‘een schok der ideeën’, ‘artiestenherrie’ en zelfs ‘een dreiging van haarkepluk’. ‘De Mijn’ zorgde voor een breekpunt, waarbij een nieuwe generatie van kunstenaars de macht overnam, tot groot ongenoegen van de oudere generatie. Dat deze tentoonstelling zo’n revolutie zou veroorzaken had ook de Federatie nooit durven denken. Het werd toen al duidelijk dat er in het perifere Limburg ruimte was voor avant-garde kunst.

156 — 157

HET PARCOURS VAN HET BEELDENDE KUNSTENBELEID IN LIMBURG

Van een receptieve koers tot ‘avant-garde’ kunstbewegingen Een grote lacune in die tijd was het gebrek aan een Limburgse kunstonderwijsinstelling als artistieke voedingsbodem. Als antwoord hierop, richtte de Provincie in 1955 de ‘Provinciale Technische School voor Ambachtelijke Kunsten en Bouwkundig Tekenen’ op. Deze school kreeg later de naam ‘Provinciaal Hoger Instituut voor Architectuur en Toegepaste Kunsten’, daarna beter bekend als het ‘PHIKO’ (Provinciaal Hoger Instituut voor Kunstonderwijs) en het ‘PHAI’ (Provinciaal Hoger Instituut voor Architectuur). Het PHIKO, nu ‘MAD-Faculty’, is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van hedendaagse kunst in Limburg. In 1958 werd op de Begijnhofsite de nieuwe Vleugel van architect Gustaaf Daniëls opgetrokken. ‘Vleugel ’58’ werd geopend in 1959 en zou een streekmuseum (historische en heemkundige collectie van het Provinciaal Museum), een museum voor moderne kunst en een mijnmuseum bundelen. Omwille van budgettaire beperkingen bleef een collectievorming uit. De werking beperkte zich tot tentoonstellingen van moderne en actuele kunst. De activiteiten van ‘Onder de Toren’ werden stapsgewijs overgeheveld naar de nieuwe vleugel. In de daaropvolgende jaren kunnen we bezwaarlijk spreken van een actief beleid dat zich richtte op de verankering van beeldende kunsten. Niet vreemd hieraan was de specifieke Limburgse context die gekenmerkt werd door de excentrische en perifere ligging ten opzichte van de culturele driehoek Brussel-Antwerpen-Gent, de (kunst)onderwijsachterstand, de late industriële (mijn)ontwikkeling en het ontbreken van een grootstedelijke context met een eigen kunsttraditie en grootstedelijke infrastructuur. Het Limburgse cultuurbeleid bestond in die periode noodgedwongen uit het nemen van eigen initiatieven via eigen instellingen. Met de werking van het Begijnhof werden geen potten gebroken. Het museum opteerde in de jaren ’60 voor een receptieve koers en een (kwalitatief en geografisch) breed aanbod om het gebrek aan andere tentoonstellingsruimten op te vangen.

The rise of ‘avant-garde’ art movements Still an important gap at that time was the lack of a provincial art education institution providing a crucial artistic foundation. In 1955, the Province established a provincial higher education department for arts and architecture in Hasselt (PHIKO and PHAI). The school was, together with the media and design academy of Genk (SHIVKV), very influential in further developing contemporary art in Limburg. In 1959, the new building ‘Vleugel ‘58’ (Wing ’58) was opened at the ‘Beguinage Complex’. ‘Vleugel ‘58’ bundled a museum for modern art, a mine museum and a local history museum. Because of budgetary constraints the museum’s actions were restricted to exhibitions of modern and contemporary art. The activities of the exhibition space ‘Onder de Toren’ were transferred step by step to the ‘Vleugel ’58’. The specific regional context, characterized by Limburg peripheral location, its late industrialisation, the slow educational development and the lack of a metropolitan context, slowed down the further development of visual arts policy and activities at the ‘Beguinage Complex’. The provincial cultural policy was restricted to supporting initiatives through its provincial institutions such as the Provincial Museum. The Museum however followed a rather conservative, receptive approach. The art scene itself was more revolutionary. Formerly, it almost exclusively consisted of local art associations, represented by the Federation. From the sixties onwards, some revolutionary art movements emerged that consisted of former students of the PHIKO. The most famous art groups at that time were the ‘Helikon Group’ and the ‘Research group Hasselt’. The members of the Helikon Group (1961-1969) 1 exhibited their own work and contemporary art works of (inter) national artists in their ‘Helikon’ gallery in Hasselt. Until the mid sixties the Helikon Group was considered to be the only organization in Limburg that closely followed developments within the domain of contemporary art. The other revolutionary art group, ‘Research Group Hasselt’ 2 (1967-1972), broke with traditional art concepts and aimed to connect with innovative avant-garde pop art and conceptual art. During the sixties and seventies, several artist movements and avant-garde galleries were funded in the region. In 1969, the ‘Limburg Cultural Board’ was transformed into the ‘Limburg Board for Culture’. From that moment on, it also included a ‘visual arts’ commission. The board developed a rather progressive code with regard to the integration of artworks in new provincial buildings. With a view to the 1 The Helikon Group consisted of Pierre Cox, Paule Nolens, Lucienne Porta, Robert Vandereycken, Walter Vilain, Armand Van Rompaey and Ray Remans. 2 The Research Group consisted of Vincent Van den Meersch and his former students Hugo Duchateau, Hélène Keil, Jos Jans, Jan Withofs and Dré Sprankenis.

Dit stond in schril contrast met de kunstscène zelf. Voorheen bestond deze vooral uit lokale kunstkringen, vertegenwoordigd door de Federatie. Vanaf de jaren ‘60 kwam hier verandering in. Deze evolutie werd mee mogelijk gemaakt door het PHIKO waar jong talent zich, los van remmingen en tradities, kon ontplooien. De bekendste kunstbewegingen uit die tijd waren de ‘Helikon Groep’ en de ‘Research Group Hasselt’. De leden van de Helikon Groep4 (1961-1969) brachten in hun Hasseltse galerij ‘Helikon’ het publiek in contact met eigen werk en met eigentijdse kunst van (inter)nationale kunstenaars. Tot midden jaren ’60 werd de Helikon Groep beschouwd als enige Limburgse organisatie die de ontwikkelingen inzake hedendaagse kunst op de voet volgde. De andere vooruitstrevende kunstbeweging ‘Research Group Hasselt’ (1967-1972), bestaande uit Vincent Van den Meersch en zijn oud-leerlingen5, doorbrak traditionele kunstopvattingen en zocht aansluiting bij vernieuwende avant-garde popart en conceptuele kunst. Het provinciebestuur – in het bijzonder Albert Dusar, Ludo Raskin en Urbain Mulkers – speelde hierbij een niet te miskennen stimulerende rol. In 1970 zette de Research Group een tentoonstelling op in het Begijnhof waarmee ze nationaal furore maakte. In die jaren ontstonden er diverse avant-garde kunstenaarsgroepen en galerijen. Naast de stromingen rond de kunstschool in Hasselt en ondertussen ook het ‘Shivkv’ in Genk (Stedelijk Hoger Instituut voor Visuele Kommunikatie en Vormgeving) ontstond er een beweging van kunstenaars in en rond Leopoldsburg6, waar de militaire aanwezigheid zorgde voor een geëmancipeerde en kosmopolitische sfeer.

societal anchoring of (contemporary) art, artworks had to be more visible in society, in daily life, and in provincial buildings in order to stimulate audience participation. Nonetheless, it still took 20 years to establish a large-scale approach of art integration in provincial buildings. In 1973 the ‘Limburg School’ was established, consisting of most members of the Research School complemented with new, emerging artists 3. Unfortunately, the different members went their own way, leading to the school’s disappearance.

In het provinciehuis bleef het in die periode relatief rustig. In 1969 werd de Culturele Raad herdoopt tot de ‘Limburgse Raad voor Cultuur’ met ook een commissie beeldende kunsten. De raad ontwikkelde een vooruitstrevend reglement voor de integratie van kunstwerken in nieuwe provinciale gebouwen. Met het oog op verankering binnen de samenleving, moest kunst meer in het straatbeeld verschijnen en publieksbetrokkenheid stimuleren. Het duurde nog wel tot eind jaren ’80, begin jaren ‘90 vooraleer van een grootschalige aanpak van kunstintegratie sprake was. In 1973 ontstond, als afgeleide van de Research Group en onder impuls van Ludo Raskin, de ‘Limburgse School’. Deze bestond uit bijna alle leden van de Research School, uitgebreid met opkomende kunstenaars7. Jammer genoeg was ze geen lang leven beschoren want al snel gingen de kunstenaars hun eigen weg. 4 De Helikon Groep bestond uit Pierre Cox, Paule Nolens, Lucienne Porta, Robert Vandereycken, Walter Vilain, Armand Van Rompaey en Ray Remans. 5 De Research Group bestond uit Vincent Van den Meersch en zijn oud-leerlingen Hugo Duchateau, Hélène Keil, Jos Jans, Jan Withofs en Dré Sprankenis. 6 Jef Geys, Liliane Vertessen en Piet Stockmans behoorden tot deze groep. 7 De Limburgse School bestaat uit: Vincent Van den Meersch, Hugo Duchateau, Hélène Keil, Jos Jans, Jan Withofs, Piet Stockmans, Ado Hamelryck, Gido Vanlessen, Rik Coolen, Urbain Mulkers en Tejo Van den Broeck.

3 The members of the Limburg School were Vincent Van den Meersch, Hugo Duchateau, Hélène Keil, Jos Jans, Jan Withofs, Piet Stockmans, Ado Hamelryck, Gido Vanlessen, Rik Coolen, Urbain Mulkers and Tejo Van den Broeck.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.