Sonar

kuleuven
@KU_Leuven
kuleuven
school/ku_leuven
kuleuven
kuleuven
@KU_Leuven
kuleuven
school/ku_leuven
kuleuven
tel: ik schotel u een grote glazen bokaal met knikkers voor en vraag u het precieze aantal te noemen. Een onmogelijke opdracht, of het moet zijn dat u over bovennatuurlijke gaven beschikt. Maar enig idee wat er gebeurt als we de hulp inroepen van tien mensen? Van honderd? Van duizend? Dan zult u vaststellen dat die ‘collectieve schatting’ steeds nauwkeuriger wordt en het juiste aantal knikkers steeds dichter benadert. Het fenomeen staat bekend als wisdom of crowds, zeg maar groeps- of massa-intelligentie. Samen weten we meer, samen nemen we betere beslissingen. Dat geldt voor mensen, maar bij uitbreiding ook voor universiteiten. Academische instellingen doen er goed aan om over de internationale grenzen heen allianties te sluiten.
KU Leuven heeft internationale samenwerking de voorbije jaren hoog op de agenda gezet. Het spreekt voor zich dat we daarbij zorgvuldig te werk gaan. Mogelijke partners worden uitgebreid beoordeeld op hun merites. Als universiteit moeten wij zelf baat hebben bij de samenwerking. Daar is niets mis mee. Maar een minstens zo belangrijke voorwaarde is dat de alliantie ook een bijdrage levert aan de mondiale ontwikkeling. Dat zijn geen holle woorden. Onderzoek en onderwijs zijn wereldwijd aanjagers van vooruitgang, en internationale akkoorden en uitwisselingen zijn krachtige hefbomen om de impact ervan verder te versterken.
De voorbije weken heb ik meermaals met eigen ogen de kracht van internationalisering mogen vaststellen. Dat was onder meer het geval toen we in Leuven een delegatie van de University of New South Wales (UNSW) mochten ontvangen. UNSW maakt samen met ons deel uit van Universitas 21, een netwerk van 29 onderzoeksuniversiteiten, samen goed voor 1,2 miljoen studenten en 250.000 medewerkers. Vorig jaar heeft het netwerk zich geëngageerd om rechtstreekse en meetbare impact te genereren op het vlak van duurzaamheid en inclusie. Universitas 21 volgt ook met grote aandacht de verdere ontwikkelingen binnen het domein van generatieve artificiële intelligentie. Hogeronderwijsinstellingen hebben de verantwoordelijkheid om hun ervaringen over het gebruik van AI uit te wisselen en het algemeen beleid omtrent deze transformationele technologie aan te sturen.
In Den Haag gaf ik een lezing voor de Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen over de nood aan kennisveiligheid, en de fragiele balans tussen veiligheid enerzijds en open internationale samenwerking anderzijds. Geen overbodige luxe in tijden van geopolitieke onrust. In eigen huis mochten we het bestuur van de Universiteit van Kopenhagen verwelkomen. De context waarin we werken is quasi identiek: van veranderende financieringsmodellen tot het bewaken van de academische vrijheid. Die academische vrijheid stelt de leden van de academische gemeenschap in staat om onbevangen feiten, hypotheses en overtuigingen te exploreren. Vrijheid is een noodzakelijke voorwaarde voor het realiseren van het kerndoel van een universiteit: het verwerven en verspreiden van kennis. Door met onze Deense collega’s beste praktijken en strategische visies uit te wisselen, zijn we vandaag beter opgewassen tegen wat komen gaat.
Soms is het nuttig en nodig om bestaande banden op een andere leest te schoeien. Precies 70 jaar geleden werd in toenmalig Belgisch Congo Lovanium opgericht, een campus met Leuvense professoren en zowel Congolese als Europese studenten. Door de jaren heen groeide Lovanium uit tot twee Congolese universiteiten, UNIKIN en UCC. Ter gelegenheid van het jubileum reisde ik af naar Kinshasa, samen met een delegatie van UCLouvain. Tot op de dag van vandaag is er nauwe samenwerking tussen de vier universiteiten, al is de aard en het karakter van onze relatie grondig veranderd. Het westerse paternalisme en de noordelijke dominantie van weleer behoren tot het verleden. Vandaag is er sprake van wederzijdse samenwerking, waaraan elke partner gelijkwaardig bijdraagt. We moeten er ons trouwens voor hoeden om universiteiten uit het Mondiale Zuiden af te meten aan onze eigen criteria, vaak al te cijfermatig. Die enge blik doet geen recht aan de meest waardevolle grondstof van universiteiten, met name hun intellectuele en creatieve capaciteiten.
Al deze voorbeelden sterken mij in de overtuiging dat het pad dat wij bewandelen, het juiste is. Zonder (internationale) samenwerking geen vooruitgang. Verderop in Sonar vindt u nog enkele inspirerende voorbeelden. Onze leerstoelen bijvoorbeeld illustreren hoe samenwerking tussen universiteit en industrie de samenleving ten goede komt, met vanzelfsprekend respect voor de academische vrijheid. En wat te denken van het voorstel van cultureel psychologe Jozefien De Leersnyder? Zij roept iedereen op om eens een jaar in een andere cultuur te gaan leven. Want betekenisvol intercultureel contact doet stereotypes afnemen, maakt ons empathischer en verbetert wederzijds begrip.
SCHERPGESTELD
Gratis ivf voor iedereen?
22
MAATSCHAPPIJ
Zit de mot in de democratie?
LEERSTOEL SLAAT BRUG Academische blik op businesscase
27
GENEESKUNDE
Prikkelbare darm: toch in de buik?
44
ONDERWIJS
Niet bang zijn voor literatuur
36
52
ALUMNA ELISABETH LUCIE BAETEN
“Ik blokte met Friends op de achtergrond”
58
Terwijl we langzamerhand wennen aan het idee van zelfrijdende auto’s, wordt ook op het water volop getest met autonome vaartuigen. De catamaran Maverick van de Intelligent Mobile Platformsonderzoeksgroep (IMP) is zo’n boot die steeds beter zijn weg vindt zonder menselijke betutteling.
Veel van onze historische steden zijn gebouwd aan waterlopen. Vandaag vooral leuk voor plezierbootjes, maar zouden we die waterwegen niet ook wat meer kunnen inzetten voor transport? Zeer zeker, vindt de multidisciplinaire IMP-onderzoeksgroep, die zich binnen het Departement Werktuigkunde buigt over de intelligente mobiliteit van de toekomst.
Het aandeel van de binnenvaart in de goederenstroom bedraagt in Vlaanderen momenteel nog geen 15 procent. “Een onderbenutting, zeker als je denkt aan de files op de weg en de gigantische klimaatuitdagingen”, zegt professor Peter Slaets. “De uitstoot van een binnenschip ligt een stuk lager dan die van de doorsnee vrachtwagen. En qua capaciteit komt een gemiddeld binnenschip overeen met 75 vrachtwagens.”
Als de binnenvaart in de toekomst een groter aandeel moet krijgen, is het maar de vraag of dat lukt met bemande schepen. “Het beroep van schipper spreekt jonge mensen steeds minder aan”, zegt Slaets. Technologische ontwikkelingen zorgen ervoor dat het schip zelf die job steeds meer overneemt. Vlaanderen pioniert op dat vlak: ons waterwegennet werd in 2018 opengesteld als testgebied voor geautomatiseerd varen. Het bedrijf Seafar stuurt vanuit zijn controlecentrum in Antwerpen vandaag al grote semi-autonome binnenvaartschepen aan.
De Leuvense onderzoekers werken specifiek aan een concept voor de last mile: kleinere schepen die goederen van een hub aan de rand van de stad naar een eindbestemming in het centrum brengen. “Dat brengt extra moeilijkheden met zich mee: de manoeuvreerruimte is vaak beperkt en je moet rekening houden met de pleziervaart”, zegt Slaets. Maar de Maverick houdt wel van een uitdaging. De IMP-onderzoeksgroep ontwikkelde het testschip in het kader van enkele internationale projecten met partners uit de onderzoeks- en bedrijfswereld. De catamaran heeft een laadvermogen tot één ton, is uitgerust met twee 360-graden-propellers, en vaart op een elektrische motor.
Bovenal heeft de Maverick een goed stel ogen. “Het schip is voorzien van een doos met sensoren. Naast een gps, een radar en een camera zit er in de box ook een inertiesensor, die de versnelling en de rotatie meet. Een belangrijk onderdeel is de lidar, een lasersensor die 360 graden rond draait. Daarmee krijg je een beter dieptezicht en nauwkeurigere informatie over de nabije omgeving dan de radar en camera kunnen bieden.”
De basis voor de navigatie zijn de bestaande elektronische vaarkaarten. “Daar voegen onze sensoren allerlei gegevens aan toe, zoals de geometrie van onze boot. Als ze iets waarnemen dat niet op de kaarten staat, kan het systeem inzoomen en kijken of het een relevante hindernis is.”
Na zijn maiden trip op het Kanaal Leuven-Dijle (foto) heeft de Maverick bij elke nieuwe test een stap vooruit gezet: de eerste keer legde hij autonoom een traject af in een statische omgeving, tijdens een volgende proefvaart kon hij bewegende obstakels zoals tegenliggers ontwijken. Recent werd een follow the leadertoepassing uitgeprobeerd, die het mogelijk maakt om een treintje van boten te vormen.
Een essentiële voorwaarde om autonome binnenvaart interessant te maken voor de bedrijfswereld is een efficiënte en goedkope aanpak voor het laden en lossen. De onderzoekers willen het echte aanmeren met touwen overbodig maken: geavanceerde positiebepaling moet ervoor zorgen dat de boot stil kan blijven liggen, parallel met de kade. Hoogtechnologisch watertrappelen, zeg maar.
Ook op het vlak van regelgeving en organisatie van de waterwegen moet er nog één en ander gebeuren alvorens autonome binnenschepen echt aan de slag kunnen. “Zoals bij zelfrijdende auto’s zal er sowieso eerst een periode zijn waarin het systeem alleen suggesties geeft, en de mens nog altijd de beslissingen neemt”, zegt Slaets.
Er moeten nog enkele watertjes doorzwommen, maar de Maverick zit ontegenzeglijk in de juiste baan. ● (rvh)
Het Leuven Chansonnier laat niet alleen meerstemmige muziek, maar geregeld ook een ‘Eureka!’ weerklinken. Sinds het zeldzame vijftiende-eeuwse liedboekje tien jaar geleden opdook, is het aan een nieuw en veelzijdig leven begonnen: als onderzoeksobject, als inspiratiebron voor muzikanten, en als ambassadeur voor de Franco-Vlaamse polyfonie.
Je ne vis onques la pareille / De vous ma gracieuse dame. (‘Ik heb nooit uw gelijke gezien, mijn bevallige dame.’) De adorerende aanhef van één van de chansons die eind vijftiende eeuw neergeschreven werden in een klein liedboekje, kan je lezen als een voorafspiegeling van de bewondering die het manuscript eeuwen later te beurt zou vallen.
We schrijven 2015. De Alamire Foundation, internationaal centrum voor de studie van muziek in de Lage Landen, wordt benaderd door een kunsthandelaar die tijdens een veiling een kavel heeft gekocht, met daarin onder meer een muziekhandschrift. Zou het ‘iets’ kunnen zijn? En of het iets is. Het blijkt om een chansonnier te gaan dat dan misschien wel son pareil kent – er zijn vijf soortgelijke muziekboekjes bekend – maar toch een uiterst zeldzame vondst is. Het is van 1939 geleden dat het laatste van die vijf, het Nivelle Chansonnier, is opgedoken.
Wat het goudklompje pas echt doet blinken: onderzoek van professor David Burn van de Onderzoeksgroep Musicologie, verbonden aan de Alamire Foundation, wijst uit dat het chansonnier twaalf unica – voorheen onbekende liederen – bevat. “Alsof je op de zolder van je oma een mapje met tekeningen van Rubens of Van Eyck zou vinden”, schetst Bart Demuyt, algemeen directeur van de Alamire Foundation. “Het boekje, dat amper 8,5 bij 12 centimeter meet, was ook in uitzonderlijk goede staat. De 96 perkamenten bladen zaten nog in hun oorspronkelijke band, die nochtans met kwetsbaar brokaat bekleed is.”
Demuyt en zijn collega’s beseffen dat ze snel moeten handelen om het boekje uit het commerciële circuit én in eigen land te houden. Ze vinden het Fonds Léon Courtin – Marcelle Bouché, beheerd door de Koning Boudewijnstichting, bereid om het manuscript aan te
kopen, voor de som van 80.000 euro. De Alamire Foundation krijgt het voor onbepaalde tijd in bruikleen, en start een onderzoeks- en valorisatieproject op. Het manuscript wordt vernoemd naar zijn bewaarplaats en begint als ‘Leuven Chansonnier’ aan zijn tweede leven. Het is vandaag het pronkstuk van de Library of Voices, het interactieve onderzoekslabo van Alamire in de Abdij van Park.
Als het liedboekje in een ver buitenland was terechtgekomen, zou dat letterlijk en figuurlijk misplaatst geweest zijn: de Franco-Vlaamse polyfonie uit de vijftiende en zestiende eeuw vormt een hoogtepunt in de muziekgeschiedenis van de Lage Landen. Zowat alle componisten die toentertijd prestigieuze functies bekleedden in Europa, hadden hun geboortegrond in onze streken.
Sleutelfiguren als Johannes Ockeghem en Antoine Busnois genoten de internationale roem van pakweg een Stromae vandaag, en zijn met populaire chansons vertegenwoordigd in het Leuven Chansonnier. Zo vormt het boekje een staalkaart van de polyfonie uit 1450-1475, de periode waarin het gesitueerd wordt. Het telt in totaal vijftig composities, neergeschreven in fraai handschrift en verlucht met sobere beginletters. Bijna alle chansons zijn driestemmig, waarbij elke stem apart genoteerd staat. Het eerste lied is de religieuze compositie Ave Regina van Walter Frye: een openingsgebed in het Latijn. De overige liederen zijn Franse chansons met wereldlijke thema’s als liefde, verlies en hoop.
Ze hebben de voorbije jaren in meerdere uithoeken van de wereld weerklonken. Na een passage in De Afspraak – “Er ligt wereldnieuws op tafel”, aldus presentator Bart
Het boekje, dat amper 8,5 bij 12 centimeter meet, is in uitzonderlijk goede staat.
Schols – trokken het chansonnier en zijn gevolg in 2016 naar New York, voor een officiële presentatie van het manuscript in de Morgan Library en een conferentie met internationale specialisten. Daar bracht het Sollazzo Ensemble de twaalf unica voor het eerst in vijfhonderd jaar weer ten gehore. Inmiddels zijn er uitvoeringen van muziek uit het chansonnier geweest in onder meer Tokio, Venetië en Berlijn. De Alamire Foundation gaf Sollazzo ook de opdracht om de composities op te nemen – later dit jaar verschijnt een cd-box met alle liederen. In april bracht het ensemble de chansons in een marathoneditie tijdens het polyfoniefestival Passie van de Stemmen.
Naast valorisatie behoort ook onderzoek tot de missie van de Alamire Foundation, die in 1991 werd opgericht als een samenwerkingsverband tussen KU Leuven en Musica Impulscentrum. Zoals de polyfone muziek is ook dat onderzoek meerstemmig: van heraldiek tot kunstgeschiedenis, van linguïstiek tot textielonderzoek. Wie een doctoraat wijdt aan het Leuven Chansonnier, zoals Ryan O’Sullivan (Alamire Foundation en Onderzoeksgroep Musicologie) de voorbije vijf jaar deed, moet dan ook van vele markten thuis zijn.
Als
het liedboekje in een ver buitenland was terechtgekomen, zou dat misplaatst geweest zijn: de FrancoVlaamse polyfonie vormt een hoogtepunt in de muziekgeschiedenis van de Lage Landen.
Onder promotorschap van David Burn boog de jonge Ier zich onder meer over de herkomst van het Leuven Chansonnier. Bij de ontdekking werd het meteen gelinkt aan een groep van soortgelijke kleine liedboekjes, die de Loirevallei-chansonniers genoemd worden. Ze bevatten allemaal werk van Johannes Ockeghem en Antoine Busnois, componisten die in Tours – gelegen aan de Loire – actief waren. Maar dat betekent niet noodzakelijk dat de liedboekjes een gemeenschappelijke oorsprong hebben in de hoofse centra aan de Loire. De composities van Ockeghem en Busnois waren immers wijdverspreide hits in Europa. “Als we kijken naar wat we inmiddels weten over de eigenaars van de chansonniers, lijkt het mij voor vier ervan aannemelijker dat ze in Parijs geproduceerd zijn”, zegt O’Sullivan.
Wat met de herkomst van het Leuven Chansonnier? Een belangrijke indicatie zijn de vijf heraldische verluchtingen die het boekje telt. Op de keerzijde van het schutblad staat een wapenschild van het adellijke huis Savoye, met een blauwe en gouden rand. Daarnaast zijn er op de snede van het boekje vier eenvoudigere wapenschilden aangebracht, die ook naar Savoye verwijzen. Er waren een hele reeks figuren die deze heraldische emblemen droegen, dus daarmee is de eerste eigenaar van het chansonnier nog niet gekend.
Volgens Ryan O’Sullivan is Filips van Savoye de meest waarschijnlijke kandidaat. “Hij verbleef in het begin van de jaren 1470 aan het hof van de Bourbons in Moulins – zijn eerste vrouw was Margaretha van Bourbon. Zo’n hoofse omgeving voldoet aan alle voorwaarden voor het tot stand komen van een manuscript als het chansonnier.”
Een heus eureka-moment in het onderzoek van O’Sullivan leverde munitie voor zijn hypothese. Hij vond een spoor naar Margaretha van Oostenrijk, die in 1501 met Filips’ oudste zoon Filibert trouwde. “Op de eerste beschreven bladzijde van het chansonnier staan centraal bovenaan de woorden ‘Le diziesme’”, vertelt O’Sullivan. “Toen ik in de Koninklijke Bibliotheek van België een poëziebundel bestudeerde die ooit in het bezit was van Margaretha van Oostenrijk, zag ik dat één van de schutbladen was gemerkt met ‘Le quatorziesme’. Ik herkende meteen het handschrift van de notitie in het Leuven Chansonnier. De letter L, met drie pennenstreken geschreven, is bijvoorbeeld heel karakteristiek. En ook de plaatsing van het nummer, midden in het folio, is identiek.”
“Toen ik het lied Ou beau chastel voor het eerst onder ogen kreeg, was het alsof ik een oude vriend terugzag.”
Volgens O’Sullivan gaat het om inventarisnummers die een bibliothecaris van Margaretha van Oostenrijk in de manuscripten heeft genoteerd. “In de inventaris zelf staat weliswaar geen verwijzing naar het chansonnier, maar er werden vaak fouten gemaakt bij het opstellen van zo’n boekenlijst. En ik heb ook nergens anders inventarisnummers in dit handschrift gezien.”
Hij is dus vrij zeker van zijn zaak: toen Margaretha van Oostenrijk na de dood van haar man diens boekenverzameling erfde, kwam ze ook in het bezit van het Leuven Chansonnier, dat ze vervolgens meenam toen ze in 1507 naar Mechelen verhuisde.
We weten niet welke omzwervingen het manuscript gemaakt heeft tussen de zestiende en twintigste eeuw. Het eerstvolgende aanknopingspunt is een papieren briefje dat in het boekje zat. Het is de schriftelijke neerslag van een evaluatie van het chansonnier door een Parijse musicoloog, waarschijnlijk te dateren in de vroege twintigste eeuw. Het zou kunnen dat het chansonnier rond die tijd in de Franse hoofdstad van eigenaar is veranderd. De vrouw die het in 2014 in Brussel verkocht, vertelde dat haar grootmoeder en haar vader weleens boeken kochten in Parijs.
Het heeft allemaal veel weg van detectivewerk, en dat geldt zeker ook voor het onderzoek naar de inhoud van het boekje. Naast nieuwe, soms superieure, versies van bekende liederen bevat het chansonnier zoals gezegd twaalf unica. De componisten staan niet vermeld, maar stilistische overeenkomsten met werken die in andere bronnen geïdentificeerd zijn kunnen helpen om een unicum aan een naam te koppelen. Al valt er vaak te twisten over zo’n toekenning, wat de specialisten dan ook met veel vuur en animo doen.
De herontdekte liederen zijn volgens Demuyt en O’Sullivan alleszins zo verfijnd dat ze naast de beste werken van de periode kunnen staan. Een aantal van de twaalf unica schrijft O’Sullivan in zijn doctoraat ook toe aan de grote namen. “Toen ik het lied Ou beau chastel voor het eerst onder ogen kreeg, en de muziek hoorde in mijn hoofd, dacht ik meteen: ‘Dit moet van Johannes Ockeghem zijn.’ Het was alsof ik een oude vriend terugzag. Het is geschreven in dezelfde stijl als zijn gekende chanson Fors seulement l’actente, waarin je een sterk gelijkend gebruik van duetten en herhaalde noten ziet. Natuurlijk is het altijd de vraag: is het de hand van de componist zelf, of van een navolger?”
In een ander voorheen onbekend chanson, Donnez laumosne, herkent O’Sullivan de stempel van Antoine Busnois. “Er is een melodische figuur met zes noten die hij in de jaren 1460-1470 vaak gebruikte (hij neuriet de figuur – red.) en die je bij andere componisten in die periode bijna niet terugvindt.”
Een buitenbeentje onder de unica is het laatste chanson in het boekje, Henri Phlippet. “Het is een lied dat in een latere fase is toegevoegd. Dat weten we onder meer omdat het in tegenstelling tot de andere chansons geen versierde beginletters heeft. Wat dit chanson ook bijzonder maakt, is dat het mogelijk een beetje onhoffelijk is. Het handschrift is niet helemaal duidelijk, maar de tekst zegt ofwel dat Henri Phlippet een ‘douls vis’ – een bekoorlijk gezicht – heeft, ofwel dat hij een ‘douls vit’ heeft: een bekoorlijk geslacht …”
“Ik kan het niet met zekerheid zeggen, maar het lijkt me goed mogelijk dat Margaretha van Oostenrijk – of één van haar hofdames – het lied gecomponeerd heeft”, zegt O’Sullivan. “We weten dat ze kon zingen, orgel kon spelen, en in staat was om muziek te schrijven …”
Wat de precieze functie van het boekje was, is moeilijk te zeggen. Het kleine formaat maakt het weinig waarschijnlijk dat zangers of muzikanten het gebruikten tijdens een uitvoering. Mogelijk hield een toehoorder het in de hand om de muziek en de liedteksten te volgen. Of misschien was zo’n boekje voor de eigenaar een manier om de chansons eender wanneer op te kunnen roepen – een soort van mentale iPod. Maar zou de muziek zo in detail neergeschreven zijn als het die functie had? Voer voor verder onderzoek.
Wie zelf nader wil kennismaken met het liedboekje, kan het online doorbladeren. De Alamire Foundation heeft een hoogtechnologische mobiele studio voor de digitalisering van muzikaal erfgoed. Naast het Leuven Chansonnier kan je in de Integrated Database for Early Music onder meer ook zo'n vijftig manuscripten uit de Biblioteca Apostolica Vaticana vinden: in 2012 kreeg Alamire toestemming van het Vaticaan om digitale beelden te maken van waardevolle muziekhandschriften.
Het zegt iets over de reputatie van Alamire op dat vlak. De voorbije jaren is het Leuven Chansonnier een hefboom geweest voor nieuwe projecten rond technologische innovatie. Artificiële intelligentie kan bijvoorbeeld helpen om polyfone composities toegankelijk te maken. De meerstemmige muziek werd destijds neergeschreven in een notatie die vandaag voor niet-ingewijden moeilijk te kraken is. Zo werden er geen maatstrepen gebruikt en staan de stemmen apart genoteerd, waardoor je niet meteen een overzicht hebt van de harmonische structuur. Het transcriberen naar moderne muzieknotatie is dan ook een complexe en tijdrovende onderneming.
“Daarom werken we samen met ESAT en diverse internationale partners aan een AI-systeem dat die vertaalslag kan maken”, vertelt Demuyt. “Het leert zichzelf aan: ‘Dit symbool staat daarvoor, en dit stukje tekst hoort bij die noot’. Op die manier willen we tot een veel snellere transcriptie komen, zodat we ook meer bronnen beschikbaar kunnen maken.”
Technologie kan ook helpen om te reconstrueren hoe de liederen uit het Leuven Chansonnier geklonken hebben toen ze destijds uitgevoerd werden. “We hebben plannen om in het Monastère royal de Brou de appartementen van Margaretha van Oostenrijk akoestisch te gaan opmeten”, vertelt Bart Demuyt. “Met die gegevens kunnen we aan de slag in ons Alamire Sound Lab, waar we over een hoogtechnologische opstelling beschikken die de akoestiek van een ruimte tijdens een live muziekuitvoering kan simuleren.”
Bij dergelijke projecten betrekt de Alamire Foundation ook steevast uitvoerders, zoals het Sollazzo Ensemble. “Net zoals Ryan in de loop van zijn doctoraat bepaalde stellingen achterwege heeft moeten laten, zo is ook het praktijkonderzoek in constante beweging. Tijdens Passie van de Stemmen klonken de liederen alweer anders dan op de eerste cd-opnames. ”
Tot slot nog even terug naar de vergelijking van de ontdekte liederen met tekeningen van Rubens of Van Eyck. Dat het chansonnier langs de meetlat van de schilderkunst dient gelegd om het belang ervan te duiden, wijst erop dat de Franco-Vlaamse polyfonie nog niet de status heeft van pakweg de Vlaamse Primitieven. “Jongeren zouden de schoolbanken eigenlijk niet mogen verlaten zonder ook gehoord te hebben van Johannes Ockeghem, Jacob Obrecht of Josquin des Prez”, vindt Demuyt.
“Jongeren zouden de schoolbanken eigenlijk niet mogen verlaten zonder ook gehoord te hebben van Johannes Ockeghem, Jacob Obrecht of Josquin des Prez.”
De herontdekte liederen zijn zo verfijnd dat ze naast de beste werken van de periode kunnen staan. Op de foto: Ou beau chastel, dat volgens Ryan O’Sullivan toe te schrijven is aan Johannes Ockeghem.
De erkenning in 2018 van het Leuven Chansonnier als Vlaams topstuk was een belangrijke stap. “De inhaalbeweging is zeker en vast ingezet, maar ze heeft tijd nodig. We dragen er zelf op allerlei manieren toe bij, zoals met ons televisieplatform alamire.tv. Daar lanceren we binnenkort een nieuwe reeks met 40 minidocumentaires over het Leuven Chansonnier. Technologie kan ook een hefboom zijn om jonge mensen te bereiken. Dat merken we als we voor expo’s werken met media-installaties, die het mogelijk maken om de bezoekers helemaal onder te dompelen in de gelaagdheid van polyfone muziek.”
Alamire grijpt het Belgische EU-voorzitterschap momenteel ook aan om onze polyfonie in het buitenland luid te laten weerklinken: van het Louvre in Parijs tot het
Suermondt-Ludwig-Museum in Aken. In juni zal het Leuven Chansonnier centraal staan tijdens een vijfdaagse summerschool rond oude muziek in Venetië. En volgend jaar krijgt het liedboekje een verse dosis aandacht in de stad waarnaar het genoemd is. De tentoonstelling naar aanleiding van 600 jaar Leuvense universiteit in Museum M krijgt een opstelling rond het hoogtechnologisch onderzoek van de Alamire Foundation naar het Leuven Chansonnier.
Het moge duidelijk zijn: het liedboekje is nog lang niet uitgezongen. En dat stemt zijn hoeders, Bart Demuyt voorop, bijzonder dankbaar: “Ik sta er nog elke dag versteld van wat zo’n kleinood, niet groter dan een iPhone, allemaal kan teweegbrengen.” ● (rvh)
Een zitmeubel dat mensen aan het bewegen zet: alumnus lichamelijke opvoeding
Miel Vanhaverbeke (46) pootte met IPitup meer dan 370 beweegbanken neer, van Zwijndrecht tot Zwitserland.
Bewegen was van kindsbeen af een passie voor Miel Vanhaverbeke. Als jongetje speelde hij in zijn Limburgse tuin de tienkampen na die hij op tv zag. “Ik ben altijd een ‘brede’ sporter gebleven: ik proef graag van alles”, zegt hij. Ook op internaat in Turnhout trok hij op elk vrij moment zijn sportkloffie aan. Lichamelijke opvoeding gaan studeren was een evidentie, zeker na een skireis met het gezin: “Studenten die er stage deden als skimonitor vertelden me over het ‘Sportkot’. Van de sfeer die ze beschreven wou ik ook proeven.”
Op naar Leuven dus, waar Miel al snel zijn ondernemingszin toonde. “Ik zat op kot in peda Camilo Torres, en daar heb ik samen met enkele andere enthousiastelingen een sportcomité opgericht waarmee we allerlei activiteiten organiseerden.” Ondertussen genoot hij van de onderdompeling in de praktijk en theorie van het bewegen. “Professoren als Jan Boutmans en Bart Vanreusel waren down-to-earth, toegankelijk en gepassioneerd in hun lesgeven. We zaten ook met een leuke bende studenten. Als je samen sport, groei je vanzelf naar elkaar toe.”
Zijn eerste werkervaringen deed Miel op bij een farmaceutisch bedrijf en bij een inrichter van sporthallen. Een aha-erlebnis in een speeltuin gaf zijn loopbaan een beslissende wending: “Mijn oud-studiegenoot Maarten Thysen en ik zaten onderuitgezakt op een zitbank te kijken naar onze spelende kinderen. Plots beseften we: het klopt niet dat wij hier zelf niet aan het bewegen zijn.”
Dat inzicht leidde tot een ‘bierkaartje-idee’: een zitbank die je een duwtje in de rug geeft om actiever te worden. “De stad Leuven was toen net op zoek naar manieren om de Leuvenaar aan het bewegen te krijgen. Maarten en ik hebben werk gemaakt van een dossier voor dat project, vaak tot in de late uurtjes.”
Met succes: de beweegbank zat bij de laureaten van ‘Leuven, een vitale stad’. Miel en Maarten startten IPitup op en pootten in 2018 de eerste bank neer in het Sluispark. “Het toestel bestaat uit verschillende stations waarmee je op een laagdrempelige manier – je hoeft
zelfs geen sportkledij aan te trekken – lichaamsoefeningen kunt doen, van balanstraining tot pull-ups. Onze bank brengt bewegen dicht bij de mensen: zo willen we van fysieke activiteit een dagelijkse vanzelfsprekendheid maken.”
“De ‘IP’ in IPitup staat onder meer voor ‘Injury Prevention’. Kracht- en stabilisatieoefeningen zorgen ervoor dat je lichaam sterker wordt en meer uitgebalanceerd is, waardoor je minder kans hebt op blessures. Verder verwijst ‘IP’ ook naar ‘Improve Performance’, ‘Individualised Programs’ en ‘Incredible Possibilities’: we bieden steeds meer mogelijkheden aan.”
Inmiddels is de beweegbank beschikbaar in een waaier aan formaten, en zijn er meer dan 370 exemplaren geïnstalleerd, op heel uiteenlopende locaties: parken en pleintjes, woonzorgcentra en sportcomplexen, scholen en campings, zelfs militaire domeinen en gevangenissen. IPitup doet veel meer dan alleen het toestel leveren. “We hebben een YouTube-kanaal met een 250-tal oefeningen en een gratis app waarin je een beweegprogramma op maat kunt laten opmaken. Daarnaast hebben we al bijna 570 mensen – personal coaches, leerkrachten LO, kinesisten … – een trainersopleiding gegeven om activiteiten te organiseren rond de beweegbank. We doen ook aan onderzoek: vorig jaar hebben we tijdens het Health Enhancing Physical Activity-congres van de WHO ons onderzoek naar een beweegpakket op maat van ouderen mogen voorstellen.”
Ook het buitenland heeft de beweegbank ontdekt – op het gestaag groeiende landenlijstje staan onder meer Denemarken en Zwitserland. “Ik heb met mijn zonen de afspraak dat ik hen elk jaar meeneem naar de verste locatie waar er een beweegbank staat. Dat zou in de toekomst weleens een dure grap kunnen worden (lacht).”
De internationale erkenning motiveert de IPitup’ers. Naast directeur Miel en voorzitter Maarten – een sportkinesist die toppers als Bart Swings begeleidt – heeft het team nog twee alumni van de Faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen in de rangen. “Als ik op pad ben voor de beweegbank, kom ik ook vaak oud-studiegenoten tegen”, zegt Miel. “Een sportfunctionaris van een gemeente, een consulent bij Sport Vlaanderen … Onze ervaring en kennis brengen we samen voor hetzelfde doel: mensen aan het bewegen brengen. Dat is zeker één van de aspecten die van dit beroep een droomjob maakt.” ● (rvh)
Een gewone sterveling controleert nu en dan het weerbericht voor de regio, maar bij Christine Verbeke ligt dat even anders. Zij checkt ’s ochtends het weerbericht voor de ruimte. Vervolgens vertrekt ze naar het Centrum voor Mathematische Plasma-astrofysica in Heverlee of logt ze in bij NASA, voor haar onderzoek over zonnestormen. Haar job: ruimteweervrouw.
Ook de kosmos heeft zijn meteorologen. Dat vraagt wel een speciale expertise van de weerkundigen: Christine Verbeke is master in de sterrenkunde en doctor in de wiskunde. “Mijn job is een voorbeeld van toegepaste wiskunde, in dit geval de voorspelling van het ruimteweer.” Ze werkt zowel aan KU Leuven als – op afstand – voor NASA: “Een paar keer per jaar zak ik af naar het onderzoekscentrum Goddard Space Flight Center in Maryland.” Haar specialisatie aan beide instellingen: het ‘slechte’ weer van de ruimte.
Onze zon bestaat uit lichtgevend plasma – denk aan een bliksemschicht of een tl-lamp – en stuurt constant een stroom van plasmadeeltjes uit: de zonnewind. Die komt ook onze richting uit, maar dat is in normale omstandigheden geen probleem; het magnetisch veld van de aarde beschermt ons ertegen. Maar nu en dan kent het ruimteweer de tegenhangers van zwaar weer op aarde: zonnevlammen en zonnestormen. Die zorgen soms voor het beroemde noorderlicht, maar evengoed kunnen ze problemen veroorzaken. “Niet alleen voor de veiligheid van astronauten – waar het dan bij NASA om draait – maar ook voor technische infrastructuur hier op aarde, namelijk alles wat met radiogolven en elektriciteit te maken heeft.”
3.000 km per seconde
Een zonnevlam is een korte en krachtige explosie op het oppervlak van de zon, legt Verbeke uit. “Die steekvlam vertaalt zich vooral in een felle lichtflits, die zowel röntgen- als radiostraling uitzendt: als die naar de aarde gericht is, bereiken het licht en de straling al na acht minuten de aardbol.”
Soms blijft het niet bij een zonnevlam, maar ontstaat er een echte zonnestorm – een coronale massa-ejectie, in het vakjargon. Daarbij wordt een grote plasmawolk uit de corona, zeg maar de buitenste atmosfeer van de zon, weggeslingerd in de ruimte met snelheden tot soms wel 3.000 kilometer per seconde – wel degelijk per seconde, niet per uur. “Het magnetisch veld van de aarde zorgt ervoor dat die plasmadeeltjes worden omgebogen in de richting van onze polen. Via de polen komen de elektrisch geladen deeltjes dan wel in onze atmosfeer terecht. Als zo’n zonnestorm vertrokken is en onze richting uit komt, zie je daar na één etmaal tot vier dagen de effecten van op aarde.”
Één van die gevolgen is het verschijnen van de aurora –ook wel het poollicht of het noorder- of zuiderlicht genoemd. Bij een heldere hemel ’s nachts kunnen we die
Bij een zonnestorm wordt een grote plasmawolk uit de corona – zeg maar de buitenste atmosfeer van de zon – weggeslingerd in de ruimte met snelheden tot soms wel 3.000 kilometer per seconde. Hier vastgelegd door de SOHO-ruimtetelescoop, in 2015.
waarnemen als een bewegende rood- en groenkleurige gloed. In het noordelijk halfrond is het poollicht meestal enkel te zien in Scandinavië, Groenland en Alaska. Maar bij grote zonnestormen zie je het ook tot in België – zoals eind november vorig jaar – of zelfs tot aan de evenaar. “Als je het fenomeen eens wil waarnemen, is het nu het juiste moment – in 2024 en 2025 is de kans groter dan over vijf jaar, omdat de zon nu meer actief is.”
Het noorderlicht mag dan een mooi effect zijn, zonnevlammen en zonnestormen brengen ook problemen met zich mee. “De elektromagnetische straling kan communicatie- en navigatiesignalen verstoren, en dat speelt vooral in de lucht- en ruimtevaart een rol: bepaalde radiofrequenties werken niet meer, de gps laat het afweten. En een te hoge dosis straling is ongezond voor astronauten en voor piloten die over de polen vliegen. Ook het elektriciteitsnetwerk kan overbelast geraken: het krijgt de extra stroom van zonnedeeltjes te verwerken.”
Het is al meermaals gebleken dat we maar beter rekening houden met zonnestormen. In 1989 zaten in Quebec in Canada zes miljoen mensen negen uur zonder elektriciteit door het slechte ruimteweer. Er gingen ook al meerdere satellieten verloren door zonnestormen: in 2022, bijvoorbeeld, negeerde SpaceX een zonnestormwaarschuwing, waardoor 40 van de 49 net gelanceerde Starlink-satellieten al na
één dag sneuvelden. “De grootste zonnestorm die geboekstaafd staat, is het ‘Carrington event’ van 1859, toen de aarde na een aantal zonnevlammen en een grote zonnestorm urenlang bestookt werd met een storm aan plasmadeeltjes”, vertelt Verbeke. “In Europa en de VS gaven de toen nieuwe telegraaflijnen vonken af en schoten batterijen spontaan in brand.”
Een zonnestorm van dat kaliber zou in onze hoogtechnologische en vooral elektronische samenleving van vandaag nog veel meer schade aanrichten. Wat dat betreft zijn het spannende tijden voor de voorspellers van het ruimteweer, want we mogen meer slecht ruimteweer verwachten, vervolgt Verbeke. “Net zoals wij hier op aarde seizoenen kennen, heeft ook de zon een cyclus. Die duurt gemiddeld elf jaar, met periodes van lage en hoge activiteit. Momenteel gaat de zonneactiviteit nog in stijgende lijn – en sterker dan verwacht. Tegen het einde van 2024 verwachten we een piek: het zonnemaximum.”
Dat betekent dus meer kans op zonnevlammen en zonnestormen, al is paniek volgens Verbeke niet nodig. “Onze kennis over de zon is groter dan in 1859 en we kunnen ons beter voorbereiden, bijvoorbeeld door minder stroom door het elektriciteitsnetwerk te laten
gaan en de stekkers van toestellen uit te trekken. En niet elke zonnestorm is een probleem voor ons: tijdens de pieken van zonneactiviteit woeden er een paar per dag, maar die gaan alle richtingen uit, niet alleen naar onze planeet.” Ze zijn ook niet allemaal even krachtig en niet alle locaties op aarde worden even hard getroffen. “België ligt bijvoorbeeld wat verder van de polen, dus hier lopen we minder risico.”
Maar vroeg of laat mogen we dus een opvolger verwachten van het ‘Carrington event’– en daarom is het zaak om het ruimteweer goed en snel te voorspellen. “Hier in Leuven werken we vooral op wiskundige modellen die de altijd aanwezige zonnewind en de occasionele zonnestormen simuleren.” Wat moeten we ons daarbij voorstellen? “De zonnewind kan je zien als een spiraal, zoals het water uit een tuinslang die in het rond draait. En dat vanop elk punt van het hele oppervlak van de zon. Mijn collega’s gieten die spiralen in een wiskundig model waarmee je die beweging kan beschrijven en voorspellen.” In haar doctoraat wist Verbeke zelf een zonnewindmodel voor Europa uit te breiden tot het allereerste magnetische zonnestormmodel: “Tot voor kort konden onze modellen enkel de aankomst van een zonnestorm op aarde voorspellen. Er werd geen rekening gehouden met de magnetische impact. En net dat bepaalt de ernst van de storm.”
Ook bij het nieuwe model komt een stevige portie wiskunde en fysica kijken. “Wij gebruiken magnetohydrodynamische modellen, gebaseerd dus op stromingsleer voor vloeistoffen en gassen. We beschouwen
“Tegen het einde van 2024 verwachten we een piek: het zonnemaximum.”
— Als zo’n zonnestorm vertrokken is en onze richting uit komt, zie je daar na één etmaal tot vier dagen de effecten van op aarde. Het verschijnen van de aurora, bijvoorbeeld, beter bekend als het noorderlicht.
het plasma van de zonnewind immers als één grote, geleidende vloeistof, en dat in een magnetisch veld. Het probleem is de grote afstand tussen de zon en de aarde, die ook nog eens bestaat uit verschillende zones, elk met hun eigen eigenaardigheden. Voor elk deel wordt een apart model uitgewerkt, met wat overlap in de randgebieden. Het gaat dus om heel veel berekeningen.”
Ruimteweerstation
Verbeke is dan ook kind aan huis bij het Vlaams Supercomputercentrum, een consortium van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) en de vijf Vlaamse universiteiten. Ook de KU Leuven huisvest een deel van de infrastructuur: supercomputers, met razendsnelle rekenkracht. “Ik moet eerst een aanvraag indienen en in de wachtrij staan om de supercomputer te mogen gebruiken. Als het dan mijn beurt is, duurt de berekening nog vier uur tot een dag, afhankelijk van welk zonnestormmodel ik gebruik.”
De zon nabootsen in een wiskundig model is één ding: dat model moet natuurlijk wel getoetst worden aan meetgegevens van de echte zon. Voor het weer op aarde zijn er gegevens beschikbaar van weerstations overal ter wereld; dat ligt wat moeilijker in de ruimte. “Voor het ruimteweer waren we tot voor kort afhankelijk van slechts een paar satellieten: die maken foto’s en meten factoren zoals de snelheid van de zonnewind. Maar de meeste satellieten vliegen op 1,5 miljoen kilometer van ons vandaan: dat is ongeveer viermaal de afstand van de aarde tot de maan, relatief dicht bij de aarde dus –gemiddeld genomen weten we daardoor maar één uur op voorhand welk weer eraan komt.”
Bovendien observeren de meeste satellieten vanuit hetzelfde standpunt: dat van de aarde, kijkend vanop de as tussen zon en aarde. “We willen de voortbeweging van zonnestormen voorspellen in 3D, maar we beschikken vaak alleen maar over 2D-informatie. We weten ook te weinig over het traject van een zonnestorm op weg naar de aarde – we hebben observaties van de zon en van de aarde, maar geen informatie over wat er daartussen gebeurt. Dat alles maakt zonnestormen voorspellen moeilijk. Eigenlijk hebben we meer weerstations nodig: satellieten die ook dichter bij de zon het ruimteweer meten.”
Gelukkig werden een paar jaar geleden twee ruimtetuigen gelanceerd, net om de zon van dichterbij te bestuderen: de Parker Solar Probe van NASA, die al eens door de corona van de zon vloog, en de Solar Orbiter van ESA, die ook de polen van de zon kan fotograferen. Bij ESA staat ook nog de Vigil-missie op het programma:
het eerste ruimtetuig dat als een echt ruimteweerstation zal fungeren, vertelt een enthousiaste Verbeke. “Als we op dit moment de aankomst van een zonnestorm op aarde voorspellen, zitten we nog met een foutenmarge van tien uur. Dankzij die nieuwe ruimtetuigen krijgen we informatie van dichter bij de zon en ook vanuit andere hoeken. Door die nieuwe waarnemingen te vergelijken met onze wiskundige modellen, kunnen we onze weermodellen verbeteren en nog accurater en sneller voorspellen.”
Er is dus nog wat werk aan de winkel voor ruimteweerexperts. Op dat vlak zitten we in België heel goed, vervolgt Verbeke. “Ik heb ook bij de Koninklijke Sterrenwacht van België gewerkt: die fungeert niet alleen als het regionale KMI voor het ruimteweer van de komende 24 uur, ze is ook één van de vier internationale waarschuwingscentra van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie – de ICAO. De Sterrenwacht stuurt realtime waarschuwingen uit voor de luchtvaart in Europa bij gevaarlijk ruimteweer. Dat vind ik het fijne aan een job als de mijne: het is ook maatschappelijk zeer relevant.” ● (if)
—
De Parker Solar Probe van NASA werd een paar jaar geleden gelanceerd om de zon van dichterbij te bestuderen en vloog ondertussen al eens door de corona van de zon.
“Het probleem is de grote afstand tussen de zon en de aarde. Het gaat dus om heel veel berekeningen.”
“We staan met onze mond open te gapen”: Gazet van Antwerpen was onder de indruk tijdens een bezoek aan de nieuwe Campus Opera van KU Leuven in de Antwerpse Jezusstraat. Het centrale atrium – omringd door drie verdiepingen met galerijen –is inderdaad een feest voor het oog, zo bleek tijdens de opening op 2 februari (foto). De universiteit blies nieuw leven in een laatmodernistisch gebouw dat decennialang dienstdeed als Provinciaal Veiligheidsinstituut. Vandaag vormt het samen met de nabijgelegen campussen Carolus en Sint-Jacob een aantrekkelijke leeromgeving voor studenten handelswetenschappen en toegepaste taalkunde. De campus beschikt onder meer over een ruime bibliotheek, les- en groepswerklokalen, en vakspecifieke ruimtes zoals tolkencabines en taallabo’s. In de eerste plaats wil de nieuwe campus een ontmoetingsplaats zijn voor alle Antwerpse KU Leuven-studenten. Ze kunnen er niet alleen zij aan zij studeren, maar ook samen ontspannen in de sfeervolle agora. Of op het dakterras.
SCHERPGESTELD — Voor wie betalen we fertiliteitsbehandelingen terug?
“Sommige landen weigeren terugbetaling van fertiliteitsbehandelingen voor lesbische koppels, ongehuwde paren of alleenstaande moeders. In ons land zijn die beperkingen er niet, en de meerderheid van de respondenten staat daar ook achter.”
In België kunnen alle vrouwen jonger dan 43 een beroep doen op terugbetaalde medische hulp om zwanger te worden. Ook als de kandidaat-vader al wat ouder is, als het gaat om een koppel dat al een talrijk kroost heeft, of als de ouders in spe niet erg geschikt lijken om (nog) een kind groot te brengen. Gezondheidseconomen Jeroen Luyten en Astrid Van Muylder vroegen 3.000 Belgen naar hun visie op dat terugbetalingsbeleid: voer voor een vruchtbare maatschappelijke discussie.
#1 Moeten de middelen van onze gezondheidzorg niet in de eerste plaats worden besteed aan kankertherapieën en vaccins?
“Elke euro kan maar één keer worden uitgegeven. Hier aan LUHTAR, de Leuven Unit for Health Technology Assessment Research, buigen we ons over de vraag welke medische interventies terugbetaald moeten worden. Daarvoor gebruiken we de ‘gezondheidseconomische evaluatie’, een methode waarmee je op een systematische manier kan onderzoeken welke behandelingen voorrang moeten krijgen, aan de hand van de gezondheidswinst die ze opleveren per geïnvesteerde euro.”
“Dat werkt goed voor pakweg vaccins of kankermedicatie: als een bepaald geneesmiddel de levensverwachting van mensen met zoveel jaar verlengt, dan is de gezondheidswinst duidelijk, en vaak ook de reden om een behandeling terug te betalen.”
“Maar als je die redenering doortrekt naar fertiliteitsbehandelingen, dan belanden die helemaal achteraan op de prioriteitenlijst. Er is daar lang niet altijd sprake van een gezondheidsprobleem – denk aan iemand die geen partner heeft, of aan lesbische koppels – en dus leidt behandeling niet per definitie tot gezondheidswinst.”
“Daar zou je tegenin kunnen brengen dat er heel wat indirecte manieren zijn waarop al dan niet kinderen hebben de gezondheid kan beïnvloeden. Ongewenste kinderloosheid kan leiden tot depressie, en dat kan weer gepaard gaan met een ongezonde levensstijl, met alle gevolgen van dien. Borstvoeding geven verlaagt het risico op borstkanker. Mensen kunnen zingeving vinden in het ouderschap, en kinderen kunnen zorgen voor een bijkomend sociaal netwerk, allemaal heilzaam voor je gezondheid.”
“Anderzijds brengt het ouderschap ook slaapgebrek met zich mee, minder tijd voor sport en ontspanning, meer stress soms ook … Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat de gevolgen elkaar min of meer opheffen: mensen met kinderen en mensen zonder kinderen leven gemiddeld even lang.”
“Als vruchtbaarheidsbehandelingen geen noemenswaardige gezondheidswinst opleveren is health technology assessment misschien niet de beste manier om te bepalen in hoeverre je ze gaat terugbetalen. Wij zijn daarom gaan kijken wat het maatschappelijk draagvlak is voor het terugbetalingsbeleid in ons land. We hebben daartoe een representatieve groep van drieduizend Belgen bevraagd in een online survey. De resultaten zijn soms verrassend, en roepen volgens ons toch op tot een maatschappelijk debat.”
België is een pioniersland op het vlak van fertiliteit. Bepaalde methodes, zoals ICSI, waarbij een zaadcel in een eicel wordt geïnjecteerd (foto), zijn voor een groot deel hier ontwikkeld. Ook wat terugbetaling betreft lopen we voorop, zegt professor Jeroen Luyten.
#2 Ons terugbetalingsbeleid voor fertiliteitsbehandelingen is wel érg genereus.
“België is een pioniersland op het vlak van fertiliteit –bepaalde technieken, zoals ICSI (waarbij een zaadcel in een eicel wordt geïnjecteerd – red.) zijn voor een groot deel hier ontwikkeld. Ook wat terugbetaling betreft lopen we voorop: vrouwen kunnen tot hun 43ste levensjaar in totaal zes cycli ovariële stimulatie, zes cycli kunstmatige inseminatie en zes cycli ivf of ICSI vergoed krijgen. Voor die laatste twee kunnen de kosten oplopen tot 4.000 euro per poging. Ter vergelijking: in Nederland en Frankrijk krijg je drie pogingen ivf of ICSI terugbetaald, in het VK twee, in Zwitserland geen enkele … Israël is, bij mijn weten, het enige land dat nog genereuzer is dan België. Zij betalen een ongelimiteerd aantal pogingen terug, tot de geboorte van twee kinderen.”
“Uit onze survey blijkt dat mensen voor het merendeel achter dit beleid staan. Amper 10 procent vindt dat de sociale zekerheid nooit gebruikt mag worden om fertiliteitsbehandelingen terug te betalen. 25 procent daarentegen vindt dat vruchtbaarheidsbehandelingen áltijd zouden moeten worden terugbetaald. Ongeveer de helft vindt het huidige beleid te genereus, de andere helft vindt dat niet, en zo’n 12 procent daarvan vindt dat het zelfs nog genereuzer zou mogen – meer pogingen terugbetalen dus, of een hogere, of zelfs geen, leeftijdsgrens hanteren voor de moeder. Als mensen zelf ervaring hebben met moeilijkheden om zwanger te worden, blijken ze meer geneigd om terugbetaling te ondersteunen. Twee derde van de respondenten is wel van mening dat er beperkingen moeten bestaan wat terugbetaling betreft.”
#3 Vaders op leeftijd, mensen die al heel veel kinderen hebben … Er moeten grenzen gesteld worden.
“Vandaag bestaan er maar twee beperkingen: de leeftijdsgrens voor de moeder, en het aantal behandelingen dat wordt terugbetaald. Ongeveer drie vierde van onze respondenten staat achter het eerste criterium – en dat in de eerste plaats vanwege de medische risico’s die vruchtbaarheidsprocedures en zwangerschap met zich meebrengen voor oudere vrouwen. Dus niét vanwege de leeftijdskloof met het kind, de risico’s voor het kind, of de afnemende slaagkans van fertiliteitsbehandelingen op oudere leeftijd.”
“Op dit moment kan je in principe zelfs als hoogbejaarde man met terugbetaalde medische hulp een kind verwekken – al voeren klinieken hierrond soms wel hun eigen beleid. Meer dan de helft van de respondenten meent dat er ook voor vaders een leeftijdsgrens zou moeten zijn. Omdat het anders niet eerlijk is ten opzichte van vrouwen, maar ook werd de leeftijdskloof tussen ouder en kind hier vaker als reden genoemd.”
“Sommige landen weigeren terugbetaling van fertiliteitsbehandelingen voor lesbische koppels, voor ongehuwde paren of voor alleenstaande moeders. In ons land kunnen die groepen wel op terugbetaling rekenen, en de meerderheid van de mensen die wij ondervraagd hebben staat daar ook achter.”
“De respondenten blijken daarentegen wel voorstander van een ánder criterium. Op dit moment houdt het terugbetalingsbeleid geen rekening met het feit of mensen al – biologische – kinderen hebben of niet. Uit onze bevraging blijkt dat de meerderheid van mening is dat wie al één of meerdere kinderen heeft geen vruchtbaarheidsbehandelingen meer terugbetaald zou mogen krijgen. Mensen blijken elkaar dus vooral het ouderschap op zich te gunnen en niet zozeer elk gewenst kind … Met elk kind dat iemand heeft zie je het maatschappelijk draagvlak voor terugbetaling afnemen. Een delicate discussie, vooral ook omdat sommige culturele groepen traditioneel streven naar een groot gezin.”
“Als een koppel al kinderen heeft uit een vorige relatie, maar nog geen biologisch kind samen, bestaat er daarentegen opnieuw vrij veel steun om ook voor hen vruchtbaarheidsbehandelingen terug te betalen. We zien dus dat de respondenten enerzijds best progressief en anderzijds ook zeer genuanceerd zijn in hun antwoorden. En dat ze niet altijd op dezelfde lijn zitten als het huidige beleid.”
#4 Vruchtbaarheidsbehandelingen zijn een goede investering.
“Qua ‘return on investment’ is een vruchtbaarheidsbehandeling waarschijnlijk niet te kloppen – elk bijkomend kind zal tientallen jaren bijdragen aan de sociale zekerheid. Economisch gesproken houdt het dus wel steek om daar niet al te veel beperkingen op te leggen. Los van het feit natuurlijk dat kinderen ook kunnen ontsporen, met alle bijbehorende kosten voor de maatschappij.”
“Landen met een genereus terugbetalingsbeleid hebben daarvoor meestal hun redenen. Israël heeft een duidelijke politiek van bevolkingsgroei; in Italië en Japan vormt de vergrijzing een ernstige bedreiging. Dat laatste zou hier bij ons ook een overweging kunnen zijn, al is onze situatie wat minder prangend. Anderzijds, en in het licht van de mondiale overbevolking: je kan je ook afvragen of we per se Vlaamse genen nodig hebben om de pensioenen betaalbaar te houden – dat zouden ook pakweg Somalische genen kunnen zijn. Ivf is niet de enige mogelijke oplossing voor de toekomst van onze sociale zekerheid.”
#5 Haal fertiliteitsbehandelingen uit het budget voor gezondheidszorg.
”Organisaties van fertiliteitsartsen, zoals de European Society for Human Reproduction and Endocrinology, ijveren ervoor om onvruchtbaarheid als ziekte te classificeren, in de hoop zo meer aandacht en middelen te genereren. Maar het is net door het zo te framen dat onvruchtbaarheid het allicht altijd zal moeten afleggen tegen aandoeningen die op een duidelijkere manier de gezondheid bedreigen.”
“Als we er daarentegen van uitgaan dat het vervullen van een kinderwens iets is wat het welzijn van mensen verhoogt, zou je kunnen argumenteren dat fertiliteitsbehandelingen niet zozeer thuishoren in de gezondheidszorg maar wel binnen een welzijnsbudget. Dan zouden de ‘concurrenten’ van ivf en andere fertiliteitsbehandelingen niet pakweg kankermedicatie zijn, maar wel de andere initiatieven die de overheid neemt om welzijn te bevorderen. Subsidies voor straatfestivals bijvoorbeeld, ik noem maar wat.”
“Of je zou de terugbetaling van vruchtbaarheidsbehandelingen kunnen scharen onder de maatregelen die de overheid neemt om mensen gelijke kansen te geven, net zoals allerhande inclusiemaatregelen in bijvoorbeeld het onderwijs. De belangrijkste reden waarom mensen het terugbetalen van die behandelingen steunen is immers het aanvoelen dat het oneerlijk is als niet iedereen die kinderen wenst ze ook kan krijgen. Daarbij kan je je dan wel afvragen of die kansen wel zo gelijk zijn: voor homoseksuele koppels of singles is de stap naar een fertiliteitskliniek nog altijd een pak groter dan voor een heteroseksueel paar. Misschien moet daar dus ook nog iets aan worden gedaan …”
“Horen fertiliteitsbehandelingen wel thuis in het budget voor gezondheidszorg?”
“Onze survey geeft alvast – en voor het eerst – de mening van ‘de Belg’ weer omtrent deze complexe en soms netelige ethische kwesties. Met de opkomst van nieuwe en steeds duurdere fertiliteitsbehandelingen zou het terugbetalingsbeleid in de toekomst weleens aan herziening toe kunnen komen. Dan kan die mening alvast in rekening worden gebracht.” ● (ivh)
Is in het Westen het geloof in democratie de laatste jaren aan het wankelen gegaan? Of staat het huis nog stevig overeind, en is ongenoegen over het beleid nu eenmaal de aard van het beestje? “Democratie is een ideaal dat we nooit helemaal zullen bereiken. En dus is ze permanent in crisis.”
Voor de fabrikanten van rode potloodjes wordt 2024 een boerenjaar. Zowat de helft van de wereldbevolking trekt dit jaar naar de stembus om het bolletje van voorkeur in te kleuren. Als verkiezingen het ‘feest van de democratie’ zijn, dan lijkt de democratie in bloedvorm te verkeren. En als we in België zelfs mogen aanschuiven voor een vijfgangendiner van Vlaamse, federale, Europese, provinciale én gemeenteraadsverkiezingen, wat zegt dat dan over onze liefde voor democratie?
Ja, wat zegt dat? We mogen ons om te beginnen niet blindstaren op verkiezingen, zegt professor Stefan Rummens. Hij is politiek filosoof, en publiceert onder meer over democratie en populisme. “We leven in een tijd waarin zelfs dictatoriale regimes met verkiezingen de schijn van democratie ophouden. Zelfs zij zien in dat politieke legitimiteit alleen van het volk kan komen. Rusland houdt verkiezingen, China doet het, zelfs Noord-Korea. Maar dat is natuurlijk slechts vernis – over de eigenlijke staat van de democratie zegt dat bitter weinig.”
Als je puur naar het aantal democratieën kijkt, oogt de balans – voor het eerst sinds lang – niet positief. “De stijgende trend sinds de Tweede Wereldoorlog, naar meer democratieën en naar sterkere democratieën, is stilgevallen. Dat is wel zorgwekkend. Anderzijds, België is, als één van de oudere democratieën in de wereld, nog altijd een solide, goed functionerende democratie. Het gebouw staat hier nog steeds stevig recht, net zoals in de meeste westerse landen. Maar het is ook zaak dat zo te houden, en waakzaam te blijven.”
Want inderdaad: in tal van westerse landen hebben radicaal-rechtse partijen de wind in de zeilen. In Nederland werd de PVV van Geert Wilders de grootste. In Duitsland wint Alternative für Deutschland – ondanks een geheime meeting over deportatie van migranten – aan populariteit. En het Hongarije van Viktor Orbán zit steeds vaker op het strafbankje van de Europese Unie, wegens uitholling van democratische instituties als de rechtsstaat en een vrije pers. “De meeste politicologen zijn het erover eens dat Hongarije eigenlijk geen volwaardige democratie meer is”, zegt Rummens. “Dat is niet zonder betekenis: zelfs de EU kan dus niet zomaar democratische loyaliteit afdwingen.”
En er is opnieuw Donald Trump, in een variant die nog extremer lijkt dan die van vier jaar geleden. Zal de Amerikaanse democratie een tweede passage van hem in het Witte Huis overleven? “Trump bewijst dat zelfs één van de meest langlevende, en ogenschijnlijk meest stabiele democratieën toch fragieler is dan we denken. Als op een gegeven moment het draagvlak afkalft, als iedereen zegt: ‘Wij geloven er niet meer in’, dan is het ook snel gedaan.”
Dus opnieuw de vraag: hoe ziek is de patiënt? Is de democratie terminaal, of gaat het slechts om een griepje, van voorbijgaande aard, en helpt de paniekstemming vooral kranten en talkshowtafels vullen? Je kunt het glas immers ook als halfvol beschouwen: in Polen draait de regering Tusk vandaag het antidemocratische beleid van haar voorganger stapsgewijs terug, in Spanje kwam de
voorspelde ruk naar extreem-rechts er niet, en in 2020 raakte Trump niét herkozen. De democratie kan wel tegen een stootje, sust de redelijke burger dan.
“De checks and balances, de ingebouwde waarborgen, hebben inderdaad gewerkt in de VS”, zegt Rummens. “Maar het bouwwerk van de democratie is wel degelijk beschadigd. Trump heeft stevig tegen de instituties aan gebeukt. Hij kreeg de Supreme Court in handen, en de Republikeinse partij zelf heeft geen enkele actie tegen hem ondernomen na de bestorming van het Capitool. Het feit dat hij daarvoor nog niet in de gevangenis zit, is eigenlijk een heel slecht teken. Ik hoop dat het bouwwerk standhoudt, maar het kán stuk.”
“Of zo’n scenario zomaar in België mogelijk zou zijn, is een andere vraag. Het voordeel is dat wij geen presidentieel systeem hebben. Je ziet dat systemen die toelaten dat er één sterke figuur naar voren treedt, toch kwetsbaarder zijn. En we hebben ook geen tweepartijenstelsel. Ons proportioneel kiesstelsel maakt het niet makkelijk voor één partij om zomaar héél machtig te worden. Anderzijds: Polen heeft ook een proportioneel systeem, en daar was het ook kantje boord.”
“Dat gezegd zijnde: de boodschap ‘het wordt hier alleen maar erger’ moeten we toch nuanceren. Op tal van partijbureaus luidde de alarmbel toen het Vlaams Belang 25 procent peilde, maar dat haalde de partij ook al in 2004. Het gaat echt minder slecht met de democratie dan soms wordt beweerd. Ik zou eerder zeggen: het gaat op en af.”
De doodgravers van de democratie vergalopperen zich, vindt ook professor Sofie Marien. Zij doceert politieke communicatie en deed zelf onderzoek naar politiek vertrouwen en democratische vernieuwing. “Ieder jaar is er wel een krant die kopt: ‘Het vertrouwen is historisch laag’. Het is een heel sterk frame dat je altijd ziet terugkomen. Ik ben in 2007 vanuit die idee ook aan mijn doctoraatsonderzoek rond vertrouwen begonnen. Maar wat bleek? Ik kon die daling niet terugvinden in de data. Zeker, het ene moment staat de vertrouwensbarometer wat lager dan het andere. Maar die permanent dalende trend, die bestaat niet.”
“Ons proportioneel kiesstelsel maakt het niet makkelijk voor één partij om héél machtig te worden. Anderzijds: Polen heeft ook een proportioneel systeem, en daar was het ook kantje boord.”
Aanhangers van Donald Trump op weg naar de Republikeinse voorverkiezingen in Californië. Stefan Rummens: “Trump bewijst dat zelfs de meest stabiele democratieën fragieler zijn dan we denken. Als op een gegeven moment iedereen zegt: ‘Wij geloven er niet meer in’, dan kan het snel gedaan zijn.”
Marien schetst de vertrouwenskaart van Europa van de voorbije twintig jaar: de Scandinavische landen scoren hoog, Zuid- en Oost-Europa laag. West-Europa – en dus ook België – zit in de middenmoot. “Maar toch zie je in heel West-Europa datzelfde narratief over een groeiend wantrouwen, over een democratie in crisis. Hoe dat komt? Ongetwijfeld voor een stukje omdat media zo werken. ‘Het vertrouwen is stabiel’: dat is geen nieuws. Maar de belangrijkste verklaring ligt wellicht elders: het lijkt onlosmakelijk verbonden met de essentie van wat democratie is: een ideaal dat we nooit zullen bereiken. En dus is democratie per definitie altijd in crisis.”
En een crisis komt nu eenmaal met spanningen, met ongenoegen, zegt Marien. Maar dat kan ook positief zijn: die wrijving genereert ook energie voor hervorming, voor verandering. “Want is vertrouwen echt het absolute goed? Het maakt besturen makkelijker, dat is zeker. En tijdens een crisis, zoals corona, heb je dat vertrouwen hard nodig om mensen regels te doen naleven.”
Maar wantrouwen, in de vorm van gezonde kritiek, houdt een overheid vooral scherp. En in tijden van fake news en demagogen willen we misschien niet dat mensen zomaar blindelings overal achter aan lopen. “Er is pas een probleem voor onze democratie als dat wantrouwen niet meer zou matchen met de prestaties van onze overheid. Als de mensen echt volledig zijn afgehaakt, ongeacht wat de overheid doet. In ons onderzoek zien we juist een hele goede match tussen de prestaties van de overheid en het vertrouwen bij de burger.”
“Het is belangrijk om de juiste diagnose te stellen: ja, het vertrouwen is laag, er is veel onvrede. Maar in 2010 bijvoorbeeld was in België het vertrouwen lager dan
vandaag. We zitten niet in een crisis die er vroeger niet was. En dat geldt grosso modo voor heel West-Europa. De grote westerse uitzondering op die regel is de VS: daar is de vertrouwenscrisis, die breuk tussen overheidsprestaties en vertrouwen, wel degelijk echt.”
Niets aan de hand dus? Sofie Marien nuanceert. “België is in elk geval nog geen Hongarije of Italië. Als je kijkt naar antidemocratische attitudes, dan zie je dat de steun voor de democratie vandaag nog altijd heel hoog is. In België en in de rest van West-Europa. Er is niet veel steun voor een autoritaire staat. Het is ook veel te kort door de bocht om te zeggen dat wie op Vlaams Belang of op Geert Wilders stemt, automatisch antidemocratisch is. Ook inhoudelijke standpunten rond migratie spelen daar een rol.”
Die hele discussie over ‘vertrouwen’ zou volgens Marien trouwens veel beter over ‘betrouwbaarheid’ gaan. “Dat is een wereld van verschil: met ‘vertrouwen’ leg je het probleem bij de burger, die al dan niet afhaakt. Als je als politicus gaat focussen op dat vertrouwen, ga je vooral inzetten op je communicatie – iets wat je vandaag ook meer en meer ziet. Maar met ‘betrouwbaarheid’ ligt de bal in het kamp van de politiek. Als je een betere betrouwbaarheid wil, zal je doel zijn: zorgen voor een betere vertegenwoordiging, meer onpartijdigheid, beter beleid dat ook op de lange termijn focust, enzovoort. Je zult zien: dan volgt het vertrouwen bij de burgers vanzelf.”
Marien ziet bijvoorbeeld hoe politici vandaag, als antwoord op de beruchte ‘kloof met de burger’, te pas en te onpas hun toevlucht nemen tot initiatieven rond participatie. “Begrijp me niet verkeerd: ik vind echte participatie erg waardevol. Maar het mag geen trucje zijn, ‘participatie om de participatie’: we laten burgers even meedenken, we geven daar ruchtbaarheid aan, en vervolgens doen we gewoon verder.” Dat soort participatie voor de bühne ondermijnt juist het vertrouwen, zegt Marien. “Burgers hebben zoiets door, ze zijn niet dom.”
“Democratische erosie gebeurt quasi geruisloos, stap per stap. Daarom moeten we zelfs bij de kleinste schendingen onze liberale democratie ten volle verdedigen.”
Nee, de burger is niet dom. En de burger om diens mening vragen en die vervolgens parkeren is niet slim. Maar Stefan Rummens herinnert ons eraan dat zelfs in een perfect werkende democratie ‘de wil van de kiezer’ altijd maar in beperkte mate gevolgd kan worden. “In zekere zin is een ‘kloof met de burger’ onvermijdelijk. We moeten aanvaarden dat er altijd een stevig verschil zal zitten tussen wat je als individuele burger wil en het beleid dat uiteindelijk gevoerd wordt. ‘Het beleid moet gelijk zijn aan wat ik wil’, dat is een typisch populistische idee. Nee, in een democratie is de afspraak dat we allemaal water bij de wijn doen.”
En de burger begrijpt die afspraak ook. Het is pas als het resultaat water met een wijnsmaakje wordt – als de burger weinig of niets van zijn stem herkent in het beleid – dat het vertrouwen in de democratie zoek raakt. “Dat is bijvoorbeeld wat er vandaag op Europees niveau aan de hand is”, zegt Rummens. “De link tussen onze stem bij de Europese verkiezingen en het beleid van de Europese Commissie is heel ondoorzichtig. Kijk bijvoorbeeld naar het Vlaams stikstofdecreet: dat komt rechtstreeks voort uit beslissingen van Europa, maar het is volkomen onduidelijk of en hoe wij daar als burger voor gekozen hebben.”
Het gevolg laat zich raden: ‘Brussel’ is in vele landen net geen scheldwoord voor een quasi onzichtbaar beleidsniveau dat boven onze hoofden beslist. “En dat is een groot probleem, want Europa heeft een enorme impact op ons leven. De Green Deal – waaruit dat Vlaamse stikstofbeleid voortvloeide –, migratie, economie, … Europa zet daar de
lijnen uit, en lokale politici mogen die vervolgens vertalen in beleid, en dat beleid zien te verkopen aan de burger. Cru gesteld: of er vandaag nationaal op asiel en migratie iemand van de N-VA, van CD&V of van de PS zit, gaat hooguit nog een verschil in klemtoon geven.”
En dus moet het Europese bouwwerk stevig vertimmerd worden, willen we onze nationale democratieën met een echte Europese democratie verzoenen. “Ik denk dan aan een Europese kieskring, en aan Europese partijen. Die kunnen in het Europees Parlement een meerderheid vormen, en een echte ‘Europese regering’ samenstellen: een Commissie die een duidelijk ideologisch gekleurd beleid voert, dat beantwoordt aan de wil van de kiezer.”
Want dat staat als een paal boven water: in een goed werkende democratie is het altijd aan de kiezers en de verkozen politici om de belangrijke keuzes te maken. “Soms hoor je nochtans pleiten voor meer technocratie”, zegt Rummens. “De echt moeilijke dossiers laat je beter over aan experts, is dan het idee: laat een econoom de staatsfinanciën op orde zetten, zet klimaatexperts aan het roer van de klimaattransitie. Maar het idee van zo’n zakenkabinet is een absolute fictie, en staat haaks op hoe democratie werkt. Er is nooit één objectief juist beleid. En als beleidsmakers zeggen: ‘There is no alternative’, dan moeten we juist extra waakzaam zijn. Er zijn altijd alternatieven. Zeker, bij de klimaattransitie kunnen experts ons vertellen: ‘Bij dit beleid gaan we naar zoveel graden opwarming.’ Maar wat volgt, zijn altijd door en door politieke keuzes: hoeveel opwarming vinden wij aanvaardbaar? Tegen welke kostprijs? Wie gaat ervoor betalen?”
Dat is trouwens ook de reden dat een ‘technocratische’ versie van stemrecht – laat alleen slimme, geïnformeerde kiezers stemmen – een slecht idee is. “Er bestaat geen objectieve kennis over wat de juiste politieke keuze is. Iedereen, hoe goed of hoe slecht geïnformeerd ook, heeft het recht om een voorkeur te hebben over wat voor samenleving we willen. En natuurlijk zijn er mensen die op verkiezingsochtend voor het eerst nadenken over hoe ze gaan stemmen. Maar dan nog denk ik dat ze een keuze maken op basis van één of ander intuïtief begrip van de politieke situatie.”
“Stemrecht koppelen aan kennis – of aan een examen, dat is ook al geopperd – dat zijn bijzonder problematische ideeën. Dan raak je aan de fundamenten van de democratie. We leven in een samenleving waar we elkaar erkennen als vrije en gelijke mensen, en het algemeen enkelvoudig stemrecht is daar de beste symbolische uitdrukking van: we hebben allemaal evenveel macht. Punt.”
—
Als hier en daar ondertussen toch de mot in de democratie zit, is het dan niet omdat we zelf de kleerkast hebben opengezet? Antidemocratische partijen mogen in de meeste westerse landen immers probleemloos deelnemen aan democratische verkiezingen. “We noemen dat ‘de paradox van tolerantie’”, zegt Stefan Rummens. “We zijn een tolerante samenleving, maar wat doen we als er partijen op het politieke toneel verschijnen die intolerantie prediken? In naam van onze tolerantie zeggen we: ze mogen die mening hebben, en ze mogen deelnemen aan de verkiezingen. Maar daardoor kunnen ze onze tolerante samenleving wel in gevaar brengen.”
“Vrijheid van meningsuiting mag wat mij betreft heel ver gaan: het is belangrijk dat in een democratie alle stemmen gehoord worden. Ook stemmen die onaangenaam of extreem zijn, zolang ze niet expliciet aanzetten tot discriminatie of geweld. Zo’n partij ronduit verbieden, is wel erg drastisch. En dan lijkt een ‘cordon sanitaire’ zoals hier een goede tussenoplossing: de partij mag deelnemen aan de verkiezingen, maar vervolgens zeg je: ‘Maar hier houdt het op’.”
Ze mee laten besturen vindt Stefan Rummens een brug te ver. Hij verwijst naar historisch onderzoek over de jaren 30 van vorige eeuw, waaruit blijkt dat de democratie toen het langst heeft standgehouden in landen waar de rechtsconservatieve democratische partijen weigerden samen te werken met de opkomende fascistische partijen. “We mogen niet de fout maken in naam van de democratie dat soort partijen toch een kans te geven.”
Dat is bijvoorbeeld wat vandaag in het Italië van de regering-Meloni aan de hand is – of toch volgens schrijver Ilja Leonard Pfeijffer, die onlangs stelde dat zijn land ‘slaapwandelend richting de dictatuur’ gaat. “We moeten inderdaad waakzaam blijven”, zegt Sofie Marien. “Net omdat zo’n democratische erosie quasi geruisloos, stap per stap, gebeurt. Zelfs bij kleine schendingen moeten we onze liberale democratie ten volle verdedigen. We mogen democratie nooit zomaar gelijkstellen met de wil van de meerderheid. Er is ook zoiets als de rechtsstaat en mensenrechten.”
Stefan Rummens is het daar roerend mee eens. “We noemen dat een militante democratie: een democratie die zichzelf durft te verdedigen. Want ze blijft kwetsbaar, die democratie: Trump bewijst dat, Hongarije bewijst dat. Misschien zijn we vandaag verwend, misschien vinden we democratie iets té vanzelfsprekend. Nogal wat kiezers geven een foertstem, maar dat is in zekere zin een luxe. En we moeten ons blijven afvragen: hoeveel van die luxe kunnen we ons permitteren?” ● (wv)
Boze boeren betogen aan de Europese instellingen in Brussel. Stefan Rummens: “De link tussen onze stem en het Europees beleid is veel te ondoorzichtig. Het Vlaams stikstofdecreet komt rechtstreeks voort uit beslissingen van Europa, maar het is volkomen onduidelijk hoe wij daarvoor gekozen hebben.”
aar is uw thuishaven? “Ik ben opgegroeid in een klein dorp in de Egyptische delta. Na mijn opleiding Islamic Studies in English aan de Al-Azhar Universiteit in Caïro ben ik in 1999 naar Leiden gegaan voor een master islamologie. Tegenwoordig woon ik afwisselend daar en hier in Leuven – ik ben sinds zes jaar verbonden aan de Onderzoeksgroep Arabistiek en Islamkunde. De komende periode zal ik ook vaak in Marburg in Duitsland te vinden zijn; ik heb een Alexander von Humboldt Fellowship aan de Philipps-Universität.”
Wat wilde u later worden? “Hoogleraar, zonder te weten wat dat inhield natuurlijk. Maar een familielid werkte als onderzoeker in Amerika en dat sprak tot mijn verbeelding. Als kind schreef ik westerse ambassades aan met de vraag om een brochure over hun land op te sturen – de adressen vond ik in de kalender die we thuis hadden. Studeren in het buitenland was voor mij een droom en dankzij een beurs is dat gelukt.”
Op welke job bent u jaloers? “Op de boer, die blijft ploegen. Een symbool van geduld en doorzettingsvermogen. En zonder boeren staan we natuurlijk nergens.”
Hebt u een motto? “al-Haraka baraka. Vrij vertaald: om de zegeningen van het leven te ontvangen, zal je in beweging moeten komen.”
Welk boek ligt er op uw nachtkastje? “Ik heb geen nachtkastje… En lezen doe ik gezellig in de huiskamer met mijn gezin.”
Hoe komt u tot rust? “Een strandwandeling maken langs de Noordzee. Of als ik op familiebezoek ben in Egypte: ’s avonds met een kopje thee op het plat dak zitten, over het landschap uitkijken en herinneringen ophalen.”
Van welke film of serie heeft u onlangs genoten? “Een tijdje terug waren alle Bondfilms op tv. We hebben ze opgenomen en de meeste intussen bekeken; vooral die met Roger Moore zijn geniaal.”
Aan welk project zou u meteen beginnen als u over onbeperkte tijd en middelen zou beschikken? “Ik heb net een onderzoeksvoorstel ingediend rond de geschiedenis van de Joodse drukpers in de Arabische wereld. Joodse kranten en tijdschriften hebben door de eeuwen heen een belangrijke literaire en intellectuele bijdrage geleverd aan de Arabische identiteit.”
Welk voorwerp zou u redden als uw huis in brand stond? “Een ramadanlamp die we van mijn vader hebben gekregen. Het is een uit de middeleeuwen daterende Egyptische traditie om zo’n lamp aan te steken als je tijdens de ramadan ’s nachts opstaat om te eten.”
Wat is de ergste vakantiejob die u ooit hebt gedaan? “Ik probeer van alles altijd het beste te maken. Zo heb ik een tijdje in alle vroegte broodjes afgebakken bij een filiaal van Albert Heijn in Amsterdam, maar daar heb ik best goede herinneringen aan.”
Wat was het meest pakkende moment van uw leven tot dusver? “De geboorte van onze dochter.”
Wat staat er op uw playlist? “Ik houd van de muziek van de Libanese zangeres Fairuz, één van de beroemdste zangeressen in het Midden-Oosten, en van die van Ahmed Munib, een zanger uit Nubië, in het zuiden van Egypte.”
Wat maakt u intens gelukkig? “Onze studenten te zien afstuderen en hun eigen weg vinden.”
Wat is het beste advies dat u ooit gekregen hebt? “Bij tegenslag of moeilijkheden zei mijn promotor, professor Sjoerd van Koningsveld, altijd: ‘Daar word je sterk van.’ Ik hoor het mezelf nu soms ook tegen mijn eigen studenten zeggen. Arabisch leren is niet eenvoudig. Het schrift gaat vaak al heel goed na een paar maanden, maar daarnaast is er ook een zeer uitgebreide woordenschat, van zo’n twaalf miljoen woorden.”
Welk boek zal u altijd bijblijven? “Al-Ayyam, vertaald als Die dagen: de autobiografie van Taha Hussein, die eind negentiende eeuw opgroeide in een arm gezin in het zuiden van Egypte, als klein kind blind werd, en het uiteindelijk gebracht heeft tot hoogleraar letterkunde in Caïro en later zelfs minister van onderwijs. Het boek is een klassieker in de Arabische wereId; ik laat mijn masterstudenten er stukken uit lezen.”
Naar wie kijkt u op? “Naar mijn overleden vader. Niet alleen heeft hij zijn vijf kinderen gestimuleerd om te studeren – vier van ons zijn naar de universiteit gegaan –, hij vervulde ook een bijzondere rol in het dorp. Bij problemen of conflicten kwamen de mensen naar hem toe. Na zijn overlijden vonden we in een kast tientallen documenten met schikkingen waar hij voor had gezorgd.”
Hebt u een guilty pleasure? “Ik kan in ieder geval erg genieten van Egyptische films uit de jaren 50 en 60, met Omar Sharif. Ze staan allemaal op YouTube.”
Wat is uw mooiste vakantieherinnering? “De Schotse hooglanden zijn voor mij de mooiste plek die er is. Met mijn vrouw en dochter heb ik er de Harry Potter Tour gedaan, langs locaties waar de films zijn opgenomen.”
Met welk historisch personage voelt u affiniteit? “Ik heb veel onderzoek gedaan naar de islam in het interbellum. In die periode ontstonden er in verschillende Europese steden netwerken van islamitische intellectuelen. Eén van hen was Zeki Kiram, een oudmilitair in het Ottomaanse leger, van Syrische afkomst en getrouwd met een Duitse vrouw. Hij woonde in Berlijn en speelde een belangrijke rol in de relaties tussen Duitsland en de Arabische wereld.”
“Ik heb zijn verhaal uit de vergetelheid gehaald, onder meer met een ERC-project en een documentaire getiteld Karlstraße 10, over Kiram en andere vergeten figuren die in die periode een brugfunctie vervulden. Als ik in Berlijn loop heb ik soms het gevoel dat ik hem voor me zie. Ooit hoop ik een historische roman over hem te kunnen schrijven.”
Hebt u een hobby? “Kalligrafie, al van kinds af aan. Ook schrijf ik poëzie, meestal romantische gedichten voor mijn vrouw, in het Arabisch.”
Wat zullen we over vijftig jaar onbegrijpelijk vinden? “Mogelijk al die tijd die we verdoen op sociale media. Maar misschien is het dan nog veel erger …” ● (ivh)
“Kalligrafie doe ik al van kinds af aan.”
Dit vrolijk gekleurde ruitje is eigenlijk een dun schijfje olivijn, een mineraal dat in het vulkanisch stollingsgesteente basalt terug te vinden is als kleine kristallen.
Het exemplaar hier op de foto heeft al een lange weg afgelegd: vanuit het magma uit de mantel van de aarde diep onder onze voeten, via een vulkaanuitbarsting ergens tijdens de laatste 50.000 jaar, naar het aardoppervlak van het eiland Terceira – één van de eilanden van de Azoren, een Portugese archipel in de Atlantische Oceaan.
Daar werd het brokje olivijn opgepikt door Kat Shepherd, doctoraatsstudente aan de Afdeling Geologie, en zo belandde het in schijfjes gesneden en gepolijst uiteindelijk onder een rasterelektronenmicroscoop in Leuven.
“Olivijn is groen van kleur”, vertelt Shepherd, die onze vraag naar sieraden al ziet aankomen. “Maar hier zijn de schijfjes zo klein en fijn dat je de kleur niet meer ziet. Voor mijn onderzoek kleur ik de foto’s in, om de groeifases van het olivijn aan te duiden: heldere kleuren, zoals oranje, voor een meer primitief stadium met meer magnesium. Het roze in het midden duidt een verder stadium aan, met meer ijzer.”
Shepherd wil vooral begrijpen hoe de oceanische korst – de aardlaag onder de oceanen – gevormd wordt. Daarvoor kijkt ze naar de plekken waar die oceanische korst naar boven komt: op vulkanische eilanden zoals Terceira. “De vorm en de chemische samenstelling van het olivijn in de lava helpt ons de interne structuur van een vulkaan te reconstrueren: hoe diep en onder welke druk zijn de kristallen ontstaan, hoeveel magmareservoirs zijn er, en waar.” Met andere woorden: brokjes olivijn zoals dit helpen mee de loodgieterij van een vulkaan in kaart te brengen. (if)
Maar liefst één op tien mensen heeft te kampen met het prikkelbaredarmsyndroom (PDS). Dat betekent buikpijn, maar ook diarree of verstopping –of allebei. Een remedie is er niet. Of toch? De Leuvense onderzoeksgroep Intestinal Neuro-immune Interaction legde een mechanisme bloot dat in bijna de helft van de gevallen van PDS aan de basis ligt. En het beste nieuws: heel wat patiënten kunnen nu al worden geholpen met bestaande medicijnen. “Ik zie hen terugkomen met een brede glimlach op hun gezicht”, zegt neuro-gastro-enteroloog Guy Boeckxstaens.
Professor Boeckxstaens bestudeert “alles wat met de beweging van het maagdarmkanaal te maken heeft: van slikproblemen over reflux tot constipatie”. Hij krijgt vaak patiënten over de vloer met langdurige buikklachten, voornamelijk vrouwen: “We weten nog steeds niet hoe het komt, maar vrouwen lopen twee keer zoveel kans op PDS als mannen.”
Patiënten die komen aankloppen hebben meestal al een resem onderzoeken achter de rug. “Bij mensen boven de vijftig die voor het eerst klachten krijgen, moet bijvoorbeeld darmkanker worden uitgesloten; bij jonge mensen gaan we na of er al dan niet een inflammatoire darmziekte in het spel is, zoals de ziekte van Crohn. Verder worden patiënten getest op onder meer lactose-intolerantie en coeliakie, een auto-immuunziekte die het lichaam overgevoelig maakt voor gluten.”
Als er geen oorzaak voor de klachten wordt gevonden, krijgen patiënten te horen dat ze lijden aan het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) en dat ze ermee moeten leren leven. Voor velen moeilijk te verteren, want de pijn en klachten zijn heel reëel. “PDS kan dan ook behoorlijk wegen op de levenskwaliteit.”
PDS is vooralsnog niet te genezen, zegt Boeckxstaens: “Wie dáárin ooit slaagt, krijgt de Nobelprijs (lacht). Maar er zit nu toch sinds een paar jaar eindelijk wat beweging in de wetenschappelijke inzichten.”
En die nieuwe inzichten hebben we te danken aan het onderzoek van Boeckxstaens en zijn team binnen TARGID, het centrum voor translationeel onderzoek naar gastro-intestinale aandoeningen. Ze ontdekten dat bij ongeveer één op twee mensen met PDS sprake is van een lokale allergische reactie – in een stukje van de darm – op tarwe, gluten, soja of koemelk: bekende allergenen. Het leidde tot een publicatie in Nature, één van de meest prestigieuze internationale wetenschappelijke tijdschriften, en was meteen wereldnieuws.
Betekent dat dat patiënten met PDS een voedselallergie hebben? Er is geen zogenaamde ‘systemische’ allergie in het spel, zegt professor Boeckxstaens: “Zo’n allergie die ervoor zorgt dat je op de spoeddienst belandt met ademhalings- en bloeddrukproblemen. En als we bij mensen met PDS een huidpriktest doen of een bloedonderzoek, vinden we geen antistoffen tegen voedselallergenen.”
Wat is er dan precies aan de hand? Al een hele tijd was er het vermoeden dat de zogenaamde ‘mestcellen’ die betrokken zijn bij allergische reacties ook een rol spelen bij prikkelbaredarmsyndroom, vertelt Boeckxstaens. Die mestcellen, een type witte bloedcellen, zijn een belangrijk onderdeel van het immuunsysteem. Ze bevinden zich onder meer in de darm, de huid, de longen en de neus, en worden geactiveerd na contact met allergenen, zoals pollen – althans bij mensen die allergisch zijn. Dan geven de mestcellen stoffen vrij die het
lichaam moeten beschermen, maar tegelijk voor ongewenste verschijnselen zorgen, zoals jeuk of niezen. Eén van de belangrijkste van die stoffen is histamine. Mensen met hooikoorts nemen daarom antihistaminica, die hun allergische symptomen moeten onderdrukken.
Twintig jaar geleden al – Boeckxstaens was toen nog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam – begon het onderzoekers te dagen dat mestcellen en histamine weleens betrokken zouden kunnen zijn bij prikkelbaredarmsyndroom. “We dienden een kleine groep patiënten met PDS een antihistaminicum toe, en zagen dat hun klachten afnamen of verdwenen. Maar waardóór de mestcellen bij PDS precies worden geactiveerd, en hoe de histamine die ze vrijgeven zorgt voor buikpijn, daarover tastten we toen nog in het duister.”
Fast forward naar Leuven, waar Boeckxstaens sinds 2007 aan het werk is om de rol van mestcellen bij PDS uit te klaren. Op een gegeven moment begonnen allerlei puzzelstukjes in elkaar te vallen, vertelt hij: “We waren al enige tijd bezig met het onder de microscoop bestuderen van zenuwcellen in weefselstaaltjes uit het darmslijmvlies van patiënten met PDS. Als we die zenuwcellen in contact brachten met een stof uit rode peper, een stof die pijnprikkels induceert, zagen we de zenuwcellen van patiënten veel feller reageren dan die van mensen zonder buikpijn.”
“Onze conclusie was dat die zenuwcellen in de darm bij patiënten met PDS hyperactief gemáákt worden”, zegt Boeckxstaens. “Met name door bepaalde stoffen in de darmwand. En aangezien antihistaminica de symptomen doen afnemen, vermoedden we dat histamine weleens de boosdoener zou kunnen zijn. En dat bleek inderdaad het geval. We konden aantonen dat histamine ‘normale’ zenuwcellen doet reageren als die van een patiënt met PDS: ze worden gesensitiseerd. Dat betekent dat die zenuwcellen prikkels veel intenser doorgeven aan de hersenen, of zelfs dat pijnprikkels die normaal gezien niet worden gevoeld wél worden gevoeld. En we denken dat het dát is wat er bij PDS aan de hand is.”
Maar, zoals gezegd: histamine komt vrij bij een allergische reactie … en patiënten met PDS testen negatief op voedselallergie. Welk mechanisme is hier dan aan het werk? Twee andere puzzelstukjes zetten Boeckxstaens op het goede spoor. Zo was er het gegeven dat patiënten vaak melden dat hun symptomen voor het eerst opdoken na een zware darminfectie, bijvoorbeeld tijdens een buitenlandse reis – de bekende turista. “Een aanzienlijk percentage van de mensen die zo’n ernstige infectie doormaken, kampt nadien met PDS terwijl ze daarvoor kerngezond waren – sommige studies noemen cijfers tot dertig procent. En niemand begreep waarom.”
Daarnaast verscheen een studie – die niks met PDS te maken had –waarin muizen met een darmontsteking het eiwit ovalbumine toegediend kregen en daar vervolgens een afweerreactie tegen ontwikkelden.
Dat zette Boeckxstaens aan het denken over wat er bij PDS aan de hand zou kunnen zijn: “Misschien wordt tijdens een gastro-intestinale infectie een lokale immuunreactie opgewekt tegen de voedingsstoffen die op dat moment in de darm zitten, met antistoffen in de darm – enkel in de darm – en een blijvende gevoeligheid tot gevolg?”
De Leuvense onderzoekers legden een mechanisme bloot dat in bijna de helft van de gevallen van prikkelbaredarmsyndroom aan de basis ligt. Nu wordt verder gezocht naar mogelijke andere oorzaken – en oplossingen.
“De symptomen duiken vaak voor het eerst op na een darminfectie op reis.”
De onderzoekers testten hun hypothese eerst bij muizen, die ze ovalbumine toedienden, via het drinkwater. Een deel van de muizen werd geïnfecteerd met een buikbacterie. Die muizen – en alleen die muizen – bleken inderdaad antistoffen aan te maken tegen ovalbumine in het stuk van de darm dat geïnfecteerd was: “Met andere woorden: er trad een lokale allergische reactie op.”
De logische veronderstelling was dat de muizen vervolgens pijnklachten zouden ontwikkelen wanneer ze na genezing weer ovalbumine toegediend zouden krijgen. Dat bleek ook het geval. “Dat was een echt eurekamoment, onze hypothese bleek te kloppen. Later zagen we bovendien ook dat de buikpijn weer verdween als we de muizen een antihistaminicum toedienden of behandelden met een product dat antistoffen neutraliseert.”
—
Microscopisch beeld van de ‘myenterische plexus’, de plaats waar de zenuwcellen (aangeduid in magenta) zitten die de darm aansturen. De structuren in het rood zijn zenuwvezels, de structuren in het groen zijn macrofagen in de darmwand, witte bloedcellichaampjes die de zenuwcellen ondersteunen.
In een volgende fase richtten de onderzoekers zich op mensen: “We injecteerden een oplossing met gluten, tarwe, melk of soja in de darmwand van PDS-patiënten en van gezonde vrijwilligers. Elke voedselallergie werd vooraf uitgesloten, aan de hand van een huidtest en bloedonderzoek.”
Normaal gezien reageert een gezonde darm – uiteraard – niet op contact met voedingsstoffen, zegt Boeckxstaens. “Mensen zonder PDS ontwikkelden dan ook geen reactie op de injecties. Maar mensen met PDS wel. Bij hen stelden we een zwelling vast van het darmslijmvlies, te vergelijken met de huidreactie bij patiënten met pollenallergie. Met andere woorden: een lokale allergische reactie in de darm. In het bloed waren zoals gezegd geen antistoffen aanwezig, er was dus geen sprake van een voedselallergie die het hele lichaam betreft.”
De onderzoekers konden vervolgens aantonen dat bij PDS-patiënten wél antilichamen aanwezig zijn in de darm. Ze zagen ook dat de mestcellen bovendien dichter bij zenuwvezels gelegen zijn dan bij mensen zonder klachten. “Elke keer als er een voedingsstof waartegen antilichamen zijn gevormd wordt ingenomen, zullen de mestcellen geactiveerd worden en histamine vrijgeven, en worden de zenuwcellen gesensitiseerd, met pijn als resultaat. Dat was opnieuw een eurekamoment: ook bij mensen klopte onze hypothese.”
Dat histamine zo’n belangrijke rol speelt bij PDS verklaart natuurlijk waarom antihistaminica de symptomen kunnen verlichten of zelfs doen verdwijnen. Recent hebben de onderzoekers een studie afgerond waarbij ruim tweehonderd PDS-patiënten behandeld werden met een middel tegen hooikoorts. Bij 40 tot 50 procent van hen namen de pijnklachten sterk af. “Intussen zijn we een nieuwe studie gestart, waarin we patiënten een dubbele dosis geven, omdat we aanwijzingen hebben dat de resultaten dan nog een stuk beter zijn.”
Aan de bron
Er ligt nog heel wat werk op de plank, zegt Boeckxstaens. “Zo zoeken we verder naar verschillen tussen de mestcellen van mensen mét en mensen zonder PDS. We halen stukjes weefsel uit de darmwand en vergelijken individuele cellen met elkaar via single-cell sequencing, een techniek waarmee je de kleinste verschillen kan zien. Het is duur onderzoek; elk weefselstaaltje kost duizenden euro’s. Maar mogelijk ontdekken we zo nog andere mechanis-
“Veel patiënten voelden zich lang niet serieus genomen.”
men die aanleiding geven tot een abnormale pijnsensatie. Ik zei net dat bijna de helft van de patiënten reageert op antihistaminica – de andere helft dus niet. Maar mestcellen produceren naast histamine nog honderden andere stoffen. Als we kunnen achterhalen hoe je mestcellen kan deactiveren, kunnen we het probleem aan de bron aanpakken en allicht nog veel meer patiënten helpen.”
“We richten onze aandacht ook op de zenuwvezeltjes die pijn in de darmen detecteren en doorgeven naar het ruggenmerg. Als we precies begrijpen hoe het komt dat die pijnsignalen doorgeven terwijl ze dat eigenlijk niet zouden moeten doen, dan kunnen er op termijn hopelijk ook daarvoor nieuwe medicijnen komen. We zijn al een bepaalde ontstekingswerende stof aan het onderzoeken waarvan we hebben gemerkt dat die hyperactief geworden zenuwcellen kalmeert en daardoor sterk pijnstillend werkt – tot duizend keer sterker dan morfine, maar dan zonder de neveneffecten. Dat zou perspectieven kunnen bieden, niet enkel voor PDS trouwens, maar ook bij andere aandoeningen die met pijn gepaard gaan.”
De recente bevindingen betekenen in ieder geval een paradigmashift, zegt Boeckxstaens. “En het belang voor de patiënten mag niet onderschat worden. Velen voelden zich lang niet serieus genomen omdat er geen lichamelijke oorzaak werd gevonden voor hun klachten. Wij hebben nu het bewijs geleverd dat er wel degelijk iets misgaat in de darmen, en dat PDS dus niet ‘tussen de oren zit’. Al moet ik er meteen bij zeggen dat stress zeker een belangrijke rol kan spelen bij het in gang zetten van het mechanisme dat we hebben blootgelegd.”
Patiënten met PDS kunnen ten einde raad zijn door de aanhoudende klachten, het onbegrip soms van artsen en omgeving, en het gebrek aan perspectief, weet Boeckxstaens: “Het geeft veel voldoening als je hen kan helpen. Vanmorgen nog heb ik een patiënte gezien die na vijftien jaar klachtenvrij is. Als klinisch wetenschapper is dat uiteindelijk waar je het voor doet.” ● (ivh)
Patiënten met PDS die willen deelnemen aan de klinische studie kunnen zich aanmelden via de QR-code hiernaast.
Wat als onze onderzoekers zouden zwemmen in het geld, mochten wegduiken voor verplichtingen en over zeeën van tijd konden beschikken? Aan welk project zouden ze zich wagen? In deze rubriek krijgen ze carte blanche en hengelen we naar hun ultieme droom. Cultureel psycholoog Jozefien De Leersnyder dompelt ons verplicht onder in een ‘andere’ cultuur.
en culturele psychologie Jozefien De Leersnyder overhandigt ons een vliegtuigticket. Bestemming? Een metropool in Afrika, een dorp in Azië of een gehucht in Zuid-Amerika. We mogen kiezen. De enige voorwaarde? Dat we betekenisvolle sociale relaties aanknopen met mensen in een cultuur die mijlenver van de onze staat. “Het liefst zou ik iederéén zo’n ticket opsturen”, lacht ze. “Dat zou wonderen doen voor hoe we onszelf, de ander én de wereld zien.”
“Onze gedragingen, emoties en zelfbeeld zijn cultureel bepaald, en vice versa”, duidt De Leersnyder. “Je moet cultuur zien in de brede zin van het woord – gaande van onze kunstopvattingen en ideologieën tot onze omgangsvormen en rechtspraak. In het Westen zijn we bijvoorbeeld gesteld op autonomie. Dat weerspiegelt zich in iets als ‘het recht op vrije meningsuiting’ en hoe vanzelfsprekend we freedom of speech zijn gaan vinden. Terwijl dat niet overal ter wereld zo is. Soms staan andere waarden voorop, zoals gemeenschapszin of verbondenheid.”
Cultuurverschillen kunnen ook subtiel zijn, zegt De Leersnyder. “Denk aan bepaalde sociale omgangsvormen. Amerikanen glimlachen bijvoorbeeld vaak naar elkaar, ook naar onbekenden. Dat vinden ze belangrijk voor een aangename omgang. Heel anders dan in Rusland, waar de lach wordt voorbehouden voor écht plezierige situaties."
“Een ander voorbeeld: in België plan je een etentje met vrienden lang op voorhand en deel je de rekening. Uit respect voor elkaars tijd en middelen, wat weer voortspruit uit het belang dat we hechten aan autonomie. In landen als Turkije of Tunesië komt zoiets net afstandelijk over. Daar ga je beter onverwachts op bezoek en wordt de restaurantrekening voor je het weet door een vriend betaald. Wat vriendschap betekent, en welke omgangsvormen daarbij horen, kan dus heel verschillend zijn.”
Vis op het droge
Doorgaans nemen we onze eigen cultuur als maatstaf. Dat kan veranderen als we uit onze ‘bubbel’ komen. Door in een andere cultuur te leven, bijvoorbeeld.
“Cultuur is voor de mens wat water is voor een vis. Het laat je toe om vlot door het leven te navigeren. Pas als een vis op het droge belandt, beseft hij hoe cruciaal dat water was. Of dat er überhaupt zoiets bestaat als water
(lacht). Wie zijn vertrouwde cultuur verruilt voor een andere heeft een soortgelijke ervaring. Wat ‘normaal’ is in Europa kan ‘vreemd’ zijn in India, en omgekeerd. Plots wordt het belang van cultuur zichtbaar. In sommige gevallen komt je wereldbeeld op losse schroeven te staan, en weet je je aanvankelijk maar moeilijk een houding te geven. Gelukkig stopt de vergelijking daar: een vis op het droge sterft, mensen zijn in staat om zich aan te passen.”
De Leersnyder doet onderzoek naar acculturatie – psychologische en gedragsmatige veranderingen door contact met een andere cultuur. “Als ‘nieuwkomer’ toets je de gedragingen en denkbeelden van je eigen cultuur af aan die van de andere”, zegt ze. “Wat werkt, wat niet? En hier en daar stel je iets bij. Je wordt voor een stuk opnieuw gesocialiseerd, al gebeurt dat eerder onbewust.”
“Een Europeaan die naar Japan verhuist zal na verloop van tijd de typisch Japanse emoties en gedragingen overnemen. Op voorwaarde dat hij voldoende sociaal contact heeft gehad met de lokale bevolking én dat die contacten betekenisvol zijn, zoals in een vriendschap. Acculturatie betekent niet dat je het oude gedrag zomaar ‘afleert’ of je thuiscultuur verliest. Je creëert een extra denkkader. Wie meerdere van die ‘culturele systemen’ heeft verworven, kan daartussen switchen.”
Uit onderzoek van De Leersnyder en haar collega Batja Mesquita blijkt bijvoorbeeld dat Turkse Belgen in een Vlaamse context anders reageren op bepaalde situaties dan in een Turkse. “Tijdens een experiment brachten we Turkse Belgen in respectievelijk een ‘Vlaamse context’ – een bijeenkomst in een buurtcentrum – en een Turkse – een zaaltje bij een moskee. Vervolgens lieten we een acteur van wie ze dachten dat het een ‘buur’ was dingen zeggen die doorgaans negatieve emoties uitlokken. Turkse Belgen in de Vlaamse context werden kwaad, omdat ze het gevoel hadden dat ze onrechtvaardig behandeld werden en dat hun autonomie werd geschonden. In de Turkse context reageerden de proefpersonen niet alleen boos, maar ook minachtend – een emotie die uitdrukt dat iemand moreel minderwaardig is en verwijderd moet worden uit de groep, om de gemeenschap te beschermen. De reactie werd dus mede bepaald door wat in de culturele context het belangrijkst werd gevonden. Vlamingen stellen doorgaans autonomie voorop, in de Turkse gemeenschap heerst daarnaast ook een sterk community-gevoel.”
“Wie meerdere culturele systemen heeft verworven kan daartussen switchen.”
Gedeelde verantwoordelijkheid
In een multiculturele samenleving zoals de onze gebeurt acculturatie in twee richtingen. “Ook de meerderheidsgroep past zich aan”, zegt De Leersnyder. “Al gaat dat proces trager en is het minder sterk. Logisch: een Syrisch jongetje dat naar een lagere school in West-Vlaanderen gaat, wordt ‘omgeven’ door Vlaamse klasgenootjes. Leerlingen uit de Vlaamse meerderheidsgroep in Antwerpen daarentegen hebben vrienden met veel verschillende etnischculturele achtergronden, waardoor ze minder meekrijgen van één specifieke cultuur.”
Volgens De Leersnyder moeten we op een andere manier naar integratie gaan kijken. “Al te vaak wordt het geframed als een kwestie van ‘willen’ of ‘niet willen’, wat de verantwoordelijkheid volledig legt bij degene met de migratieachtergrond. Terwijl dat natuurlijk niet klopt. Ons onderzoek toont aan dat acculturatie enkel kan plaatsvinden door betekenisvolle interacties tussen leden van de meerderheidsen van de minderheidsgroep. Het is dus een gedeelde verantwoordelijkheid.”
Betekenisvol intercultureel contact doet stereotypes afnemen, maakt je empathischer en verbetert wederzijds begrip, besluit De Leersnyder. “Het zou dus geen kwaad kunnen om iedereen een vliegtuigticket te bezorgen en verplicht onder te dompelen in een andere cultuur (lacht). Maar je hóéft niet naar een ander werelddeel te verhuizen. Interculturele contacten kan je ook opzoeken in de aula, in je dorp, op de werkvloer … Beseffen dat culturele verschillen bestaan, én dat jij zelf ook cultureel beïnvloed bent, is een eerste stap. Van daaruit kun je je openstellen voor mensen uit andere culturen. En er mee voor zorgen dat onze multiculturele samenleving écht inclusief wordt.” ● (pjb)
Een machine heeft op gezette tijden onderhoud nodig om goed te blijven draaien. En gaat een onderdeel stuk, dan moet dat vervangen worden. Dat geldt voor uw auto en uw verwarmingsketel, maar dat geldt evenzeer voor machines in de industrie. Voorspellen wanneer onderhoud nodig is, is daar van cruciaal belang. Hoe je dat kan doen op basis van beschikbare data is het onderzoeksdomein van professor Robert Boute van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Hij is al elf jaar titularis van de Atlas Copco Research Chair in Service Systems, een leerstoel gefinancierd door internationale compressorengigant Atlas Copco.
ls gebruiker reken je erop dat het onderhoud van je wagen niet te laat komt, met andere woorden: vóór je ermee op de pechstrook belandt. En als een onderdeel van je verwarmingsketel stuk is, dan hoop je dat het in voorraad is en snel geleverd raakt”, zegt professor Robert Boute. Voor bedrijven die industriële machines gebruiken is dat niet anders. Het onderhoud mag niet te vroeg gebeuren om zo min mogelijk nuttige tijd te verliezen, maar ook niet te laat –na een defect – want dan zijn de kosten hoger en gaat productiviteit verloren. Het komt er dus op aan zo accuraat mogelijk te voorspellen wanneer een machine onderhoud nodig heeft. Prescriptive maintenance is voor producenten van industriële machines een belangrijk onderdeel van hun service na verkoop geworden.
Digitalisering maakt die voorspelling steeds nauwkeuriger: machines zijn smart – lees: geconnecteerd – en uit de data lees je af welke service wanneer nodig is. Althans, die revolutie is volop aan de gang. “Bedrijven stellen zich allemaal dezelfde vragen: hoe kan ik kostenefficiënt en rendabel zijn? En hoe bied ik meerwaarde voor de klant? Het antwoord op die vragen is vandaag de dag te vinden in data. Maar hoe je die data verwerkt en omzet in modellen en beheersinstrumenten, dat zijn nieuwe vragen die tien, vijftien jaar geleden niet bestonden”, aldus Boute.
“Wij willen maatschappelijk relevant onderzoek doen, niet enkel interessant voor één bedrijf, maar voor een hele sector.”
De schenker van de leerstoel, Atlas Copco, maakt industriële machines, zoals compressoren, voor bedrijven wereldwijd. “Wij verzamelen enorm veel data uit ons ERP-systeem, ons CRM-systeem, ons connectivityplatform enzovoort, en we willen maximaal leren uit die data, bijvoorbeeld hoe we ze kunnen inzetten om onze servicecontracten te optimaliseren”, zegt Björn Leempoels. Hij is vicepresident sales en marketing van de ‘compressortechniek service divisie’ bij Atlas Copco. Waarom een leerstoel de geschikte weg is om antwoorden te vinden op die vragen, is voor Leempoels helder: “Innoveren doe je vanuit een open startvraag, zonder dat je op voorhand weet of er resultaat zal zijn. Met de professoren en experts aan de universiteit is er een wisselwerking. Wij kijken met een bepaalde blik naar onze business, maar academici zien het veel breder en komen met interessante ideeën waar wij niet aan zouden denken.”
—
Professor Robert Boute: “Wij bieden geen consulting aan of oplossingen op korte termijn. Academisch onderzoek gaat over innovatie op lángere termijn.”
Bjorn Leempoels (Atlas Copco): “Innoveren doe je vanuit een open startvraag, zonder dat je op voorhand weet of er resultaat zal zijn. Met de professoren en experts aan de universiteit is er een wisselwerking.”
Met de fondsen van de leerstoel zet Robert Boute doctoraatsstudenten aan het werk. In de voorbije elf jaar werkten vijf doctorandi op onderzoeksvragen als: hoe gebruik je data om onderhoud predictief aan te sturen? Hoe kan je aan de hand van data anticiperen op de vraag naar reserve-onderdelen en het voorraadbeleid hierop afstemmen? “Met een leerstoel kunnen we onafhankelijk onderzoek doen naar relevante businessvraagstukken. Wij hebben ook geen resultaatsverbintenis tegenover Atlas Copco, maar kunnen wel gebruik maken van hun data om onze modellen te valideren”, zegt Boute. “Zo leveren we een waardevolle academische bijdrage die verder gaat dan puur theorie en heeft de hele sector iets aan onze vernieuwende inzichten.”
Professor Boute brengt een paar keer per jaar verslag uit van de vorderingen van het onderzoek en gaat erover in discussie met het management van Atlas Copco. Hun feedback en vragen helpen de onderzoekers om nog beter te doen. “Wij bieden geen consulting aan of oplossingen op korte termijn. Academisch onderzoek gaat over innovatie op lángere termijn. Bedrijven die voortdurend willen innoveren kloppen daarom graag aan bij universiteiten om te leren en inspiratie te vinden.”
Omgekeerd vindt Boute het belangrijk om de vinger aan de pols te houden en de meest actuele vraagstukken in de bedrijfswereld te detecteren: “Wij willen maatschappelijk relevant onderzoek doen, niet enkel interessant voor één bedrijf, maar voor een hele sector. Ik denk dat we die kans zouden missen als we de connectie met bedrijven niet hadden.” Atlas Copco engageerde zich alvast tot 2026 om het onderzoek te blijven steunen.
“Wij kijken met een bepaalde blik naar onze business, maar academici zien het veel breder.”
Het team van professor Boute buigt zich momenteel over de vraag hoe industriële bedrijven de prijszetting van onderhoudscontracten kunnen bepalen op basis van data uit de toestellen die ze hebben verkocht. Bedrijven als Atlas Copco rekenen een vergoeding aan voor onderhoud na verkoop. Maar hoe bepaal je dat bedrag? Met welke factoren houd je rekening? Hoe bereken je de kostprijs van onderdelen die in de toekomst misschien vervangen moeten worden?
Het profiel van industriële klanten, verspreid over de hele wereld, is ook nog eens erg divers. Niemand wil het gevoel hebben meer te betalen dan wat het onderhoud werkelijk kost en iedereen wil op tijd de nodige service krijgen. “Vergelijk het met hoe een verzekeraar de premies bepaalt op basis van de risicoprofielen en die vervolgens eventueel aanpast via een bonus-malussysteem”, zegt Boute. Daarom werkt hij samen met professor Katrien Antonio. Zij is gespecialiseerd in het gebruik van data science bij verzekeraars. “We hebben modellen uit de verzekeringswereld geïntroduceerd in een industriële context”, licht Boute toe. “Slimme machines genereren almaar meer data. Door daar statistische modellen op los te laten, kunnen we de risico’s op een heel dynamische manier inschatten. Dat is geweldig vernieuwend.” ● (vh)
Wie een leerstoel schenkt, levert jaarlijks een bijdrage van 70.000 euro aan een onderzoeksproject, een onderwijsactiviteit of maatschappelijke dienstverlening van de universiteit, en dat minstens drie jaar na elkaar. Twintig procent van de leerstoelpartners van KU Leuven zijn social-profitorganisaties, private stichtingen of particulieren. Tachtig procent zijn bedrijven.
De schenker bepaalt samen met de leerstoeltitularis het thema van de leerstoel. De titularis is als professor verbonden aan KU Leuven en leidt een onderzoeksteam aan een faculteit, onderzoeksgroep of instituut. De schenker krijgt als eerste updates en resultaten te zien en ontvangt jaarlijks een verslag van de onderzoeksactiviteiten.
Een leerstoel is een vorm van mecenaat. Het onderzoek gebeurt in volledige academische vrijheid en de resultaten ervan zijn publiek, zodat ze de samenleving ten goede komen.
Een leerstoel is een platform voor de uitwisseling van ideeën. Urgente vraagstukken uit de samenleving komen zo op de radar van academici. Inzichten uit het labo en de aula leiden tot reële oplossingen die welzijn en welvaart verhogen.
Meer info over leerstoelen op kuleuven.be/leerstoel
Culturele verschillen: voor een nieuwkomer zijn ze vaak een bron van verwarring, voor een socioloog net razend interessant. En zelfs als je beide bent, zoals doctoranda Wanying Zhou, is het opletten geblazen. “In China geven we constant commentaar op elkaars uiterlijk. Dat heb ik dus moeten afleren.”
Ik denk dat het voorbestemd was. In het Chinees noemen we dat yuán, ‘lotsbestemming’.” Wanying Zhou (24) doelt op hoe ze in 2021 in Leuven terechtkwam, anderhalf jaar na een mislukte eerdere poging. “In 2020, tijdens mijn derde bachelorjaar –ik studeerde Engels met minor sociologie – zou ik al op uitwisseling komen. Maar corona besliste daar anders over: mijn hometown Xiangyang, niet ver van Wuhan, ging als één van de eerste in lockdown.”
“Het jaar nadien wilde ik dan mijn master sociologie in Europa doen, de Belgische plannen waren er al … En kijk: Leuven bleek een sterke sociologie-opleiding te hebben, die dat jaar voor het eerst een Engelstalige master aanbood. Dus ja: Leuven en ik, dat was yuán.”
In het begin was Leuven nochtans best eenzaam. “Ik kwam aan in de herfst, iedereen sloot zich binnen op, en buiten de lessen voelde ik me een beetje geïsoleerd. Dus nam ik aan zoveel mogelijk activiteiten deel, in ontmoetingscentrum Pangaea en op Don Bosco, de peda waar ik verbleef. En ik sloot me aan bij twee K-pop-coverteams (de razend populaire ZuidKoreaanse popmuziek – red.). Met die teams doen we aan coverdance: we lippen de zang mee en kopiëren de dansbewegingen uit de videoclips. Ik ben een enorme fan – ik schreef er zelfs mijn bachelorthesis over: ‘K-pop, vrouwelijkheid en lichaamsbeeld’.”
Klinkt dat luchtig? Niet voor Wanying Zhou, en evenmin voor haar promotor, cultuursocioloog Giselinde Kuipers. “Toen ik vernam dat professor Kuipers onderzoek deed naar schoonheid, heb ik meteen beslist mijn masterproef bij haar te maken. Ik onderzocht hoe Chinese studenten
hier de Belgische schoonheidsstandaarden ervaren en hoe ze zich daaraan aanpassen. Het sloot mooi aan bij mijn eigen ervaring: mijn eerste jaar hier was een behoorlijke cultuurschok.”
“In China zijn schoonheidsidealen heel expliciet: we hebben duidelijke normen over wat er goed uitziet en wat niet. We geven elkaar daar ook gemakkelijk opmerkingen over – in de twee richtingen: je krijgt snel complimentjes over je uiterlijk, maar ook snel kritiek. Privé, maar evengoed onder collega’s. Klinkt dat grof? Ik ben het eerlijk gezegd niet anders gewend, en het is ook wel gemakkelijk: je weet exact wat je moet doen omdat je weet wat je kan verwachten (lacht).”
Zhou merkte dat het er hier een pak terughoudender aan toegaat – met complimentjes, maar ook qua kledingstijl. “Toen ik in Leuven aankwam, was ik in de war: ik had het gevoel altijd ‘overdressed’ te zijn. In China houden we van felle, kleurrijke make-up. Zeker aan de universiteit: dat is echt een plek waar je kunt overdrijven met je uiterlijk. Hier is de make-up meer ‘naturel’, en studenten in Leuven kleden zich enorm casual, met jeans en hoodies. Ik snapte het niet. Ik heb vaak gedacht: waarom doen jullie niet wat meer moeite? (lacht) Ik botste ook op mijn eigen verwachtingen. In China hebben we het idee dat westerse landen opener en feministischer zijn – en dat mensen zich dus automatisch veel explicieter – en bloter – durven te kleden.”
“Ik sprak ook geen Nederlands, en ik voelde me vaak ‘halfblind’. Omdat jullie het niet zo snel in iemands gezicht zeggen, moet je al een zekere kennis van de taal en de cultuur hebben om de standaarden en verwachtingen hier te begrijpen. Dus ja, het was een worsteling …”
“Ondertussen snap ik het al beter, en heb ik me aangepast. In China gebruikte ik felle lippenstift en oogschaduw, hier nog maar zelden. Ik weet ook dat ‘zomaar’ complimentjes geven hier niet altijd gepast is. En dat mensen in België net zo goed een duidelijk idee hebben van wat ‘juist’ en ‘fout’ is. Als we met ons K-popteam op openbare plaatsen komen, krijgen we geregeld te horen dat onze rokjes te kort zijn, en dat onze make-up doet denken aan een bachelorette party (lacht).”
In 2022 kreeg Zhou’s promotor Giselinde Kuipers een Europese onderzoeksbeurs voor een ambitieus project rond schoonheid en ongelijkheid. Het project onderzoekt – in de woorden van Kuipers – ‘de serieuze gevolgen van een frivool onderwerp’, en het leek voor Wanying alweer een perfect match met haar eigen interesses. “We gaan na hoe schoonheidsstandaarden cultureel gevormd worden, en waartoe ze zoal kunnen leiden. Uiterlijk speelt bijvoorbeeld een rol bij het kiezen van vrienden of het selecteren van werknemers.”
Het opzet van het project is redelijk uniek, legt Zhou uit. “We doen met vijf internationale doctorandi veldwerk in een stad in onze eigen regio. Mijn collega Narges uit Iran trekt bijvoorbeeld naar Teheran, Emmanuel uit Ghana gaat naar Accra, en ik ga naar Hongkong. Voor dit soort onderzoek is het cruciaal dat je de lokale context kent. Je moet schoonheidsidealen kunnen linken aan de cultuur, de economie, zelfs aan de politiek van een land. In Iran bijvoorbeeld is je uiterlijk overduidelijk heel sterk
gepolitiseerd. Om dat hele plaatje te ontcijferen moet je goed begrijpen wat mensen zeggen en doen, en waarom. Je mag als onderzoeker niet halfblind zijn, zeg maar. Plus: als landgenoot ben ik ook minder intimiderend dan een totale buitenstaander.”
“We doen een hele hoop deelonderzoeken. Zo laten we locals een kaartenset van honderd portretten op uiterlijk sorteren, van meest naar minst favoriete. We bevragen hen daarover, en analyseren achteraf hun voorkeuren en hun sociale achtergrond. Ikzelf bestudeer in Hongkong onder meer ook lokale cosmetica-counters – welke soorten mensen kopen welke make-up? – en ik onderzoek hoe Hongkongers zichzelf voorstellen op datingapps, wat hun swipe-gedrag is, enzoverder.”
Het is nog even wachten op de definitieve resultaten, zegt Wanying Zhou. “Maar zodra ze er zijn, willen we ze zo breed mogelijk delen. Het publiek moet weten hoezeer schoonheidsstandaarden ertoe doen: hoe ze sociale ongelijkheden in stand houden, en welke ingrijpende gevolgen ze kunnen hebben in ons dagelijks leven, van je kans op een job tot je persoonlijke relatie. Tijdens het daten beïnvloedt schoonheid de machtsdynamiek tussen twee mensen van bij hun allereerste ontmoeting. Dus nee: schoonheid is geen frivool onderwerp.” ● (wv)
Een greep uit de onderzoeksverhalen op www.kuleuven.be/stories
Volg je enkele ‘influencers’ op Instagram, YouTube of TikTok? Dan is de kans groot dat je via hen ook al wat reclame hebt zien passeren. Om hun producten vlot aan de man te brengen, kloppen bedrijven steeds vaker aan bij online persoonlijkheden met ontelbare volgers én gretig gelikete foto’s en filmpjes. Waarom zetten merken massaal in op ‘influencer marketing’? Welke strategieën gebruiken ze? En wat zit erin voor de influencers? Professor marketing Alexander Edeling vertelt hoe ‘gesponsorde content’ op sociale media het klassieke televisiespotje naar de kroon steekt. “ Bedrijven nemen ‘influencer marketing’ steeds vaker op in hun marketingbudget. In 2016 spendeerden bedrijven wereldwijd 1,7 miljard dollar aan 'influencer marketing'. Vorig jaar ging het al om 20,1 miljard.”
Een appartementsgebouw verwarmen met het water uit de rivier ernaast, een kasteel met het water uit de slotgracht … Soms mag je ‘het warm water opnieuw uitvinden’ letterlijk nemen. Aan KU Leuven werken studenten industriële ingenieurswetenschappen rond aquathermie: warmte onttrekken aan water om er gebouwen mee te verwarmen. Alle vormen van oppervlaktewater komen in aanmerking: rivieren, kanalen, meren en plassen … zelfs waterzuiveringsstations of de riolering. Aquathermie is nog niet zo bekend als duurzaam alternatief voor verwarming. Dat heeft alles te maken met het feit dat het potentieel ervan vroeger werd onderschat.
Alumni Sebastian Baes en Jan Denayer, allebei industrieel ingenieur, wijdden hun masterproef aan aquathermie en uiteindelijk maakten ze er hun job van. Ze richtten samen met hun co-promotor Stijn De Jonge de start-up EXTRAQT op, het eerste echte ingenieursbureau in België dat adviseert over het potentieel van aquathermie.
Uithouding plus vijftien procent. Een perfecte mentale frisheid na een ultraloop van 100 km. Een gezonde nachtrust na een Pyreneeënrit. Ketonen zijn onze vierde energiebrandstof, naast koolhydraten, vetten en eiwitten. Maar kunnen ze als voedingssupplement ook een wondermiddel voor profatleten zijn? En is het drankje, ondanks de extreem bittere afdronk, ook een aanwinst voor de amateursporter?
Onderzoekers van de Faculteit Bewegingsen Revalidatiewetenschappen zoeken al een tiental jaar naar de effecten van ketonen op uithouding en herstel bij duursporters. “Ketonen hebben onder meer een positieve invloed op het zuurstoftransport in je lichaam, en op je remslaap na een inspanning”, vertelt inspanningsfysioloog Chiel Poffé. “En ze voorkomen dat je hongergevoel verdwijnt bij overtraining – voldoende blijven eten is cruciaal voor een duursporter.”
Lees het volledige artikel online
Do you follow any ‘influencers’ on Instagram, YouTube or TikTok? Then there is a good chance that you have already been exposed to a fair amount of advertising. To smoothly market their products, companies are increasingly turning to online personalities with legions of followers and readily liked photos and videos. Why are brands investing heavily in ‘influencer marketing’? What strategies do they use? And what's in it for the influencers? Marketing professor Alexander Edeling explains how ‘sponsored content’ on social media rivals the classic television commercial. “Companies are increasingly including influencer marketing in their marketing budget. In 2016, companies spent 1.7 billion dollars worldwide on influencer marketing. By last year, it had already reached 20.1 billion.”
Heating an apartment building with water from the river next door, or a castle with water from the moat … Sometimes you can take ‘reinventing hot water’ literally. At KU Leuven, engineering technology students work on aquathermal energy: extracting heat from water to heat buildings. All forms of surface water are eligible: rivers, canals, lakes and ponds, even water treatment stations or sewage systems. Aquathermal energy is not yet well known as a sustainable alternative to heating. This has everything to do with the fact that its potential had been underestimated in the past. Alumni Sebastian Baes and Jan Denayer, both industrial engineers, devoted their master’s thesis to aquathermal energy and eventually made it their job. Together with their co-promotor Stijn De Jonge, they founded the start-up company EXTRAQT, the first real engineering firm in Belgium to advise on the potential of aquathermal energy.
Endurance performance increased by 15%. Perfect mental freshness after a 100 km ultra run. Healthy sleep after a bike ride over the Pyrenees. Ketones are our fourth energy fuel, alongside carbohydrates, fats and proteins. But can they also be a wonder drug for professional athletes as a dietary supplement? And is the drink, despite its extremely bitter aftertaste, also a potential elixir for amateur athletes? Researchers at the Faculty of Movement and Rehabilitation Sciences have been looking into the effects of ketones on endurance and recovery in endurance athletes for about a decade. “Ketones have several effects, including improved oxygen transport in your body, and better REM sleep after exercising,” says exercise physiologist Chiel Poffé. “And they prevent your sense of hunger from disappearing during overtraining – continuing to take in enough food is crucial for an endurance athlete.”
Het leesniveau van onze scholieren is in vrije val, en jongeren maken steeds minder de sprong naar romans of poëzie. Zelfs in taallessen op school blijkt het boek vaak het kneusje van de klas. Een kwalijke evolutie, vinden onderzoekers van het Centrum voor Literatuur en Onderwijs. “Boeken hebben niks dan voordelen. Ze helpen niet alleen om de lees- en taalvaardigheid op te krikken, maar maken leerlingen ook kritisch en cultureel geletterd.” Hun advies? Volop literatuur in de klas!
Leesonderwijs voor de allerkleinsten. Professor Engelse literatuur Elke D’hoker: “Het is belangrijk om kinderen zo vroeg mogelijk vertrouwd te maken met boeken én met lezen.”
Het Centrum voor Literatuur en Onderwijs kwam er een goed jaar geleden op initiatief van de Onderzoekseenheid Literatuurwetenschap en Culturele Studies van de Faculteit Letteren. Het wil in de eerste plaats een expertisecentrum zijn waar onderzoek naar de rol van literatuur in het onderwijs wordt gebundeld, vertelt professor Engelse literatuur Elke D’hoker.
“Onze literatuurwetenschappers buigen zich al lang over de manier waarop je literatuur kan inzetten, van de kleuterklas tot de universiteit. Welke effecten hebben boeken op de ontwikkeling van scholieren? Hoe kan je in lessen aan de slag gaan met literaire teksten? Op welke manier komt literatuur aan bod in taalhandboeken? Door het onderzoek te bundelen bieden we onderzoekers een platform om met elkaar in contact te treden en nieuwe inzichten uit te wisselen.”
“We zijn ook een aanspreekpunt”, zegt professor Nederlandse literatuur Pieter Verstraeten. “Voor leesorganisaties, maar evengoed voor taalleerkrachten in het secundair onderwijs. Op die manier proberen we een brug te slaan tussen de universiteit en de schoolbanken. Op onze website vind je naast een overzicht van recent onderzoek ook werkmateriaal voor leraren, zoals workshops of lesvoorbereidingen. Een lessenreeks rond historische vrouwen in de literatuur bijvoorbeeld, geschikt voor de lessen geschiedenis, of een ‘toolbox’ met opdrachten rond leesbevordering.”
Het centrum kwam er ook uit bezorgdheid over de bescheiden plaats van literatuur in het onderwijs én over de dalende leesvaardigheid bij adolescenten. Het PISA-onderzoek peilt internationaal naar het leesniveau van vijftienjarigen. Uit de cijfers voor 2023 blijkt dat Vlaamse leerlingen steeds slechter scoren op lezen. Eerder was al gebleken dat één op vijf middelbare scholieren het minimale leesniveau niet haalt.
“We zijn steeds minder tijd gaan spenderen aan leesonderricht in de lagere school”, zegt D’hoker. “Wellicht een sterk verklarende factor voor de slechte resultaten in het middelbaar. Het geeft aan waarom het zo belangrijk is om kinderen zo vroeg mogelijk vertrouwd te maken met boeken én met lezen.”
“Boeken of verhalen helpen leerlingen om hun lees- en taalvaardigheid op te krikken. Je breidt je vocabularium uit, krijgt inzicht in taalstructuren en leert beeldspraak herkennen. Als je een roman of een gedicht leest, doe je aan ‘deep reading’: je bent voor langere tijd bezig met een tekst. Dat scherpt je analytisch en kritisch denkvermogen aan, en je traint je aandachtsspanne – geen overbodige luxe voor jongeren, die overstelpt worden met korte berichtjes op sociale media of in newsfeeds …”
Literatuur werd eeuwenlang ingezet in het onderwijs, maar daar is de voorbije decennia verandering in gekomen, zegt Verstraeten. “Vroeger leerde je talen in de eerste plaats door literaire teksten te lezen. Geleidelijk aan is dat verdwenen en is de focus verschoven naar zakelijke communicatie, mondeling taalgebruik en praktische vaardigheden. Hoe schrijf je een sollicitatiebrief in het Nederlands? Hoe vraag je de weg in het Duits? Hoe voer je een informeel gesprek in het Frans? Die correctie was nodig, maar de slinger is wellicht te ver doorgeslagen. Bovendien heeft ook de algemene taalbeheersing te lijden onder het verdwijnen van de uitdaging die met het lezen van complexe authentieke teksten gepaard gaat.”
Professor Nederlandse literatuur Pieter Verstraeten:
“Leerkrachten reiken vaak boeken aan die passen bij de leefwereld van leerlingen. Goedbedoeld, maar jongeren van zestien à zeventien jaar willen niet lezen over leeftijdsgenoten, ze zijn geïnteresseerd in een wereld die nog niet de hunne is.”
Zelfs in lessen óver literatuur worden literaire teksten vandaag vaak vervangen door alternatieven, zegt D’hoker. “Ik kreeg onlangs een reeks van zes lessen over Shakespeare onder ogen. De leerlingen moesten een film bekijken, een geluidsfragment beluisteren, een biografisch tekstje aanvullen … Enkel in de laatste les werd een sonnet van Shakespeare gelezen. In het vak Nederlands ligt de nadruk dan weer op taakjes of creatieve opdrachten rond boeken, zoals het schrijven van een liedjestekst of het maken van een vlog – allemaal pogingen om boeken ‘leuker’ te maken. Dat laatste valt toe te juichen, maar het lezen zelf mag er niet bij inschieten.”
Uit onderzoek blijkt dat vijftienjarigen die tijdens lessen begrijpend lezen lange teksten krijgen beter scoren op leesvaardigheid dan leeftijdsgenoten die op korte tekstjes werken. “Literaire teksten zijn met andere woorden een must. En niet louter in de taalvakken of voor leerlingen uit de doorstroomrichtingen – aso-leerlingen, die later naar de universiteit trekken, bijvoorbeeld”, zegt Verstraeten. “Literatuur kan je op verschillende manieren inzetten. Niet alleen scherpt ze de leesvaardigheid aan, ze leert ons ook veel over onze cultuur of onze psychologie …”
“In een vak als geschiedenis kan je bijvoorbeeld fragmenten uit historische romans of non-fictieboeken gebruiken. Een boek als De Bourgondiërs van Bart Van Loo leent zich perfect voor lessen over de middeleeuwen, en kan jongeren aanspreken omdat het zo’n levendig beeld schetst van die periode. Bij aardrijkskunde wordt veel aandacht besteed aan klimaatverandering, een topic dat adolescenten terecht belangrijk vinden. Ook daarover vind je talloze boeken waarmee je aan de slag kan. Klimaatverandering is een complex onderwerp en literatuur leert je met complexiteit omgaan.”
Om de juiste boeken bij de juiste leerkracht te krijgen zou je op middelbare scholen kunnen werken met leescoaches, zegt D’hoker. “Net zoals je in het lager onderwijs al ‘boekenjuffen’ en ‘boekenmeesters’ hebt. Belezen leerkrachten die een collega boeken aanraden over zijn of haar vakgebied, én bij wie ook leerlingen terecht kunnen als ze op zoek zijn naar een boek dat past bij hun leesniveau.”
Literatuur aanraden is één ding, jongeren moeten ook nog wíllen lezen. De PISA-meting van 2019 laat zien dat het leesplezier gestaag afneemt. Slechts 17% van de vijftienjarigen geeft nog aan graag te lezen. “Vooral aan het begin van het secundair gaan lezen en leesplezier achteruit”, zegt D’hoker. “In de lagere school lezen veel kinderen jeugdboeken, daarna vallen ze in een zwart gat ... Aan het eind van het middelbaar moeten ze dan plots volwassen literatuur lezen. Begin maar eens aan een roman van Tom Lanoye als het laatste boek dat je gelezen hebt er één van Thea Beckman was …”
Literatuurlijsten in het middelbaar kunnen helpen, maar worden vaak vrij ingevuld, denkt Verstraeten. “Klampten leerkrachten zich vroeger té hard vast aan de ‘grote klassiekers’, dan zie je vandaag soms het omgekeerde: leerlingen mogen lezen wat ze willen. Een strip, bij wijze van spreken. Net daardoor loop je het gevaar dat ze blijven steken in persoonlijke voorkeuren. Terwijl ze die voorkeuren eigenlijk nog aan het ontdekken zijn.”
Als leerkracht hoef je niet bang te zijn om lectuur op te leggen, vindt D’hoker. “Dat mogen klassiekers zijn, maar het is belangrijker om leesgedrag op te bouwen, leerlingen beetje bij beetje uit te dagen. Begin met een youngadultboek, dat geschikt is voor twaalf tot zestienjarigen, en schuif dan op richting de volwassen literatuur. Uit onderzoek blijkt dat succeservaringen belangrijk zijn. Een boek te lijf gaan dat nét iets te moeilijk is voor jou, maar er toch in slagen het uit te krijgen.”
Je mag leerlingen ook niet te laag inschatten, zegt Verstraeten. “Leerkrachten reiken vaak boeken aan die passen bij de leefwereld van leerlingen. Goedbedoeld, maar jongeren van zestien à zeventien jaar willen niet lezen over leeftijdsgenoten, ze zijn geïnteresseerd in een wereld die nog niet de hunne is. Dat blijkt ook uit de populariteit van het ‘new adult’-genre, dat zich qua thematiek richt op de levensfase van twintigers. Een auteur als Colleen Hoover schrijft over jongvolwassenen die gaan studeren, relaties aangaan, hun seksualiteit ontdekken … Dat boeit hen veel meer.”
Niet enkel leerlingen, ook de jongere generatie leerkrachten leest minder graag en vaak, zegt D’hoker. “Dat is nefast, want je kan leerlingen niet warm maken voor literatuur als je zelf niet leest … Dat moeten we aanpakken in de lerarenopleidingen. Ook onze eigen educatieve master talen – die studenten voorbereidt op een carrière als leerkracht – zou een krachtige leesomgeving moeten worden. Met het Centrum voor Literatuur en Onderwijs willen we daartoe bijdragen.”
De situatie is wat ze is, maar volgens Verstraeten mogen we ons daar niet té erg op blindstaren. “Er is reden tot bezorgdheid, maar we moeten oppassen met cultuurpessimisme. Er zijn ook positieve ontwikkelingen. Een goed voorbeeld is de evolutie van non-fictie. Dertig jaar geleden waren non-fictieboeken onleesbare turven, vandaag bieden ze een literaire ervaring en weten ze veel lezers aan te spreken. Ik geloof écht dat er voor iedereen een boek te vinden is. Aan het aanbod in de boekhandels zal het niet liggen – dat is wellicht nog nooit zo groot geweest als vandaag.”
Ook de concurrentie is nooit groter geweest. Boeken moeten het opnemen tegen Netflix-series, YouTube-vlogs of TikTok-filmpjes. “Dat klopt, maar die nieuwe media kunnen ook een opstapje vormen naar literatuur. Boekverfilmingen doen adolescenten bijvoorbeeld ook naar het boek zelf grijpen. Of denk aan een recent fenomeen zoals #BookTok, waarbij jongeren elkaar boeken aanraden op het socialemediaplatform TikTok. Die filmpjes worden miljarden keren bekeken. Het gaat dan om fantasy of young adult, maar evengoed om verhalen van Dostojevski (lacht).”
“We moeten ons ook de vraag stellen hoe er vandaag wordt gelezen, wat er aanslaat bij jongeren en hoe die voorkeuren de literatuur veranderen”, zegt Verstraeten. “Je merkt nu al dat schrijvers elementen uit series overnemen of de snelheid van sociale media gaan imiteren. Dat resulteert in romans zoals die van Lize Spit, met kortere hoofdstukken, meer cliffhangers, beeldende scènes … Evengoed heb je een tegenbeweging. Literatuur die zich afzet tegen die snelheid en vraagt om ‘slow reading’. De vele honderden pagina’s tellende romans van Ilja Leonard Pfeijffer, bijvoorbeeld, die evengoed in de bestsellerlijsten belanden. Ik vind het interessant om te zien waar dat heen gaat.”
“Niet enkel leerlingen, ook de jongere generatie leerkrachten leest minder graag en vaak.”
Ook positief is de ‘sense of urgency’ rond het dalende leesniveau bij jongeren, zegt D’hoker. “Iedereen is het erover eens dat het anders moet. En dat leidt ook tot mooie initiatieven. Zo lanceerde de Vlaamse regering onlangs een Leesoffensief dat het leesniveau bij lagere en middelbare scholieren moet opkrikken. Onder meer door leesacties op touw te zetten, leerkrachten te voorzien van leermateriaal gebaseerd op onderzoek, of de samenwerking tussen scholen en bibliotheken te versterken. In Ierland heeft men jaren geleden een gelijkaardig initiatief op poten gezet, en dat heeft zijn vruchten afgeworpen.”
“We moeten er waakzaam voor blijven dat het gaat om duurzame acties, en niet om losse, versnipperde initiatieven”, zegt Verstraeten. “Bovendien lijkt het me belangrijk dat we alle maatschappelijke groepen aan boord houden. Literatuur in het onderwijs mag niet enkel zijn voorbehouden voor doorstroomrichtingen. Ook in het tso en bso moet er aandacht voor zijn, en liefst meer dan vandaag. Literatuur heeft altijd een emancipatorische functie gehad. Dat mag niet verloren gaan.”
“Binnen het centrum willen we lezen – en schrijven – uiteraard ook promoten”, zegt D’hoker. “Op onze website vind je bijvoorbeeld leespakketten voor verschillende doelgroepen, die leerkrachten kunnen gebruiken in hun lessen. We organiseren ook studiedagen voor leerkrachten. Via workshops en lezingen laten we hen kennismaken met de nieuwste inzichten uit ons onderzoek én vertalen we die naar de lespraktijk. Dat gaat bijvoorbeeld om het aanreiken van de juiste instaplectuur voor middelbare scholieren, of om concrete tips voor een verdiepend klasgesprek rond literaire teksten.”
Ook de universiteit als geheel kan nog een sterkere rol spelen in het promoten van literatuur, besluit D’hoker. “Het mag niet enkel de taak zijn van de Faculteit Letteren. Ik kijk vol bewondering naar buitenlandse universiteiten die een vak over pakweg westerse literatuur in alle richtingen aanbieden. Net zoals literatuur in het middelbaar breed kan worden ingezet, is ze aan de universiteit relevant voor álle onderzoekers en studenten. Met het centrum willen we die boodschap graag mee helpen uitdragen.” ● (pjb)
Maud Vanhauwaert is een academiejaar lang ‘writer in residence’ aan KU Leuven. Daarmee treedt ze in de voetsporen van Annelies Verbeke, Saskia De Coster en Bart Moeyaert.
Maak haar van takken waar elke lente nieuwe knoppen aan komen maak haar van het ruisen van bedreigde bomen
maak haar van water van druppels dauw van de ochtend die erin parelt maak haar van licht van schaduw die makkelijk langs de muren klimt
van vergeelde geschiedenisboeken waarin zij ver te zoeken is knoop haar uit rafels van keukenhanddoeken klop haar op uit zakken vol dons
maar maak haar niet van brons en als je haar daar toch uit giet laat haar dan niet afkoelen houd haar heet en stromend
maak haar niet van steen en als je haar daar toch uit kapt houw haar dan zo dat ze er makkelijk uit kan breken
laat het monument het moment om zich voortdurend te ontplooien om wanneer ze maar wil aan haar maker te ontkomen
Uit: 'Het stad in mij' (Das Mag, 2020)
ALUMNUS — Elisabeth Lucie Baeten schrijft haar eigen sprookjesverhaal
‘Politiek PR, met Katrien?’ Een oneliner die het publiek laat grinniken, en politici doet bibberen. Dankzij haar Instagram-personage werd
Elisabeth Lucie Baeten (33) uitgeroepen tot ‘schrik van de Wetstraat’, maar ze is meer dan de internethype van 2023. Ze schrijft mee aan tv-reeksen, acteert, en werkt aan de opvolger van haar bestseller
En ze leefden nog, waarin ze een moderne invulling geeft aan de klassieke sprookjes. Minder feeëriek zijn de gezondheidsklachten die haar geregeld lamleggen. “Alles is extreem nu: de mooie kansen, maar ook de pijn in mijn lijf.”
Dat ze haar schermtijd moet beperken, zegt
Elisabeth Lucie Baeten, terwijl ze een melding checkt op haar smartphone. “Alleen al aan Instagram spendeer ik twee uur per dag … Maar een socialmediabreak zit er niet in – dit is mijn leven nu. Het is niet leuk om constant ‘aan’ te staan en alles te moeten opvolgen, maar ik ben ook dankbaar. Zonder was ik wellicht niet waar ik nu ben.”
Elisabeth doelt op de aandacht die haar te beurt valt sinds ze ‘Katrien van Politiek PR’ op de wereld losliet. In Instagram-filmpjes voert ze fictieve telefoongesprekken met politici, en neemt hen en hun beleid op de korrel. ‘Julie van Showbizz PR’ – haar andere personage –bekommert zich dan weer om de blunders van BV’s. De filmpjes sloegen in als een bom, werden gretig gedeeld door nieuwsmedia, en leverden haar naast een passage in De Slimste Mens ook een Kastaar voor ‘online persoonlijkheid’ op. Dat, en onnoemelijk veel kranten- en tijdschriftinterviews.
“Het is te zot”, zegt ze daarover. “2023 was heftig. Ik denk dat dit het dertigste interview is op een half jaar tijd. Op een gegeven moment raakte ik mezelf écht een beetje beu (lacht). Vroeger werd ik op straat soms aangesproken door iemand die me kende van Instagram. Dat vond ik altijd leuk. Vandaag kijkt iedereen, maar niemand durft iets te zeggen. ‘Want ze is een BV.’ Het blijft raar.”
De tongval van haar personage Julie geeft het al weg: Elisabeths roots liggen in het Leuvense. “Ik ben opgegroeid in Rotselaar, en rond mijn twaalfde zijn we met het gezin naar de stad verhuisd”, zegt ze. “Als je in Leuven woont, is de unief altijd ‘in de buurt’. Ik zat op het HeiligeDrievuldigheidscollege, vlakbij de universiteitsgebouwen. Ik ging uit tussen studenten … Het middelbaar was ik in het vijfde al beu. Ik kon niet wachten om aan het studentenleven te beginnen.”
Elisabeth kiest voor een opleiding taal- en letterkunde: Engels-Spaans. “Een vanzelfsprekende keuze als je Latijn-Moderne Talen hebt gevolgd. Engels stond meteen vast – ik ben een echte anglofiel –, Spaans koos ik omdat ik een nieuwe taal wilde leren én omdat ik de Spaanse en Latijns-Amerikaanse cultuur zo interessant vind. Dat je in de opleiding geen vak statistiek hoefde te volgen, speelde misschien ook mee (lacht).”
Wiskunde ligt haar niet, taal des te meer. “Al in de tweede kleuterklas kon ik lezen en schrijven, en thuis werden we omringd door boeken. Mijn mama is eigenaar van de Leuvense boekhandel Boekarest, dat zegt genoeg. In het middelbaar had ik een goeie leerkracht Engels, die ons voor het eerst teksten leerde analyseren. Ook aan de universiteit lag me dat. Ik viel er ook voor de Britse en Amerikaanse klassiekers: Jane Austen, Emily Brontë, F. Scott Fitzgerald … Ik grijp er af en toe nog naar terug. Ik kan boeken echt vijf keer herlezen.”
Na drie jaar kiest ze voor een master culturele studies. “Toentertijd een vrij nieuwe opleiding”, zegt ze. “Ik vond het fijn dat die zo breed ging, van vakken over populaire cultuur tot kunstgeschiedenis of genderstudies. Je kon je programma ook zelf samenstellen. Ik koos bijvoorbeeld voor een vak filmgeschiedenis, dat ik superinteressant vond.”
Niet zonder trots vertelt ze dat ze nooit gebuisd is. “Vooral uit angst voor gênante situaties (lacht). Bij een mondeling examen wil je toch écht niet afgaan? Ik ging bijna altijd naar de les, maar het studeren zelf was even zoeken. In het middelbaar hoefde ik niet te blokken. Het volstond om de leerstof gewoon even te bekijken. Aan de unief ging dat niet meer. Wat voor mij werkte was de cursus samen te vatten, en die samenvatting dan talloze keren te lezen. Met mijn favoriete serie Friends op de achtergrond.”
Na haar afstuderen waagt ze zich op de arbeidsmarkt, maar dat verloopt minder vlot dan gehoopt. “Ik heb zeven jaar lang rotjobs gehad”, zegt ze. “Dat lag niet aan de opleiding – ik ben gewoon op het slechtst denkbare moment afgestudeerd. Het was volop economische crisis, overal vielen ontslagen. Probeer maar eens een job te vinden in de culturele sector als de helft van het personeel wordt afgedankt … Maar ik wilde koste wat kost beginnen werken. Thuiszitten is niks voor mij en ik zag mezelf niet als de eeuwige student. Dus ik nam aan wat ik kon krijgen.”
Elisabeth begint als uitzendconsulent – “honderd calls per dag, verschrikkelijk”; gaat aan de slag bij een energieleverancier – “mijn lief zat daar toen ook”; werkt als redacteur voor tv – “bij een stom productiehuis”; en belandt bij Stad Antwerpen als communicatiemanager. “Die job heb ik drie jaar gedaan, daarna ben ik zelfstandig schrijver geworden. En begon ik baby’s te krijgen (lacht).”
“Een bestaan als freelancer is de enige manier waarop ik mijn professionele leven wil inrichten”, zegt ze. “Al heb ik ook vaak hard moeten werken voor weinig geld. Ik ben héél blij met de kansen die me vandaag te beurt vallen, maar er zijn ook heel veel twijfels en frustraties geweest. Zelfs mensen in mijn omgeving durven dat te vergeten – dat het succes niet uit de lucht is komen vallen. Ik ben wel altijd blijven geloven dat het goed zou komen. Dat moet, want als je opgeeft lukt het helemaal niet.”
Geüpdatete sprookjes
In 2018 zet Elisabeth haar eerste stappen als scenarist. “Ik had een verhaal geschreven, en een vriendin stelde voor om het in een script te gieten”, zegt ze. “Ik heb toen verschillende scenario’s bestudeerd en volgde een online masterclass van Aaron Sorkin, de scenarist van
“Politici worden omringd door jaknikkers. Net daarom kan het geen kwaad om te zeggen waar het op staat.”
The Newsroom en The Social Network. Een eerste scenario suckt vaak van begin tot einde, maar dat bleek in mijn geval mee te vallen (lacht). Ik stuurde het naar wat mensen uit de sector en mocht beginnen meewerken aan series. Dat is de belangrijkste leerschool. Je krijgt het vak pas onder de knie door ermee bezig te zijn.”
Elisabeth schrijft mee aan de VRT-reeksen Loslopend wild (2019), Match (2021), en De laatste dag (2023), waarin ze ook de hoofdrol vertolkt. Ze bedenkt dialogen voor de Woestijnvis-serie Nonkels (2024) en werkt aan een VRT-reeks die ze samen met Tom Lenaerts en haar broer Paul Baeten schrijft. “Heel leuk om samen te werken”, zegt ze. “Wij zijn elkaars grootste fan.”
Net als haar broer wordt ze ook columnist voor Knack. Van 2019 tot 2021 schrijft ze ironische stukken waarin ze de lezer levensadvies geeft vanuit het standpunt van ‘de millennial’. Genre: ‘Wat mag de oude, rijke, witte man nog wél?’ of ‘TikTok uitgelegd voor (en door) iemand die het niet snapt’. In één van die columns plaatst ze sprookjesfiguren in een hedendaagse setting. Het stuk slaat aan en vormt de aanleiding voor En ze leefden nog, dat in 2022 verscheen.
“Aanvankelijk dacht ik aan iets grappigs in de trant van mijn Knack-stukken. Maar dat zou niet gewerkt hebben”, zegt ze. “Ik wilde iets schrijven waar mijn toen vierjarige dochtertje iets aan zou kunnen hebben. Ze was op dat moment in de ban van Disney. Zelf ben ik ook fan, maar ik stoor me ook aan de clichés in sprookjes. Meisjes zijn lief, jongens stoer. Vaders zijn streng, stiefmoeders bitches. Ik wilde de nieuwe generatie een alternatief bieden. In mijn boek is Ariël uit De kleine zeemeermin bijvoorbeeld een meisje dat waterpolo wil spelen, maar van haar vader moet kiezen voor ballet – een ‘meisjessport’. Tot blijkt dat die papa eigenlijk zélf graag ballet had willen doen.”
Het boek is inmiddels aan een achtste druk toe. “De schoonste cadeau is dat het mensen van alle leeftijden aanspreekt. Ik krijg enthousiaste reacties van kinderen, maar evengoed van hun ouders of van tieners. Ik ben intussen bezig aan een vervolg, maar door de drukke agenda gaat dat minder vlot dan ik zou willen. Al heb ik al wel wat aanzetjes voor verhalen. Ook het eerste boek
De Instagram-filmpjes met ‘Katrien van Politiek PR’ en ‘Julie van Showbizz PR’ komen improviserend tot stand, vertelt Elisabeth Lucie Baeten. “Julie kost me minder moeite dan Katrien. Het Leuvense accent komt heel natuurlijk, en ik kan me makkelijker inbeelden dat ik met Erik Van Looy bel dan met Conner Rousseau (lacht).”
schreef ik tussendoor, op zondagnamiddagen, maar in mijn hoofd was ik er wel constant mee bezig. De opvolger wordt wellicht wat grappiger en absurder. Nog meer mijn ding.”
Ze levert ook hét Instagram-fenomeen van 2023: ‘Katrien van Politiek PR’, een ietwat ongemakkelijke pr-medewerker met een hoog stemmetje, die politici op hilarische wijze in hun hemd zet. Elisabeth heeft onmiskenbaar talent voor politieke satire, maar sommige politici helpen haar ook een handje.
“Het leek soms alsof ze het erom deden”, lacht ze. “De ‘zattemansklap’ van Rousseau, ‘pipigate’ met Van Quickenborne, een uit de hand gelopen caféfeest bij CD&V … Comedy gold, maar ook gebeurtenissen die me
boos maken. Ik heb een groot rechtvaardigheidsgevoel. Als een politicus zegt dat ‘huismoeders niet bijdragen aan de samenleving’ of via het gerecht hun pensioenextra’s trachten te verkrijgen, denk ik: ‘Ben je niet beschaamd? Ben je alle voeling met de realiteit verloren?’ Politici worden omringd door jaknikkers. Net daarom kan het geen kwaad om te zeggen waar het op staat.”
De filmpjes komen improviserend tot stand, zegt ze. “Bij Katrien heb ik op voorhand een aantal puntjes in mijn hoofd, en daar probeer ik gaandeweg een geheel van te maken. Het kost me gemiddeld twintig takes. Na zes à zeven mislukte pogingen heb ik de tekst in mijn hoofd. Daarna tracht ik die met de juiste intonatie op te zeggen, en ervoor te zorgen dat de timing goed zit. Zo’n filmpje duurt exact anderhalve minuut, daar wijk ik niet van af. De filmpjes met Julie kosten me minder moeite. Het Leuvense accent komt heel natuurlijk, en ik kan me makkelijker inbeelden dat ik met pakweg Erik Van Looy bel dan met Conner Rousseau (lacht).”
Of ze vanwege het succes ook een zekere druk voelt? “Zodra er iets gebeurt in de politiek of showbizz krijg ik verzoekjes binnen. Maar ik heb ook een job en twee kinderen. Mijn vermoeidheid is nóg groter dan mijn drang om mensen te pleasen. Ik voel intussen wel aan wat écht belangrijk is. En ik ben er waakzaam voor om het format niet uit te melken. Ik wil niet dat mensen mij beu worden. Daarom probeer ik af en toe origineel uit de hoek te komen. Door Julie en Katrien even samen te zetten, bijvoorbeeld. Of door een filmpje op locatie te maken.”
Elisabeth laat zich op Instagram niet enkel uit over de politiek of het showbizzwereldje. Als moeder van twee kinderen praat ze ook openlijk over het ouderschap – “vaak leuk, soms helemaal niet” – of over de gezondheidsproblemen waar ze al een half leven mee worstelt.
“Vorig jaar was niet enkel ‘heftig’ in positieve zin”, zegt ze. “Ik ben het jaar begonnen in het ziekenhuis – op zes maanden tijd ben ik vijf keer geopereerd voor een fistel. Sinds mijn vijftiende heb ik elke dag pijn. Ik zit met een aperistaltische slokdarm – mijn slokdarm trekt niet samen, wat zenuwpijnen veroorzaakt. Ik heb geregeld maagpijn en last van mijn darmen. En vorig jaar werd vastgesteld dat ik lijd aan endometriose.”
Ze laat een ingreep uitvoeren waarbij haar baarmoeder wordt weggehaald. Over de impact van die ingreep en over leven met endometriose
“Ik ben altijd een beetje ‘patiënt Elisabeth’. Soms is het moeilijk om daar niet kwaad of triest van te worden.”
getuigde ze enkele maanden geleden in het VRT-duidingsprogramma Pano. “Ik ben altijd een beetje ‘patiënt Elisabeth’”, zegt ze. “En er zijn dagen waarop het moeilijk is om daar niet ontzettend kwaad of triest van te worden. Ik heb me lang afgevraagd of ik er wel openlijk over moest praten. Maar het is nu eenmaal deel van mijn leven en heeft ook een invloed op wie ik ben. Dat soort verhalen delen kan ook steun betekenen voor mensen met soortgelijke problemen. Een vrouw die aan endometriose lijdt zal zich door mijn getuigenis misschien wat minder eenzaam voelen, weten dat ze niet alleen is. Dat vind ik belangrijk.”
Haar doorbraakjaar mag dan op alle vlakken extreem zijn geweest, of het in de nabije toekomst kalmer wordt is nog maar de vraag … “Ik ben met verschillende tv-zenders aan het praten”, zegt ze. “Ik kan er nog niet veel over zeggen, maar ik ga aan een aantal non-fictieprogramma’s werken en zal ook als schermgezicht te zien zijn. Echt rustig wordt het wellicht niet, nee, maar ik kijk er wel naar uit om een paar maanden achter de schermen te vertoeven, om daarna met iets nieuws te komen. Of Katrien dan zal verdwijnen? Dat hangt van de politici af. Maar voorlopig blijft ze paraat (lacht).” ● (pjb)
8 januari 1907. In Leuven gaat als een lopend vuurtje het gerucht rond dat er in de nacht een bomaanslag is gepleegd op de woning van de vicerector, in het Veteranencollege in de Sint-Michielsstraat …
Het blijkt een storm in een glas water: de ‘bom’ is niet meer dan een rotje in een blikken doosje, dat door studenten door de brievenbus gegooid is. De vicerector, monseigneur Edmond Coenraets, is ongedeerd. Maar het is het zoveelste signaal dat de Leuvense studenten niet opgezet zijn met de manier waarop Coenraets hen met ijzeren hand in de pas tracht te laten lopen …
De discipline onder de studenten bewaken is op dat moment al meer dan een halve eeuw de hoofdtaak van degene – steeds een geestelijke – die de functie van vicerector bekleedt. En dat werd allemaal in gang gezet door een telegram in het revolutiejaar 1848, een periode van tumult en opstanden over heel Europa. Na de – weliswaar mislukte – maartrevolutie in Duitsland sturen Leuvense studenten gelukwensen naar hun Duitse tegenhangers die een leidende rol hebben gespeeld in de opstand. Nochtans was hen dat uitdrukkelijk verboden door het universiteitsbestuur. Er volgen meteen sancties, waarna er rellen uitbreken in Leuven. Daarop worden de lessen geschorst, de paasvakantie vervroegd en de studenten naar huis gestuurd. Die weigeren echter te vertrekken en beginnen met de hulp van ouderejaars hun eigen lessen te organiseren …
Eén en ander loopt zo uit de hand dat het universiteitsbestuur beslist om voortaan nauwlettend toe te zien op wat er leeft onder de studenten, om zo mogelijke onlusten in de kiem te smoren. Die taak wordt toevertrouwd aan de vicerector, tot dan vooral de rechterhand van de rector.
De Leuvense universiteit wordt in de negentiende eeuw bewust georganiseerd naar het model van een katholiek college, met een directeur voor het bestuur – de rector – en een prefect voor de discipline – de vicerector. Zij zagen zichzelf als het plaatsvervangend ouderlijk gezag en beschouwden het als hun taak om te waken over het zielenheil van de studenten die ze onder hun hoede hadden genomen.
Het liefst hadden ze minstens alle eerstejaars veilig ondergebracht in één van de universitaire colleges, maar daarvoor waren er zelfs midden negentiende eeuw niet voldoende plaatsen. De vicerector stelde daarom een lijst op met geschikte particuliere adressen, aan de hand van informatie die hij inwon bij de parochiepastoors –studenten konden enkel worden gehuisvest bij ‘goede katholieken’. Meer zelfs: elke student moest aan de vicerector meedelen waar hij op kot wenste te gaan. En als dat bewuste adres een kwalijke reputatie genoot, werd er een stokje voor gestoken.
Daarnaast was er ook een lijst van ‘verboden etablissementen’. Een cafédochter van ‘losse zeden’, een kroeg waar socialisten bijeenkwamen of cabaretvoorstellingen plaatsvonden … het waren allemaal redenen voor de vicerector om strooibiljetten en affiches te laten verspreiden met het bericht dat een bepaald adres verboden terrein was.
De vicerector bracht de ouders van studenten die zich hadden ‘misdragen’ per brief op de hoogte.
Tijdens de lessen werden absenties genoteerd en de ouders werden op de hoogte gebracht als zoonlief te vaak spijbelde – meisjesstudenten maakten pas in de jaren twintig hun opwachting.
Ook het studentenleven werd met argusogen in de gaten gehouden. Als de vicerector in één van de studentenblaadjes iets las wat hem niet aanstond, werd het blad opgeschort of verboden. Affiches voor activiteiten mochten enkel worden verspreid als de vicerector er met stempel en handtekening zijn goedkeuring aan had verleend.
In de negentiende eeuw was het studenten die in een college verbleven verboden zich na tien uur ’s avonds op straat te begeven. In het interbellum werd dat halfelf, en nog later elf uur. Voor studenten die bij particulieren op kot zaten bestond zo’n avondklok niet, maar de vicerector probeerde ook hen tot hetzelfde regime te bewegen, daarin gesteund door ouders en kotbazen, en ook de Leuvense politie. Werd een student midden in de nacht door een agent op straat aangetroffen, dan werd hij weer netjes op kot of aan zijn college afgeleverd. En uiteraard werd de vicerector ingelicht.
Dat elke agent die een student betrapte op een inbreuk op het reglement vijf frank kreeg van de vicerector, lang een hardnekkig gerucht onder studenten, klopt niet. Toch was buiten de lijntjes kleuren een uitdaging voor de studenten – omdat veel professoren in de binnenstad woonden was de sociale controle groot. In de 19de eeuw kenden rector en vicerector naar verluidt ook nog elke student bij naam …
Bovendien ontvingen ze brieven – soms anoniem – van Leuvense burgers die meldden dat een student was gezien in een café van bedenkelijk allooi, van kotbazen die hun beklag deden of van ouders die eisten dat deze of gene student zou ophouden met epistels naar hun dochter te sturen. Als het meer pikante details betrof schakelden pastoors in hun correspondentie naar rector en vicerector over op het Latijn, opdat onbevoegde ogen niet zouden begrijpen waar het over ging.
De vicerector bracht op zijn beurt steeds de ouders op de hoogte van het wangedrag van hun zoon en de student kreeg een sanctie, gaande van een vermaning tot het intrekken van het recht op verminderd collegegeld, of, in het ergste geval, tijdelijke of permanente schorsing. Tot de vergrijpen waar studenten zich schuldig aan konden maken behoorden onder meer gokken, pokeren, het meegekregen studiegeld verbrassen, een socialistische bijeenkomst bezoeken, naar de stadsschouwburg gaan of – aan de vooravond van de Eerste en later Tweede Wereldoorlog – blijk geven van Duitse sympathieën. Een ietwat onschuldiger favoriet tijdverdrijf was het ’s nachts verwisselen van de smeedijzeren uithangborden aan handelszaken.
Vooral in de negentiende eeuw bloeit het studentenleven sterk. Een diploma halen is voor de meeste studenten, die in die tijd allen uit vermogende families komen en wier toekomst verzekerd is, eigenlijk maar bijzaak. Ze genieten met volle teugen van wat de ‘studentenheerlijkheid’ werd genoemd, en de vicerector heeft zijn handen vol.
Na de Eerste Wereldoorlog wordt zijn taak nóg moeilijker. De studentenaantallen groeien en het is niet eenvoudig om studenten in toom te houden die met enkele jaren vertraging aan hun studie zijn begonnen omdat ze aan het front gezeten hebben. Studenten gaan in de jaren twintig snel met elkaar op de vuist. Sommige ‘veteranen’ hebben hun wapen niet ingeleverd en halen dat te pas en te onpas boven in de Leuvense straten. Voor velen is een knuppel in die jaren een vast onderdeel van het uitgaanstenue.
De financiële crisis zorgt ervoor dat de druk om een diploma te halen in de jaren dertig weer groter wordt. De treinverbindingen worden beter en het aantal pendelstudenten neemt toe – vanwege het ouderlijk toezicht gedragen zij zich een stuk gedisciplineerder dan de kotstudenten, en dat heeft een temperende invloed op het studentenleven. Het aantal opstootjes neemt dan ook weer af.
De universiteit heeft in die periode wel kopzorgen vanwege de groeiende aantallen meisjesstudenten. Die worden goed weggestopt in pedagogieën, en contacten tussen de seksen zijn streng verboden – daartoe worden niet alleen parken geregeld gecontroleerd, maar ook boekhandels, die kansen bieden voor een stiekem afspraakje tussen de rekken.
Na de Tweede Wereldoorlog komt de democratisering van het onderwijs stilaan op gang. De kaap van tienduizend studenten wordt in 1955 gerond en alleen al vanwege de grote studentenaantallen kalft de disciplinaire rol van de vicerector steeds meer af.
nieuwe rol vicerector
In de 19de eeuw kenden rector en vicerector naar verluidt elke student bij naam.
Tot circa 1960 moest de vicerector op de hoogte worden gebracht van alle activiteiten die voor en door studenten werden georganiseerd. Maar voor een uitstapje naar de Zoete Waters in Oud-Heverlee – een favoriete bestemming – was dat allicht niet nodig. Foto: studentenkring Historia in academiejaar 1950-1951.
Sommige vicerectoren – zoals Honoré van Waeyenbergh, die later ook rector werd – waren erg geliefd bij de studenten of dwongen op zijn minst respect af. Anderen waren een stuk minder populair. Na de ‘bom’ in de brievenbus van Coenraets wordt wijselijk beslist dat hij zich voortaan enkel nog met administratieve taken zal bezighouden. Naast hem wordt nu Mgr. Jean van Cauwenbergh aangesteld als vicerector voor studentenaangelegenheden.
Met hem komen de studenten echter van de regen in de drup – hij loopt voortdurend te speuren naar studenten die het reglement overtreden. Een karikatuur uit 1913 beeldt hem af met een telescoop, op de loer liggend om verliefde koppeltjes te betrappen.
In het voorjaar van 1914 is de maat vol voor de studenten: ze weigeren nog naar de les te gaan en eisen dat Van Cauwenbergh wordt afgezet – er wordt zelfs een pop die de vicerector moet voorstellen in brand gestoken. Een delegatie trekt naar het aartsbisschoppelijk paleis in Mechelen, waar de inrichtende macht van de universiteit haar zetel heeft, om een herziening te vragen van het universiteitsreglement, met onder meer inspraak van de studenten. De kardinaal weigert hen te ontvangen, maar als gevolg van de aanhoudende protesten wordt het reglement later toch aangepast.
De rust in de Leuvense straten keert vooral terug doordat Van Cauwenbergh wordt ‘weggepromoveerd’ met een benoeming tot deken van Leuven. Het zal tot de jaren zestig duren voor studenten écht inspraak krijgen, en met hun protestacties tijdens Leuven Vlaams zelfs mee voor de splitsing van de universiteit zullen zorgen.
Vandaag telt de universiteit maar liefst acht vicerectoren, van wie er één onder meer verantwoordelijk is voor studentenbeleid. Maar met het takenpakket van haar negentiende-eeuwse voorgangers heeft haar opdracht gelukkig nog weinig of niets te maken. ● (ivh)
Vicerector Jean van Cauwenbergh was bijzonder impopulair bij de studenten vanwege zijn niet aflatende inspanningen om studenten te betrappen op inbreuken op het reglement. In 1913 verscheen deze karikatuur in de studentikoze publicatie Nos maîtres et nos poires. Galerie académique humoristique.
Werd een student midden in de nacht door een agent op straat aangetroffen, dan werd hij weer netjes op kot of aan zijn college afgeleverd.
Dit magazine is een uitgave van KU Leuven.
Hoofdredactie
Lise Detobel
Isabelle Van Geet
Redactie en beeldredactie
Pieter-Jan Borgelioen
Ilse Frederickx
Ine Van Houdenhove
Reiner Van Hove
Wouter Verbeylen
Fotografie
Rob Stevens
Coverbeeld
Rob Stevens
Illustratie
Gudrun Makelberge
Werkten mee aan dit nummer
Dirk Blijweert
Veerle Heyvaert
Met dank aan
Kjell Corens (Universiteitsarchief)
Maud Vanhauwaert
Contact Sonar@kuleuven.be
Vormgeving Altera
Druk Van der Poorten
Wil je het KU Leuven-magazine Sonar drie keer per jaar thuis ontvangen? (gratis voor alumni, studenten en personeel van KU Leuven)
Meld je aan op https://stories.kuleuven.be/nl/abonneer of scan de QR-code.
Wil je digitaal op de hoogte worden gebracht van de nieuwste online onderzoeksverhalen?
Schrijf je in voor de maandelijkse nieuwsbrief via https://stories.kuleuven.be/nl/inschrijven-nieuwsbrief of scan de QR-code.
Wil je Sonar liever niet meer ontvangen?
Laat het ons weten via https://stories.kuleuven.be/nl/contact of scan de QR-code.
KU Leuven. Inspiring the Outstanding.