Herbestemmingsadvies Schellensfabriek Eindhoven

Page 1

7N950 MULTIDISCIPLINAIR PROJECT E

2 SEMESTER 2010/2011

DISCIPLINERAPPORT ARCHITECTUUR IN CONTEXT ONDERWERP

HERBESTEMMING SCHELLENSFABRIEK BEGELEIDER

IR. JOCHEM GROENLAND INLEVERDATUM

24-05-2011 JOS POORTMAN


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

INHOUDSOPGAVE

Inleiding

pg 3

Schellensfabriek cultuurhistorisch benaderd Cultuurhistorische context Het nieuwe kantoorgebouw Expressionisme Amsterdamse School Conclusie

pg 4 pg 4 pg 6 pg 7 pg 7 pg 8

Het complex als organisme Overzicht uitbreidingen/verbouwingen Gedachtes achter uitbreidingen/verbouwingen Conclusie

pg 10 pg 10 pg 12 pg 13

Herbestemming Citaten en persoonlijke visie Herbestemmingsadvies Schellensfabriek

pg 14 pg 14 pg 19

Reflectie

pg 20

Bronvermelding Literaire bronnen Webbronnen

pg 21 pg 21 pg 21

2


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

INLEIDING Omdat er in de ontwerpfase van het multidisciplinaire project erg weinig tijd was en alles vrij snel moest gebeuren, is het gefundeerd nadenken over de herbestemming van het terrein niet aan bod gekomen. Natuurlijk is dit project een herbestemmingsproject, maar gezien de korte tijdsduur kon de ontwerpvisie ten opzichte van het bestaande fabrieksterrein niet anders dan oppervlakkig blijven. In dit disciplineverslag zal er dieper worden ingegaan op het herbestemmingsaspect van dit project. Er is onderzoek gedaan naar de oorsprong en karakteristieken van het Schellensterrein, waarbij deze fabriek zo helder mogelijk tegen haar cultuurhistorische achtergrond wordt geplaatst. Dit is gedaan om te begrijpen wat de fabriek in de tijd van haar oorsprong betekende. Om een gebied te kunnen herbestemmen, is het begrijpen onmisbaar. Men moet immers eerst weten wat men ‘in handen’ heeft, voordat er op een professionele manier mee gewerkt kan worden. Naast dit cultuurhistorische aspect waarin het een en ander over de voor die tijd relevante architectuurstromingen aan het licht zal komen, wordt de fabriek op haar terrein als een organisme beschouwd, dat verandert in de tijd. Bij deze beschouwing wordt gezocht naar de ‘ziel’ van de fabriek. De vraag ‘wat is de achterliggende gedachte van deze veranderingen?’, is hierbij erg belangrijk, want deze gedachte kan gebruikt worden bij een eventuele nieuwe verandering, namelijk de herbestemming die bij dit project aan de orde is. Tot slot zal een herbestemmingsvisie gepresenteerd worden, welke vervolgens op het Schellens-terrein als advies is toegespitst, waarin de bevindingen van het onderzoek naar de fabriek verwerkt zijn. Net als bij het gehele multidisciplinaire project, speelt tijd een cruciale rol. Zo kan ook van dit onderzoek gezegd worden dat het nog dieper, uitgebreider en completer had gekund, maar helaas kon gezien de korte tijd niet alles tot in detail uitgewerkt worden. Het onderzoek is daarom kort, maar kent uitgebreide bronnen. Op het moment dat informatie in dit verslag uit een bron komt, staat er een nummer bij vermeld, welke in de bronvermelding terug te vinden is. Op deze manier zouden eventueel geïnteresseerden een completer verhaal kunnen vinden aan de hand van de genoemde bronnen. Het ‘Eindhoven Schellensterrein Cultuurhistorisch onderzoek’ van BAAC bv is een erg bruikbare bron geweest voor dit onderzoek. Voor lezers die niet bekend zijn met het terrein, is dit document aan te bevelen als naslagwerk en toelichting op de verschillende gebouwen, gesitueerd op het Schellensterrein. 3


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

SCHELLENSFABRIEK CULTUURHISTORISCH BENADERD De historische beschrijving van de Schellensfabriek in haar context zal lopen van rond 1900 tot de jaren ’20. Op deze manier wordt het ontstaan van de fabriek in haar context geplaatst, maar ook het kantoor uit 1926, welke vandaag de dag een monumentenstatus heeft. Daarnaast biedt de stijl van dit kantoor een goed aanknopingspunt voor een aantal relevante architectuurstromingen uit die tijd.

Cultuurhistorische context In 1902 richtte Leonardus Schellens (1872-1945) zijn eigen textielfabriek op. De machinale trijpweverij annex stoomververij kwam aan de Bleekstraat (nu Vestdijk) te liggen, bijna aan de rivier de Dommel, en vlakbij de haven van het 1 Eindhovens kanaal. In 1900 is Eindhoven nog een centraal gelegen gemeente temidden van vijf randdorpen: Gesel, Strijp, Woensel, Tongelre en Stratum. Aan de oostzijde van het centrumgebied ontstond een industriegebied waar ook de fabriek van Leo Schellens toe gerekend kan worden. De locatie van dit industriegebied is historisch verklaarbaar, namelijk de riviertjes de Dommel en de Gender, het Eindhovens Kanaal, de spoorbaan met goederentransport, en de nabijheid van een belangrijke Noord-Zuid-route maakten dit gebied aantrekkelijk. Door de groeiende industrie waren steeds meer arbeiders nodig. De huisvesting van deze arbeiders was echter een probleem, want er was een gebrek aan bouwlocaties door de beperkte mogelijkheden van de radiale structuur van Eindhoven. De arbeiders konden dus niet vlakbij de fabrieken wonen en pendelden dagelijks tussen woonplaats en fabriek. Dit had hoge verkeersbelastingen als gevolg, welke met de ontwikkeling van de industrie alleen maar toenam. Door de toenemende verkeersstromen werden de radiale wegen steeds belangrijker, maar ook levendiger en aantrekkelijker. De randgemeentes klaagden over het feit dat zij moesten zorgen voor de huisvesting en verkeersfaciliteiten ten behoeve van de industrie in de gemeente Eindhoven, zonder dat zij daar zelf van profiteerden. Hier begon de 2 aanzet voor de gemeentelijke samenvoeging.

Afb.1

Situatie Eindhoven begin 20e eeuw Schellensfabriek in het vierkantje

Door de toenemende industrialisatie ontstond, naast het gebrek aan arbeiderswoningen, de behoefte aan een gebied met woningen voor de beter gesitueerden. De directeurswoning bij de steeds groter worende fabriek, of 4


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

Afb.2

Afb.3

Gardencity model Ebenezer Howard

Industriegebieden plan Cuypers en Kooken Industriegebieden grijs gearceerd Schellensfabriek in het vierkantje

langs de steeds drukker wordende radiaal werd minder aantrekkelijk. Later werd de inmiddels verlaten villa bij het fabriekdscomplex in gebruik genomen als kantoor, omdat ruimte voor administratie en kantoren steeds meer nodig 2 was. (Bij de Schellensfabriek ging dit anders, maar daarover meer in hoofstuk ‘Het complex als organisme’) Sinds 1915 bestond er een intergemeentelijk overleg tussen de vijf gemeentebesturen, maar naleving van de afspraken kon niet formeel verplicht worden, omdat het overleg niet officieel was. ‘De periode vlak voor de annexatie was een gevaarlijke periode, omdat particuliere grondeigenaren extra winsten dachten te maken uit grondverkoop in verband met de op handen 2 zijnde plannen.’ Om deze reden werd er zo snel mogelijk een stedebouwkundig ontwerpplan opgesteld. Dit gebeurde door ir.J.Cuypers en L.Kooken. Het doel van dit plan werd als volgt beschreven: ‘Het doel van het plan is de ruimte aan te wijzen bestemd voor industrie- of woonterreinen en andere doeleinden, het verkeer daartussen doelmatig te regelen over pleinen en straten met de daarbij behorende werken als licht- en waterleidingen, roileringen en verkeersmiddelen (trams)……….Niet minder belangrijk in de opgaaf is het benutten der bestaande en het ontwerpen van 2 nieuwe verkeerswegen.’ De algemene doelstelling van de architecten luidde: ‘….de stad Eindhoven te maken tot een gezonde, mooie, praktische aangelegde industriestad. 2 Doelmatigheid is de eerste eis van schoonheid.’ De visie op de uitbreiding toont sterke overeenkomsten met het ‘Tuin-stadidee’ van Ebenezer Howard (afbeelding 2). Eindhoven gaf aanleiding voor dit idee, vanwege het vele natuurschoon direct buiten het stadsgebied en in de beekdalen tussen de radiale hoofdstructuur. Het idee van de tuinstad was gebonden aan functiesplitsing. Huisvesting van de industrie-arbeiders en het ordenen van de fabrieken, gescheiden van het wonen, waarvoor speciale sectoren werden aangewezen. De haven aan het Eindhovens Kanaal werd verder naar het oosten verplaatst en de uitbreiding van industrie in het centrumgebied moest worden voorkomen. Het plan van Cuypers en Kooken was geen concreet uitbreidingsplan, maar deed dienst als begeleiding voor de annexatie van de verschillende gemeentes. Het was een streven naar een totaal-structuur. Het uitbreidingsplan was de start van een ontwikkeling in functiegebieden. Gebieden voor wonen, recreatie en bedrijven, waarbij de woonfunctie over de gehele stad zou worden

5


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

Afb.4

Afb.5

Verkeersmaatregelen plan Kools Nummers 1 geven verbindingen aan Schellensfabriek in het vierkantje

Kantoorgebouw 1926

uitgespreid en de Schellensfabriek op de rand van een bedrijvengebied kwam 2 te liggen, waar het al gesitueerd was (afbeelding 3). In 1921 kwam er een nieuw uitbreidingsplan ter tafel. Dit was nodig, omdat het plan van Cuypers en Kooken slechts een schetsplan was en niet voldoende bleek. G.C.Kools was verantwoordelijk voor het nieuwe plan en hij was het in veel opzichten eens met Cuypers en Kooken. In zijn betoog over het plan zei hij onder andere: ‘De dagelijksche werkzaamheden en haar nuttig effect worden in sterke mate beïnvloed door de regeling van het verkeer tusschen woon- en 2 werkplaats en de ligging dier wijken’. De hoofdzaken van het plan kwamen overeen met de hoofdzaken van het oude plan. Het doel van het ontwerpplan beschreef de verbinding tussen de dorpelijke stadsstukjes en het creëren van een harmonisch geheel. Ook de verkeerssituatie werd met een aantal maatregelen gewijzigd. Onder andere de verbinding tussen Stratum en het station moest verbeterd worden door de verlenging van de Vestdijk tot aan de Bleekstraat. Over de gedempte stadsgracht kon een verbinding tussen Vestdijk en Stratumseind worden gelegd (afbeelding 4). Dit betekende dat de straat waar de Schellensfabriek aan lag, de Bleekstraat, een veel betere doorstroom kreeg en net als de Stratumse Dijk een radiale verbinding kon gaan vormen tussen centrum en de verder naar buiten gelegen gebieden. De hindergevende bedrijven zouden naar het daarvoor bestemde nieuwe haventerrein van het Eindhovens Kanaal verplaatst moeten worden ,maar door gebrek aan financiële middelen waren deze verplaatsingen niet mogelijk. Voor de industriële uitbreiding na 1920 heeft het plan nauwelijks gevolgen gehad, de industrie bleef waar ze was en breidde op die plaats uit. Hierdoor werd het 2 evenwicht in het binnenstadgebied nog verder verstoord.

Het nieuwe kantoorgebouw In 1926 werd de Schellensfabriek uitgebreid met een kantoorgebouw annex magazijnen (afbeelding 5). De architect verantwoordelijk voor het ontwerp was F.Wolters. Het kantoorgebouw vertoont tekenen van het expressionisme. Een vorm van Expressionisme die in Nederland voorkwam was de Amsterdamse School. Een ander pand van F.Wolters, namelijk een woonhuis aan de Markt van Eindhoven (afbeelding 6), inmiddels een monument, is gebouwd in de stijl van de Amsterdamse School en maakt het extra aannemelijk dat invloeden van 1/8 deze stijl in het kantoorpand voor de Schellensfabriek verwerkt zitten.

6


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

Om te begrijpen wat dit betekent zullen de voor het onderzoek relevante aspecten van het Expressionisme en de Amsterdamse School kort worden behandeld.

Afb.6

Afb.7

Monument F.Wolters, Markt 23a Eindhoven

Hoedenfabriek Mendelsohn, Luckenwalde

Expressionisme Deze architecuurstroming vond haar oorsprong in Duitste expressionistische e kunstgroepen uit de jaren ’10 en ’20 van de 20 eeuw. De expressionistische architectuur, net als de schilderkunst in deze stijl hadden als ideaal het scheppen van kunstwerken die de gevoelens van de kunstenaar uitdrukken. Het Glashaus (1914) van Bruno Taut is een uitgesproken voorbeeld en een van de meest invloedrijke gebouwen voor deze stroming. In 1919 bracht Taut het begrip ‘Stadtkrone’ aan de orde, waarvan het doel een autoritaire 6 maatschappelijke structuur was. Ook Erich Mendelsohn heeft een opmerkelijk bouwwerk ontworpen dat typerend is voor het expressionisme, namelijk de Einsteintoren (1924). Dit gebouw heeft een organische vorm, totaal anders dan zijn hoedenfabriek in Luckenwalde (1921-1923)(afbeelding 7), waarbij de intrinsieke, constructieve uitdrukkingsmogelijkheden veel meer naar voren komen. Deze omslag is een gevolg van Mendelsohns bezoek aan Nederland, waarbij hij in aanraking kwam met de expressionistische Amsterdamse en Rotterdamse School. Naast de hoedenfabriek heeft Mendelsohn een textielfabriek ontworpen in Leningrad (1925)(afbeelding 8). Net als bij de hoedenfabriek is hier een scherp contrast te zien tussen de dramatische, door schuine lijnen gedomineerde 3 fabrieksgebouwen en de horizontale administratieve gebouwen.

Amsterdamse School Deze stroming houdt een expressieve baksteenarchitectuur in die rond de jaren e ’10 en ’20 van de 20 eeuw in Amsterdam, maar ook in andere delen van Nederland het bouwen beïnvloedde. Deze stijl kenmerkt zich in een sculpturale 7 vormentaal, ornamentiek en een rijk kleurgebruik. De Amsterdamse School hechtte meer waarde aan baksteen dan aan glas, anders dan het Expressionisme (met name Bruno Taut), vanwege haar natuurlijke karakter. Anders dan bij De Stijl, waar de nadruk lag op de universele waarde, waaraan de persoonlijke expressie van de kunstenaar ondergeschikt was, ontwikkelde de Amsterdamse School een theorie over het individuele expressionisme, 7


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

Afb.8

Textielfabriek Mendelsohn, Leningrad

waarbij alleen na een diepe innerlijke strijd het kunstwerk geboren kon worden. Toch was de gezamenlijke beleving van kunst een essentieel onderdeel voor de stroming, en blijft dit gemeenschappelijke aspect een belangrijk onderdeel van het expressionistische werk. Het individualisme kon geen doel op zichzelf zijn, maar was een middel om de ideale samenleving te realiseren. Een betere samenleving, na de zware tijden van de eerste Wereldoorlog. Dit idee werd versterkt door de revoluties in Rusland en Duitsland, waardoor de blik op de toekomst werd gericht. Ondanks het grote verschil tussen de Amsterdamse School en De Stijl was het gezamenlijk doel van beiden een verbonden samenleving waarbij de kunst (de architectuur daarbij inbegrepen) een cruciale factor is. In het blad Wendingen werd de geschiedenis van de architectuur vaak beschreven als een contiunue afwisseling tussen twee richtingen. Aan de ene kant een idealistische, klassieke architectuur, gevormd volgens de natuurwetten, en aan de andere kant een expressionistische, gotiek die de persoonlijke, subjectieve wil om een bijdrage aan de collectieve kunst te leveren toestond, waar de kathedraal symbool voor stond. Het vermogen van de kunstenaar om het materiaal met zijn ziel te overspoelen, zou hem in staat stellen alle aspecten van het gebouw te verheffen boven hun bewegingsloze inhoud en alle afzonderlijke elementen samen te voegen tot een vorm die de geest van de tijd zou belichamen. Deze visie van de Amsterdamse School betreffend het geestelijke, was nog belangrijker dan het ideaal van de 4 gemeenschappelijke kunstbeleving, refererend naar de Middeleeuwen.

Conclusie De Schellensfabriek tegen deze achtergrond beschouwd, laat zien dat dit industrieële complex geen uitzondering was. De locatie is destijds praktisch en logisch gekozen, net als bij vele andere fabrieken. De industrie ontwikkelde zich en groeide snel, zo ook deze fabriek (hierover meer in hoofdstuk ‘Het complex als organisme’), en wel zo snel dat andere aspecten van de stadsontwikkeling het niet bij konden houden. De stijl van het kantoorgebouw uit 1926 is absoluut niet zuiver te noemen. Expressionisme en Amsterdamse School zijn te herkennen in haar ornamentiek en materiaalgebruik, maar toch is het bouwwerk lang niet zo eenduidig in haar stijl als bijvoorbeeld het monument aan de Markt 23a in Eindhoven, het andere gebouw van F.Wolters. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het industriële karakter van het Schellenscomplex, welke onder andere terug te vinden is in de 8


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

strakke rechtlijnigheid van de gevels, met aandacht voor ook een constructieve uitstraling (De textielfabriek van Mendelsohn vertoont een sterk contrast tussen de door schuine lijnen gedomineerde fabrieksgebouwen en de strakke, horizontale administratieve gebouwen. Een interessante vergelijking met de schuine sheddaken van de Schellensfabriek en haar strakke, in dit geval verticale, administratieve kantoorgebouw). Ook de stalen meerruits vensters die men veel tegenkomt bij industriële panden uit die tijd maken het kantoorgebouw meer dan simpelweg ‘Amsterdamse School’. Hier valt nog veel meer over te vertellen en toe te lichten, maar dit onderzoek heeft zich beperkt tot het Expressionisme en de Amsterdamse School, omdat deze stromingen wat betreft visie een interessante overeenkomst vertonen met de visie omtrent e de ontwikkelingen van de stad Eindhoven aan het begin van de 20 eeuw. De Amsterdamse School had een ideaal voor ogen waarbij de kunsten worden samengevoegd en door middel van de individuele expressies van kunstenaars de maatschappij bijeen te brengen en te ontwikkelen tot de ideale samenleving. Het is treffend om te zien dat er zo’n sterke vergelijking is met het e toekomstbeeld van de gemeente Eindhoven aan het begin van de 20 eeuw, namelijk een eenwording van de verschillende gemeentes, langs een weg van moeilijkheden en tegenslagen omtrent de verschillende ‘eigenbelangen’ en het zoeken naar evenwicht in ontwikkeling. De functionele en praktische kant van de Schellensfabriek vormen een typisch voorbeeld van de tijd waarin ze ontstond. Een groeiende industrie, midden in de industriele ontwikkeling van Eindhoven. Maar ook op het gebied van de visie die haar stijl uitstraalt, namelijk een ontwikkeling en vooruitkijken naar eenheid, past de fabriek in de grote lijnen van haar cultuurhistorische context.

9


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

HET COMPLEX ALS ORGANISME De Schellensfabriek heeft zich in haar gebruiksperiode heel dynamisch gedragen. Door de industriële groei en veranderende omgeving zijn er een flink aantal aanpassingen en uitbreidingen gedaan, welke een beschouwing van het complex als groeiend organisme mogelijk maakt. Deze groei en haar oorzaken worden in dit hoofdstuk kort beschreven, op zoek naar de ‘ziel’ van dit ‘organisme’.

Overzicht uitbreidingen/verbouwingen 1902 – Ontstaan fabriek Leonardus Schellens begint een eigen fabriek, een machinale trijpweverij annex stoomververij. Zeven stoomwerktuigen en negentien werknemers. Er worden alleen effen soorten textiel geproduceerd. Maar al snel wordt de productie gedifferentieerder. De stijgende vraag naar trijp doet de fabriek diverse malen 1 uitbreiden. Deze uitbreidingen vonden plaats in 1905, 1909 en 1911.

Afb.9

Schellensfabriek 1924

1911 – Brand Door een brand in 1911 wordt de fabriek verwoest, maar spoedig weer 1 herbouwd. 1917 1 Vanwege de steigende vraag en dus productie een extra uitbreiding. Jaren ‘20 Trijp wordt ook een meubelstof. Schellens is toonaangevend en groeit door, 1 met productie van onder andere nieuwe patronen. 1926 – Nieuw kantoorgebouw De fabriek wordt uitgebreid met een kantoorgebouw annex magazijnen, 1 ontworpen door F.Wolters. 1934 – Ververij Een uitbreiding onder verantwoordelijkheid van F. Wolters. Een ververij, uitgerust met nieuwe machines. Verder een laboratorium, droogkamers met grote stoomketels, een eigen waterinstallatie met ontijzerings- en druktoren en 1 ketels. Het aantal werknemers groeit in de jaren ’30 uit tot honderdvijftig man. 10


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

1935 Een uitbreiding onder andere door het ingebruiknemen van twee droogkamers. 1 In hetzelfde jaar komt er een nieuwe fabrieksschoorsteen. 1940-1945 Door slechte omstandigheden in de Tweede Wereldoorlog wordt het bedrijf 1 stilgelegd. Na deze oorlog wordt het bedrijf weer opgestart.

Afb.10

Schellensfabriek 1927

1949 – Verbreding Bleekstraat Als gevolg van een uitbreidingsplan voor Eindhoven wordt de Bleekstraat, waar de fabriek aan gevestigd is, verbreed. Er komt een nieuwe rooilijn, waardoor de eerste drie sheds van de fabriekshal en een gedeelte kantoor en laboratorium moeten worden afgebroken. Er komen nieuwe sheds, plus toevoeging van een extra shed vanwege expansie van het bedrijf. Verder wordt er een portierswoning gebouwd, onder andere ter voorkoming van diefstal en een betere controle. Ook de ververij wordt gerenoveerd vanwege lekkages. Vanwege nieuwe ketels vergroot men de pakkamer. Aan de Bleekstraat (Vestdijk) komt een totaal nieuw gevelfront. Rechts van de bestaande fabriekshal ontstaat een nieuwe uitbreiding, ter vervanging van de verloren gegane sheds. Op de hoek komt de nieuwe portierswoning, 1 ontworpen door F. Wolters. 1956 – Vergroting ververij Vanwege meer export en dus meer productie word de capaciteit van de ververij vergroot. Een verdere uitbreiding aan de zijde van het Bleekpad wordt gerealiseerd, waardoor het terrein volledig is volgebouwd. Deze nieuwe hoekbebouwing wordt in twee delen gerealiseerd en gaat onder andere functioneren als uitbreiding van de ververij, opalsag en kantoor. Deze 1 verbouwingen vinden plaats met A.E.G. en J.D. Postma als ontwerpbureau. 1983 – Dak weverij Door nieuwe machines die niet onder de bestaande kap passen, moet er een hogere dakconstructie komen. Sheds worden verwijderd en een plat dak met 1 dezelfde hoogte als de punt van het oudste sheddak komt ervoor in de plaats.

11


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

1995 Een nieuw ketelhuis wordt gebouwd en de oude fabrieksschoorsteen wordt 1 vervangen door een nieuw exemplaar die de helft groter is. Gedachtes achter uitbreidingen/verbouwingen Om de gedachte, de ‘ziel’ van het complex te vinden, worden een aantal van de vele voorbeelden genoemd die laten zien vanuit welke denkwijze er gehandeld is omtrent het bouwen en verbouwen van de verschillende onderdelen van het ‘organisme’ op het Schellensterrein.

Afb.11

Schellensfabriek 1949

De opzet van het complex, zoals het begon, is vrij gebruikelijk voor een e textielfabriek uit het eerste kwart van de 20 eeuw. Blijkbaar werkte deze opzet goed, gezien het feit dat deze vaker is toegepast, een logische zet dus, gemaakt vanuit praktisch oogpunt. Tijdens de koop van het terrein is er rekening gehouden met expansie. Hierin valt op dat men dus verwachtte te groeien, en op deze manier niet zou hoeven verhuizen bij uitbreiding. Het complex besloeg namelijk ongeveer de helft van het terrein, waarbij zich, zowel links als rechts van het complex, braakliggende stroken bevinden. Het geheel was ingesloten door een fabrieksmuur, waardoor het een gesloten karakter kreeg. Het in 1926 gebouwde kantoor kwam te staan op de linker strook van het terrein. Het gebouw is drie lagen hoog, terwijl de andere gebouwen maximaal twee lagen hoog zijn. Er is dus goed te zien dat dit gebouw het terrein domineerde, passend bij haar functie. In 1934 wordt een deel van de rechterstrook bebouwd met een nieuwe ververij. Een praktische uitbreiding, omdat deze waarschijnlijk gewoon nodig was vanwege het goede draaien van de fabriek. En er was ook ruimte voor deze uitbreiding. Vanwege de verspringende rooilijn als gevolg van de verbrede Bleekstraat, moesten een deel van het oude, (waarschijnlijk) opslaggebouw en een stuk van de fabriekshal worden gesloopt. Van dit ‘nadeel’ is handig gebruikgemaakt. Het ruimteverlies in de lengte van de fabriekshal ving men op met een uitbreiding in de breedte. De bouw van de portierswoning ging gepaard met deze verbreding. Deze woning had allerlei voordelen, waaronder extra veiligheid en controle. Ook de gevel van het oude opslaggebouw kwam terug te liggen, en deze werd exact in één lijn geplaatst met de gevel van het in 1926 gebouwde kantoorpand. De gevel van het nieuwe kantoorpand werd ‘gekopieerd’ en voor

12


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

Afb.12

Schellensfabriek 1958

het oude opslaggebouw geplaatst waardoor de twee gevels één nieuwe, bredere gevel vormden. Meer eenheid dus. De ingrepen als gevolg van de verbreding van de Bleekweg hadden een directe invloed op de structuur van het complex, deze werd hier namelijk opener door. In 1956 verhoogde men de ververij omdat er grotere machines in geplaatst moesten worden en op deze manier de dampvorming verminderd werd. Een zo eenvoudig mogelijke oplossing. Geen nieuwe ververij, maar het bestaande opwaarderen zodat het opnieuw kan functioneren. Het zadeldak op dit gebouw bestaat uit acht houten spanten. Er is heel bewust voor hout gekozen, en niet voor het op het eerste gezicht logischer lijkende staal. Men koos voor hout omdat dit materiaal minder snel werd aangetast door de zure dampen die vrijkwamen in de fase van het productieproces waar de ververij haar ruimte voor bood. Hetzelfde geldt voor de tegelvloer in plaats van een betonnen vloer. Het materiaal is dus heel bewust gekozen bij de functie, omdat het op deze manier veel beter werkte. In 1983 verbouwde men een deel van het sheddak van de rechter fabriekshal tot een plat dak met als hoogte de hoogste punt van de oudste shed. Dit was nodig vanwege nieuwe machines die groter waren dan de oude, en anders niet in de fabriekshal pasten. Een heel praktische oplossing waarbij de ruimte ongeveer dezelfde functie behield, maar werd aangepast om aan te sluiten op de vernieuwing. Ook het omgekeerde is bij het Schellenscomplex voorgekomen, namelijk het aanpassen van machines aan de ruimte.

Conclusie De gedachte achter de Schellensfabriek, als groeiend organisme beschouwd, is een bijzonder praktische. Het kijkt naar de mogelijkheden van het eigen terrein (de mogelijkheden tot uitbreiding waar rekening mee is gehouden), waar kan ik groeien? Het denkt na over de vraag: moet ik wel groeien? Het maakt dus een afweging tussen uitbreiden of aanpassen in ongeveer dezelfde ruimte (bijvoorbeeld de verhoging van de ververij). En het reageert op invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld de verbreding van de Bleekstraat) en probeert daarin zo praktisch mogelijk mee om te gaan. Dit organisme denkt praktisch en redeneert functioneel. Eigenlijk heel begrijpelijk bij een industriëel complex, waar het uiteindelijk om functionaliteit gaat.

13


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

HERBESTEMMING Persoonlijk zie ik herbestemming als het schrijven van een nieuw hoofdstuk in een boek dat al een bepaalde verhaallijn heeft. Om dat goed te kunnen doen, is kennis van de personages en de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt van belang. De inspiratie komt gedeeltelijk uit de vorige hoofdstuken, oftewel, het verhaal dat het complex vertelt. Als herbestemmer is het belangrijk om te weten wat je ‘in je handen’ hebt, en daarvoor hebben de onderzoeken gediend. De kennis die hierbij naar boven is gekomen kan gebruikt worden voor een herbestemmingsadvies voor het Schellensterrein. Aan de hand van een aantal citaten van drie ‘kenners’ (mensen bekend met herbestemmingsprojecten) op het gebied van herbestemming, zal ik persoonlijke uitspraken doen die mijn visie op het Schellensterrein aan het licht zullen brengen.

Afb.13

Drs. E.H.T.M. Nijpels

Citaten en persoonlijke visie “De zichtbare uitingen van smaak verdwijnen steeds meer. In termen van architectuur: het ornament en het decor verdwijnen………De verwijzing naar wat een kantoor doet, of wat een fabriek maakt, moet tegenwoordig ontcijferd worden uit de hiërogliefen van de ‘corporate identity’ die in neon het dak sieren. Dit in tegenstelling tot de eerste industriële gebouwen. Daarin vond veelal een synthese plaats tussen creativiteit en functionaliteit, waarbij het eigen karakter van de fabriek en zijn vestigingsplaats duidelijk in de gekozen materialen en in de ornamentiek tot uitdrukking kwam.” 5 Drs. E.H.T.M. Nijpels Het voorbeeld hierboven laat zien dat we in een heel andere tijd leven dan de tijd waarin de eerste industriële gebouwen werden gerealiseerd. Door deze veranderingen kunnen we niet simpelweg hetzelfde doen als er vroeger gedaan is, en ik denk ook niet dat dit goed werkt. Voor de herbestemming van het Schellensterrein geldt dit zeker, omdat deze fabriek cultuurhistorisch gezien totaal geen uitzondering was tussen de andere fabrieken, nee, zelfs typisch voor die tijd. Als we in die gedachtegang aan het heden denken, hoeven we niet bang te zijn voor moderne architectuur. Als we een gebouw dat typisch e voor het begin van de 20 eeuw is, typisch voor haar tijd, vandaag exact zouden nabouwen en er naast zouden plaatsen, dan zou het nieuwe gebouw niet 14


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

typisch zijn voor haar tijd en ik denk dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het te herbestemmen gebouw. Om als voorbeeld de ornamentiek van het kantoor uit 1926 te nemen: ik vind het jammer wanneer deze stijl zou worden overgenomen in de moderne architectuur met als ‘excuus’: “Het verwijst naar het oude”. Waarom heeft dat waarde? Ik denk dat het oude prima zelf kan verwijzen naar de tijd waarin het gebouwd is, sterker nog, ik denk dat niets anders het beter zou kunnen dan het gebouw zelf. Ik begrijp heel goed dat het voor de eenheid van een complex logisch is dat een aantal stijlelementen van het bestaande wordt overgenomen, maar dan zou de eenheid ook de reden voor dit overnemen moeten zijn. Op het moment dat stijlelementen worden ‘overgenomen’, waarbij er wordt gerefereerd naar ‘het oude’, dan zie ik dat overnemen eigenlijk als niet meer dan een mooi woord voor kopiëren. Overnemen is iets heel anders dan kopiëren. Overnemen gaat gepaard met een vertaalslag naar vandaag de dag, en zou geen cultuurhistorische uitstraling moeten nabootsen, maar een hedendaagse cultuurlijke uitstraling moeten hebben. Oude architectuur verwijst naar ‘het oude’, moderne architectuur verwijst naar ‘het nieuwe’, zo heeft ieder deel haar eigen verantwoordelijkheid. Nogmaals, op het moment dat er met moderne architectuur rechtstreeks wordt verwezen naar ‘het oude’, denk ik dat zowel ‘het oude’ als de moderne architectuur niet tot hun recht kunnen komen. Wat aan het citaat van Drs. Nijpels opvalt is dat ‘het oude’ veel beter lijkt dan ‘het nieuwe’, maar dat hoeft natuurlijk niet zo te zijn. Beiden zijn heel verschillend, maar kunnen ieder hun kwaliteiten hebben.

“Op cultuurhistorische gronden moet een selectie gemaakt worden van wat men wil behouden en welke functies men daarbij wil ontwikkelen. Zorg voor het erfgoed betekent niet het verzamelen van historische objecten alsof het om suikerzakjes gaat. Men moet selecteren en kiezen……… Men kan prioriteiten stellen op grond van een kezue voor de toekomst of een visie op de toekomstige ontwikkelingen. Deze keuze is niet mogelijk als men niet weet wat men met het object wil. Een historisch object dat geen maatschappelijke functie heeft, verliest zijn legitimiteit. Zorg voor het erfgoed betekent zorgen voor die legitimiteit.” 5 Drs. E.H.T.M. Nijpels

15


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

Moet alles wat bewaard moet worden ook herbestemd worden? Ik vind dat een heel eerlijke en terechte vraag. Sommige panden zijn cultuurhistorisch gezien heel waardevol, maar lenen zich moeilijk voor herbestemming. Ik denk dat er op die manier ook naar de Schellensfabriek gekeken moet worden. Met name omdat de ‘ziel’ van het gebouw dit ook vraagt. Het moet wel te doen zijn, het moet wel werken. De praktische gedachte achter alle uitbreidingen en aanpassingen van het complex hebben het gemaakt tot wat het nu is. Waarom niet in die lijn verder? Ik denk dat er op die manier ook met de verschillende onderdelen van het terrein gehandeld moet worden. Is het te gebruiken? Gebruik het dan. Is het aan te passen en dan te gebruiken? Doe dat gerust. Is het niet bruikbaar? Dan moet het verdwijnen en plaats maken voor iets bruikbaars. Het complex bestaat uit verschillende onderdelen waarvan het ene 1 cultuurhistorisch gezien waardevoller is dan het andere. Een hoge cultuurhistorische waarde kan en mag naar mijn mening ingrijpen in de praktische gedachtegang. Als een onderdeel niet of erg moeilijk te herbestemmen valt, dan zou vanuit praktisch oogpunt (de ‘ziel’ van het gebouw) dit deel gesloopt moeten worden en er iets nieuws en bruikbaars voor in de plaats moeten komen. Maar, het zou wel erg jammer zijn om iets met een hoge monumentale waarde direct te slopen op het moment dat het niet te gebruiken is. Hoewel moeilijk met elkaar te vergelijken, zijn zowel de cultuurhistorische waarde als de gebruikswaarde waarden. Ze kunnen dus beide het gebouw tot iets waardevols maken, waardoor het niet mag verdwijnen. Daarom vind ik dat naast een functie, ook een hooggewaardeerde uitdrukking van cultuurhistorie een object legitimiteit kan geven, in tegenstelling tot hetgeen Drs. Nijpels beweert.

“Van het verleden kunnen we veel leren. Het prognotiseren van de toekomst is alleen mogelijk door voort te bouwen op de ervaringen uit het verleden en door het analyseren van zaken die in het verleden zijn gebeurd. Onze generatie heeft daarom de plicht tegenover de jongere generatie zaken uit het verleden de bewaren, zodat ook zij een fundament hebben voor hun gedachtenvorming over de toekomst. Deze denkwijze is rationeel en kan niet worden afgedaan als nostalgisch of idealistisch geneuzel.” “Soms, als algemeen erkend wordt dat een monument behouden moet blijven in verband met zijn belang voor de toekomst en het niet mogelijk is er een bestemming aan te geven waardoor het zich zelf in stand houdt, dan zullen we 16


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

als Nederlanders gezamenlijk het idealisme moeten kunnen opbrengen om daaraan bij te dragen in de vorm van subsidie. Echter, de beste methode om ons industrieel erfgoed in stand te houden is, om het te laten gebruiken door praktische idealisten, die er voor zorgen dat het een vanzelfsprekende plaats inneemt in onze econimie en daarmee in ons dagelijks leven.” 5 Prof. Ir. F. Seyffert

Afb.14

Prof. Ir. F. Seyffert

Deze citaten van Prof. Seyffert zijn een toevoeging op het punt dat beschrijft dat gebouwen met een hoge cultuurhistorische waarde behouden moeten worden, ook op het moment dat ze vandag de dag moeilijk of geen nieuwe functie kunnen bekleden. Ik ben het hier absoluut mee eens, en ik denk dat Nederland ook steeds meer begint te zien dat onze historische panden, verwijzend naar onze geschiedenis waardevol zijn. Ik ben me heel bewust van het feit dat we niet dezelfe mens zijn als vroeger, maar dat we door te begrijpen wat we zijn geweest ook beter kunnen begrijpen wie we nu zijn. Op het moment dat een terrein een nieuwe functie krijgt, waardoor historische panden gesloopt zouden moeten worden, dan vraag ik me af of de nieuwe functie wel op dat terrein hoort. Ik denk dat het de kunst is om een nieuwe functie zo te kiezen dat deze zo goed mogelijk past binnen de kaders die het terrein stelt. Een functie kan in nieuwbouw namelijk altijd, omdat dat exact te vormen is tot een goede invulling van het programma van eisen. Historische bebouwing, in dit geval industrieel erfgoed, is schaars, daarom moeten we het koesteren, want op het moment dat het verdwijnt, komt datzelfde niet meer terug. In het geval van de Schellensfabriek en de ontwerpopdracht van dit multidisciplinair project kan ik zeggen dat het programma van eisen flexibel moet zijn, omdat een aantal historisch waardevolle gebouwen op het terrein dat niet zijn. Het is belangrijk dat de gebruikers van het terrein de waarde van haar historie kennen, zodat men eventueel in wil leveren op bijvoorbeeld comfort, zodat de historische kwaliteit behouden kan blijven. Het programma van eisen moet dus zo goed mogelijk aansluiten op de mogelijkheden die de waardevolle panden bieden. Bestaat er voor de desbetreffende locatie niet zo’n programma van eisen en kan er geen nieuwe functie gerealiseerd worden, dan zouden de cultuurhistorisch waardevolle panden alsnog moeten blijven staan vanwege waardevolle historische gegevens die erin gehuistvest zijn.

17


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

“Dan zie je ineens dat alleen al het feit dat industriële ruimten voor een ander gebruik bestemd waren, ze heel bijzonder maakt. De ongewone proportie en de weelde, die weldadig aandoet, springen dan plotseling in het oog. Het rare is dat men die ongewone proporties vaak gaat aanpassen aan de voor de nieuwe bestemming gebruikelijke maten. Binnen een ongewone ruimte brengt men de gewone parcellering aan, maar dan is het spannende er eigenlijk af. Bovendien zijn de binnen- en buitenkant dan totaal niet meer met elkaar in overeenstemming. In de wolfabriek in Tilburg is dat wel het geval, het blijft een fabriek, alleen met een nieuwe functie. Dat vind ik ontzettend knap.” 5 Drs. A.L.L.M. Asselbergs

Afb.15

Drs. A.L.L.M. Asselbergs

Als iemand mij zou vragen wat de Schellensfabriek bijzonder maakt, dan zou ik ‘tijd’ als eerste noemen. Dat klinkt heel gemakkelijk en misschien wel wat flauw, want daarmee noem ik geen concrete dingen, maar ik denk dat de tijd de belangrijkste factor is die het complex waardevol en bijzonder maakt. In de tijd waarin het gebouwd werd, was het namelijk niets bijzonders. Het complex ging keurig mee in de ontwikkelingen van die tijd, en ook wat betreft visie en uitstraling paste het heel goed in haar context. Hoe komt het dat het nu wel bijzonder is? Ik denk dat de oorzaak hiervan ligt in het feit dat het teruggrijpt naar iets dat we vandaag de dag niet meer hebben. Die tijd is geweest en we krijgen het niet meer terug, ik denk dat we er daarom zoveel waarde aan hechten. Het complex zelf is waardevol omdat industriëel erfgoed schaars is en alleen maar schaarser wordt, maar de geschiedenis achter het complex is nog veel waardevoller, omdat we dat helemaal niet meer hebben. De Schellensfabriek is een middel om een heel klein beetje het ‘vroeger’ te ervaren. Het bijzondere zit hem denk ik niet in een aantal specifieke details, maar juist in het verhaal waar ze allemaal aan bijdragen. Het ene onderdeel, het kantoor uit 1926 bijvoorbeeld, met haar trappenhuis en gevels, vertelt meer dan het interieur van het kantoorgebouw uit 1958, en is daarom ook waardevoller. Het ongewone dat Drs. Asselbergs beschrijft komt denk ik voort uit het feit dat we het vandaag de dag bijna niet meer zien omdat we het niet meer op die manier maken, en omdat de gebouwen die wel op die manier gemaakt zijn, voor een groot deel verdwenen zijn. Dit effect wordt versterkt wanneer er in deze ongewone historische ruimts gewone, hedendaagse functies worden geplaatst. Wat gezegd wordt over het in tact laten van de oude structuur kan ik beamen, maar tegelijkertijd ben ik van mening dat het complete ‘gevoel van vroeger’ vasthouden onmogelijk is, omdat het geen ‘vroeger’ meer is. De 18


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

nieuwe functie trekt de ruimte al gedeeltelijk naar het heden, dus ook de nieuwe functie is eigenlijk al een aanpassing. Krampachtig alles volledig willen laten zoals het was heeft geen zin, want op het moment dat er wordt herbestemd, is het al niet meer hetzelfde.

Herbestemmingsadvies Schellensfabriek Als eerste het advies om de Schellensfabriek inderdaad te herbestemmen. De fabriek was een typisch voorbeeld van de stedelijke uitbreiding van Eindhoven, hetgeen toen aan de orde was. Gezien de zoektocht naar ‘inbreiding’ van Eindhoven vandaag de dag, zou een herbestemming goed passen bij deze tijd. Voor de herbestemming van de Schellensfabriek volgen hieronder een aantal adviespunten: -

Behoud de gevel en trappenhuizen van het kantoorpand uit 1926 en de gevel van de fabriekshallen aan de Vestdijkzijde ten allen tijde, deze zijn van een hoge monumentale waarde.

-

Behoud de sheddaken van de fabriekshallen, de portierswoning, het dak van de ververij en de gevel van het kantoorpand uit 1958 zo goed mogelijk, tenzij het programma van eisen geen andere keus laat.

-

Bij herstructurering van het gebied, als gevolg van nieuwbouw en aanpassingen van het bestaande moet zo functioneel en praktisch mogelijk gekeken worden, om aan te sluiten op de wijze waarop het gebouw altijd uitgebreid is. (behoud de ‘ziel’ van het complex)

-

Laat nieuwbouw niet refereren naar ‘het oude’, maar laat de bestaande panden dit werk doen. Geef de nieuwbouw de kans om een uitstraling te zijn van haar eigen tijd.

-

Behoud de structuur en ruimtelijkheid van de bestaande binnenruimtes zoveel mogelijk, maar wees vanuit praktisch oogpunt bereid om kleine aanpassingen te doen, zolang de ruimtes een referentie blijven voor de structuur van hun oorsprong.

19


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

REFLECTIE Het onderwerp dat ik wilde gaan behandelen in het persoonlijke disciplinerapport werd al snel ‘iets met herbestemming’. Maar dat was absoluut niet concreet genoeg en ik had er in mijn hoofd ook nog geen helder beeld bij. Dankzij sturing van mijn begeleider dhr. Groenland en een advies van dhr. Wallis de Vries ben ik gekomen tot een veel concretere inhoud van de term ‘Herbestemming’. Het cultuurhistorisch onderzoek verraste mij. Wat mij erg aansprak was de overeenkomst tussen de visies van het Expressionisme en de Amsterdamse e School en de situatie waarin Eindhoven verkeerde aan het begin van de 20 eeuw. Daarnaast vond ik het treffend om te zien dat de textielfabriek van Mendelsohn, met het contrast tussen het dramatische schuine van de fabrieksgebouwen en het horizontale van de administratieve gebouwen zo’n interessante vergelijking vertoont met de Schellensfabriek. Ook de uitkomst bij de zoektocht naar de ‘ziel’ van het complex, het gebouw als organisme beschouwd, was een heel logische waar ik voor het onderzoek helemaal niet aan gedacht had. Wat ik erg moeilijk vond, was het verslag zo kort mogelijk houden. Ik heb geprobeerd alleen zaken relevant voor het onderzoek te noemen, en door te verwijzen naar de verdere uitbreidingen en toelichtingen in de bronnen. Wat ik verder erg lastig vond, was de korte tijd waarin het verslag gerealiseerd moest worden. Er was weinig tijd voor onderzoek, mede omdat ik in de eerste week nog aan het zoeken ben geweest naar de exacte richting van mijn disciplinerapport. Als ik meer tijd had gehad, zou ik verder op zoek zijn gegaan naar het industriele karakter van het in 1926 gebouwde kantoor. Ik ben hier vrij kort over geweest en heb de aandacht gericht op het Expressionisme en de Amsterdamse School en ik denk dat een aantal uitspraken over de industriële uitstraling, daarin ook de indeling meegenomen, een waardevolle toevoeging had kunnen zijn. Daarnaast had ik graag nog concreter willen worden over de herbestemming van de binnenkant van de gebouwen. Ik heb hier wel kort wat over kunnen zeggen, maar dit had met een uitgebreider onderzoek nog concreter en gedetaileerder gekund. Tot slot wil ik graag dhr. Groenland en Wallis de Vries bedanken voor hun adviezen en sturing, zonder hen was ik waarschijnlijk op dit moment nog steeds aan het zoeken geweest naar het precieze onderwerp voor mijn onderzoek. Als laaste wil ik van de gelegenheid gebruik maken om mijn groepsgenoten te bedanken voor hun enthousiaste reacties, deze hebben mij erg gemotiveerd. 20


7N950 Multidisciplinair project 2e semester 2010/2011 Disciplinerapport Architectuur in Context: ‘Herbestemming Schellensfabriek’

BRONVERMELDING Sommige informatieve teksen in dit document zijn letterlijk uit de bronnen overgenomen. Voor de complete context waarin ze geschreven zijn wordt hieronder naar deze bronnen verwezen. Literaire bronnen 1. Eindhoven Schellensterrein Cultuurhistorisch onderzoek BAAC. 2. EINDHOVEN stadsontwikkeling 1900-1960 Piet Beekman. Van de inleiding tot hoofstuk ‘Algemeen uitbreidingsplan voor de Gemeente Eindhoven’. 3. Moderne architectuur een kritische geschiedenis Kenneth Frampton. Met name Deel ll Hoofdstuk 13. 4. The Amsterdam School dutch expressionist architecture 1915-1930 Wim de Wit. Met name Hoofdstuk ‘Introduction’ en ‘The Amsterdam School: Definition and Delineation’ 5. herbestemming industrieel erfgoed Oude fabrieken nieuwe functies PIE Webbronnen 6. www.architectenweb.nl > Expressionisme 7. www.architectenweb.nl > Amsterdamse School 8. www.eindhoven.nl > Markt 23a 9. www.eindhoveninbeeld.nl > Schellens

21


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.