KU Leuven Magazine Sonar n°4 - Sept 2021

Page 1


Sonar

kuleuven @KU_Leuven
kuleuven

A Edito

lles gaat voorbij, behalve het verleden. In 2006 beschreef Luc Huyse hoe mensen omgaan met hun geschiedenis. Hoe het verleden nooit voorbij is, maar het heden blijft vormen. Waar de mensheid vandaag staat, is te danken – of te wijten – aan eeuwen van dramatische, maar gelukkig ook positieve gebeurtenissen. Aan een voortdurend zoeken en vinden of niet vinden, aan vallen en weer opstaan, ontdekken of opnieuw beginnen.

— Luc Sels

Rector KU Leuven

Dat is zeker ook het verhaal van KU Leuven. In 2025 bestaat onze universiteit 600 jaar. Een uitgelezen moment om te vieren, terug te blikken en de balans op te maken.

Grote veranderingen in onze kennis danken wij aan nieuwsgierige wetenschappers die radicaal andere richtingen uitgingen. Dat benadrukt in deze Sonar ook de Nederlandse natuurkundige Robbert Dijkgraaf. Wie onverwachte zijpaadjes bewandelt, ontdekt soms een totaal nieuwe vallei. Aan de mRNA-vaccinatietechnologie gingen jaren van fundamenteel onderzoek vooraf. Twee jaar geleden had niemand erover gehoord, vandaag redt ze levens.

Maar 600 jaar KU Leuven is vooral ook een uitstekende gelegenheid om vooruit te kijken.

Waar willen wij naartoe met onze maatschappij? Hoe zien wij die evolueren?

Voor ons is duidelijk: ons pad moet leiden naar meer inclusie, naar fundamenteel respect voor onze medemens, ongeacht afkomst, gender, religie, huidskleur of overtuiging.

Diversiteit moet je niet alleen onderzoeken, maar ook ondervinden.

Ontdek in dat verband hoe alumnus Benjamin Gérard met Rising You jonge vluchtelingen klaarstoomt voor werk op daken, steigers en windmolens. Zijn waarderende aanpak werkt. Maar vooral wil hij graag de manier veranderen waarop we jongeren opleiden en talenten rekruteren.

Respect moet je ook kunnen hebben voor jezelf. Wie vandaag geboren wordt, staat morgen al op Instagram en Facebook, wordt gedeeld en geliket. Welke gevolgen social media hebben voor het zelfbeeld, de ontwikkeling en de blik op de wereld van jongeren, is al vijftien jaar een onderzoeksdomein van de Leuven School for Mass Communication Research.

Tot slot wil ik u voorstellen aan Youssra Addou. Deze jonge alumna van Campus Antwerpen zocht al tijdens haar studie naar manieren om mensen een stem te geven. Met haar Marokkaanse roots, Nederlandse nationaliteit en Vlaamse opleiding zal het niet verbazen dat zij bijzondere aandacht heeft voor diversiteit.

In ons streven naar inclusie blijft het dus niet bij mooie woorden en verheven standpunten. Het gaat om iets wat je moet onderzoeken, maar ook ondervinden.

KU Leuven wil een diverse en veilige universiteit zijn, met open deuren naar de wereld. Wij zijn onderweg, stap voor stap. Wetende dat het traag gaat, maar dat het de énige weg is.

Want is vandaag niet de voedingsbodem voor morgen?

P.S. Annelies Verbeke neemt als writer in residence de fakkel over van Saskia De Coster. Ik kan u haar eerste kortverhaal van harte aanbevelen.

Dossier CRISPR-Cas: De schaar in ons DNA

JONGEREN EN SOCIALE MEDIA Het perfecte plaatje? 20

TOPFYSICUS OP BEZOEK

De kosmos van Dijkgraaf 28

Wetenschat Een ijzersterke fiets 6

Blow-up Sterrenkoekjes 18

Droomjob Verhalenverteller 52

Drie generaties, één onderzoek 57

Topsportstudent Noor Vidts, meerkamper en meer 60

Kortverhaal Writer in residence Annelies Verbeke 69

Onderwijs Aan de slag in FabLab 72

Spijkerschrift Kleitabletten op zolder 76

Zes eeuwen KU Leuven

Nieuwe bazen, nieuwe wetten 80

SPEEDDATE

ALUMNUS GEEFT VLUCHTELINGEN EEN ZETJE Klimmen naar meer kansen

Vederlicht, maar onbreekbaar

Wielrennen is zonder twijfel een sport van vallen en opstaan. Nog afgezien van het blessureleed voor renners: de koersfiets krijgt het soms zwaar te verduren. KU Leuven-spin-off REIN4CED wil dat euvel de wereld uithelpen met een onbreekbaar fietsframe.

Zou de Eddy Merckx uit 1969 vandaag nog op kop rijden in het wielerpeloton? Waarschijnlijk niet. En dat ligt niet aan de prestaties van de jonge Merckx, wel aan de fiets waarop hij toen reed. Het model waarmee hij een halve eeuw geleden de Ronde van Frankrijk won, weegt immers een pak meer dan de carbon koersfiets van de huidige Tourwinnaar.

Hoewel die vederlichte carbonframes vandaag de standaard zijn in het peloton, schort er toch wat aan het materiaal, vindt medeoprichter en CEO van REIN4CED, Michaël Callens. “Carbon of koolstofvezel is zoals glas. Beide materialen zijn relatief sterk, maar kunnen onverwachts breken. Het gevaar zit in kleine, haast onzichtbare barsten die stilletjesaan doorgroeien tot het carbonframe het plotseling begeeft.”

Sterk als staal

Daarom ging Callens op zoek naar een impactbestendig alternatief voor carbonkaders. Al sinds zijn bachelor in de ingenieurswetenschappen is hij in de ban van composieten, waarbij verschillende materialen slim gecombineerd worden. Als doctoraatsstudent aan KU Leuven ontdekte Callens dat staal het impactgedrag van koolstof kan verbeteren. “Een wielrenner die vroeger met een stalen of aluminium fietskader tegen de grond ging, kon nadien – als het frame niet al te scheef stond – vaak gewoon weer verderfietsen. Met carbonframes zou het in sommige gevallen over and out zijn”, vertelt hij.

“Door carbonframes te verstevigen met flinterdunne staalvezels worden ze robuuster, terwijl ze even licht blijven. Bij schade blijft het kader bovendien intact en vertoont het een zichtbare deuk, waardoor een abrupte breuk onwaarschijnlijk wordt.” Callens’ composiet combineert dus de voordelen van beide materialen: het is zo licht als carbon en zo sterk als staal. Daardoor is het materiaal onbreekbaar en niet alleen veiliger, maar ook duurzamer in gebruik.

Op volle toeren

Wat begon als fundamenteel onderzoek toverde Callens, samen met medeoprichter Niels De Greef en Dave Luyckx, om tot een bedrijf dat op volle toeren lichtgewicht- en impactbestendige fietskaders produceert. “REIN4CED is gestart als een adviesbureau dat andere bedrijven ondersteunt bij de ontwikkeling van lichtgewichtmaterialen, maar stiekem hadden we altijd de ambitie om door te groeien tot een productiebedrijf. Achter de schermen testten we jarenlang verschillende en unieke combinaties van koolstof en staal, tot we de ultieme composiet verkregen.”

De Leuvense spin-off bedacht naast het nieuwe composietmateriaal ook een innovatieve productiemethode. “In fietsfabrieken in Azië worden fietskaders volledig met de hand gemaakt. Wij hebben dat proces als eerste geautomatiseerd. In plaats van duizenden arbeiders aan te hoeven werven, kunnen we ons bedrijf daardoor laten draaien met een veel beperkter aantal werknemers. Dat maakte het ook rendabel om onze fabriek in Winksele op poten te zetten.”

Met die lokale productie speelt REIN4CED in op de noden van Europese fietsmerken: “Op bestellingen uit Azië moeten merken gemiddeld zo’n zes tot acht maanden wachten en COVID-19 heeft die wachttijd het afgelopen jaar nog verlengd. We voelen dat merken de productie van fietsonderdelen daarom zo dicht mogelijk bij hun afzetmarkt willen houden.”

Zal elke wielrenner binnenkort met een REIN4CEDframe rondfietsen? “Fietsmerken staan heel positief tegenover ons alternatief voor het carbonframe. Natuurlijk hopen we dat die interesse blijft groeien en dat steeds meer merken ons product willen aanbieden”, besluit Callens. “Voor het WK wielrennen dat dit jaar in Leuven eindigt, is het nog wat te vroeg, maar wie weet zien we zelfs ooit een fiets met ons frame als eerste over de finish komen.” ● (jw)

DOSSIER CRISPR-Cas — Knippen en plakken met DNA

CRISPR-Cas, DNA-schaar met handleiding

CRISPR-Cas is een nieuwe techniek om genen te wijzigen, een techniek die de biotechnologie in een stroomversnelling brengt. De mogelijkheden, bijvoorbeeld in de geneeskunde, zijn eindeloos. Maar de weg van het kweekschaaltje in het labo naar het lichaam van de patiënt is nog lang. En het ingrijpen op het genetisch materiaal van mensen roept heel wat ethische vragen op …

In 2020 werd de Nobelprijs voor scheikunde uitgereikt aan microbiologe Emmanuelle Charpentier en biochemicus Jennifer Doudna – beiden sinds 2016 ook eredoctor van deze universiteit. Dat twee vrouwelijke wetenschappers een Nobelprijs wegkapen, is al opmerkelijk. Maar het onderwerp van hun onderzoek is dat nog meer: CRISPR-Cas, een nieuwe techniek om genen te wijzigen, die de biotechnologie in een stroomversnelling brengt.

Even een spoedcursus. CRISPR-Cas bestaat in de natuur al miljarden jaren. Het is een defensiemechanisme van bacteriën tegen hun belagers, legt moleculair microbioloog Rob Lavigne van het Laboratorium voor Gentechnologie uit: “Virussen kunnen zichzelf niet voortplanten. Ze kapen een gastheercel om dat toch voor elkaar te krijgen. Bij één klasse virussen, de fagen, zijn bacteriën het doelwit. Een faag injecteert zijn genetisch materiaal in een bacterie en hackt als het ware de machinerie van de bacterie om zich te vermenigvuldigen.” Voor de bacterie loopt dat meestal slecht af: er stapelen zich zoveel fagen op in de bacterie dat die laatste ‘ontploft’; een nieuwe generatie virusjes is geboren.

Maar er zijn altijd overlevers onder de bacteriën en die laten zich geen tweemaal kisten. Zij houden een souvenir bij van hun vijand: een stukje faag-DNA dat ze inbouwen in hun eigen DNA. Met andere woorden, bacteriën bouwen een DNA-geheugen op dat opsporingsberichten bevat over hun vijanden: dat systeem heet Clustered Regularly Interspaced Short Palindromic Repeats ofwel CRISPR.

Search and destroy

Daarna gaat de missie search and destroy van start, met het duo RNA en Cas. RNA is het moleculaire neefje van DNA, dat de blauwdruk van het DNA in praktische instructies vertaalt. In dit geval kopieert het RNA een opsporingsbericht uit het DNA en gaat het op zoek. Het vuile werk is dan weer een kolfje naar de hand van Cas, een eiwit dat DNA-strengen kan knippen. Als het RNA een stuk faag-DNA herkent, dan knipt Cas de vijand aan flarden. “CRISPR-Cas maakt dus deel uit van het bacteriële immuunsysteem: met het juiste schaartje is de bacterie immuun voor een welbepaalde faag.”

Zowel RNA-moleculen als het Cas-eiwit zijn zeer makkelijk synthetisch aan te maken in het lab. In 2012 ontdekten Emmanuelle Charpentier en Jennifer Doudna dat we ook het opsporingsbericht van synthetisch gids-RNA kunnen programmeren zodat Cas precies op de gewenste plek in het DNA knipt. Met deze nieuwe schaar kunnen we genen – stukjes DNA – in zowat elke cel bewerken. “Daarmee zijn we van de biologie bij de biotechnologie beland. En het gaat bijzonder snel”, benadrukt professor Lavigne.

Tekstverwerker

Met CRISPR-Cas kunnen we een gen – bijvoorbeeld een mutatie die een ziekte veroorzaakt – wegknippen. Soms volstaat dat om het probleem op te lossen. In andere gevallen moet je het gen vervangen door de ‘juiste’ versie. Dat kan door synthetisch aangemaakt DNA in te brengen. CRISPR-Cas wordt daarom weleens vergeleken met een tekstverwerker, waarbij je met je cursor naar een woord gaat, en dan letters uit dat woord kan verwijderen of vervangen.

De toepassingen zijn eindeloos. Je kan het DNA bewerken van allerhande organismen: schimmels, planten, dieren – en dus ook mensen. Denk aan bacteriën die we kunnen aanpassen zodat ze lucht zuiveren, koeien die meer melk geven, graan dat beter bestand is tegen droogte. En als het over mensen gaat: een therapie voor patiënten met een erfelijke ziekte, een middel om een diagnose te stellen – bijvoorbeeld een test om het coronavirus op te sporen – misschien ooit zelfs een methode om veroudering tegen te gaan of om de ‘perfecte’ mens te ontwerpen …

Scalpel

Wat dan met bestaande technieken om genen te wijzigen, zoals genetische manipulatie bij planten en dieren en klassieke gentherapie bij patiënten? In vergelijking met die technieken – die ook nog steeds worden toegepast – is CRISPR-Cas preciezer, sneller, eenvoudiger en goedkoper. Het draait hem vooral om de nooit geziene precisie, verklaart Lavigne. “CRISPR-Cas is DNA-chirurgie met een heel fijn scalpel. Met deze techniek kan je zeer precies in het DNA-alfabet knippen en dat stukje dan vervangen door transplantatie-DNA. Je kan iets ‘genezen’ op DNA-niveau, zonder littekens na te laten.”

Dat betekent niet dat CRISPR-Cas zaligmakend is als techniek, vervolgt Lavigne. “Er bestaat ook een risico op ongewenste neveneffecten: met CRISPR-Cas kunnen we heel precies knippen, maar er loopt soms nog wel wat mis met de identificatie van de genen die geknipt moeten worden. Het gids-RNA laat Cas soms knippen in DNA-zones die heel sterk lijken op de zone die we voor ogen hadden. Met andere woorden, je krijgt dan ongewenste knippen in andere genen. Met eventuele gevolgen, zoals ziektes. Kort gezegd, je kan geen CRISPR-Cas toepassen zonder grondige kwaliteitscontrole achteraf: het volledige DNA opnieuw in kaart brengen om er zeker van te zijn dat er geen mutaties optreden op de verkeerde plek.”

Hordes

En als het over gentherapie bij mensen gaat, zijn er nog heel wat praktische hordes te nemen. “Je moet een heel aantal componenten – gids-RNA, Cas en transplantatieDNA – binnenbrengen en dat in alle betrokken cellen. Bijvoorbeeld in alle spiercellen bij een spierziekte: niet zo eenvoudig.” Er wordt al – met succes – geëxperimenteerd met een CRISPR-Cas-therapie bij erfelijke oog- of bloedziektes, zoals sikkelcelziekte – een aandoening waarbij de rode bloedcellen niet goed gevormd worden. “De bloedbaan of het oog zijn makkelijke gebieden om in te grijpen, maar het is niet bij elke ziekte zo evident.”

In 2016 kregen Emmanuelle Charpentier (foto) en Jennifer Doudna een eredoctoraat van KU Leuven voor hun onderzoek rond CRISPR-Cas. Vier jaar later ontvingen ze de Nobelprijs voor scheikunde.

Daar komt nog bovenop dat CRISPR-Cas aansluit bij een al veel ouder debat over de ethische dilemma’s rond genetische manipulatie. Dat gaat over genetisch gewijzigd voedsel, zoals gewassen en vee, maar ook over de mens. “Als je bloedcellen corrigeert met CRISPR-Cas, dan sterven die cellen samen met de patiënt. Maar als je eicellen, spermacellen of embryo’s corrigeert, dan wordt die correctie doorgegeven aan de nakomelingen. Waar ligt daar de grens? Dat vraagt een continu maatschappelijk debat.” (zie ook p. 14.)

Faagtherapie

Ondertussen woedt de evolutionaire wapenwedloop tussen bacteriën en fagen verder: sommige fagen hebben een anti-CRISPR-Cas-systeem ontwikkeld en zijn zo de schaartjes van de bacteriën te slim af. Ook dat proberen wetenschappers in hun voordeel te gebruiken: “Wij onderzoeken hoe we die fagen kunnen inzetten om – voor ons schadelijke – bacteriën te bestrijden die antibiotica-resistent geworden zijn. In samenwerking met UZ Leuven wordt faagtherapie al met mondjesmaat gebruikt, bijvoorbeeld bij een hardnekkige infectie na een implantaatoperatie. We slaan een dubbele slag: CRISPR-Cas is als biotechnologische tool een grote hulp en tegelijk kunnen we met anti-CRISPR-Cas schadelijke bacteriën bestrijden. ● (if)

“Met CRISPR-Cas kan je zeer precies in het DNA-alfabet knippen en dat stukje dan vervangen door transplantatieDNA.”

CRISPR-Cas van petrischaal naar patiënt

owat dagelijks verschijnen er berichten over CRISPR-Cas-toepassingen in de geneeskunde. Tegelijk moet de hype wat getemperd worden: terwijl de techniek bij sommige ziektes patiënten echt al beter kan maken, is het voor andere nog een lange weg van het kweekschaaltje in het labo naar het lichaam van de patiënt. We nemen het Leuvense mucoviscidose-onderzoek als illustratie.

Patiënten met mucoviscidose of taaislijmziekte voeren dagelijks een strijd om hun symptomen onder controle te houden, met medicatie, aerosol en kine, soms zelfs tot een longtransplantatie toe. Muco is een aangeboren aandoening, waarbij een taai slijm in longen en darmen voor verstoppingen zorgt. Vroeger stierven mucopatiënten als kind; tegenwoordig is de mediane levensverwachting van een baby met muco 49 jaar en ligt de levenskwaliteit een pak hoger. Maar mucoviscidose genezen is spijtig genoeg nog altijd niet mogelijk.

De oorzaak van mucoviscidose ligt bij mutaties van één gen en dat maakt de piste van gentherapie interessant, vertelt doctor Marianne Carlon, die het muco-onderzoek leidt in de Leuvense onderzoeksgroep Moleculaire Virologie en Gentherapie. “Sinds het bewuste gen in 1989 ontdekt werd, is er al veel onderzoek gevoerd naar gentherapie bij muco.” Bij de klassieke gentherapie voegt men dan het correcte gen toe – naast het gemuteerde gen. Bij de nieuwe gentherapie met CRISPR-Cas wordt een mutatie weggeknipt en vervangen en kan je dus echt van een genetische wijziging spreken.

Oude stijl

“Het geloof in gentherapie oude stijl was een beetje verloren gegaan”, vervolgt Carlon: “Men gebruikte een gestript, gedeactiveerd virus als taxi om het juiste gen binnen te smokkelen. Het leek simpel om dat met aerosol in muco-longen te krijgen, maar dat was het net nièt: de longen, en zeker ontstoken longen vol taai slijm, zijn nu eenmaal gemaakt om zoveel mogelijk buiten te houden, en zéker virussen.”

Ondertussen kwam er wel nieuwe medicatie op de markt die het taaie slijm tegengaat. Dat droeg ertoe bij dat het enthousiasme voor gentherapie bij muco op een laag

“We mogen mucopatiënten geen valse hoop geven. Dit vergt nog jaren werk: het is nog geen onderzoek op mensen, maar op celkweekjes.”
© KU

In Leuven wist men bij organoïden –3D-celkweekjes, hier met cellen van mucopatiënten – al mutaties van het mucogen te corrigeren.

pitje stond. “Maar nu er recent successen geboekt zijn met CRISPRCas bij andere erfelijke ziektes, zoals de bloedziektes hemofilie en sikkelcelanemie, en aangeboren blindheid, staat de correctie van het muco-gen weer op de onderzoeksagenda. Zeker omdat we weten dat de medicatie niet bij alle mucopatiënten werkt.”

3D-celkweekjes

In Leuven heeft men op dat vlak al resultaat geboekt met organoïden: dat zijn 3D-celkweekjes. “We kweekten die organoïden met cellen afkomstig uit biopsies uit de darmen van mucopatiënten. Omdat daar stamcellen bij zitten, groeit dat uit tot een bolletje en krijg je als het ware mini-darmpjes met het muco-gen. Met de juiste taxi konden we de juiste CRISPR-Cas-schaar in de minidarmpjes inbrengen en vervolgens twee verschillende genetische mucomutaties herstellen. Het was één van de eerste keren dat dat gebeurde met materiaal van patiënten.”

Het herstel is ook letterlijk te zien omdat de minidarmpjes opzwellen: “Na de ingreep kan er weer water en zout naar het binnenste van de organoïden stromen. Dat zorgt ervoor dat er geen taai slijm ontstaat.”

Een mooi resultaat, al blijft Carlon voorzichtig: “We mogen mucopatiënten geen valse hoop geven. Dit vergt nog jaren werk: het is nog geen onderzoek op mensen, maar op celkweekjes.”

Foute knippen

Biochemicus Mattijs Bulcaen zet het onderzoek verder voor zijn doctoraatsstudie en wist ondertussen nog twee van de vele mucomutaties te corrigeren, ook in het petrischaaltje weliswaar. Eén van de uitdagingen waarvoor hij staat, is het risico op ongewenste neveneffecten, legt hij uit:

“Het Cas-eiwit kan genetische foutjes wegknippen, maar na de eerste knip blijft het eiwit verder knippen in zones die lijken op het doelwit. Die foute knippen kunnen leiden tot andere aandoeningen. Bovendien krijg je een immuunreactie van het lichaam. Je wil dus eigenlijk een tijdelijk werkend Cas-eiwit dat niet in de cel blijft rondhangen, maar dat wordt afgebroken na die eerste knip.”

Daarom gebruikt Bulcaen één van de nieuwe varianten van de klassieke CRISPR-Cas. “Sinds 2019 is er de prime editing -variant: met die techniek kan je langere stukken DNA bewerken en daalt het risico op foute knippen. Al is het altijd weer een paar dagen gespannen afwachten om te zien of een experiment om een gen te corrigeren gelukt is en of uit de genetische testen blijkt dat er geen bijeffecten optreden.”

Naar de patiënt

De volgende uitdaging is de sprong van het petrischaaltje naar de patiënt. Succesvolle CRISPR-Cas-behandelingen zijn tot nu toe vooral bij bloedziektes gebeurd, legt Carlon uit. “Daarbij kan je grotendeels buiten het lichaam van de patiënt werken: je isoleert bijvoorbeeld stamcellen uit het beenmerg, je corrigeert die cellen in het labo, je controleert en brengt de cellen weer in bij de patiënt. Bij de longen ligt dat om verschillende redenen moeilijker – alleen al het feit dat we het hier hebben over de oppervlakte van een voetbalveld – al gebeurt er wel volop onderzoek naar.”

“Voor mucoviscidose zitten we met CRISPR-Cas nog in de fase van het laaghangend fruit: het is relatief makkelijk om specifieke mutaties te corrigeren in een celkweekje, zelfs met celmateriaal afkomstig van patiënten. De kunst is nu om deze technologie te vertalen naar de patiënt, met als grootste onderzoeksvraag: wat is het beste transportmiddel om de CRISPR-Cas-moleculen naar de juiste bestemming in de longen te brengen?”

Pistes

Hoever we geraken met CRISPR-Cas hangt af van de ziekte en het orgaan, schetst Carlon. “Bij muco is het zo complex dat alle pistes nog openliggen. Het is dus niet zo dat CRISPR-Cas onmiddellijk de klassieke gentherapie of medicatie voor muco zal vervangen.” Maar los van therapeutische toepassingen zal de nieuwe techniek sowieso veel bijdragen tot de biomedische wetenschap. “CRISPR-Cas wordt ook gebruikt als onderzoekstool: we weten immers nog niet van alle genen waarvoor ze dienen of hoe een ziekte precies werkt. Met CRISPR-Cas kan je bijvoorbeeld eenvoudig een gen uitschakelen en zien wat er gebeurt.”

Hoewel we de volgende jaren veel vooruitgang mogen verwachten, hoeven we niet te hopen op een CRISPRCas-spuitje, waarschuwt Carlon: “We spreken over dure, geavanceerde behandelingen die enkel in een ziekenhuis kunnen worden toegediend, zoals een bloedtransfusie. Dat vergt opvolging en controle op neveneffecten. We beginnen aan een nieuwe generatie geneesmiddelen, maar dat zijn geen pilletjes die je thuis kan nemen.” ● (if)

Genetische

editing door de bril van de ethicus

“Tijd om de burger te betrekken”

Oktober 2018: in China zien ‘Lulu’ en ‘Nana’ het levenslicht, de eerste genetisch gemodificeerde baby’s. De tweeling werd met CRISPR-Cas-technologie resistent gemaakt tegen hiv. Het experiment leidde wereldwijd tot een storm van protest. Maar je mag het kind niet met het badwater weggooien, vindt professor Kris Dierickx van het Interfacultair Centrum voor Biomedische Ethiek en Recht.

Ingrijpen op het genetisch materiaal van mensen?

Bij velen gaan er meteen alarmbellen rinkelen. Maar je moet in de discussie een onderscheid maken tussen verschillende vormen van gene editing, zegt professor Dierickx: “Allereerst: gaat het om een gencorrectie bij een, al dan niet volwassen, patiënt? Of pas je het genoom aan van een heel jong embryo, of zelfs van een zaad- of eicel? Dat laatste wordt kiembaan-editing genoemd. Gencorrectie bij patiënten noemen we dan weer somatische editing.”

Het grote verschil: ingrijpen op de kiembaan heeft ook een impact op de nakomelingen – kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen en ga zo maar door. Het genetisch materiaal dat wordt doorgegeven, is voorgoed veranderd. Bij somatische gene editing daarentegen is het de bedoeling om bij één patiënt een ziekte te voorkomen, te behandelen of te genezen. Daar bestaan weinig princi piële, intrinsieke bezwaren tegen, zegt Dierickx. “Ook het Vaticaan heeft zich in die zin uitgesproken. Er zijn wel de klassieke bezorgdheden die rijzen bij elke nieuwe therapie, rond langetermijneffecten en rond toegankelijkheid en terugbetaling bijvoorbeeld, en de daarmee samenhangende sociale rechtvaardigheid. Misschien worden ze hier zelfs nog iets scherper gesteld. Maar over het algemeen staat men open voor deze toepassing van gentechnologie.”

Belendende percelen raken

Dat ligt anders waar het gaat om kiembaanmodificatie, zegt Dierickx: “Volgens sommigen valt er heel wat voor te zeggen: ook hier gaat het om gezondheidswinst. En met welk recht kan je ouders verbieden om ervoor te zorgen dat hun kind een bepaalde aandoening niet zal krijgen? Ook economisch bekeken is het uiteraard voordelig om ziekte en ziektekosten te vermijden. En vanuit het oogpunt van sociale rechtvaardigheid: met kiembaan-editing zouden meer kinderen een gelijke start krijgen in het leven, zonder belast te zijn met een genetische aandoening.”

Toch is het op dit moment nog nergens toegestaan om genetische editing van de kiembaan toe te passen voor voortplantingsdoelen. Een ‘experiment’ zoals dat met ‘Lulu’ en ‘Nana’ werd op wereldwijde afschuw onthaald, en de onderzoeker zit intussen in de cel. Dergelijke ingrepen doen afbreuk aan de menselijke waardigheid, is het algemene standpunt. Al in ‘97 stelde de Raad van Europa dat mensen het recht hebben om geboren te

worden met een ongewijzigd genoom. Mensen moeten zelf kunnen kiezen of ze gentherapie willen, zegt Dierickx. “Zeker als het om aandoeningen gaat die pas op latere leeftijd optreden. Bovendien bestaan er al andere technieken om te vermijden dat een kind wordt geboren met een bepaalde aandoening, zoals genetische screening in combinatie met ivf.”

Tegenstanders wijzen ook op de mogelijke off target- effecten van bijvoorbeeld CRISPR-Cas, waarbij je ziekte X wil genezen maar onbedoeld ook ‘belendende percelen’ raakt. Dat zijn natuurlijk geen principiële bezwaren, zegt Dierickx, en recente ontwikkelingen kunnen daarvoor een oplossing bieden. “Maar de vrees bestaat dat er wel meer van die onvoorziene gezondheidsrisico’s zouden kunnen opduiken: genetische kenmerken zijn nogal eens met elkaar verweven.”

Maatschappelijke druk

Net zoals bij somatische gene editing rijst ook bij kiembaanmodificatie het probleem van de langetermijneffecten – maar dan zelfs over generaties heen. “En hoe zullen mensen die aan een genetische ziekte lijden worden gezien in een toekomst waarin gene editing een optie is? Hoe groot zal de maatschappelijke druk op toekomstige ouders zijn om gebruik te maken van de mogelijkheden die er zijn? Iets vergelijkbaars zie je nu al met de screening naar het syndroom van Down tijdens de zwangerschap. Wat met de bereidheid van verzekeringen om ziektekosten terug te betalen die door gene editing hadden kunnen worden voorkomen? In landen waar de ziekteverzekering privé is, worden er nu al interventies en screenings opgelegd als voorwaarde voor financiële tegemoetkoming.”

“Hoe groot zal de maatschappelijke druk op toekomstige ouders zijn om gebruik te maken van de mogelijkheden die er zijn?”
“Als we gene editing vandaag toepassen voor levensbedreigende ziekten, dan doen we het morgen misschien voor kenmerken die niets meer met ziekte of beperking te maken hebben …”

En dan is er nog het argument van het hellend vlak, zegt

Dierickx: “Als we gene editing vandaag toepassen voor heel ernstige levensbedreigende ziekten, dan doen we het morgen misschien voor aandoeningen die minder ernstig zijn. Of voor kenmerken die sommigen als een aandoening zien en anderen als een variante, zoals autismespectrumstoornis bijvoorbeeld. Of voor kenmerken die helemaal niets meer met ziekte of beperking te maken hebben …”

Übermenschen

Dat brengt ons bij de kwestie van ‘verbetering’ via gene editing. Moet dat wel een plaats krijgen in onze gezondheidszorg? Je zou spontaan zeggen van niet, zegt Dierickx. “Maar anderzijds: vaccinatie is óók een vorm van verbetering. Net als orthodontie: bijna de helft van de kinderen krijgt een beugel – met gedeeltelijke terugbetaling – en bij de meesten is daarvoor geen medische noodzaak.”

Niet altijd is het onderscheid tussen genezen en verbeteren trouwens even duidelijk: een tiener die op zijn vijftiende al zijn haar verliest en die je zou kunnen helpen met gene editing, is dat therapie of gaat het om verbetering? Soms is de kijk daarop ook cultuurgebonden, zegt Dierickx: “In de VS bijvoorbeeld wordt doofheid ingevuld als een eigen subcultuur en zullen dove mensen soms welbewust een ingreep afwijzen waardoor ze zouden kunnen horen.”

“Met welk recht kan je ouders verbieden om ervoor te zorgen dat hun kind een bepaalde aandoening niet zal krijgen?”

De argumenten die eerder gevallen zijn, wat betreft toegankelijkheid en medische risico’s, gelden ook hier weer. En bij een discussie over verbetering via gene editing kan je uiteraard niet om de eugenetica heen. In de jaren dertig van de vorige eeuw zag je in heel Noordwest-Europa een streven naar een betere genenpoel, waarbij psychiatrische patiënten soms verplicht gesteriliseerd werden, zegt Dierickx. “Met als ultiem dieptepunt uiteraard het übermensch-denken van Hitler. Die recente geschiedenis moet ons waakzaam houden. Dat betekent niet dat we nieuwe evoluties al te snel bij voorbaat moeten afwijzen. Maar het is wel goed om ze te toetsen aan de lessen die we geleerd hebben, zodat we niet in dezelfde valkuilen trappen als midden vorige eeuw. We moeten ervoor waken dat we de voortplantingsvrijheid respecteren. Dat we mensen niet reduceren tot hun genen. En dat we niet iedereen naar hetzelfde ideaalbeeld trachten te modelleren.”

Als er over grote nieuwe ethische vraagstukken als deze beslissingen moeten worden genomen, kan je niet anders dan de samenleving daarbij te betrekken, zegt Dierickx. “Mensen moeten worden geïnformeerd en de kans krijgen hun mening te geven. Dat kan bijvoorbeeld door burgerconsultaties.” ● (ivh, jw)

En hoe kijken filosofen naar het fenomeen van genetische editing? De discussie gaat verder op kuleuven.be/stories

Blow-up

STERRENKOEKJES

De vormpjes met puntige uitsteeksels her en der in dit microscopische landschapje zijn geen koekjes, maar bloedplaatjes. Wij leren in de les biologie dat dat rode ronde schijfjes zijn. Maar als bloedplaatjes geactiveerd worden, zien ze er een beetje anders uit. Samen met het bloedstollingseiwit fibrine, de draadjes op de foto, vormen ze dan een bloedklonter om ergens een bloeding te stelpen.

In dit geval zijn de bloedplaatjes en de fibrine gehackt, vertelt internist Laurens Liesenborghs van het Centrum voor Moleculaire en Vasculaire Biologie. Hij doctoreerde over endocarditis, een bacteriële infectie van de hartkleppen. “Een ernstige aandoening, in een derde van de gevallen fataal. De schuldige is de Staphylococcus aureus – de kleinere bolletjes op deze foto. Meestal leeft die op onze huid en in onze neus, maar als ze weet binnen te dringen in het lichaam, kan ze grote schade toebrengen.”

“Het is een wonder hoe de bacterie zich weet vast te klampen in zo’n chaotische plaats als het hart, waar het bloed met een enorm hoge snelheid doorheen stroomt.” Ze zorgt ervoor dat bloedplaatjes en fibrine bloedklonters maken, waarin ze zich kan schuilhouden. “Daardoor ontsnapt ze aan onze witte bloedcellen en is ze moeilijker te vernietigen. Maar ondertussen vreet ze wel de hartkleppen aan en kunnen al die bloedproppen voor infarcten zorgen.” (if)

©
Pieter Baatsen, VIB Bio
Imaging
Core en
VIB-KU Leuven

20 DOSSIER — Jongeren en sociale media

“Wie zich spiegelt aan ideaalbeelden uit de media zal zelf sneller ‘sexy selfies’ delen. Maar dat wil niet zeggen dat alle selfies identieke kopieën zijn. De eigen persoonlijkheid blijft erin doorschemeren.”

21 Vind ik (niet zo) leuk …

Wat doen (sociale) media met het welzijn van jongeren? Wat betekenen ze voor hun ontwikkeling? En welke kansen en gevaren zijn ermee gemoeid? Onderzoekers van de Leuven School for Mass Communication Research nemen al ruim vijftien jaar de wisselwerking tussen adolescenten en media onder de loep.

“Uit onderzoek blijkt dat één op tien jongens overweegt om anabolen te gebruiken voor een gespierder lichaam. Bijna allemaal sporten ze om seksueel aantrekkelijk te worden gevonden.”

Tieners zijn heel wat uren per dag in de weer met hun smartphone of tablet. Ze delen een selfie op Instagram, gooien een filmpje op TikTok of bekijken de YouTube-avonturen van vloggers. Gemiddeld brengen ze méér tijd door voor een scherm dan in bed of op school. Wat op die schermpjes verschijnt, bepaalt deels hoe ze naar zichzelf, elkaar en de wereld kijken. En hoe goed ze zich in hun vel voelen. Onderzoekers van de Leuven School for Mass Communication Research bestuderen hoe mediaboodschappen inwerken op vormen van zelfreflectie bij jongeren.

“Mainstreammedia hebben onmiskenbaar invloed op het zelfbeeld van adolescenten”, zegt professor Steven Eggermont. “Je ‘kent’ jezelf pas in relatie tot je omgeving, en die bestaat nu eenmaal voor een stuk ook uit ‘mediarepresentaties’ en verhalen die media vertellen. Sociale media geven daar nog een extra lading aan. Jongeren worden niet enkel meer blootgesteld aan media, ze gaan ook zelf betekenis creëren en uitdrukken, bijvoorbeeld door foto’s te delen. Als je als fotograaf een expositie bezoekt waar je werk hangt, verandert dat hoe je je eigen foto ziet, hoe je naar die van anderen kijkt én hoe je jezelf inschat. Voor adolescenten is zo’n ervaring dagelijkse kost. Dat doet iets met hen …”

Volgens de onderzoekers brengen sociale media vooral veel goeds. “Jongeren komen in contact met anderen, krijgen steun en aandacht, en kunnen zich op een unieke manier uiten. Ze krijgen ook de kans om te experimenteren met hun identiteit – een uitstekende zaak en

essentieel voor een evenwichtige ontwikkeling. Maar we zien óók dat het energie kost: jongeren kunnen er door worden opgeslorpt en zelfs uitgeput raken. Dat geldt zeker voor sociale media met een focus op het visuele, zoals Instagram, waar het gaat om jezelf presenteren.”

Curvy body

Uit een recente studie van de onderzoeksgroep bij ruim 1000 jongeren tussen 12 en 18 jaar blijkt dat sociale media hun mentaal welzijn ook negatief kunnen beïnvloeden. 27 procent voelt zich onzeker wanneer ze zichzelf op sociale media vergelijken met anderen. 15 procent is ongelukkig als ze zien hoeveel leuke momenten leeftijdsgenoten hebben, en evenveel jongeren voelen zich terneergeslagen als ze merken hoe goed anderen eruitzien. Voor bijna één op vier leidt kijken naar andermans profiel tot minder zelfvertrouwen.

Eén van de redenen daarvoor is de druk die sommigen ervaren om de beste versie van zichzelf te tonen, ook qua uiterlijk. En hoe ze die ‘beste versie’ definiëren, wordt vaak bepaald door het ‘perfecte lichaam’ dat alomtegenwoordig is in hun leefwereld. “Ideaalbeelden zijn van alle tijden. Maar in een mediasamenleving is die idealisering prominenter geworden en verweven geraakt met andere intenties, met begrippen als identiteit en succes. Vandaag komen media daar – onder druk – wat op terug, maar het blijft een belangrijk cultureel gegeven. Hoe jongeren daarmee omgaan, verschilt. Sommigen ‘absorberen’ die ideaalbeelden, anderen halen er inspiratie uit of zetten zich ertegen af. Het speelt hoe dan ook mee bij de constructie van hun identiteit.”

Tot pakweg tien jaar geleden was de ‘ideale vrouw’ superslank – denk aan een model als Kate Moss. Nu is de diversiteit wat toegenomen en zie je vaker rondingen, een ‘curvy body’, vertelt professor Laura Vandenbosch. “Kim Kardashian en Beyoncé bijvoorbeeld, al blijven ook zij vrij trouw aan het slanke ideaal. Ook voor mannen lijkt het ideaalbeeld vrij constant: ze zijn gespierd, het liefst met een sixpack. Hier en daar zie je variaties, maar het blijven variaties op hetzelfde thema. Dat zal wellicht niet snel veranderen.”

Zelfobjectivering

Analyses tonen hoe die schoonheidsidealen een seksuele lading kunnen meekrijgen. “Gemediatiseerde ‘seksualisering’ bestaat in verschillende vormen”, zegt Vandenbosch. “Gaande van seksistische humor over referenties aan de ‘mannelijke blik’ in de beeldvoering –denk aan hoe de cameraman en regisseur bij voetbalwedstrijden ‘aantrekkelijke’ vrouwelijke supporters in beeld brengen –, tot een manifeste seksuele objectivering van het vrouwenlichaam, zoals je ziet in sommige muziekvideo’s.”

Media suggereren bovendien nog steeds dat je alleen als seksueel aantrekkelijk wordt beschouwd als je voldoet aan het slanke of gespierde cliché. “Denk aan artikels over hoe ‘hot or not’ celebrities zijn, op basis van hun lijn of sixpack. Maar doorgaans is het subtieler. Personages in films, series of commercials die afwijken van de ‘ideaalnorm’ zie je minder snel in een datingsituatie of zijn minder rijk, wat een verband met succes suggereert. Op die manier weven media een web van betekenissen dat onze kritische aandacht verdient.”

Net omdat seksualisering zo alomtegenwoordig en zo verweven is, gaan heel wat jongeren schoonheidsidealen internaliseren als een verwachtingspatroon dat ook voor henzelf geldt. “Dat zien we bij één op vijf”, zegt Vandenbosch. “Voor die groep staan lichaamsidealen niet los van zichzelf, maar dringen ze door tot in de kern van hoe ze zichzelf zien.”

“Op social media kunnen jongeren experimenteren met hun identiteit. Een uitstekende zaak, maar het kost ook energie: ze kunnen er door worden opgeslorpt en zelfs uitgeput raken.”

Die combinatie van blootstelling aan en internalisering van schoonheidsidealen kan leiden tot ‘zelfobjectivering’. “Dat betekent dat je naar jezelf kijkt als observator, door de denkbeeldige ogen van een ander. En dat kan gevolgen hebben voor je gedrag en zelfbeeld. Een stem in je hoofd herinnert je aan hoe anderen je bekijken en evalueren. Dat maakt je bewuster van je eigen lichaam en de ‘imperfecties’ ervan, wat dan weer gevolgen heeft voor je mentaal welzijn.”

Seks en drugs

52 procent van de Vlaamse meisjes vertoont tekenen van zelfobjectivering. Bij jongens gaat het om 16 procent. Markante cijfers, maar onrustwekkend wordt het als die zelfobjectivering leidt tot een geproblematiseerd lichaamsbeeld. “Zo’n tien procent van de Belgische bevolking krijgt vanaf zijn of haar vijftiende levensjaar te kampen met een eetstoornis. Vaak denkt men dan aan meisjes, maar het speelt ook bij jongens”, zegt Vandenbosch.

“Jongens gaan ook op andere manieren om met de druk die ze ervaren”, zegt Eggermont. “Ons onderzoek toont dat één op tien jongens tussen 12 en 16 jaar overweegt om anabolen te gebruiken voor een gespierder lichaam. Bijna allemaal zeggen ze vooral te sporten om seksueel aantrekkelijk te worden gevonden.”

Zelfobjectivering kan ook gevolgen hebben voor de seksualiteitsbeleving. “Jongeren die tekenen van zelfobjectivering vertonen worden sneller seksueel actief dan leeftijdsgenoten. Een deel van de verklaring is dat zij minder tijd besteden aan het opbouwen van intimiteit. Door hun zelfperceptie krijgen ze het idee dat een relatie veeleer een wederzijdse positieve evaluatie van elkaars lichaam is. Zo wordt seks sneller een doel op zich, in plaats van onderdeel van een relatie.”

Wie schoonheidsidealen sterker heeft geïnternaliseerd, is zich ook bewuster van het eigen lichaam. “In plaats van lichamelijk genot te delen denk je vooral aan hoe je er voor je partner uitziet. Je schuift je eigen beleving terzijde. Voor adolescenten gaat het vaak om hun eerste seksuele ervaringen, waarbij je je sowieso al bewuster bent van jezelf, maar tegelijk ook de eerste stappen zet voor het opbouwen van je seksuele identiteit. Je kan je dus wel vragen stellen bij die manier van seksualiteitsbeleving.”

“Voor bijna één op vier jongeren leidt kijken naar andermans socialemediaprofiel tot minder zelfvertrouwen.”

Body positivity

Hoe zelfobjectivering zich vertaalt naar socialemediaprofielen van jongeren is een complex verhaal, zegt Vandenbosch. “Jongeren gaan er op verschillende manieren mee om. Algemeen zien we dat ze influencers volgen die beantwoorden aan het gemediatiseerde ideaalbeeld, dat ze zelf ‘sexy selfies’ delen of sneller gesprekken aangaan over uiterlijk. Maar dat wil niet zeggen dat bijvoorbeeld selfies identieke kopieën zijn. De eigen persoonlijkheid, de eigen identiteitin-opbouw, blijft erin doorschemeren.”

Op sociale media zie je ook tegenbewegingen. Zo heb je influencers die een lans breken voor een meer divers en inclusief lichaamsbeeld. Onder de noemer ‘body positivity’ delen ze filterloze selfies, inclusief vetrolletjes. Het lichaam is daarbij een politiek statement geworden. “Een positieve tendens, maar lang nog niet de norm”, zegt Vandenbosch. “Bovendien wordt niet elke body positivity-post ervaren als ‘oprecht’. Je hebt influencers die bekendstaan om seksualiserende posts, en dan één enkele body positivity-boodschap delen. Dat doet de wenkbrauwen fronsen ...”

“Uit één van onze studies blijkt ook dat adolescenten gemiddeld slechts één keer per maand in aanraking komen met een body positivity-post. De meesten geven aan dat ze zo’n post misschien zullen liken, maar niét zelf produceren. Tieners hechten belang aan diversiteit, maar dat betekent niet dat hun visie op wat ‘mooi’ of ‘aantrekkelijk’ is écht verandert.”

Toch zien de onderzoekers een groeiend bewustzijn bij jongeren. “En dat was niét zo bij de vorige generaties. Maar het gaat traag. De emancipatorische kracht van sociale media is geen revolutie. Het is ook niet vreemd dat jongeren vasthouden aan die eerder clichématige beelden van de Hollywoodster of het topmodel. Ze zijn opgegroeid in een wereld waarin die alomtegenwoordig zijn. Diversiteit neemt stilaan toe, maar het referentiepunt is nog niet veranderd. We leggen onze hoop dus bij de nóg jongere generaties.”

Geen spielerei

Moeten we ons intussen zorgen maken over jongeren en hun socialemediagedrag? “Veel hangt af van hoe ze ermee omgaan”, zegt Vandenbosch. “Als je sociale media gebruikt om banden aan te halen, als bron van creativiteit of voor zelfexpressie dan zijn ze een verrijking. Maar bij wie zich voortdurend vergelijkt met ‘perfecte’ influencers of populaire vrienden, zien we andere processen ... Het is ook niet zwart-wit: hoe je je gedraagt op sociale media kan verschillen van dag tot dag.”

De meeste jongeren zijn zich wél bewust van de dynamieken die spelen op sociale media, zegt Vandenbosch. En ouders hebben daar een rol. “In een langetermijnstudie zijn we aan het uitzoeken hoe mediawijsheid voortvloeit uit de socialisering door ouders, vrienden of leerkrachten. De eerste resultaten tonen dat kritisch denken over sociale media wordt gestimuleerd door gesprekken met ouders, terwijl gesprekken met vrienden – met wie jongeren het constant over sociale media hebben – niét bijdragen aan mediawijsheid. Als ouder interesse tonen is dus belangrijk. Al spelen ouders geen rol bij hoe jongeren negatieve emoties verwerken die te maken hebben met sociale media.”

Volgens Eggermont is het evident dat we waakzaam moeten blijven. “Sociale media dompelen onze kinderen onder in een wereld die grillig en soms onbezonnen is, waarin mensen zich mooi, maar ook schreeuwerig uiten, elkaar willen inspireren, verlokken én beïnvloeden. Dat is wel wat. Het zou fout zijn dat af te doen als puberale spielerei. Het vraagt oprechte aandacht van ouders en leerkrachten. Én van de samenleving. Kinderen laten zich op sociale media zien en staan er met de hele wereld in contact – via megaservers ver weg van hier. Die servers kan je niet vergelijken met een ‘speelplaats’, met de controle, dynamiek en ethiek die je van een school kan verwachten. Integendeel, ze behoren tot een andere wetgeving, passen in een andere aspiratie, en vallen onder een andere ethiek. Als een samenleving daar niet bij stilstaat, staat ze niet meer stil bij hoe kinderen opgroeien.” ● (pjb)

Nog niet uitgelezen over dit onderwerp? Anneleen Meeus (Leuven School for Mass Communication Research) onderzocht hoe prille tieners zich presenteren op sociale media, en wat het krijgen van likes doet met hun zelfvertrouwen. Lees het artikel op kuleuven.be/stories

Sommige influencers breken een lans voor een meer divers en inclusief lichaamsbeeld. Onder de noemer ‘body positivity’ delen ze filterloze selfies, inclusief vetrolletjes.

“Een positieve tendens, maar lang nog niet de norm”, aldus de onderzoekers.

Op zoek naar de ‘missing link’ van ons universum

Tijd is relatief, weet de Nederlandse natuurkundige Robbert Dijkgraaf. Alleen al zijn agenda levert daar bewijs voor. De snaartheoreticus zoekt verwoed naar een ‘theorie van alles’, die de mysteries van de kosmos verklaart. Alsof dat niet volstaat voor één mensenleven, schrijft hij boeken en columns, gaf hij colleges voor De Wereld Draait Door University, én staat hij aan het hoofd van het Institute for Advanced Study, ooit de thuisbasis van Albert Einstein. Binnenkort verruilt hij zijn ‘ivoren toren’ in Princeton even voor Leuven, en geeft er een lezing over de toekomst van de wetenschap. “Geloof me: er staat ons héél wat spannends te wachten.”

“Grote veranderingen in onze kennis komen er niet door toegepast onderzoek of het uitvoeren van overheidsagenda’s, maar door wetenschappers die radicaal nieuwe richtingen uitgaan.”

Stel u voor dat er een plek zou bestaan waar de meest briljante geesten ter wereld samenhokken om zich te buigen over de grote levensvragen. Een plek waar kortetermijndenken op de lange baan wordt geschoven, publicatiedruk moet plooien voor nog te formuleren formules en alleen al de gedachte aan papierwerk naar de prullenmand wordt verwezen. Wel, er bestáát zo’n plek.

Het Institute for Advanced Study (IAS) in Princeton is al meer dan negentig jaar een vrijhaven voor theoretisch onderzoek, of voor wat oprichter Abraham Flexner ‘het nutteloze denken’ noemde. Het instituut verleende onderdak aan meer dan dertig Nobelprijswinnaars, en iconen als Einstein, Oppenheimer en von Neumann sloften er peinzend langs de grasperken.

Sinds 2012 wordt het IAS geleid door Robbert Dijkgraaf, een wereldautoriteit op het vlak van deeltjesfysica, de snaartheorie en kwantumzwaartekracht. Hoe vindt een topwetenschapper de tijd om een wetenschappelijke instelling te runnen?

“Ik noem mezelf weleens ‘director of undirected research’”, lacht Robbert Dijkgraaf. “We hebben geen grote top-down-geleide projecten. Het mandaat ligt bij de individuele onderzoeker. Alles in goede banen leiden vergt natuurlijk tijd, maar ik hou voldoende ruimte over voor eigen onderzoek. Het helpt dat dit een inspirerende omgeving is. Ik kom dagelijks in aanraking met de beste geleerden uit hun vak. Je praat over recente ontwikkelingen, je eigen ideeën of onderzoek … Na een lunch aan de ‘fysicatafel’ ben ik weer helemaal ondergedompeld in de materie (lacht).”

Matroesjka’s

Zelf doet Dijkgraaf onderzoek naar de snaartheorie, die Einsteins relativiteitstheorie probeert te verenigen met de kwantummechanica, of anders gezegd: de allergrootste en allerkleinste structuren in ons heelal. “Het is zoeken naar een raakpunt tussen die twee werelden”, zegt hij. “En dat bevindt zich vooral op de plekken waar Einsteins theorie faalt: in het begrip van zwarte gaten, donkere materie, de oerknal … In grofweg 95 procent van het universum, eigenlijk.”

“Volgens Einstein bestond alles uit tijd en ruimte. Hij zag dat als het fundament van de werkelijkheid. Dankzij de kwantumtheorie weten we dat er nog een kelder onder dat fundament zit – een abstracte wereld waar minuscule deeltjes zich volgens een andere natuurwet gedragen. Omdat zowel die allerkleinste als de allergrootste structuren zich in hetzelfde universum bevinden, moet er een natuurwet bestaan die alles verbindt. Aan de hand van wiskundige modellen probeer ik delen daarvan te ontrafelen.”

Dijkgraaf denkt dat het maar een kwestie van tijd is voor er een doorbraak komt. “De laatste jaren zijn we erg succesvol geweest in het verkennen van ons universum en hebben we heel wat ‘vijfsterrenontdekkingen’ gehad. Denk aan de eerste meting van zwaartekrachtgolven of de eerste foto van een zwart gat. Of we meteen het héle

“We zijn op een nieuw punt in de wetenschap aanbeland. We hebben heel wat bouwstenen van de natuur ontraadseld en zijn inmiddels zélf gaan bouwen.”

universum zullen ontraadselen, betwijfel ik. Ik vergelijk het soms met matroesjka’s. De kans dat we een nieuw poppetje ontdekken is groot, maar wie weet zit ook daar weer een poppetje in verscholen (lacht).”

Zijpaadjes

Dijkgraaf spendeert veel tijd in wat hij de ‘ivoren toren’ noemt. Aan het IAS krijgen hij en zijn collega’s ruim de tijd om zich te wijden aan gedachtenexperimenten. Er zijn geen studenten, er is geen afmattende bureaucratie en publiceren hoeft niet. Een unicum.

“We hebben zo’n dertig vaste professoren, maar verwelkomen elk jaar ook meer dan 250 ‘members’, die hier een half tot vijf jaar verblijven, en tal van tijdelijke gastonderzoekers. Telkens hoor ik van hen wat een opluchting het is om op een plek te zijn die zich meer onderscheidt door de afwezigheid dan door de aanwezigheid van dingen. Onderzoekers kunnen ongestoord hun passie najagen, wat ze als productief ervaren. Vaak herontdekken ze ook de liefde voor hun vakgebied.”

“Ik hoop dat die jonge onderzoekers iets van ons gedachtegoed meenemen naar de eigen instelling”, zegt hij. “Ik ben erg positief over de wetenschap, maar hier en daar zijn we in de klem gekomen van marktdenken en een te grote focus op het aantal citaten of publicaties. Voor een wetenschapper is het een natuurlijke houding om dingen te willen controleren, meten en vergelijken. Maar ik weet niet of je ook het ‘huis van de wetenschap’ zo moet inrichten. De wetenschap kan alleen maar functioneren als ze kan ademen.”

Dijkgraaf hamert al jaren op het belang van fundamenteel onderzoek. “Je kan niet iederéén in de ivoren toren onderbrengen, maar je moet talent er wel de kans toe geven. Grote veranderingen in onze kennis zijn er niet gekomen door toegepast onderzoek of het uitvoeren van overheidsagenda’s, maar door nieuwsgierige wetenschappers die radicaal andere richtingen uitgingen. Door onverwachte zijpaadjes te bewandelen, kom je soms in een totaal nieuwe vallei terecht.”

Fundamenteel onderzoek gaat traag en het maatschappelijk nut kan lang op zich laten wachten. “Het vraagt vertrouwen”, zegt Dijkgraaf. “Er zal geld ‘verkwist’ worden, althans op het eerste gezicht, en het is lang niet zeker of er een doorbraak komt. Maar als dat wél gebeurt, is het meer dan de moeite waard geweest. Ik vergelijk het met een beursaandeel dat eerst belachelijk lijkt, maar dat jaren later een miljoen keer meer waard is. Een prachtig voorbeeld is mRNA-vaccinatietechnologie. Daar ging meer dan dertig jaar fundamenteel onderzoek aan vooraf, en tot twee jaar geleden had geen kat erover gehoord. Vandaag redt ze levens …”

Robbert Dijkgraaf tijdens één van zijn tv-colleges voor De Wereld Draait Door. “Ik heb nauwelijks plezier in mijn onderzoek als ik mijn inzichten niet kan delen. Als je een fantastische reis maakt, wil je er toch ook over kunnen vertellen?”

Slimme algoritmes

Goed nieuws

Dijkgraaf probeert het belang van onderzoek ook over te brengen op het grote publiek. Voor de Nederlandse talkshow De Wereld Draait Door gaf hij tv-colleges waarin hij natuurkundige fenomenen uitlegt. “Ik heb nauwelijks plezier in mijn onderzoek als ik mijn inzichten niet kan delen”, zegt hij. “Als je een fantastische reis maakt, wil je er toch ook over kunnen vertellen? De wetenschap is een prachtige bron van verhalen én een van de weinige die goed nieuws brengen.”

Toch heerst er hier en daar ook wantrouwen. “Bepaalde mensen zien klimaatverandering als een ‘hoax’ of laten zich niet vaccineren omdat ze vinden dat corona ‘maar een griepje is’. Dat toont eens te meer dat wetenschap een breed draagvlak nodig heeft. En dat bereik je alleen als je mensen uitlegt hoe ze werkt. Niet enkel door te wijzen op resultaten, maar ook op de weg ernaartoe.”

“Dialoog blijft belangrijk”, zegt Dijkgraaf. “De meeste wetenschappers zijn afhankelijk van maatschappelijke steun – of het nu via belastinggeld, bedrijfsbudgetten of schenkingen is. Wie ons steunt verdient om te weten waarmee we bezig zijn. De verstrengeling van wetenschap en maatschappij wordt steeds groter – nieuwe ontwikkelingen hebben steeds meer impact op onze levens. Het is een samenspel: de mogelijkheden van de wetenschap zijn eindeloos, maar welke weg willen we als samenleving inslaan? En hoe willen we dat de toekomst eruitziet?”

De toekomst van de wetenschap is ook het onderwerp van de lezing die Dijkgraaf zal geven in Leuven. En die brengt ongeziene uitdagingen met zich mee.

“We zijn op een nieuw punt in de wetenschap aanbeland. We hebben heel wat bouwstenen van de natuur ontraadseld en zijn inmiddels zélf gaan bouwen. Dankzij CRISPR-Cas kunnen we ons DNA aanpassen, en met kwantummechanica kunnen we deeltjes tot in het oneindige combineren. Zelflerende algoritmes zullen ons denken beïnvloeden op manieren die we ons niet eens kunnen voorstellen … Ik sluit niet uit dat een zelflerend algoritme ooit een betere wetenschapper wordt dan de mens, en dat doorbraken elkaar nog sneller opvolgen.”

“Dat alles zal leiden tot een fundamentele verandering in ons denken. Als je me vraagt: hoeveel procent van wat er te kennen valt, weten we nu? Dan ben ik geneigd om te zeggen: nul. Of toch verwaarloosbaar weinig (lacht). Er staan de wetenschap spannende tijden te wachten, en het is een voorrecht om dat vanop de eerste rij te mogen meemaken.” ● (pjb)

De lezing van Robbert Dijkgraaf vindt plaats tijdens het KNAL! festival in Leuven. Van 15 oktober tot en met 30 januari vertellen tal van boeiende sprekers er over hun verwondering over de kosmos. knalfestival.be —

© Annemieke van der Togt

Een ‘near-field goniophotometer’ bestaat uit een frame dat op twee assen kan draaien rond een lichtbron. Een camera meet hoe sterk het licht wordt uitgestraald in elke richting.

Een labo dat licht ademt

Hoe kan je schilderijen in musea het best belichten? Met welke ingebouwde lampen maak je trappen veiliger? Hoe maak je van blauw licht wit licht? Het onderzoek van het Laboratorium voor Lichttechnologie is haast even veelzijdig als het licht zelf.

Midden november werpt de stad Gent met een nieuwe editie van het Lichtfestival een tijdelijke dam op tegen het opzettende herfstduister. Gent is in wel meer opzichten de lichthoofdstad van ons land: het Laboratorium voor Lichttechnologie van de KU Leuven heeft er zijn thuisbasis.

Het labo dankt zijn bestaan aan de luciditeit van zijn oprichter. Peter Hanselaer was eind jaren 90 aan de toenmalige hogeschool KIHO bezig met pril onderzoek naar fotovoltaïsche cellen toen een bedrijf zijn hulp vroeg voor een project rond “de toekomst van verkeerssignalisatie”: de destijds nog vrij onbekende ledlampjes. Hanselaer besloot om de sprong te wagen: van cellen die licht omzetten in elektriciteit naar leds, die elektriciteit omzetten in licht. Zo stond hij op de eerste rij toen leds een revolutie teweegbrachten in de wereld van de verlichting.

Lichtles

“Dankzij de constante wisselwerking tussen onderzoek en dienstverlening aan bedrijven hebben we die voorsprong kunnen behouden”, zegt professor Hanselaer. Het laboratorium op de Technologiecampus Gent telt een kleine kwarteeuw na de oprichting een twintigtal onderzoekers, die actief zijn in vier domeinen: optisch design, binnenverlichting, optische metrologie, en perceptie van licht. Het labo is ook de thuisbasis van de vzw Groen Licht Vlaanderen, een cluster van meer dan zeventig bedrijven en organisaties uit de verlichtingssector. “We organiseren cursussen, bieden advies en metingen op maat aan, en treden soms op als lobbygroep voor de sector”, vertelt Hanselaer.

Studenten industrieel ingenieur plukken mee de vruchten van al die kennis. Licht is geen afstudeerrichting op zich, maar studenten van de opleidingen Elektronica-ICT en Energie maken kennis met tal van aspecten van het werk van een lichtingenieur. Ze kunnen er ook hun masterproef aan wijden, bijvoorbeeld door een installatie te maken voor het Lichtfestival (zie p. 37), of een doctoraatsonderzoek starten.

Ook buiten de landsgrenzen is de expertise van het labo bekend. Sinds dit jaar geven Hanselaer en co een semester lang ‘lichtles’ aan buitenlandse studenten van een Erasmus Mundus, een internationaal studieprogramma. “Het was voor ons een hele eer om gevraagd te worden voor deze samenwerking met universiteiten uit Japan, Finland en Frankrijk”, zegt Hanselaer.

Maar de basis van wat het Laboratorium voor Lichttechnologie doet, is en blijft toepassingsgericht onderzoek. Om een beter idee te krijgen van de reikwijdte daarvan, houden we enkele projecten tegen het licht.

Kleur bekend

Ziet je ontbijt er minder smakelijk uit onder koud blauw licht? Kleurweergave is alleszins een belangrijk aspect van lichtbronnen, en dus ook een kluif voor lichtingenieurs.

De klassieke Colour Rendering Index voor verlichting werkt aan de hand van kleurkaarten: hoe zien enkele standaardkleuren eruit onder de lichtbron in kwestie, vergeleken met de kleuren die een referentielamp oplevert? Als de afwijking groot is, krijgt de gemeten lamp een lage score. Alleen bleek die klassieke index het moeilijk te hebben met the new kid on the block: de led. “In experimenten met led-lichtbronnen zag je dat proefpersonen belichte objecten als levendig en aantrekkelijk beoordeelden, terwijl de leds in kwestie een lage score voor kleurweergave hadden”, zegt professor Hanselaer.

Dus ging hij tien jaar geleden samen met zijn toenmalige doctoraatsstudent – en huidige collega – Kevin Smet op zoek naar een nieuwe manier om de kleurkwaliteit van lichtbronnen te bepalen. Het uitgangspunt: hoe beter een lichtbron kleuren weergeeft zoals wij dat verwachten, hoe hoger de score voor de kleurkwaliteit.

“We selecteerden tien vertrouwde voorwerpen: een gele banaan, een groene appel, een blauwe smurf ... Vervolgens legden we proefpersonen telkens 120 mogelijke kleurentinten van het object voor, door het in een lightbox te plaatsen en te belichten met verschillende kleurenspectra. Bij elke belichting gaven ze met een score aan in hoeverre de tint in kwestie overeenkwam met wat zij beschouwen als – bijvoorbeeld – het typische geel van een banaan. Op die manier konden we voor die objecten een ‘geheugenkleur’ definiëren.”

Een appel wordt belicht door zes ‘multicolour’-leds. Met deze opstelling gingen de onderzoekers na wat de typische kleur is die we in ons hoofd hebben voor een aantal vertrouwde objecten.

Feller rood

Om de kleurprestatie van een lichtbron te beoordelen hoef je dan enkel na te gaan hoe goed de kleuren van de objecten onder die lamp de geheugenkleuren benaderen. “We hebben een tool ontwikkeld die op basis van meetresultaten de MCRI-waarde (Memory Colour Rendition Index ) van een lichtbron bepaalt. Een waarde van 100 betekent dat de kleuren van de geselecteerde objecten onder die lichtbron helemaal zullen overeenkomen met de kleuren die we verwachten te zien.”

“Overigens is een geheugenkleur niet hetzelfde als de ‘natuurlijke’ kleur van een object. De kleuren van objecten zoals ze in ons geheugen zitten, blijken meer gesatureerd te zijn dan de kleuren die je zou vaststellen als je die objecten in daglicht ziet: in ons hoofd kleuren we bananen wat feller geel en tomaten wat feller rood.”

“Onze ogen bevatten lichtreceptoren die een cruciale rol spelen bij de synchronisatie van onze biologische klok met de omgeving.”

Het concept van de geheugenkleuren klinkt erg logisch, en professoren Hanselaer en Smet zijn nog steeds trots op het idee. Toch liggen er nog geen leds in de winkel waarvan je de MCRI-waarde kunt aflezen op de verpakking. “Naast ons systeem zijn er nog tal van andere voorstellen gekomen. Het terrein ligt momenteel open.

Alleszins: wij hebben veel erkenning gekregen voor ons werk op dit vlak, zowel vanuit de wetenschappelijke wereld als vanuit de industrie.”

Licht op mensenmaat

Ging de aandacht in de eerste jaren na de opkomst van de leds vooral naar hun energie-efficiëntie, dan verschuift de focus nu steeds meer naar visueel comfort en de invloed van licht op de mens. Human centric lighting heet dat.

“Onze ogen bevatten lichtreceptoren die een cruciale rol spelen bij de synchronisatie van onze biologische klok met de omgeving. Dat is onder meer nodig voor een goed slaap-waakritme”, zegt professor Wouter Ryckaert, die gespecialiseerd is in visueel comfortabele verlichting.

“Blootstelling aan licht in de ochtend zorgt voor de beste synchronisatie, maar is lang niet evident voor de hedendaagse mens: we zitten vaak binnen in ruimtes die onvoldoende verlicht zijn. Leds maken het mogelijk om in die omgevingen het licht te gaan tunen, zodat je toch de gewenste effecten bereikt.”

“Bedrijven beseffen nog te weinig welke impact licht heeft op het welbevinden van de werknemers, en dus ook op productiviteit en ziektedagen.”

Dat is precies wat Ryckaert en zijn collega’s zelf deden in Woonzorgcentrum De Zilverberg in Roeselare. “We maakten een nieuw lichtontwerp voor een gemeenschappelijke leefruimte voor bewoners met dementie. We zorgden ervoor dat ze in de voormiddag 500 MEDI (een eenheid die equivalenten van daglicht uitdrukt – red.) op de ogen krijgen, veel meer dan wat gangbaar is. ’s Avonds zakt de lichtsterkte tot onder de 50 MEDI en is het licht ook zachter dan het koelere licht dat we ’s ochtends aanbieden.”

Een aanpak die vruchten lijkt af te werpen: de bewoners ontwikkelden een stabieler slaapritme en het zorgpersoneel merkte dat ze overdag actiever werden. “Maar we moeten voorzichtig zijn met conclusies”, zegt Ryckaert. “We willen nu met onderzoek op langere termijn dat soort effecten nog beter vatten.”

Terugverdientijd

Ook in scholen en op de werkvloer kan licht op mensenmaat een groot verschil maken. De ingenieurs toonden al aan dat human centric lighting – met indirect licht dat de ogen beter bereikt – de reactiesnelheid van fabrieksarbeiders aan een productielijn kan verhogen. Maar ook hier is er meer onderzoek nodig, wil je bedrijven ervan overtuigen dat investeren in nieuwe verlichting loont.

“Vandaag is de berekening van de terugverdientijd van een verlichtingsinstallatie nog te veel gebaseerd op het energieverbruik”, zegt Ryckaert.

“Bedrijven beseffen nog te weinig welke impact licht heeft op het welbevinden van de werknemers, en dus ook op productiviteit en ziektedagen. We proberen zelf om met vzw Groen Licht Vlaanderen bij te dragen aan een mentaliteitswijziging op dat vlak.”

“Zoals er al langer certificaten voor energiezuinige gebouwen zijn, is er nu ook een WELL Building Standard, die de gebruiker centraal plaatst. Licht is één van de elf domeinen. Het kan helpen om bedrijven ertoe aan te zetten om gerichter aandacht te besteden aan het welbevinden van hun werknemers. Vanzelfsprekend, zou je denken, maar dat is het helaas nog niet.”

Groeilampen

Niet alleen de mens heeft licht nodig om te floreren: het Laboratorium voor Lichttechnologie leverde ook een bijdrage aan wat je plant centric lighting zou kunnen noemen. In een VLAIO-project (Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen) onderzocht supermarktketen Colruyt Group samen met enkele partners hoe je in een gesloten systeem basilicum kan kweken met een zo klein mogelijke ecologische voetafdruk. Het resultaat is een verticale boerderij die niet alleen op groene energie werkt, maar mede dankzij de lichtingenieurs ook uitgerust is met uiterst energie-efficiënte groeilampen.

“We zijn gestart bij de basis: het selecteren van de meest performante leds uit het aanbod van de fabrikanten”, vertelt postdoctoraal onderzoeker Jan Audenaert. “Daarvoor gebruikten we zogenaamde

near-field goniophotometers, die ons vertellen hoeveel licht de ledlampen uitstralen in alle mogelijke richtingen.”

Om de armatuur verder op te bouwen maakte Audenaert samen met professor Youri Meuret een virtueel simulatiemodel van de box waarin de plantjes gekweekt zouden worden. “In zo’n model kan je bijvoorbeeld ook de eigenschappen stoppen van het materiaal waarmee je de binnenkant van de box wilt bekleden. We zagen dat er veel winst te behalen was. In een doorsnee indoor farm geraakt amper de helft van de uitgezonden fotonen (lichtdeeltjes – red.) tot bij de planten. Wij hebben ervoor gezorgd dat de basilicumplanten veel meer fotonen kunnen opnemen. Dat bleek ook uit de proefopstelling: dankzij de verbeterde box verdubbelde de biomassa van de planten ongeveer, en ze kregen ook grotere wortels.”

Inmiddels kweekt Colruyt Group naast basilicum ook korianderplantjes in zijn verticale boerderij. Audenaert gelooft in het potentieel van het systeem: “In dit project zijn we erin geslaagd om de efficiëntie van zonlicht bijna te evenaren. Bovendien kan je in een vertical farm met verschillende lagen werken en de beschikbare oppervlakte dus verdubbelen of zelfs verdrievoudigen.”

Complex oog

Dat het vruchtbaar samenwerken is met Jan Audenaert en zijn collega’s, weten ze niet alleen bij Colruyt Group. Bedrijven uit de cluster Groen Licht Vlaanderen komen geregeld aankloppen met de vraag om het stralingspatroon op te meten van een armatuur die ze ontwikkeld hebben. De onderzoekers zijn ook betrokken in Europese projecten rond betere meetmethoden om kleur-, glansen textuureigenschappen van objecten te bepalen. “Neem bedrijven die smartphones maken: zij willen dat de hoesjes van de toestellen er altijd hetzelfde uitzien als ze uit de machine komen gerold”, legt Audenaert uit. “Er bestaan optische meettoestellen om dat te controleren, maar die zijn vrij eenvoudig als je ze vergelijkt met het complexe visuele systeem van de mens. Soms zeggen de meettoestellen dat objecten er identiek uitzien, maar neemt het menselijke oog wél verschillen waar. In die Europese projecten onderzoeken we hoe we de karakterisatie van testobjecten kunnen verbeteren.”

Zijn meetexpertise komt Audenaert overigens ook in de privésfeer van pas. “Toen ik onlangs een renovatie aan mijn woning liet doen, heb ik de armaturen die de aannemer had voorgesteld in een simulatie gestopt. Ik bleek toch enkele extra lichtpunten nodig te hebben. Een beetje beroepsmisvorming komt soms goed van pas (lacht).” (rvh)

Tijdens het Lichtfestival in Gent (10 t.e.m. 14 november) tonen studenten industrieel ingenieur en architectuur van KU Leuven de resultaten van hun samenwerking met studenten van LUCA School of Arts en Odisee. “In de drie installaties komen kunst, vormgeving en technologie samen”, zegt dr. Frédéric Leloup, die de ingenieursstudenten begeleidt. “‘History is not a line’ (foto) roept een stukje geschiedenis van een Gentse buurt weer tot leven door middel van lichtsilhouetten. In de interactieve installatie ‘Still Entity’ reageert het licht op het geluid van de bezoeker: hoe stiller het publiek, hoe feller de opstelling de omringende architectuur verlicht. ‘Connecting Lights’ stimuleert onbekenden om met elkaar te communiceren: als ze dat doen, licht de verbinding tussen de ‘booths’ waarin ze staan op.” Info: lichtfestival.stad.gent/

“Ik kan moeilijk

Annelies Verbeke (45) debuteerde in 2003 met de internationale bestseller Slaap!. Er volgden nog romans, verhalenbundels, novellen en theaterteksten. Dit academiejaar is ze writer in residence aan KU Leuven en gaat ze onder meer lessen creatief schrijven geven. “Daarnaast hoop ik te werken met studenten en docenten uit verschillende vakgroepen, onder meer rond taal en artificiële intelligentie.”

Wat wilde u ‘later’ worden? “Al in de vriendenboekjes van mijn klasgenoten, en in mijn dagboeken, schreef ik dat ik schrijfster zou worden. Vandaag verlang ik soms naar een eenvoudiger leven, als kapper, of in mijn eigen groente- en fruitwinkel. Maar uiteraard is een leven nooit eenvoudig (lacht).”

Welk boek ligt er op uw nachtkastje? “Onmaatschappelijke voorkeur, een verhalenbundel van Mary Dorna, van wie we werk op de kaart zetten met Fixdit. Dat is een schrijverscollectief met allemaal vrouwen – we bespreken gedeelde grieven en we ondernemen positieve acties.”

Welk goed voornemen kan u maar niet volhouden? “Frans praten met mijn partner, die van Senegalese origine is. Meestal houden we het bij Nederlands, maar vaak spreken we ook een eigen, voor anderen onverstaanbaar, mengtaaltje.”

Hebt u een motto? “De honden blaffen, de karavaan trekt verder. Ook als je gedwarsboomd wordt, moet je op jezelf vertrouwen en verdergaan. Ik ben dan uiteraard de karavaan (lacht).”

Wat is uw grootste angst? “Ik ben heel bang voor extreemrechts. Mijn partner, mijn stiefkinderen, allemaal hebben ze al te maken gehad met racisme. Een neefje kreeg eens, temidden van zijn blanke vrienden, een vuist in zijn gezicht van een man die zijn grootvader had kunnen zijn. Zomaar. Mijn grootste angst is dat racisme, seksisme en homohaat geïnstitutionaliseerd zouden worden door de Bolsonaro’s en de Trumps van deze wereld. We lijken soms goed op weg.”

Wat staat er op uw playlist? “ Graceland van Paul Simon, het beste album aller tijden. En PJ Harvey is toch wel een rolmodel geweest, iemand die laat zien dat het leven van een vrouw ook kan zijn: alles geven aan je kunst. De beste stem ooit vind ik die van Ella Fitzgerald.”

Wat houdt u wakker ’s nachts? “Ik kamp al mijn hele leven met slapeloosheid. Ik lig wakker van de dingen die ik moet doen, en ook van conflicten. Ik kan moeilijk loslaten, ik kan niet zeggen: foert.”

Wat is uw meest memorabele vakantieherinnering? “Ik reis vooral voor mijn werk. Jaren geleden was ik eens in Roemenië. Eén van mijn boeken was er – goedkoop – uitgegeven bij een cultuurkrant en werd veel verkocht. Op een gegeven moment zag ik in de metro niet minder dan acht medereizigers die het zaten te lezen (lacht).”

Wat is het dichtste dat u ooit bij de dood geweest bent? “Een paar maanden na mijn debuut werd ik op een drukke ring rond Brussel aangereden door een vrachtwagen, met een frontale botsing met een andere vrachtwagen tot gevolg. Mijn auto was

helemaal samengevouwen, de voorruit lag aan diggelen, zelf had ik enkel oppervlakkige schrammen. Maar ik herinner me nog goed het intens verdrietige gevoel dat op me neerdaalde toen ik die tweede vrachtwagen op me zag afkomen en dacht: ‘Dit was het dan’.”

Welk compliment heeft u het meeste geraakt? “Recent dat van Kees ’t Hart, die schreef over Treinen en kamers: ‘Ironie is bij haar nooit een middel om een ander neer te halen, integendeel, ze laat anderen zien, ze ziet zichzelf in anderen’.”

Welk boek zal u altijd bijblijven? “Ik hou veel van de Petersburgse verhalen van Gogol, waarin iemand wakker kan worden en zijn neus nog net in een rijtuig zien stappen, bijvoorbeeld. Recent heb ik meegewerkt aan een heruitgave van Een revolverschot van Virginie Loveling. Een boek dat je bij elke lezing iets nieuws laat ontdekken. Ik heb er nu wel spijt van dat ik niet heb geijverd om het in de canon te laten opnemen toen ik in de canoncommissie zat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren.”

Wat is voor u de hel op aarde? “Om me voor te bereiden op Dertig dagen heb ik een vluchtelingenkamp bezocht in NoordFrankrijk. Dat komt wellicht dichtbij. Maar de echte hel moet nog komen, vrees ik, als we elkaar naar het leven gaan staan als gevolg van klimaatverandering en daaruit volgende conflicten.”

Is er een ritueel waar u niet zonder kan? “Ik schrijf in een atelier waar ik geen internet heb, en leg mezelf een vast aantal woorden per dag op. Discipline is nodig. Tijdens mijn lessen creatief schrijven zeg ik ook altijd: niemand kan teren op talent alleen. Af en toe fluistert de muze je iets in, maar schrijven is toch ook echt werken en plannen.”

Wie zou u eens goed de waarheid willen zeggen? “Mensen die alles wat je overkomt zien als je eigen verdienste of verantwoordelijkheid.”

Hebt u een hobby? “Ik dans ontzettend graag. En onlangs heb ik lieveheersbeestjes gekweekt, ik heb ze inmiddels de vrijheid gegeven.”

Voor wie koestert u bewondering? “Enheduanna, een hogepriesteres uit Mesopotamië, en eigenlijk de oudste literaire auteur die we kennen. 4300 jaar geleden schreef zij gedichten op kleitabletten die vandaag nog altijd raken.”

Wat was het meest pakkende moment van uw loopbaan tot dusver? “Toen ik te horen kreeg dat mijn debuutroman aanvaard was. En een bijzonder compliment was dat van die vrouw bij wie mijn lief elke ochtend een broodje kocht, en die eigenlijk nooit las. Nadat hij haar één van mijn boeken had gegeven, vertelde ze dat ze bij het lezen had gedacht: ‘Ja. Zó zijn de mensen.’ (lacht)”

‘foert’ zeggen”

“Af en toe fluistert de muze je iets in, maar schrijven is toch ook echt werken en plannen.”

Korea, tussen hip en

Koreaanse muziek, Koreaanse barbecue, Koreaanse skincare … Korea – en dan spreken we hier uiteraard over Zuid-Korea – kent al een tijdje een stijgende populariteit in het Westen. Dat merken ze ook bij het Centrum voor Koreaanse Studies aan de Faculteit Letteren.

Korea is een land van contrasten, tussen hip en traditioneel, met hoogtechnologische steden naast eeuwenoude tempels en prachtige natuur.

traditioneel

Als je niet onder een steen leefde in 2012, ben je er niet aan ontsnapt: de megahit – Op op op op! – ‘Gangnam Style’ van de Koreaanse artiest Psy. In zijn kielzog volgde de K-pop: een hele resem Koreaanse muziekgroepen die in flitsende kostuums en met een strak georkestreerde choreografie zeemzoete liedjes brengen. Doe niet meesmuilend over K-pop: de jongens van boysband BTS waren in 2020 de best verkopende muziekartiesten wereldwijd, als eerste niet-westerse act ooit trouwens. En met de jongedames van meidengroep Blackpink willen westerse artiesten als Dua Lipa en Lady Gaga maar wat graag samen een duet opnemen, in de hoop zo een graantje mee te pikken van het Koreaanse succes.

Ook economisch staat Zuid-Korea stevig op de wereldkaart, met grote spelers in de hightech. Bijvoorbeeld LG, een bedrijf dat bij ons bekend is van tv-schermen, maar dat ook actief is in de chemie-, energie- en telecomsector. Of Samsung – denk aan smartphones en huishoudapparaten, maar evengoed graafmachines en olietankers. En wist u dat de automerken Hyundai en Kia ook Zuid-Koreaans zijn? “En dan te weten dat Zuid-Korea in de jaren ’60 – na de Koreaanse Oorlog –één van de armste landen in de wereld was. Het toont aan dat Koreanen niet alleen dynamisch zijn, maar ook enorm veerkrachtig”, vertelt professor Adrien Carbonnet, naast japanoloog ook Korea-expert.

Unieke opleiding

Professor Carbonnet leidt het Centrum voor Koreaanse Studies in Leuven, waar je je kan inschrijven voor een postgraduaat dat zes uur taalles en twee uur Koreaanse cultuur, geschiedenis en politiek per week omvat. Het programma staat open voor iedereen; wie al een universitair diploma op zak heeft, kan de studie-uren verzilveren in een certificaat. De opleiding is uniek in België, want nergens elders – tenzij in het buitenland dus – is het aanbod zo uitgebreid. En de studentenaantallen stijgen: dit jaar zijn er zo’n vijftig studenten ingeschreven voor de Koreaanse taalvakken, waardoor het kleine centrum een beetje uit zijn voegen barst.

In het verleden waren het vooral studenten die al Chinees of Japans studeerden die zich inschreven voor Koreaanse Studies. Zelf is Carbonnet ook min of meer op die manier begonnen. “Ik ben op mijn zestiende voor een jaar naar Japan getrokken, toen nog met het idee om later in het Oosten als diplomaat te werken. In mijn Japanse gastgezin kwamen regelmatig Koreaanse vrienden over de vloer. De moeizame relaties tussen Japan en Korea waren toen ook een actueel topic in het nieuws, maar tussen mijn gastgezin en hun Koreaanse vrienden ging het er zeer vriendelijk en hartelijk aan toe.

Zo ontstond mijn interesse in Korea. Bij mijn terugkeer besloot ik in Parijs zowel Japans als Koreaans te studeren.”

Complex land

Vandaag zijn het niet langer enkel studenten japanologie of sinologie die Koreaans willen bijleren, legt Carbonnet uit. “Ik zie nu studenten met verschillende profielen: er zijn er die interesse kregen in Korea door K-pop, maar evenzeer studenten uit andere studierichtingen die uit professionele overwegingen Koreaanse Studies willen volgen, bijvoorbeeld een student antropologie die in Zuid-Korea hoopt te kunnen werken. En laatst kreeg ik nog een mail van een studente die Engelse literatuur studeert en voor haar masterproef wil schrijven over de Koreaans-Amerikaanse literatuur.”

Alle redenen zijn goed om Koreaanse Studies te volgen, benadrukt Carbonnet. “Ik vel geen oordeel, als ze maar gemotiveerd zijn. Want die motivatie gaan de studenten nodig hebben om de toch niet zo makkelijke taal te leren. En ik zie het ook als mijn missie om hun horizon te verbreden: Korea is een complex land, met verschillende facetten.” Hij verwijst naar de diepgewortelde filosofische en religieuze tradities van het land – confucianisme, boeddhisme en sjamanisme – en de lange en tumultueuze politieke geschiedenis vol bedreigingen en oorlogen – de kolonisatie door Japan, de Koreaanse oorlog en de splitsing in Noord- en Zuid-Korea.

Zes beleefdheidsvormen

Hoe moeilijk of makkelijk is de Koreaanse taal dan? Het is geen toontaal zoals het Chinees of Japans waarin een woord op verschillende toonhoogtes kan worden uitgesproken en zo verschillende betekenissen krijgt. Daardoor wordt nogal snel de conclusie getrokken dat Koreaans veel makkelijker aan te leren is. Maar Carbonnet doorprikt dat: “De uitspraak kan voor beginners heel moeilijk zijn, met veel subtiele nuances die voor een westerling moeilijker hoorbaar zijn.”

Wat wel relatief makkelijk is, is het schrift: “De Koreanen schreven oorspronkelijk met Chinese karakters, maar gelukkig voerde koning Sejong de Grote in het midden van de vijftiende eeuw een fonetisch schrift in: het Hangul, een alfabet van 24 letters met 14 medeklinkers en 10 klinkers. Dat kan je op een paar dagen leren lezen en schrijven – een heel ander verhaal dan bij het Chinees, waar je duizenden karakters moet leren, of het Japans, dat twee alfabetten plus Chinese karakters hanteert. Voor studenten japanologie is Koreaans leren meestal een opluchting.”

De taal vergt voor de meeste studenten wel een culturele omschakeling. Het Koreaans heeft bijvoorbeeld niet minder dan zes beleefdheidsvormen, die heel belangrijk zijn voor de Koreanen. “Dat heeft te maken met het confucianisme: iedereen in de maatschappij heeft zijn eigen positie en dat moet gerespecteerd worden. Als je een vriend, een collega of een professor aanspreekt, doe je dat telkens op een andere manier. En word je toch stilletjesaan echt bevriend met een collega, dan verander je niet zomaar van taalregister. Je moet als het ware toestemming vragen om te gaan tutoyeren.” Een hele aanpassing voor studenten die gewoon zijn de u-vorm achterwege te laten en de prof met de voornaam aan te spreken, lacht Carbonnet.

België-Korea

“Er sneuvelden zo’n honderd Belgische soldaten in de Koreaanse Oorlog. Het zou mooi zijn als we daar meer kennis over zouden kunnen verzamelen

dankzij de diplomatieke

archieven.”

Van de Koreaanse geschiedenis hebben wij in het Westen ook niet zoveel kaas gegeten. Nochtans heeft ons land al lang banden met Korea. In de negentiende eeuw lieten de westerse landen een oogje vallen op de interessante markten in het Verre Oosten: China, Japan, maar ook Korea. Het land probeerde onder de imperialistische druk uit te blijven en het – toen nog jonge – België had een streepje voor. “België was als neutraal land een model voor de Koreanen; er waren toen heel wat geopolitieke gelijkenissen: allebei kleine naties omringd door grote mogendheden. In 1882 waren er al de eerste diplomatieke contacten tussen België en Korea, en volgens de archieven vermeldde de Koreaanse ambassadeur toen expliciet zijn interesse in de neutrale status van België.”

Met de archieven doelt Carbonnet op de Belgisch-Koreaanse diplomatieke archieven uit de periode van 1866 tot nu. “Tijdens het staatsbezoek van het Belgische koningspaar aan Zuid-Korea in 2019 werd een akkoord gesloten om die archieven te bundelen en te publiceren. Dat werk is op dit moment het grootste onderzoeksproject van het Centrum voor Koreaanse Studies.” Het oudste Belgische document waarin contacten met Korea worden vermeld, is een stuk uit 1866 dat verwijst naar de diefstal van Koreaanse koninklijke manuscripten door de Fransen.

Noord en Zuid

Het belangrijkste stuk uit de collectie is het officiële verdrag van ‘Vriendschap, Handel en Scheepvaart’ dat beide landen in 1901 ondertekenden en dat de diplomatieke betrekkingen bezegelde. Naar aanleiding van de 120 ste verjaardag staat dit jaar nog de uitgave van een eerste volume over de periode 1866-1900 op de planning. “Als het coronavirus niet langer roet in het eten gooit”, voegt Carbonnet eraan toe, want hij heeft het voorbije jaar amper toegang gehad tot het archief.

De Korea-expert hoopt dat de openstelling van het archief aanleiding zal geven tot meer historisch onderzoek over Korea: “Na de Tweede Wereldoorlog ontvouwt zich in Korea een gelijkaardig scenario als in Duitsland en wordt het land de facto opgedeeld. De Sovjet-Unie bezet het Noorden en de VS het Zuiden van Korea. Twee soldaten, zonder echte kennis van Korea, hebben het land toen letterlijk verdeeld volgens de 38ste breedtegraad.” —

Een stuk uit de Belgisch-Koreaanse diplomatieke archieven: de exequatur – de lokale goedkeuring van de aanstelling – van de eerste Belgische consul-generaal in Seoel.

© Belgian Ministry of Foreign Affairs, Vlad Vanderkelen

Het verdrag van ‘Vriendschap, Handel en Scheepvaart’ dat België en Korea in 1901 ondertekenden en waarmee de diplomatieke betrekkingen bezegeld werden.

Verscheurd

Tijdens de Koude Oorlog bekoelen de relaties tussen de Russen en de Amerikanen en lijkt de hoop op een verenigd Korea te verdwijnen. Met als dieptepunt de Koreaanse Oorlog in 1950: “Noord-Korea, dat militair gesteund wordt door China en de Sovjet-Unie, valt Zuid-Korea binnen. Het Zuiden wordt gesteund door de VS en vijftien andere landen, waaronder België. Ons land stuurt een bataljon, 101 Belgen sneuvelen in een oorlog waarin in totaal uiteindelijk twee miljoen mensen zouden sterven. Het zou mooi zijn als we meer kennis over de Belgische deelname aan de Koreaanse Oorlog zouden kunnen verzamelen dankzij de archieven.”

Naast het annoteren en uitgeven van de archieven waagt Carbonnet zich ook aan literaire vertalingen. En daar komt weer een complex stukje Koreaanse geschiedenis aan te pas. “Korea was een tijdlang een kolonie van Japan, de facto vanaf 1905 tot na de Tweede

“Flitsende kostuums, een strak georkestreerde
© Belgian Ministry of Foreign Affairs, Vlad Vanderkelen

Wereldoorlog. Tijdens de kolonisatie werden heel wat Koreaanse arbeiders onder dwang naar Japan gebracht. Na de oorlog keerden sommigen terug naar Korea, anderen bleven in Japan. Ik werk nu aan de vertaling van de roman De alcohollamp van Kim Hagyông (1938-1985), die de ervaringen van de Koreaanse minderheid in Japan beschrijft: het verhaal gaat over een Koreaanse familie in Japan in de jaren 1960, die door de Japanners gediscrimineerd wordt. Maar de familie is ook intern verscheurd: de vader kiest voor Noord-Korea, de zoon voor Zuid-Korea. Het toont aan dat de opdeling van het Koreaanse schiereiland niet enkel een geopolitieke zaak is: het heeft ook concrete gevolgen op het leven van de mensen.”

Vele laagjes

Het hele verhaal van Carbonnet ademt de vele laagjes die Korea rijk is. Het Zuiden wist zich, na de doffe

armoede die de Koreaanse Oorlog bracht, te ontwikkelen tot een welvarende, democratische staat die nu het Westen weet te paaien. Het is een land van contrasten, tussen hip en traditioneel, met hoogtechnologische steden naast eeuwenoude tempels en prachtige natuur. De doorsnee jonge Zuid-Koreaan zoeft met zijn elektrische step en met K-pop in de oortjes naar de tempel om te bidden voor een goed examen.

Carbonnet hoopt dat zijn studenten de kans krijgen om dat ter plaatse ook te ervaren: “Onze universiteit heeft in 2019 tijdens het staatsbezoek samenwerkingsakkoorden afgesloten met Zuid-Koreaanse topuniversiteiten. En het doel is uiteraard om ook studentenuitwisseling mogelijk te maken. Het coronavirus heeft daar een stokje voor gestoken. Hopelijk verandert dat snel. Gelukkig heeft Zuid-Korea de uitbraken van het virus zeer goed onder controle gehouden.” Van de veerkrachtige Koreanen hadden we ook niet anders verwacht. ● (if)

Klimmen naar een job

Alumnus Benjamin Gérard (49) ontdekte aan de universiteit dat er een speleoloog in hem schuilging. Vandaag geeft hij met Rising You de touwen in handen van jonge vluchtelingen, om hen zo klaar te stomen voor werk op daken, steigers en windmolens. “Die jobs op hoogte trekken de aandacht, maar veel belangrijker is de waarderende aanpak van onze begeleiding.”

In een grote loods in het Antwerpse Park Spoor Noord maakt een groepje van drie aspirantasbestverwijderaars zich klaar voor een oefening. Ze moeten op acht meter hoogte een banner ophangen en vertellen hun medestudenten hoe ze dat gaan aanpakken. De sfeer in de groep zit goed: de jonge vluchtelingen uit onder meer Afghanistan, Irak en Eritrea hebben samen al een vijfdaagse attitudetraining in de Ardennen gevolgd.

In hun enthousiasme gaan de cursisten soms wat overhaast te werk. Benjamin Gérard moet nu en dan tussenkomen: “Hou altijd drie contactpunten met de ladder waarop je staat. Blijf praten met elkaar, maak eerst een plan alvorens je naar boven gaat. En weten jullie nog hoe je dit noemt?” vraagt hij met een hand op de ladder. “Een trede, juist, of een sport.”

Tien voor touw

Toen Benjamin Gérard de leeftijd van zijn cursisten had, zocht hij het ook al in de hoogte: hij droomde ervan om F-16-piloot te worden. “Dat was een concreet plan, maar in mijn laatste jaar middelbaar viel het in duigen: mijn ogen bleken niet meer perfect te zijn”, vertelt hij. “Ik ben nog naar de Koninklijke Militaire School geweest om te horen wat er mogelijk was, maar het was snel duidelijk dat ik sowieso afgekeurd zou worden.”

De teleurstelling was zo groot dat hij niet meteen een plan B zag. Het was uiteindelijk zijn moeder die zoonlief

– ook een fanatiek voetballer – aanraadde om iets met zijn passie voor sport te doen en lichamelijke opvoeding te gaan studeren. Aan de universiteit was het voor Gérard aanvankelijk zoeken – “ik genoot vooral van de vrijheid van het studentenleven” – maar de keuze voor een specialisatie in de licentiejaren gaf zijn leven een belangrijke wending. “Tijdens een stage met mijn voetbalploeg had ik al eens aan speleologie gedaan, en ik vond dat wel een bijzondere wereld. Dus heb ik binnen het vak ‘openluchtleven’ naast kajak ook speleo gekozen.”

En dat heeft hij zich niet beklaagd. Gérard bewaart met name goede herinneringen aan docent en alpinist Jan Vanhees: “Een bijzonder inspirerend man. We konden het goed met elkaar vinden, wellicht ook omdat hij zag dat ik me volledig toelegde op zijn vak. Ik kon bijvoorbeeld goed equiperen: de touwen uithangen waarlangs je afdaalt. Ik herinner me een stage in de Vaucluse waar we tot 800 meter diep waren gegaan. Jan liet me als eerste weer naar boven vertrekken. Een privilege, want dan hoef je geen touwen mee te nemen: de anderen hebben die nog nodig. Ik was dus snel boven en heb liggen relaxen in het gras. Mijn medestudenten waren toch wat vies gezind op mij toen ze bovenkwamen (lacht).”

Beslissende vonk

Na zijn afstuderen ging Gérard aan de slag bij een commerciële buitensportorganisatie. Daar begeleidde hij af en toe groepen jongeren uit de bijzondere jeugdbijstand. “Het was de eerste keer dat ik geconfronteerd werd met kansarmoede. Wandelend in de grotten en ’s avonds aan het kampvuur kreeg ik soms schrijnende levensverhalen te horen. Tegelijkertijd had ik het gevoel: ik kan iets betekenen voor die jongeren. Je ziet ze dingen doen waartoe ze zichzelf niet in staat achtten. Dat was de vonk voor mijn verdere loopbaan.”

“Ik denk dat ik pas echt trots zal zijn als we kunnen bijdragen aan veranderingen in het systeem: de manier waarop we jongeren opleiden en talenten rekruteren.”

Om dat vuur te laten oplaaien, was er een nieuwe stap nodig. Gérard wou buitensport op een duurzame manier aanpakken en zich meer op kwetsbare jongeren kunnen richten. Samen met geestverwant Yves Struys startte hij een eigen organisatie voor ‘adventure education’ op: Nature. “Het klassieke uitgangspunt in survival is dat de deelnemers hun grenzen overwinnen en bijvoorbeeld allemaal een afdaling doen. Je gaat of je gaat niet. Zo zwart-wit is het”, legt hij uit. “Wij werken met principes als challenge by choice: deelnemers bepalen zelf hun uitdaging. Voor de ene kan het een overwinning zijn om de rots af te dalen, voor de andere kan het juist heel dapper zijn om dat niet te doen.”

Die ervaringsgerichte aanpak vergt een andere begeleidingsstijl. Gérard zocht en vond de nodige methodologische verdieping in de academische wereld. “Tijdens een opleiding van het Verbond van Vlaamse Speleologen had ik Johan Hovelynck leren kennen, die aan de KU Leuven doctoreerde over ervaringsleren. Hij kon onze ervaringen kaderen en reikte ons ook theoretische handvatten aan. We merkten bijvoorbeeld dat deelnemers tijdens meerdaagse outdoorprogramma’s na enkele dagen vaak in opstand komen tegen de begeleider. Dat blijkt een gekende dynamiek te zijn, die tegenafhankelijkheid genoemd wordt. Het gaf veel rust om daarover te horen.”

Gérard wou zijn blik nog verder verruimen en ook met volwassenen werken, als zelfstandig procesbegeleider in bedrijven. Het was de aanleiding om weer te gaan studeren: hij schreef zich in voor de CIGO-opleiding (Consultancy in Groepen en Organisaties) van UHasselt en KU Leuven. “Die bleek heel goed aan te sluiten bij mijn eigen overtuigingen. Het leren wordt er veel ruimer opgevat dan het puur cognitieve: het vertrekt van je zijnswijze, van hoe je zelf in de wereld staat. We zijn ook op uitwisseling getrokken naar Case Western Reserve University in Cleveland, waar enkele grondleggers van het ervaringsleren zitten. Ook dat heeft mijn verdere loopbaan mee getekend.”

Veerkracht

Al die bagage komt goed van pas in Rising You, het project dat hij in 2015 opstartte. Het doel: jonge vluchtelingen begeleiden naar jobs op hoogte. “Exacte cijfers zijn er niet, maar naar schatting zijn twee op de drie vluchtelingen in ons land werkloos”, vertelt Gérard. “Vaak komen ze ook uit een land waar de oorlogssituatie onderwijs onmogelijk heeft gemaakt, en zijn ze dus kortgeschoold.”

“Het probleem met de manier waarop integratie in ons land aangepakt wordt, is dat we vooral focussen op wat ze niét kunnen: de taal. Nederlands leren is belangrijk, maar als je dag in dag uit bezig moet zijn met waar je nog niet goed in bent, dan zakt de moed je in de schoenen. Met Rising You hebben we gezocht naar een waarderende aanpak: in de klimsport kunnen onze cursisten hun lichamelijke en mentale veerkracht etaleren en verder ontwikkelen. Dat heb ik bij CIGO geleerd: wat je aandacht geeft, dat groeit. En ondertussen leren ze al doende de taal.”

Inmiddels heeft Rising You ervaring met opleidingen voor een hele reeks jobs: van steigerbouwer tot dakwerker, van industrieel reiniger tot installateur van zonnepanelen.

De eerste stap was het oprichten van een klimclub in Brussel. “Toen al was ons idee om die te gebruiken voor een tewerkstellingsproject, maar we moesten eerst uitzoeken hoe we de stap van klimmen naar jobs konden zetten”, vertelt Gérard. “We gingen op zoek naar bedrijven die vluchtelingen een kans wilden geven én die geloofden in een organisatie die nog nooit mensen had opgeleid. Na twee jaar hebben we onze eerste training kunnen opzetten, voor schilders van hoogspanningsmasten.”

Inmiddels heeft Rising You ervaring met opleidingen voor een hele reeks andere jobs: van steigerbouwer tot dakwerker, van industrieel reiniger tot installateur van zonnepanelen. Het startpunt is altijd een concrete vraag van een bedrijf dat op zoek is naar werkkrachten, en dat

“Bij Rising You kunnen cursisten hun lichamelijke en mentale veerkracht etaleren en verder ontwikkelen.”

© Rising You

mee voor de financiering zorgt. Rising You werkt samen met de VDAB een opleiding op maat uit en rekruteert kandidaten voor de vacature, onder meer in opvangcentra voor vluchtelingen. “Ook jongeren zonder een migratieachtergrond zijn overigens welkom”, zegt Gérard.

Stoelen aan de kant

De cursisten krijgen een opleiding die altijd uit dezelfde blokken bestaat. Gérard vindt de attitudetraining het belangrijkst: “Neem een begrip als betrouwbaarheid: dat betekent voor ons iets anders dan voor pakweg een jonge Eritreeër. Als die een afspraak heeft bij de VDAB maar bericht krijgt van een vriend die motorpech heeft, dan zal hij eerst gaan helpen en misschien niet komen opdagen voor de afspraak. Het voorbeeld is wat

De cursisten worden aangemoedigd om veel te praten met elkaar. Zo krijgen ze de taal en de vaktermen sneller onder de knie.

karikaturaal, maar de bottomline is: als onze cursisten niet weten wat wij verwachten vanuit ons waardensysteem, waarmee ik overigens niet wil zeggen dat dat beter is, dan kunnen ze er ook niet naar handelen.”

Rising You probeert ook drempels weg te werken die met allerhande attesten te maken hebben. Gérard geeft het voorbeeld van het VCA-certificaat, waarmee aannemers aantonen dat ze een reeks aspecten van veiligheid, gezondheid en milieu beheersen. “Heel praktische kennis, maar de meeste opleidingen maken daar een theoretisch verhaal van. Dat werkt niet voor onze gasten: de meesten zijn het niet gewend om acht uur lang op een stoel te zitten en informatie te absorberen. Als wij hen willen uitleggen hoe je een elektrische installatie vergrendelt, dan bouwen we er één in plaats van een PowerPoint te tonen.”

Dankzij de nieuwe klimzaal in Antwerpen is Rising You nu beter dan ooit uitgerust voor die praktijkgerichte aanpak. Centraal staat een toren met aan de buitenkant een aantal klimmuren en aan de binnenkant steigers waarop de cursisten industriële touwtechnieken aangeleerd krijgen. Verder is er een laboratorium voor de VCAopleiding en een leslokaal dat ontworpen is om interactie te bevorderen. “In onze lessen moeten de cursisten zelf tachtig procent van de tijd aan het woord zijn”, zegt Gérard. “Zo krijgen ze de taal en de vaktermen veel sneller onder de knie.”

Universeel recept

Sinds 2017 heeft Rising You een 220-tal jonge vluchtelingen naar een job begeleid: meer dan negen op de tien oud-cursisten heeft werk. Als we Gérard vragen naar een verhaal dat hem is bijgebleven, vertelt hij ons verrassend genoeg over een oud-cursist die momenteel niet aan de slag is. “In onze klimclub leerden we een jonge Marokkaan kennen die gevlucht was omdat zijn atheïsme niet aanvaard werd. Hij had het erg moeilijk toen hij aankwam in België, maar in het klimmen ontdekte hij een nieuwe passie. In onze opleiding tot bekister, een job die mathematisch en ruimtelijk inzicht vergt, deed hij het bijzonder goed. Hij kon nadien meteen aan het werk, maar na twee weken zei hij: ‘Ik wil meer, ik wil weer studeren.’ Voor ons was het wat ongemakkelijk om dat bij de werkgever te verantwoorden, maar dan bedenk je: welk advies zou ik geven als ik zijn vader was? Hij heeft

inmiddels zijn diploma middelbaar behaald en is nu bezig met een opleiding voor webdesigner.”

Bepaald niet het traject dat de meeste cursisten volgen, en toch illustreert het verhaal net het onderscheidende element in de aanpak van Rising You, vindt Gérard: “Die jobs op hoogte trekken de aandacht, ook van de pers, maar veel belangrijker is onze waarderende manier van werken. We motiveren onze gasten om problemen aan te pakken en drempels te overwinnen. Door de hechte relatie die we aangaan, houden we hen ook aan boord: we hebben maar drie procent uitval in onze opleidingen. En we blijven onze cursisten ook opvolgen als ze aan het werk zijn.” Dat recept kan evengoed werken voor heel andere jobs: Gérard en zijn collega’s denken onder meer aan toepassingen in de horeca. En ze kijken over de landsgrenzen: Rising You is inmiddels ook actief in Amsterdam, Den Haag en Marseille.

Benjamin Gérard ziet Rising You duidelijk niet als een eindpunt: “Ik denk dat ik pas echt trots zal zijn als we kunnen bijdragen aan veranderingen in het systeem: de manier waarop we jongeren opleiden en talenten rekruteren. We moeten veel meer in hun schoenen gaan staan, door hun ogen kijken. De ingrediënten van ons recept willen we delen met andere verenigingen en instanties. Ik zou graag samenwerken met de academische wereld om dat wetenschappelijk te onderbouwen. We zitten op zo'n berg aan ervaring dat het misdadig zou zijn om die voor ons te houden.” ● (rvh)

“Door de hechte relatie die we aangaan, houden we onze cursisten ook aan boord: we hebben maar drie procent uitval in onze opleidingen. En we blijven hen ook opvolgen als ze aan het werk zijn.”
© Fatima Benhaddou (@timavisual)

“Mensen een stem geven, dat doe ik het liefst”

Een bachelor toegepaste taalkunde Nederlands, Engels en Arabisch en een master vertaalwetenschap brachten Youssra Addou (26) de afgelopen jaren in heel verschillende werelden.

Youssra heeft Marokkaanse roots, de Nederlandse nationaliteit en ze studeerde in België. “Ik ben als kind naar hier verhuisd, daardoor spreek ik ook vloeiend Vlaams (lacht).”

Op school was Youssra altijd al erg goed in talen. Maar aan het Arabisch dat ze van thuis uit had meegekregen had ze weinig toen ze aan KU Leuven Campus Antwerpen toegepaste taalkunde ging studeren: “Standaardarabisch is nog iets heel anders. Ik herkende het alfabet wel, maar verder begon ik net als iedereen van nul. Het is zowat de moeilijkste taal om te leren. Gelukkig hadden we een gepassioneerde docente.”

Een deel van haar master deed Youssra in Marrakesh, waar ze een degree behaalde in Translation Studies & Moroccan Culture Ondertussen proefde ze ook van de communicatiesector: “Ik had een studentenjob bij ABN Amro Bank als medewerker communicatie, strategie en marketing. Na mijn master kon ik er in vaste dienst blijven. Dat combineerde ik met onder meer opdrachten voor de rechtbank, ik ben beëdigd juridisch vertaler.”

In Marrakesh had ze een documentaire gemaakt over het onderwerp van haar bachelorproef: de discriminatie van alleenstaande vrouwen in Marokko. “Ik kocht een camera en ben mensen beginnen interviewen, gewoon op straat. Het ging niet van een leien dakje en de kwaliteit was nog niet optimaal, maar ik wist: dit wil ik doen. Toen ik een vacature zag voor Midden-Oostenjournalist bij het journaal van RTL, greep ik mijn kans.”

In Hilversum leerde ze interviewen, schrijven en editen. “Via verhalen mensen een stem geven: heel mooi vond ik dat. Maar het was best stressvol, soms moest je één minuut voor de uitzending nog snel iets doorsturen naar de studio. Wat ik ook wat had onderschat: als halve Belg moest ik me helemaal inwerken in de Nederlandse politiek en maatschappij.”

Na een jaar begon Youssra een eigen vertaal- en communicatiebureau. “In het begin waren dat bijvoorbeeld opdrachten voor de Volkskrant en voor Justitie. Ook heb ik – undercover – interviews gedaan voor een documentaire van Rudi Vranckx over de strijd voor mensenrechten in Marokko. Die werd een paar maanden geleden uitgezonden op Canvas.”

De afgelopen drie jaar werkte ze vooral voor de Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. “Heel leuk en gevarieerd: tweets, video’s, Instagram stories, interviews voorbereiden … Ik mocht ook zelf meedenken: houden we genoeg rekening met de doelgroepen, met de feedback die we krijgen, ziet iedereen waar we mee bezig zijn?”

Op dit moment werkt Youssra vooral aan de communicatie rond de deelname van Nederland aan de wereldtentoonstelling in Dubai, nog steeds binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij komt haar kennis van het Arabisch en haar expertise rond het Midden-Oosten goed van pas. “Ooit hoop ik zeker nog documentaires te maken. Mensen de kans geven om met hun verhaal naar buiten te komen, dat blijft toch een passie.” ● (ivh)

“Arabisch is één van de moeilijkste talen.”

“Minister, but not a politician”

Studying infrastructure was not his first choice, but it nevertheless led Riad Nurmohamed to a successful academic career. His appointment last year as minister of public works in the cabinet of Santokhi Brunswijk in Suriname represented a major career switch. Or did it?

He actually dreamed of becoming a pilot, but because that was not an option in Suriname in the early ‘90s, Riad Nurmohamed (47) enrolled in the infrastructure programme at Anton de Kom University in Paramaribo. “I majored in civil engineering, as that had also interested me from a young age. Incidentally, it’s just as well that I did not become a pilot because when I later once had the opportunity to fly in the cockpit of an aeroplane, I thought it was incredibly boring (laughs).”

At university, he turned out to be a hard-working, engaged student. “From the very beginning, I became a student representative. For example, I co-organised the first national conference on water and climate.”

Flemish food

In that period, there was intensive cooperation between Anton de Kom University and the Flemish universities and vocational colleges thanks to VLIR-UOS financing (Flemish Interuniversity Council – University Development Cooperation). “I was taught by several KU Leuven professors. They encouraged me to come to Leuven in ‘98 to enrol in the Master of Water Resources Engineering. It was an interuniversity programme, partly organised at KU Leuven and partly at the VUB.”

“It took a year before I got used to Flemish food. I lived on ice cream and cream cakes.”

Like most of his compatriots, Nurmohamed had visited the Netherlands several times, but Belgium was terra incognita to him. They were two exciting years, he says, with the occasional culture shock. For example, as a lover of modern architecture, he was surprised by the ‘traditional’ buildings in Leuven. “And it took a year before I got used to Flemish food. I simply couldn’t stomach chips, and I would go to Antwerp especially to buy Surinamese spices. I lived on ice cream and cream cake. And then, suddenly, I thought everything was delicious, even the vegetables that I had previously found rather bland. I had become a real Belgian (laughs). Through the programme for international students at KU Leuven, I was assigned a buddy to show me around, and we’re still in touch.”

Immersion in the new field of water engineering also took some getting used to at first, but it did mark a transition in his career. “After my return to Suriname,

I specialised in research using computer modelling. We developed tools to predict the behaviour of water resources, such as rivers. For example, we could map out the consequences of building a dam. We also attempted to model the effects of climate change in Suriname. The average temperature and sea levels are rising here, too, and the frequency and intensity of rainfall and flooding are also increasing.”

Thresholds

The contacts he made in Flanders shaped the development of his career. Over the past fifteen years, Nurmohamed has worked within an Institutional University Cooperation (IUC) (see inset on p. 56) on a programme for the sustainable management of Suriname’s natural resources. Amongst other outcomes, this work formed the foundation of a master’s programme coordinated by Nurmohamed himself, then head of the infrastructure department.

The university has had some difficulties over the past few years, he says. “Due to political decisions, things were going downhill in the country. As a result, there was very little financing for staff and facilities, meaning the university has actually declined somewhat. It is still the case that anybody who has the remotest opportunity goes to study abroad.”

This has not discouraged him from investing himself as much as possible in his work. As a lecturer, he emphasised educational innovations and the introduction of state-of-the-art technology. As head

Minister Nurmohamed (with tie) at a seawall reinforced by a planting of bamboo. “The sea level is rising in Suriname, too.”

of the infrastructure department, he was deeply concerned about the high threshold for many students. Strikingly, even in the faculty of engineering, the number of female students is as high as the number of male students. But despite the low registration fees, the equivalent of approximately one hundred euros, many students have financial difficulties. “They often can’t afford to buy the handbooks. We look for solutions, such as equipping a computer room and digitalising all of the study materials, but it remains an issue.”

Unhealthy

At the beginning of his academic career, about twenty years ago, Nurmohamed also made a foray into politics as a member of the Progressive Reform Party. “I think that whoever can, should contribute to the governance of our country. Why I chose the PRP? I live in the same neighbourhood as the party headquarters (laughs). But more importantly, political parties at the time were primarily ethnically oriented. In addition, there are not many democratic parties in Suriname. I grew gradually within the party and, in 2015, I was elected to parliament. I primarily focused on climate, education, and public works. It was not easy to combine this with my work at the university, and I lost much sleep and free time. It certainly wasn’t healthy.”

The fact that he was appointed minister of public works in July 2020 was by no means the fulfilment of political ambitions, he says. “It wasn’t even my ambition to become a member of parliament. —

I always say: ‘I am politically active, but not a politician’ (laughs), though in hindsight I am very satisfied about what I was able to achieve during my time in parliament.”

He only stopped working at the university at the end of December: “It took some time to wind everything up. The funny thing is that I am still involved in the majority of the projects, albeit no longer as an academic but as a minister.”

In his new post, he has identified about ten ‘domains’ that he wants to work on. “I don’t only want to implement projects, but also bring new energy to the organisation, through digitalisation for example. And by investing in communication, so that citizens see what is happening with their tax revenues.”

These projects range from mowing roadsides and painting zebra crossings to building bridges and dredging rivers. “Research into water and climate remains an important part of my responsibilities. I have a sense that everything I have done until now, both as an academic and a parliamentarian, will be useful in my new role.” ● (ivh)

The ministry of public works handles projects ranging from mowing roadsides and painting zebra crossings to building bridges and dredging rivers.

Fifteen-year collaboration

Around 2005, an Institutional University Cooperation (IUC) programme was initiated between Anton de Kom University in Paramaribo (Suriname) and the Flemish universities and vocational colleges, financed by VLIR-UOS and coordinated by KU Leuven. Along with Professor André Vervoort and Professor Patrick Willems at the Leuven Department of Hydraulics and Geotechnics, Riad Nurmohamed developed a research and educational programme for the sustainable management of natural resources in Suriname. Currently, the programme is sponsored entirely by fourteen local companies and organisations that prioritise sustainability. As the external programme coordinator, Professor Willems safeguards the quality of the programme. Furthermore, four Surinamese researchers are conducting doctoral research at KU Leuven into pressing issues such as an impact analysis of climate change, renewable energy through water and wind energy, biodiversity, and urbanisation.

“The average temperature and sea levels are rising here, too, and the frequency and intensity of rainfall and flooding are increasing.”

Samen over de eindmeet

“Door samen onderzoek te doen, hebben mijn vader en ik elkaar op een andere manier leren kennen”, zegt professor Sandra Rousseau. “Dat wou ik doorgeven.” En zo bogen drie generaties zich over de online populariteit van wielrenners in de Ronde van Frankrijk.

Wielerfans blijken vooral geïnteresseerd in de prestaties van hun landgenoten. Ook incidenten zorgen voor een toename in de zoekopdrachten.

Al na haar eerste jaar handelsingenieur aan KU Leuven werd Sandra Rousseau (47) door haar vader op sleeptouw genomen. “Aanvankelijk mocht ik vooral data inzamelen voor zijn onderzoek en dan, stilletjesaan, is het een meer evenwichtige relatie geworden (lacht). We hebben intussen een twintigtal gezamenlijke publicaties.”

De eerste was meteen een heel bijzondere, vult vader Ronald Rousseau (72) aan. Hij was jarenlang hogeschooldocent wiskunde in Oostende en heeft daarnaast een internationaal gerenommeerde carrière achter de rug in de informatiewetenschap. Sinds acht jaar is hij als vrij onderzoeker verbonden aan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. “Mijn onderzoek richt zich op indicatoren om de kwaliteit en evolutie van onderzoek en wetenschap te meten. Toen Sandra in de eerste licentie zat, wat nu de eerste master is, was ze voor een paper bezig met data development analysis, een techniek die wordt gebruikt voor efficiëntie-analyse. We raakten erover aan de praat en toen zag ik de mogelijkheid om daarmee na te gaan hoe efficiënt landen omgaan met hun mogelijkheden – zoals het bruto nationaal product, de actieve bevolking en de uitgaven voor onderzoek – om wetenschappelijke output te genereren, zoals publicaties en patenten. We gingen samen aan de slag en dat artikel wordt nog altijd geciteerd.”

Vandaag is Sandra Rousseau verbonden aan het Centrum voor Economie en Duurzaam Ondernemen aan Campus Brussel. “Ik onderzoek onder meer hoe consumenten en overheden staan tegenover milieuvriendelijke producten en trends, zoals de circulaire economie. Maatschappelijk bewustzijn is er thuis met de paplepel ingegeven en ik vind het heel boeiend om dat domein op een rationele manier te onderzoeken.”

Zoon Alexander Genoe (20) maakte dezelfde studiekeuze als zijn moeder en zit in de eerste master handelsingenieur. “Het is een vrij brede richting, je kan er alle kanten mee uit. Ik ben zelf vooral geïnteresseerd in financiële instrumenten en mechanismen.”

Hele klus

Met haar vader samenwerken, Sandra Rousseau heeft er altijd van genoten. “Je leert elkaar op een andere manier kennen. En het voelde als een heel veilige omgeving om kennis te maken met onderzoek, alles is bespreekbaar.”

Dat wilde ze graag doorgeven aan de volgende generatie. “En toen dacht ik: waarom zouden we niet een onderwerp zoeken dat we met zijn drieën kunnen bestuderen? Zowel mijn vader als mijn zoon weten een wielerwedstrijd wel te appreciëren, en in 2019 passeerde de Ronde van Frankrijk vlak aan Campus Brussel, waar ik werk. Zo werd het onderwerp ons haast in de schoot geworpen. We besloten na te gaan welke deelnemers tijdens de Tour het vaakst werden gegoogeld, en naar aanleiding van welke gebeurtenissen. Dat kan nuttig zijn om inzicht te krijgen in hoe wielrenners en ploegen hun online zichtbaarheid kunnen bevorderen. Zo kunnen ze hun populariteit een boost geven, wat ook financieel kan lonen, denk maar aan sponsorships.”

Omdat Alexander de wielrenners het beste kent, zorgde hij voor de data-inzameling: “Een heel repetitieve klus waar ik toch een paar weken mee bezig ben geweest. Met behulp van de Google Trends Search Popularity Indicator verzamelde ik data gedurende 65 dagen: vlak voor, tijdens en vlak na de Ronde. Welke namen werden er als zoekterm ingegeven? Dat gingen we na voor 82 renners en in twaalf landen.”

De statistische analyse was voor rekening van Sandra, die daarin de meeste ervaring heeft. Zij nam ook het voortouw in het onderzoek. Grootvader Rousseau ten slotte, richtte zijn aandacht vooral op de Google Trends Search Popularity Indicator zelf: “Indicatoren zijn mijn specialisatie. Google beschrijft die indicator in woorden, en het was de uitdaging om dat in wiskunde om te zetten. Eerdere onderzoeken hebben ook al een poging gedaan, maar ik heb het toch nog net iets kunnen verfijnen.”

© Belga
“De witte trui heeft een veel groter effect op de online populariteit dan de bolletjestrui of de groene trui. Al gaat er natuurlijk niets boven de gele trui.”

Geel, wit of groen?

De voornaamste conclusies uit het onderzoek? Wielerfans blijken vooral geïnteresseerd in de prestaties van hun landgenoten. Sandra Rousseau: “Zo hadden Belgen bijvoorbeeld meer interesse in hoe de Belgische renners hadden gepresteerd dan in de prestaties van de renner met de gele trui.”

Ook incidenten zorgen voor een toename in de zoekopdrachten, zegt Alexander. “Dat zag je bijvoorbeeld toen Tony Martin en Luke Rowe in een van de etappes met elkaar in conflict raakten. En toen de negentiende etappe vanwege een modderstroom werd afgelast, had dat ook impact op het zoekgedrag. Hetzelfde geldt voor de valpartij van Wout Van Aert.”

Geen verrassende resultaten misschien, maar het is nu wel wetenschappelijk aangetoond, zegt Ronald Rousseau. Nog zo eentje: bergritten lokken meer toeschouwers en creëren meer beweging op het internet dan andere ritten. “Ik ben geen fanatieke wielerfan, maar dat herken ik wel. Is er een interessante bergrit, dan kijk ik.”

Daarnaast kwamen ook nieuwe patronen aan het licht, zoals het verschil in impact na het veroveren van een bepaalde trui. Je zag bijvoorbeeld dat de witte trui, die voor de leider in het jongerenklassement, een veel groter effect had dan de bolletjestrui of de groene trui, legt Sandra Rousseau uit. “Er gaat natuurlijk niets boven de gele trui, maar de dag waarop zo’n jonge renner in het wit mag rijden, krijgt zijn online populariteit een enorme boost.” De prijs voor de strijdlust had ook wel

een bepaalde impact, vult Alexander aan. “Maar enkel op de dag zelf. Misschien omdat die prijs niet met een trui gepaard gaat en dus de dag nadien niet meer zichtbaar is.”

In de voetsporen?

Met drie generaties onderzoek doen liep heel vlotjes, zo blijkt. “Strubbelingen zijn er niet geweest.” En intussen zijn de inspanningen bekroond met een publicatie in Journal of Sports Economics. Dat zoiets een pluspunt is bij selectiegesprekken voor stages en uitwisselingen, heeft Alexander al gemerkt. Zo wist hij een zomerstage te bemachtigen bij In2Action Capital, een onafhankelijk investeringsfonds.

Heeft deze eerste onderzoekservaring hem zin gegeven om in de voetsporen van zijn moeder en grootvader te treden? “Voorlopig is het nog niet mijn ambitie om prof te worden, maar dat kan nog veranderen”, klinkt het diplomatisch. “Misschien doen we in de toekomst nog iets samen rond een onderwerp in de financiële sfeer”, zegt moeder Sandra. “En anders is er ook nog de andere zoon. Of die ook economie studeert? Nee, hij heeft voor bio-ingenieurswetenschappen gekozen (lacht).” ● (ivh)

Image

Meerkamper Noor Vidts heeft

bio-ingenieurswetenschappen als extra discipline

“Ja,

het is een pittige combi”

Alsof meerkampers nog niet genoeg hooi op de vork nemen, besloot Noor Vidts (25) er nog een studie bio-ingenieurswetenschappen bovenop te doen. Het topsportstatuut dat ze van de universiteit kreeg én haar eigen doorzettingsvermogen maken die combinatie haalbaar. En veel meer dan dat: na haar zilveren medaille op het EK indoor in maart verbaasde Vidts sportminnend België afgelopen zomer opnieuw, met een onverhoopte vierde plaats op de Olympische Spelen in Tokio.

Stralend’, ‘onbevangen’, ‘ontwapenende glimlach’: het zijn enkele epitheta waarmee de commentatoren Noor Vidts tijdens de Spelen omschreven en die we meteen herkennen als ze ons kort na haar Olympische ervaring te woord staat. Er is dan ook veel om vrolijk over te zijn: een uitstekend verlopen tornooi, een rits persoonlijke records, en een bijzonder fraaie vierde plaats in de eindrangschikking van de zevenkamp. “Als iemand me vooraf gezegd had dat ik zo hoog zou eindigen, zou ik eens hard gelachen hebben”, zegt Vidts.

Nu is het volop genieten, ook van de stortvloed aan gelukwensen. “Ik heb onder meer felicitaties gekregen van mijn thesisbegeleider en van faculteitskring LBK”, vertelt ze. Haar medestudenten volgen haar sportieve prestaties op de voet. “Toen ik twee jaar geleden deelnam aan het WK in Doha, was dat op groot scherm te zien in de fakbar: heel fijn.”

Kiezen is verliezen

Sport en studie zijn al jarenlang verweven in het leven van Noor Vidts, en ze vertonen ook parallellen. Toen vader Vidts zijn dochter op haar zevende inschreef in een atletiekclub, ontdekte ze dat ze het fijn vond om alle disciplines te doen. “En dat is zo gebleven: ik heb nooit de nood gevoeld om te kiezen”, zegt ze. “Tot mijn achttiende deed ik er zelfs nog basketbal bovenop.” Diezelfde instelling had Vidts toen ze moest beslissen wat ze zou gaan studeren. “In de topsportschool deed ik alle wetenschappelijke vakken graag. Dus koos ik voor bioingenieur omdat het een heel brede richting is: je hebt al die wetenschappen nog.”

“In Tokio was ik vooral blij met mijn prestatie in het speerwerpen, geen makkelijke proef voor mij.”

Inmiddels heeft Vidts haar studie bijna afgerond: ze heeft alleen nog een thesisjaar voor de boeg. Gaandeweg heeft ze ontdekt waar haar interesses liggen: “Ik volg de master ‘Human Health Engineering’: ik voelde dat planten en dieren me toch wat minder zeggen, ik wil vooral weten hoe de mens in elkaar zit. Er zijn ook veel raakvlakken met sport. Mijn masterproef zal bijvoorbeeld gaan over de trainingsbelasting bij sprintkajakkers.”

Improviseren

‘Human Health Engineering’ is bovendien een domein dat troeven aanreikt voor haar eigen sportcarrière. “We hebben bijvoorbeeld anatomie gekregen: dan leer je je lichaam echt kennen. Als ik op de tafel van de kine lig, kan ik beter meepraten nu (lacht). Een ingenieur leert ook oplossingsgericht denken. Dat komt evengoed van pas in de sport, bijvoorbeeld als we tijdens een training niet alles kunnen doen wat op de planning staat. Dan moet je kunnen improviseren.”

Dat laatste is sowieso een onmisbare vaardigheid voor een topsporter die een universitaire studie volgt. “Het is inderdaad een pittige combi ”, lacht Vidts. “Gelukkig mag ik doorzettingsvermogen en punctualiteit tot mijn sterke kanten rekenen, dat helpt.”

Een extra ondersteuning is het topsportstatuut van KU Leuven. Dat geeft studenten die op hoog niveau sporten de flexibiliteit om hun studieloopbaan te combineren met de broodnodige trainings- en wedstrijduren. Noor Vidts was vorig academiejaar één van de 76 topsporters die een A-statuut toegekend kregen en zo een beroep konden doen op een ruim pakket studie-, examen- en accommodatiefaciliteiten. “Dat statuut is tijdens mijn hele studie een grote hulp geweest, bijvoorbeeld omdat ik examens kon uitstellen als ze in een wedstrijdperiode vielen. En in de eerste jaren kon ik van groep veranderen voor de practica, zodat ik geen trainingen hoefde te missen.”

Het topsportstatuut geeft ook toegang tot de indoor atletiekhal en de powerzaal van het universitair sportcentrum. “Heel belangrijk om zo dicht bij mijn campus een goede trainingsplek te hebben”, zegt Vidts.

Op wolkjes

Begin vorig jaar gooide de coronapandemie de plannen van zowat iedereen overhoop, zeker ook die van sporters: een hele reeks wedstrijden viel weg. “Toen ook de Olympische Spelen uitgesteld werden, was dat natuurlijk een klap”, vertelt Vidts. “Maar ik dacht al snel: ‘Oké, volgend jaar ben ik weer een jaartje ouder en sterker.’”

Noor Vidts en Nafi Thiam glunderen na hun glansprestaties op de Olympische Spelen.

Dat bleek juist gedacht. Een eerste hoogtepunt waren de Europese kampioenschappen indoor in het Poolse Torun: ze verpulverde er haar record in de vijfkamp en stond met zilver om de nek naast gouden Nafi Thiam op het podium. “Ik was met een goed gevoel naar dat EK getrokken, maar zonder grote verwachtingen. Die prestatie heeft me een enorme boost gegeven, ik heb een tijdje echt op wolkjes gelopen.”

Toch bleven de ambities voor de zevenkamp op de Olympische Spelen bescheiden: Tokio zou vooral een eerste kennismaking met de Spelen worden, met het oog op de toekomst. Het werd veel meer dan dat. Toen Vidts halfweg het tornooi nog volop in de running was voor een medaille, verbaasde ze daarmee niet alleen de Belgische sportliefhebber, maar ook zichzelf. Je zou van minder gaan stralen. “Sowieso is een zevenkamp altijd echt genieten voor mij, maar als je op de Spelen mag staan en het gaat dan ook nog eens allemaal zo goed …”

Vidts verscherpte haar ‘personal best’ in liefst vijf disciplines en deed met een totaalscore van 6.571 punten meer dan 300 punten beter dan haar vorige record. “Ik was vooral blij met mijn prestatie in het speerwerpen, geen makkelijke proef voor mij”, zegt ze. “De grens van de 40 meter leek lange tijd onhaalbaar, maar in Tokio ben ik er éindelijk over geraakt (lacht).”

Een medaille zat er net niet in. Het cliché wil dat de vierde plaats de meest ondankbare is, maar zo denkt Vidts er niet over: “Ik heb tijdens de afsluitende 800 meter alles gegeven om toch het podium te halen, maar ik wist dat het moeilijk zou worden. Teleurgesteld ben ik totaal niet, trots is het overheersende gevoel. Vooraf had ik nooit durven dromen van een vierde plaats.”

Voor Nafi Thiam, die erin slaagde om haar Olympische titel te verlengen, heeft Vidts veel bewondering: “Dat klaarspelen, onder zoveel druk, is enorm moeilijk. Nafi is een uniek talent, maar ze is ook gewoon heel lief. Tijdens zo’n meerkamp praten we tussendoor over allerlei dingen. Er is soms wel een taalbarrière tussen ons, daar moeten we allebei nog wat aan werken (lacht).”

Pieken in Parijs

Wat de Olympische ervaring extra speciaal maakte voor Vidts, is dat ze die kon delen met een studiegenoot en goede vriendin: Heleen Nauwelaers speelt bij de Belgian Cats, die na een thriller strandden in de kwartfinale van het baskettornooi. “We zijn destijds samen aan de studie bio-ingenieur begonnen, zij is net afgestudeerd. Toch wel heel bijzonder om samen met haar aan de Spelen te kunnen deelnemen. Toen ik aankwam in het Belgische basecamp in Mito, was Heleen net vertrokken naar

het atletendorp, maar ze had een briefje voor me achtergelaten: superlief. We hebben elkaar later nog kunnen zien.”

“Ik vind het wel erg jammer dat mijn familie er niet bij kon zijn. Mijn ouders doen veel om me te steunen en ik had het hen zó hard gegund. Tokio is ook heel wat exotischer dan Parijs, waar de Spelen van 2024 plaatsvinden.”

Haar ouders zullen in de Franse hoofdstad mogelijk wel getuige zijn van een topprestatie van hun dochter. “Ik heb nu een eerste keer kunnen proeven van de Spelen, die ervaring neem ik mee naar Parijs. Dan zal ik 28 zijn: een leeftijd waarop je in de meerkamp je beste prestaties kan neerzetten. Of ik daar ook een concrete ambitie of medaille aan vasthang? Nee, dat doe ik liever niet. Ik wil mezelf gewoon blijven verbeteren, we zien wel waar ik dan uitkom (lacht).”

Natuurlijk formuleert Vidts wel degelijk doelen voor zichzelf, zowel in de sport als in het leven tout court. “Sowieso zou ik na mijn afstuderen als bio-ingenieur iets willen hebben om naast de sport te doen. Mogelijk een bijkomende studie, of anders een job van twee of drie halve dagen, dat zou ideaal zijn. En als mijn sportieve carrière erop zit, zou ik graag als sportingenieur aan de slag gaan. Wat dat dan precies zal inhouden, moet ik zelf nog uitzoeken (lacht).” ● (rvh)

“Deze studie leert je om oplossingsgericht te denken.
Dat komt ook van pas in de sport.”
Blockchain, crypto and NFTs… oh my!

What happened to money? What was once paper in our hands now exists on a blockchain where cryptocurrencies are used to buy NFTs. If nothing in the previous sentence makes sense to you, you are not alone. We’ve enlisted the help of KU Leuven professors Bart Preneel of the Computer Security and Industrial Cryptography unit and Gertjan Verdickt of the Department of Financial Management to help us see what’s real and what’s fake in the cryptocurrency hype.

The real world we inhabit is in the midst of an authenticity crisis, including everything from ‘fake news’ to deepfakes, but this problem is actually a core feature of the digital world. Anything that can be encoded in digital form – be it a song, a video, anything – can be replicated ad nauseum, draining value from digital art and rendering moot all claims to authenticity. An answer to this problem, and the beginning of many others, is the blockchain.

The original blockchain was created in 2009 to launch the cryptocurrency Bitcoin. The code for a digital item is run through an algorithm that produces a unique alphanumeric ‘hash’, an item’s new blockchain identifier. A ‘block’ is a group of hashes, one each for the seller, the purchaser, the hash identifying the block’s place in the chain, and the hash for any other information to be included in the block, such as a contract of sale. The use of hashes keeps users’ personal information anonymous throughout.

As blocks are added, the blockchain creates a ledger of digital ownership, with the ledger duplicated and distributed across many different users’ computers. Each version of the blockchain is automatically verified against the same ledger held on other computers in the peer-to-peer blockchain network.

This distributed nature is key, according to Professor Preneel. Because there is no single point of storage, there is no single point of failure that could be destroyed in the event of disaster, and no chance for

one person to easily manipulate records. “Before, it was possible to commit fraud, but only someone like Stalin could do it, somebody with enough power to send hundreds of people to find all copies of a photo and change it or replace it. But the average person couldn’t. In the digital world, more or less anyone could start doing this. To be robust against disappearing, you put records in multiple locations and make sure that they are consistent and that nobody can rewrite history. Can you achieve consensus on what is the right record? That's something that blockchain achieves.”

Cryptocurrencies

There is no single blockchain; rather, a blockchain can be created for any digital authetication network. Cryptocurrencies have always been the primary motivation to create a blockchain. Bitcoins, for example, move from one party to another with no counterfeiting, no bounced cheques and no middleman handling your coins. Moreover, Bitcoin’s source code limits its total supply to 21 million coins, preventing the sort of devaluation or inflation that can result from governmental monetary policies.

Thousands of new cryptocurrencies have been released in the wake of Bitcoin, most of which rely on a blockchain. But are they truly currencies, or have they simply appropriated the name?

According to Professor Verdickt, a currency must serve as both a means of accounting , a medium of exchange and a store of value. In other words: can we use this item to quantify a financial transaction? Can I give you this item in return for something else? And can you rely on this item to be worth something in the future?

Bitcoin was created to avoid the interference of national governments, but national governments have found ways to get between investors and their crypto.

Do cryptocurrencies pass the test? Mostly, Professor Verdickt says. “It’s a hybrid. Cryptocurrencies are a currency like any other, but they haven’t taken off yet because the store of value is too volatile. Nevertheless, for the medium of exchange aspect steps are being taken in the right direction, such as at Tesla, where you can pay for a car with Bitcoin.”

In the days following our conversation with Professor Verdickt, Tesla backtracked on this decision and is no longer accepting Bitcoin. The stated reason was the environmental cost of running blockchain calculations, although the reality is that the price of Bitcoin is simply too variable as a store of value. Why accept Bitcoin for your cars if its value might plummet? For that matter, why buy a car today if the same amount of Bitcoin could buy a house tomorrow? This uncertainty is hobbling cryptos as a medium of exchange, casting doubt on the future of cryptos as viable currency.

None of which would surprise Professor Verdickt: “You ask the question about crypto as a currency, but nobody asks that question, everyone wants to talk about Bitcoin as an investment. From an investment perspective it’s super interesting, from a currency perspective, not so much.”

Indeed, the price of a Bitcoin has gone from €0.01 to a high of €50,000 per coin in the past 10 years. At the moment, Professor Verdickt sees the fear of missing out as the strongest motivator for many investors to buy Bitcoin. Yet it is not only profit that is driving investors to other blockchain-based assets, such as NFTs.

“If cryptocurrencies become mainstream, we as societies have to think about how central banks should behave in this new digital cryptocurrency world.”

NFTs

Any one Bitcoin can be readily exchanged for any other, they are interchangeable, or ‘fungible’. However, an NFT is a non-fungible token, meaning that the hash for an NFT refers to a unique digital item, which might be a video, a tweet, a work of art … anything that exists in the digital world.

NFTs also work differently than cryptos. You own your Bitcoin exclusively, but when an NFT is purchased, the buyer usually isn’t buying the digital item for their own exclusive use, they are only buying the claim to ownership. In most cases, the work of art still exists on the internet, where it can be viewed and copied by the public at large.

So why buy an NFT? At present, the price of NFTs may primarily be driven by the fear of missing out, but Professor Verdickt sees broader motivations for investors, such as the patronage of favoured artists: “Buying tweets doesn’t make any sense to me whatsoever. But I can buy your art, I can support you, and from an art perspective, I get it, somewhat. You being able to say ‘I own this’ will solve a lot of problems in the art world.” In this sense, NFTs might facilitate modern patronage in the same way that donors to KU Leuven support research for the greater good without any personal return.

Will the chain remain unbroken?

A blockchain can therefore authenticate digital ownership online, but a blockchain is only as valuable – or vulnerable – as its interface with the real world. For instance, Bitcoin was created to avoid the interference of national governments, but national governments have found ways to get between investors and their crypto. China, for instance, decided to ban aspects of crypto banking in 2017 and 2021: the price of cryptos plummeted each time. And if a user wishes to cash out their crypto wallet, a nation might step in to enforce its financial transparency rules, such as when the FBI tracked down users of the black-market Silk Road website, despite the anonymous transactions afforded by the blockchain.

Blockchains for real-world items face their own challenges. A physical item can be designated by a digital token, which can then be given a hash and be placed on a blockchain. According to Professor Preneel, a blockchain for something like patents would be feasible and useful, and something to which most nations might readily agree. But a blockchain to track items in the shipping industry would need cooperation from customers, shipping companies and national customs agencies, an almost impossible task given the multitude of national privacy standards around the world.

Nations, too, will seek to retain the power offered by their own sovereign currencies. As Professor Verdickt notes: “A central bank such as the Federal Reserve has two main goals, price stability and full employment. But if you don’t control the money supply anymore, you’re giving a huge weapon away. I’m not so sure that they want to do that. If cryptocurrencies become mainstream, we as societies have to think about how central banks should behave in this new digital cryptocurrency world.”

Block by block

Technology evolves. Twenty years ago, people worried about their credit cards on the internet; now, online purchases got us through a global pandemic. The first steps have already been taken to lower the barriers to crypto use in daily life, such as Bitcoin ATMs that are widely distributed around the world.

Yet the current rush to invest in cryptos is best seen as fool’s gold. True long-term value will come as blockchains begin to form the backbone of a more secure internet economy. What the shape of this future economy will be, however, is anyone’s guess. If there is one thing the blockchain guarantees, it’s that the results will surprise us. ● (gp)

Ezel

Annelies Verbeke is een academiejaar lang ‘writer in residence’ van KU Leuven. Lees hier het kortverhaal Ezel uit haar nieuwste bundel Treinen en kamers.

‘Zo voelde ook ik innige dankbaarheid jegens mijn ezelvorm: bij mijn vele, diverse lotgevallen had zijn omhulling mij beschermd, en mij misschien dan geen wijze maar toch een veelweter gemaakt.’

– Apuleius van Madouros, De gouden ezel (Metamorfosen) (ca. 125-180)

‘Ze ging de ezels vervoegen en transformeerde, ze bleef daar balken.’

– ‘Fari de Ezelin’, West-Afrikaans volksverhaal

Ik kan het beter niet zeggen,’ had die Togolese mevrouw gemompeld. We keken naar de glanzende schelpjes die ze een aantal keren na elkaar voor ons op het hete zand had gestrooid. Petieterige vagina dentata leken die kauri wel. Sommige lagen op elkaar, andere vormden een korte lijn. Deze worp was blijkbaar belangrijker dan de voorgaande, de vrouw had er lang over gedaan hem te lezen.

‘We hebben ervoor betaald,’ was mijn repliek geweest. Ook in het Frans hanteerde ik de autoritaire toon die ik mij in die dagen, acht jaar geleden alweer, eigen was gaan maken. En toen Luc zijn portefeuille had bovengehaald, had ik die samen met zijn hand boven de schelpjes weggeduwd.

‘Het gaat niet om geld.’ De vrouw fronste even, twee snelle rimpels vonden een oud zeer tussen haar wenkbrauwen. ‘Het gaat niet om mij.’

De schelpjes in het zand zwegen met ons mee. Een dwerggeit huppelde voorbij alsof haar poten elk een andere kant op wilden. Luc borstelde het stof dat het dier in het rond had doen dwarrelen voor de vorm van zijn bezwete kleren. In de verte floot audiofeedback uit een luidspreker.

De vrouw maakte een klakkend geluid met haar tong. ‘Goed,’ zei ze. ‘Ik zal het nog eens proberen. Gratis. Soms is het resultaat de tweede keer anders.’

Ze raapte de schelpjes uit het zand, gooide, keek, liet haar vinger boven enkele constellaties zweven, mompelde het een en ander in haar taal, en herhaalde dat alles een paar keer. Ik had vooraf niet geweten dat Luc dit had bedoeld met ‘couleur locale opsnuiven’. Bij onze reizen maakten we elk een bucketlist. Elk wat wils, zo deden wij dat. Meestal met bevredigend resultaat, al had ik deze keer niet veel vertrouwen in de afloop. De vrouw staarde somber naar de schelpjes tussen ons in en zei: ‘Hetzelfde. Désolé.’

‘Zeg het nu maar gewoon,’ drong ik niet al te vriendelijk aan, waarna de vrouw ons een voor een aankeek, haar blik weer naar de schelpjes bracht en verzuchtte: ‘Jullie zullen elk geloof in de mensheid verliezen en dieren worden. Als mensen zullen jullie nog slechts levende doden zijn.’

Zonder ons nog eens aan te kijken was ze daarna in één vlotte beweging gaan staan. Ze had het lint in haar pagne opnieuw geknoopt en was flip-floppend van ons weggewandeld.

De vrouw verzuchtte: ‘Jullie zullen elk geloof in de mensheid verliezen en dieren worden. Als mensen zullen jullie nog slechts levende doden zijn.’

‘Oei,’ had Luc gezegd, gevolgd door zijn zogenaamd ontwapenende lach. ‘Dat was meer een vloek dan een toekomstvoorspelling.’

‘Ah ja, nu is het oei,’ had ik geantwoord. ‘Meneer couleur locale.’

Ik zeg het: ik was al niet op mijn best voor we naar Togo vertrokken. Chagrijnig, nerveus, experimenterend met een naar agressie afglijdende assertiviteit. Moe maar slapeloos. Op het werk was het druk, chaotisch, vier collega’s gingen tegelijk met zwangerschapsverlof – die kinderen moeten intussen dus ook acht zijn – en hun projecten kwamen grotendeels op mijn schouders terecht. Op mijn schoot. In mijn schoenen. Als er al een probleem was dan zat dat volgens mijn baas tussen mijn oren. Hij vond dat ik nu en dan eens moest gaan squashen, tussen zes en zeven ’s ochtends, stelde hij voor. Jazeker, hij kende een sportclub die zo vroeg open was, hij stuurde me onmiddellijk het adres. Zijn onaangename eigenschappen en die van mijn overgebleven collega’s begonnen mij steeds nadrukkelijker op te vallen. Ook vele van mijn familieleden en vrienden leken er in die periode op uit te achterhalen waar mijn grenzen lagen. En Luc, ach ja, Luc met zijn roze bril. Ik had die bij momenten van zijn hoofd willen slaan om hem onder mijn hak te vertrappen.

Maar hoe gaat dat in het leven, zolang je erin gelooft een mens te zijn? Je neemt je voor hier wat te dimmen, daar een tandje bij te steken. Je probeert. Ik zag weleens een film die ik goed vond, bracht mensen bezoekjes, luisterde naar beweringen en beweerde zelf ook het een en ander. Als ik een boze e-mail wilde versturen, dan wachtte ik daar een dag mee. Er waren weekends waarop ik zelfs het squashen een kans gaf. En Luc, ach ja, Luc was anderzijds toch ook echt een schat. Ons verblijf in Togo verliep verder vlot.

De verandering voltrok zich pas toen ik op mijn eerste werkdag na die reis te horen kreeg dat er wegens een reorganisatie geen plaats meer was voor mij binnen het bedrijf. Het bedrijf waarvoor ik de rots in de branding was geweest en een flexibiliteit had opgebracht die me in een lastige knoop had gelegd. Er was woede, zeker; de eerste seconden na mijn ontslag overwoog ik ergens twee harken vandaan te halen, die aan mijn armen te binden en me zo, met draaiende en zwaaiende bewegingen door het kantoor te begeven, wangen openkrabbend, dossiers en laptops vernielend. Die behoefte maakte echter gauw plaats voor het besef dat het leven als mens simpelweg niets voor mij was. Nooit was geweest, in feite; ook mijn herinneringen toonden dat nu met pijnlijke precisie. Eén grote escaperoom, dat was het aardse bestaan. Leven op zich wilde ik niet noodzakelijk opgeven, maar als mens: nee, bedankt. Geen verpletterend inzicht, al bij al. Ik ervoer zelfs iets als opluchting en opgewonden anticipatie, toen ik thuis op de bank neerplofte met het voornemen nooit meer te praten en nog nauwelijks te bewegen. Pas toen mijn geest me ontglipte, pas toen ik mezelf van bovenaf verweesd op die bank zag zitten, flitste de vrouw met de schelpjes door mijn hoofd. Daarna was er de wei.

Ongeveer alles aan een ezel zijn is geweldig. ...

Het vervolg van dit verhaal kunt u lezen op kuleuven.be/stories Voor de editie van Sonar die eind januari verschijnt, schrijft Annelies Verbeke een nieuw verhaal. ●

Eén grote escaperoom, dat was het aardse bestaan.
Leven op zich wilde ik niet noodzakelijk opgeven, maar als mens: nee, bedankt.

FabLab tot echte

De open werkplaats FabLab scherpt de handigheid van KU Leuvenstudenten aan en verdiept hun opleiding zonder dat het handenvol tijd en geld kost. “Door de waardevolle voorsprong die ze hier opbouwen halen topbedrijven hen maar wat graag binnen.”

heeft sleutel innovatie

FabLab-manager Marc Lambaerts: “Zelfs schijnbare hobbyprojecten leiden in FabLab tot inzichten die van pas komen, bijvoorbeeld in de klassieke industrie, die nog altijd veel gebruikmaakt van productietechnieken zoals draaien en frezen.”

Tienduizend keer, zo vaak wordt FabLab in een gemiddeld niet-coronajaar gebruikt door studenten en doctorandi. De werkplaats, gevestigd op de campus van Ingenieurswetenschappen, heeft zes lasercutters staan, vijftien 3D-printers, een snijplotter en een freesmachine. Sinds kort versterkt een soldeeroven die inspirerende collectie, die vrij te gebruiken is door iedereen met een studenten- of personeelskaart van de Associatie KU Leuven, imec of Flanders Make.

“De grote sterkte van onze opleidingen burgerlijk ingenieur is de doorgedreven wetenschappelijke, onderzoeksmatige kennis waarop ze gebaseerd zijn”, zegt Bart Nauwelaers, vicedecaan van de Faculteit Ingenieurswetenschappen. “Maar het finale doel is natuurlijk het ware werkleven, waar zo’n wetenschappelijk model een praktische implementatie moet krijgen, gaande van een auto, brug of implantaat tot een chemische installatie of smartphone. Daarom krijgen onze studenten zoveel mogelijk kansen om dingen uit te testen, niet enkel in klassieke lab-experimenten, maar ook in een flexibele setting zoals die van FabLab. Ze kunnen daar snel aan de slag, op een manier die minder tijd en geld kost dan mochten ze dat doen met dure, moeilijk te bedienen toestellen uit het professionele circuit.”

FabLab-manager Marc Lambaerts knikt. “Toen we het lab in 2010 oprichtten, kwamen de meeste studenten burgelijk ingenieur uit het weinig praktisch gerichte algemeen secundair onderwijs. Aan de universiteit moesten ze bij wijze van spreken met schaar en lijm beginnen vooraleer ze de dure machines op de campus mochten gebruiken. Nu werken ze van in de eerste bachelor met de goedkopere versies die in FabLab staan, maar die heel goede resultaten boeken en

bijzonder laagdrempelig zijn. Dat zorgt voor een aanzienlijke versnelling in hun kunde.”

“Dankzij onze introductieles verduidelijken we de kloof tussen theorie en praktijk en doen we beginnende studenten bijvoorbeeld beseffen dat een as van vijf millimeter dik niet past in een gat van dezelfde doorsnede. In het computerontwerp is de lijn rond die opening oneindig dun terwijl er in de realiteit lucht nodig is tussen het gat en de as. Het is zo’n fout die ze pas écht leren vermijden als ze dat met eigen ogen hebben gezien.”

Zelfs schijnbare hobbyprojecten leiden in FabLab tot inzichten die van pas komen, bijvoorbeeld in de klassieke industrie, die nog altijd veel gebruikmaakt van productietechnieken zoals draaien en frezen. Tegelijk zijn nieuwere methodes zoals 3D-printen sterk in opmars, maar die vragen een aangepaste manier van denken. Ook dat is veel moeilijker te vatten in theorie dan in praktijk.

Betere ontwerpers

Zulke innovatieve technieken mogen uitproberen maakt veel studenten erg enthousiast, vertelt Lowie Goossens, tweede bachelor informatica en FabLab-adept van het eerste uur. Hij begon als student burgerlijk ingenieur, ontwierp met collega’s een geautomatiseerde pingpongmachine, lasercutte er de onderdelen voor in FabLab en bleef terugkeren. “Zo ontdekte ik dat elk van de machines haar eigen lichte

Lowie Goossens, tweede bachelor informatica, en vrijwillig FabLabbegeleider: “Alles wat je bedenkt, kun je hier proberen te maken. Ik leer hier elke keer zoveel bij dat het verslavend is.”

afwijkingen heeft, waarop je dus je design moet aanpassen. Ook weten wat een lasercutter dan wel een 3D-printer precies kan heeft gevolgen voor nauwkeurigheid en haalbaarheid. FabLab maakt van ons dus betere ontwerpers.”

Als studenten technieken eenmaal onder de knie hebben, blijven ze komen, zelfs als ze al doctoreren, zegt Lambaerts. “Samen zoeken naar meer optimale oplossingen blijft leerrijk. Tegen beginnelingen moet ik vooral zeggen dat ze tevreden mogen zijn als maar 30 procent van hun pogingen lukt. Het is een cruciale les: pas als je risico’s neemt en fouten maakt, ga je vooruit en doe je aan échte innovatie.”

Goossens, die intussen vrijwillig FabLab-begeleider is, bevestigt dat hij er leerde geduld opbrengen en probleem oplossend denken. “Doordat je de machines en mogelijkheden zelf verkent en op korte termijn alternatieven vindt, ben ik er zeker van dat je extra interessant wordt voor bedrijven die aanwerven.”

Meer dan één FabLab-habitué is intussen door topspelers binnengehaald. Zo had Lambaerts een groep studenten burgelijk ingenieur onder zijn hoede die hun eigen drones bouwden. Ze zijn intussen weggekaapt door Amazon. “Zonder FabLab hadden ze misschien zelf – minder performante – machines moeten kopen en veel meer tijd nodig gehad.”

“Onze studenten krijgen zoveel mogelijk kansen om dingen uit te testen, niet enkel in klassieke lab-experimenten, maar ook in een flexibele setting zoals die van FabLab.”

Eureka

Ook architectuurstudenten lopen de deur van de werkplaats plat. “Als doorwinterde nachtwerkers zijn ze blij dat ze hier 24 op 24 uur terechtkunnen. In die zin is FabLab een uniek piratenschip binnen de universiteit, maar dan wel één met duidelijke regels.”

Het concept werkt zo goed dat er meer vraag is dan wat FabLab kan aanbieden. Zelfs studenten biologie roepen nu om een lab waar ze mogen experimenteren. “In de toekomst willen we de creativiteit van zoveel mogelijk types studenten verder stimuleren”, zegt Nauwelaers. “Daarom wordt er binnenkort een destillatiekolom gebouwd, een industriële installatie waar studenten chemische technologie de productieprocessen die ze moeten ontwerpen al eens op kleine schaal kunnen uittesten.”

Hun collega-bio-ingenieurs kunnen vandaag al in FabLab terecht, onder meer in het kader van onderzoek naar microfluids. Onlangs werkten ze aan coronatesten en printten ze zeer specifieke kanaaltjes waardoor ze weten dat de hoeveelheid bloed en testvloeistof daarin precies de juiste zijn.

“Sinds kort voldoen we ook aan de noden van de studenten met als specialisatie elektronica”, zegt Lambaerts. “We hebben een nieuwe machine om componenten op bijvoorbeeld moederborden te plaatsen, een belangrijk industrieel proces. Het Leuvense bedrijf Dekimo schonk ons de machine en het blijkt een win-win: zij maken kennis met onze studenten, die ze dan kunnen aanwerven; wij krijgen het materiaal ter beschikking. Het zal zeker leiden tot nieuwe eurekamomenten.”

Goossens besluit dat FabLab broodnodige praktische steun biedt én de creativiteit boost. “Alles wat je bedenkt, kun je hier proberen te maken. Ik leer hier elke keer zoveel bij dat het verslavend is, en ik ben zeker niet de enige die dat vindt.” ● (ks)

Mysterieus spijkerschrift komt uit de kast

De beste plek voor archeologische vondsten is natuurlijk een opgraving. En de tweede beste plek is het archief. Het is een boutade onder archeologen, maar het klopt. Onderzoeker Hendrik Hameeuw testte een nieuwe technologie uit om kleitabletten met spijkerschrift 3D in te scannen. Zo ontdekte hij per toeval in een kast drie fragmenten van tabletten met daarop het proto-Elamitisch schrift: het oudste nog niet-ontcijferde schrift.

Bij het inscannen gaf één kleitablet onverwachts zijn geheim prijs: op de achterkant van het tablet stond een zegel dat met het blote oog amper zichtbaar was.

Spijkerschrift op kleitabletten, dat associëren we met Mesopotamië, het tweestromenland rond Tigris en Eufraat – een gebied dat nu in Irak, Koeweit, Syrië en Turkije valt. Zo’n vijfduizend jaar geleden was die regio de navel van de wereld. De toenmalige wereldtalen, zoals het Assyrisch en het Babylonisch, werden in spijkerschrift opgetekend, net zoals nog een dozijn andere talen uit de streek.

We hebben het hier over de oudste schriften van de mens, vertelt assyrioloog – zeg maar spijkerschriftgeleerde – Hendrik Hameeuw. “Het eerste schrift dat ooit ontwikkeld werd, was een voorloper van het spijkerschrift in Mesopotamië. Op nummer twee staan de Egyptische hiërogliefen en op nummer drie het proto-Elamitisch schrift. Dat laatste ontstond rond 3100 voor Christus in het gebied rond de historische stad Susa: later nog één van de hoofdsteden van het Perzische rijk, nu gelegen in het huidige Iran. Het schrift lijkt sterk op archaïsch spijkerschrift, maar is nog steeds amper ontcijferd.”

Monnikenwerk

Hameeuw was erbij toen assyriologen zo'n vijftien jaar geleden een nieuwe methode zochten om kleitabletten te digitaliseren. “Vroeger kon men een tablet alleen fotograferen. Maar daarmee geef je vaak slechts 80 procent van het oppervlak weer, vanwege de

driedimensionaliteit van het kleitablet en de ingedrukte schrifttekens. Het enige alternatief was alles met de hand overtekenen, een monnikenwerk.”

In samenwerking met de Leuvense ingenieurs van ESAT – het Departement Elektrotechniek – werd een oplossing gevonden: de Portable Light Dome, een hightech snufje waarmee de assyriologen hun kleitabletten 3D kunnen inscannen. Het gaat om een koepelvormig toestel met aan de binnenkant ledlampjes en een camera. Het kleitablet dat in de koepel ligt, wordt zo vanuit alle mogelijke invalshoeken belicht en gefotografeerd. Op de computer kan je een 3D-model van het tablet laten berekenen. Je detecteert zo zelfs de geringste variaties in reliëf.

Eureka!

Toen een eerste prototype van de dome moest worden uitgetest, trok Hameeuw naar het archief. “Ik vond een paar fragmenten met inscripties van iets wat me een archaïsch spijkerschrift uit Zuid-Mesopotamië leek.”

Bij het inscannen gaf één kleitablet toen onverwachts zijn geheim prijs: op de achterkant van het tablet stond een zegel dat met het blote oog onopgemerkt was gebleven. Een eerste eurekamoment: “De dome had zijn werk gedaan: we hadden iets gevonden dat we anders gemist zouden hebben! Op de computerbeelden zonder kleur en met de juiste lichtinval kwam dat zegel wel naar boven.”

De afbeelding op dit zegel lijkt op een gestileerde boom met twee dieren aan de zijkanten die met de voorpoten tegen de stam staan. “Het zijn antilopen of geiten die op hun achterpoten staan en proberen de blaadjes van de boom te eten. Een thema dat je op archeologische voorwerpen uit die periode wel meer ziet. Van de inhoud stond ik dus niet direct versteld.”

En nog eens: Eureka!

Pas later volgde een tweede eurekamoment, toen Hameeuw een wetenschappelijk artikel over zegelafdrukken doornam. “Mijn oog viel op een afbeelding van ons rolzegel. Uit de uitleg bleek dat dat rolzegel niet uit Zuid-Mesopotamië kwam – waar ik van uitging – maar wel van 250 kilometer daarvandaan, uit de laagvlaktes en bergen van het huidige Iran. Dat betekende dat het op de voorkant van het tablet niet ging om spijkerschrift as such, maar wel om het nog niet ontcijferde proto-Elamitisch beeldschrift: dat maakte de zaak natuurlijk wat spannender, want kleitabletten met dat schrift zijn zeer zeldzaam.”

Hameeuw probeert nu zijn bijdrage tot de ontcijfering van het schrift te leveren. “Je hebt honderden tekens en elk teken heeft varianten. Dat documenteer ik nu voor onze tabletten. Het grote voordeel van onze dome-beelden is dat de kleinste details goed zichtbaar zijn, ook al zijn de tabletten op zich eigenlijk in heel slechte staat.” De beelden van de dome zijn online toegankelijk, zodat ook andere onderzoekers ze kunnen bestuderen.

Weinig materiaal

Het proto-Elamitisch schrift is om nog een andere reden een mysterie: het heeft slechts een paar honderden jaren bestaan. Achterhalen waarom het schrift zo'n kort leven beschoren was, is niet evident. “Was het te moeilijk om te gebruiken? Ging de kennis verloren omdat er nog geen onderwijssysteem bestond? Is de groep die het schrift gebruikte, onderworpen aan een andere groep met een andere cultuur? Of heeft een epidemie van een of ander virus de groep gebruikers weggevaagd? We weten het doodeenvoudig niet.”

Het maakt de ontcijfering er niet makkelijker op: “We hebben gewoon weinig vergelijkingsmateriaal. Er zijn maar 1600 artefacten met dit schrift teruggevonden, allemaal uit de periode 3100-2800 voor Christus en vooral afkomstig uit Susa en omgeving.” Een heel ander verhaal dan het ‘gewone’ spijkerschrift uit Mesopotamië: daarvan zijn een miljoen teksten en fragmenten teruggevonden over een periode van 3000 jaar en over een veel groter gebied.

Kerstcadeautjes

Hebben we dan geen idee wat er op de tabletten staat? “Dit gaat om een periode in de geschiedenis waarin de maatschappij complexer werd. De leefgemeenschappen werden groter, er ontstonden steden. De voedselproductie werd op grotere schaal aangepakt. Het klinkt heel saai, maar het schrift ontstond in eerste instantie om de boekhouding van de landbouw bij te houden: voorraden tellen, verdelen of verhandelen, noteren wanneer men moest irrigeren of oogsten … Dat zal bij het proto-Elamitisch schrift niet anders zijn.”

Op het eerste gezicht lijkt de achterkant van dit kleitablet met spijkerschrift gewoon een beetje vuil. Maar met behulp van wat hightech wordt duidelijk dat er een zegel op staat.

De Portable Light Dome, een koepelvormig toestel met aan de binnenkant ledlampjes en een camera waarmee de assyriologen hun kleitabletten 3D kunnen inscannen. Het kleitablet dat in de koepel ligt, wordt zo vanuit alle mogelijke invalshoeken belicht en gefotografeerd.

Hoe de tabletten in Leuven terechtgekomen zijn, is makkelijker te reconstrueren. “Deze tabletten zaten zonder enige beschrijving in een doos. Maar in diezelfde doos zaten nog andere kleitabletten die wel gelabeld waren, en dat met de tekst: ‘Gegeven door Roman Ghirshman, 24 december 1947.’ Die Ghirshman was de Franse directeur die de opgravingen in Susa leidde van 1946 tot 1967. En we weten dat onze Leuvense professor Paul Naster, een assyrioloog en specialist oude munten, Susa bezocht heeft. We vermoeden dus dat Naster een paar kerstcadeautjes mee naar huis kreeg.” En wie weet leiden die kerstcadeautjes, die als schatten op zolder verborgen lagen, alsnog tot de ontcijfering van een oeroud schrift. ● (if)

© KU Leuven

De universiteitsregels van Albrecht en Isabella

Met de visitatio wilden aartshertogen

Albrecht en Isabella hun grip op de universiteit verstevigen.

Begin 1600 is Leuven net aan het bekomen van een pittige episode in zijn geschiedenis. De voorbije decennia werden zijn inwoners het slachtoffer van een pestepidemie, kregen ze te maken met een economische crisis en werd de stad verschillende keren belegerd. Daarenboven zinderen de godsdiensttroebelen na en bevinden we ons halverwege de Tachtigjarige Oorlog, in een periode van religieuze en politieke chaos.

In de nasleep van al dat tumult krijgt de Leuvense universiteit te horen dat aartshertogen Albrecht en Isabella de instelling willen onderwerpen aan een ‘visitatio’. De universiteit zal worden doorgelicht, de kasboeken zullen worden geïnspecteerd en er komt een reglement. Dat leidt tot enige bezorgdheid bij de professoren. De universiteit valt onder het gezag van Rome en inmenging van de wereldlijke macht zou weleens tot conflict kunnen leiden … En wat met de privileges die de leden van de universiteit hebben verworven?

Tien jaar visite

Sinds haar stichting in 1425 was de universiteit een corporatie met een eigen statuut en bepaalde voorrechten die via de paus en de landsheren werden verkregen. De unief had haar eigen rechtspraak, een eigen fiscaal regime en een eigen politieofficier of ‘promotor’, die weerbarstige studenten in de universitaire gevangenis kon gooien. Ook bepaalde – bezoldigde – benoemingen in pakweg abdijen of kathedralen konden professoren dankzij die privileges bekleden.

Albrecht en Isabella willen dat alles niet afschaffen, maar het wél beter regelen. En bovenal hun grip op de universiteit verstevigen. In 1607 sturen ze twee gezanten naar Leuven: Johannes Drusius en Stephanus van Craesbeeck. Deze raadgevers aan het hof kénnen de universiteit – van Craesbeeck is een voormalig professor, en als abt van het Park is Drusius ‘conservator van de privileges’, op dat moment een belangrijke universitaire functie. Ze doen hun ronde in Leuven, praten met de professoren en stellen rapporten op.

De twee nemen hun tijd. Het zal tien jaar duren voor de visitatiotekst af is. In die periode wordt er stevig onderhandeld. Je moet het reglement dan ook zien als een compromis tussen de aartshertogen en de universiteit. Omdat er problemen zijn met de financiering van beurzen en de lonen van professoren, vraagt de universiteit bijvoorbeeld meer financiële ondersteuning. In ruil daarvoor geeft ze een stuk autonomie op en worden bestaande statuten ondergeschikt gemaakt aan het reglement. De universiteit erkent de autoriteit van de aartshertogen, en weet daarvoor een regeling te treffen met Rome – zonder de paus op de tenen te trappen.

Wist u dat adellijke studenten in de zeventiende eeuw met dolk, degen of pistool door Leuven trokken? Dat de universiteit een bier- en wijnkelder had, waar je accijnsvrij een voorraadje kon inslaan? Of dat een avondklok voor studenten eerder regel dan uitzondering was? Dat alles staat te lezen in de ‘visitatio’, het eerste organiek reglement van de universiteit uit 1617, dat het dagelijks leven aan de universiteit in goede banen leidde.

Nachtbrakers en slaapmutsjes

Op 18 april 1617 ondertekenen de aartshertogen de visitatio, en daarnaast een tweede document waarin de jurisdictie wordt geregeld. De visitatio telt niet minder dan 153 artikels. De organisatie van de faculteiten en het onderwijs wordt tot in de puntjes geregeld en er gaat de nodige aandacht naar het handhaven van de openbare orde. Zo zijn er regels rond de wapendracht van studenten – niemand mag de stad binnen met wapens behalve adellieden – en staat er te lezen dat nachtbrakers op bepaalde uren niet buiten mogen komen zonder lantaarn.

Ook financiële wantoestanden worden weggewerkt. Er zijn bijvoorbeeld bepalingen rond de universitaire bieren wijnkelder, waar proffen en studenten accijnsvrij hun slaapmutsjes kunnen halen. Vanaf nu is het verboden om drank door te verkopen aan gewone Leuvenaars of herbergiers, en zo munt te slaan uit het gunstregime van de universiteit. Er wordt ook vastgelegd wie van de privileges kan genieten: niet enkel proffen en studenten, maar ook leden van kloosterordes binnen de universiteit, boekbinders en zelfs dienstmeisjes kunnen een graantje meepikken.

Het zegel van het document waarin de jurisdictie over de universiteit geregeld wordt.

© KU Leuven –Universiteitsarchief

Het document eindigt met de bepaling dat de visitatio tweemaal per jaar publiek moet worden voorgelezen, en met de waarschuwing dat overtreders zwaar zullen worden gestraft. Het organiek reglement zal van kracht blijven tot aan de opheffing van de Oude Universiteit in 1789. De originele visitatio bevindt zich vandaag in het Universiteitsarchief en kreeg – zoals het hele archief van de Oude Universiteit – het door UNESCO toegekende statuut van documentair Werelderfgoed. ● (pjb)

De universiteit had een eigen politieofficier of ‘promotor’ die weerbarstige studenten in de universitaire gevangenis kon gooien.

— De visitatio bevindt zich vandaag in het Universiteitsarchief en kreeg – zoals het hele archief van de Oude Universiteit –het door UNESCO toegekende statuut van documentair Werelderfgoed.

Een greep uit de onderzoeksverhalen op kuleuven.be/stories.

01 Hoe belet je dat bruggen beven?

Slanke constructies als voetgangersbruggen kunnen door groepjes wandelaars of joggers aan het trillen gebracht worden. Met slim rekenwerk en dito experimenten probeert de onderzoeksgroep Bouwmechanica op de Technologiecampussen Gent en Aalst daar een stokje voor te steken. De onderzoekers slagen er steeds beter in om het trillingsgedrag van een brug al in de ontwerpfase te voorspellen.

02 Chips op de rooster

Met solide wetenschap achter de kiezen kunnen we het vetgehalte van chips verminderen. Op vraag van de producent van Pringles-chips namen bio-ingenieurs van de KU Leuven de typische zadelvormige chips onder de loep. In een online video leggen de onderzoekers uit dat de zetmeelketens in de aardappelvlokken die als grondstof voor de chips dienen, de sleutel vormen tot een snack met meer of minder vet.

03 Van ‘I mean’ tot ‘you know’

Tussenwerpsels als ‘you know’, ‘like’ en ‘I mean’ duiken vaak op in Engelstalige gesprekken. ‘Pragmatic markers’ heten zulke woordjes volgens de taalkunde. Ze dragen bij aan de samenhang van een verhaal of houden de verstandhouding met onze gesprekspartner intact. Maar in de eerste plaats brengen ze leven in een gesprek. Onze taalkundigen onderzochten het gebruik van pragmatic markers bij moedertaal- en niet-moedertaalsprekers van het Engels.

04 Chirurg met game-ervaring gezocht

Robotchirurgie spreekt tot de verbeelding: in realiteit blijkt het vooral … heel klein te zijn. De klassieke scalpel zal in de toekomst een piepklein, slim instrumentje vol robotica worden. En net zoals piloten oefenen in een vluchtsimulator, zullen chirurgen in spe dat doen in een operatiesimulator. Wil je graag chirurg worden? Dan kan een beetje ervaring met videogames zeker geen kwaad. ●

Colofon

Dit magazine is een uitgave van KU Leuven.

Hoofdredactie

Lise Detobel

Isabelle Van Geet

Redactie en beeldredactie

Pieter-Jan Borgelioen

Ilse Frederickx

Greg Pokusa

Ine Van Houdenhove

Reiner Van Hove

Julie Willems

Fotografie

Rob Stevens

Freelancers

Gaston Kooijmans

Katrien Steyaert

Werkten mee aan dit nummer

Lothe Ramakers

Annelies Verbeke

Met dank aan

Kjell Corens en Marc Nelissen (Universiteitsarchief)

Contact Sonar@kuleuven.be

Abonnement

U kunt een abonnement nemen op Sonar op kuleuven.be/stories.

Vormgeving Altera

Druk

Van der Poorten

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.