ITAA-Zine | Nummer 7 - september 2023

Page 1

De vereffenaar: sleutelfiguur bij de afwikkeling van vennootschappen

Niemand is voor eeuwig, niets is voor altijd. Ook vennootschappen vertrekken vroeg of laat naar de eeuwige jachtvelden. Dat kan gebeuren via een faillissement, maar evengoed via een ontbinding gevolgd door een vereffening. Meestal kiezen de aandeelhouders zelf voor een ontbinding en geschiedt deze dus vrijwillig. De ontbinding kan echter ook plaatsvinden van rechtswege of door een gerechtelijke beslissing. Afgezien van de mogelijkheid van een ontbinding met de onmiddellijke sluiting van de vereffening, volgt na de ontbinding een vereffeningsprocedure met aanstelling van een vereffenaar.

-ZINE iStockphoto.com/SeventyFour.
Nummer 7 | September 2023
Maandelijkse uitgave – Afgiftekantoor Gent X – P409030

ITAA-zine

Maandelijks tijdschrift van het ITAA (verschijnt niet in januari en juli) nr. 7/2023

ADMINISTRATIE EN REDACTIE

ITAA, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel

Tel.: +32 2 240 00 00

E-mail: info@itaa.be

COÖRDINATIE

Stéphane De Bremaeker (NL) –stephane.debremaeker@itaa.be

Gaëtan Hanot (FR) – gaetan.hanot@itaa.be

REDACTIECOMITÉ

Stéphane De Bremaeker, Vincent Delvaux (ondervoorzitter), Liesbet Dhaene, Carine Govaert, Gaëtan Hanot, Caroline Meys, Nathalie Lambot, François Lezaack, Nathalie Procureur, Bart Van Coile (voorzitter)

AFBEELDINGEN

iStockphoto

VERTALINGEN

Azimut Translations, IGTV

VERANTWOORDELIJKE UITGEVER

B. Van Coile, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel

MEDEDELING VOOR DE LEZERS

De auteurs, het redactiecomité en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. De opinieartikelen vertegenwoordigen de inzichten en de mening van de auteurs en dus niet noodzakelijk die van het Instituut of van het redactiecomité.

Het Instituut van de Belastingadviseurs en Accountants (IBA) is opgericht bij wet van 17 maart 2019. Het IBA gaat door het leven als het ITAA, en is het resultaat van een fusie tussen het IAB en het BIBF. Het ITAA wordt bestuurd door een Raad en een Uitvoerend comité. Voor meer informatie: www.itaa.be

UITGEVER

Wolters Kluwer België

Motstraat 30, B-2800 Mechelen

De vereffenaar: sleutelfiguur bij de afwikkeling van vennootschappen 3 Circulaire 2023/C/8: Interestaftrekbeperking en onderkapitalisatieregeling 10 Recht op privacy in een digitale wereld: cookies, DPO en databeveiliging 16 Btw op verbouwingswerken: blijft het gebouw oud of wordt het nieuw? 19 iStockphoto.com/Halfpoint. 3 19 16 10 iStockphoto.com/Esa Hiltula. iStockphoto.com/FangXiaNuo. iStockphoto.com/Kerkez.
Colofon

De vereffenaar: sleutelfiguur bij de afwikkeling van vennootschappen

Niemand is voor eeuwig, niets is voor altijd. Ook vennootschappen vertrekken vroeg of laat naar de eeuwige jachtvelden. Dat kan gebeuren via een faillissement, maar evengoed via een ontbinding gevolgd door een vereffening. Meestal kiezen de aandeelhouders zelf voor een ontbinding en geschiedt deze dus vrijwillig.1 De ontbinding kan echter ook plaatsvinden van rechtswege2 of door een gerechtelijke beslissing.3 Afgezien van de mogelijkheid van een ontbinding met de onmiddellijke sluiting van de vereffening,4 volgt na de ontbinding een vereffeningsprocedure met aanstelling van een vereffenaar.5 In deze bijdrage gaan we eerst in op de (ruime) bevoegdheden van de vereffenaar (titel I). Vervolgens bespreken we de verrichtingen van de vereffening (titel II).6 Als uitsmijter gaan we kort in op de vergoeding waarop de vereffenaar aanspraak kan maken (titel III).

I. Bevoegdheden van de vereffenaar

A. Algemene bevoegdheidstoekenning: residuaire bevoegdheid

1. Een ontbonden vennootschap blijft voorlopig voortbestaan, zij het louter met het oog op haar vereffening en tot aan de sluiting van de vereffening.7 De spilfiguur in dit proces is de vereffenaar.

Zijn opdracht is drieledig:

1 Art. 2:71 Wetboek van vennootschappen en verenigingen (‘WVV’).

• het realiseren van de activa van de vennootschap;

• het aanzuiveren van de passiva van de vennootschap; 8 en,

• voor zover er daarna een batig saldo is, het uitkeren van het vereffeningssaldo van de vennootschap.

De vereffenaar zal bij de uitvoering van zijn opdracht steeds het belang van de vennootschap in vereffening voor ogen moeten houden en centraal stellen.

2. De vereffenaar vertegenwoordigt de vennootschap jegens derden, met inbegrip van de vertegenwoordiging in rechte. 9

2 Art. 2:72 WVV. De ontbinding van rechtswege kan bijv. plaatsvinden wegens het verstrijken van de duur waarvoor de vennootschap is aangegaan of de vervulling van een uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde waaraan de vennoten of aandeelhouders de vennootschap in de statuten hebben onderworpen.

3 Art. 2:73 t.e.m. art. 2:75 WVV. De gerechtelijke ontbinding kan worden uitgesproken omwille van zgn. wettige redenen (art. 2:73 WVV). Daarnaast lopen vennootschappen die nalaten om hun jaarrekeningen neer te leggen het risico om gerechtelijk te worden ontbonden (art. 2:74 WVV). Specifiek voor de NV geldt dat de gerechtelijke ontbinding kan worden gevorderd wanneer het nettoactief is gedaald tot beneden 61.500,00 euro (art. 7:229 WVV).

4 Art. 2:80 en 2:81 WVV. Een ontbinding met onmiddellijke sluiting van de vereffening kan plaatsvinden ofwel bij toepassing van de zgn. ééndagsprocedure waarbij de aandeelhouders in één akte besluiten om de vennootschap te ontbinden en de vereffening te sluiten, ofwel wanneer de rechtbank de ontbinding en de onmiddellijke sluiting van de vereffening uitspreekt.

5 Als er geen vereffenaars worden benoemd of aangewezen, dan worden de vennoten-zaakvoerders in de vennootschappen onder firma of in de commanditaire vennootschappen, de leden van de raad van bestuur of de leden van de directieraad in een Europese vennootschap of Europese coöperatieve vennootschap, alsook de bestuurders in de besloten vennootschap, de coöperatieve vennootschap, en de naamloze vennootschap ten aanzien van derden van rechtswege als vereffenaars beschouwd, evenwel zonder de bevoegdheden die de wet en de statuten met betrekking tot de verrichtingen van de vereffening toekennen aan de vereffenaar benoemd in de statuten, door de algemene vergadering of door de rechtbank (art. 2:79 WVV).

6 Zowel de bevoegdheden van de vereffenaar als de verrichtingen van de vereffening zijn onderworpen aan dwingende bepalingen van het WVV.

7 Art. 2:76 WVV.

8 Dit is geen vereiste. Een zgn. deficitaire vereffening, ofwel een vereffening waarbij niet alle schuldeisers volledig kunnen worden terugbetaald, is mogelijk (zie o.m. art. 2:84 en 2:97, §2 WVV).

9 Art. 2:87, §2, eerste lid WVV.

3
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

Het uitgangspunt is dat de vereffenaar bevoegd is voor alle handelingen die nodig of dienstig zijn voor de vereffening van de vennootschap,10 afgezien van bepaalde handelingen waarvoor een beperking op deze algemene bevoegdheidstoekenning speelt of kan spelen (zie titel I.C). De vereffenaar heeft een residuaire bevoegdheid: voor alles wat niet behoort tot de bevoegdheden van een ander vennootschapsorgaan (in essentie: de algemene vergadering), is hij bevoegd.

Daarnaast heeft de vereffenaar voor onroerende goederen een bijzondere bevoegdheid en kent de wet hem een aantal uitdrukkelijke bevoegdheden toe (zie titel I.B).

3. Op grond van zijn residuaire bevoegdheid kan de vereffenaar o.m. alle openstaande vorderingen innen, alle roerende goederen 11 verkopen, en alle lopende zaken van de onderneming afhandelen, met inbegrip van de beëindiging van lopende overeenkomsten.

Daarnaast betaalt de vereffenaar alle schulden naar evenredigheid en zonder onderscheid tussen opeisbare en niet-opeisbare schulden (voor deze laatste, onder aftrek van het disconto), afgezien van de rechten van de bevoorrechte schuldeisers waaraan geen afbreuk wordt gedaan. De vereffenaar kan evenwel op eigen risico eerst de opeisbare schulden betalen, ingeval de activa de passiva aanmerkelijk te boven gaan of de schuldvorderingen op termijn voldoende gewaarborgd zijn. In dat geval kunnen schuldeisers die hiertegen bezwaar hebben, zich wenden tot de rechtbank.12

Wanneer (al dan niet) alle activa zijn gerealiseerd 13 en alle passiva (integraal) zijn aangezuiverd, komt het de vereffenaar tot slot toe om het eventuele vereffeningssaldo uit te keren aan de aandeelhouders.

B. Bijzondere bevoegdheidsregeling voor de verkoop van onroerende goederen en uitdrukkelijke bevoegdheden

§1 Bijzondere bevoegdheidsregeling voor de verkoop van onroerende goederen

4. De bijzondere bevoegdheidsregeling in de wet voor de verkoop van onroerende goederen vormt een beperking op de algemene bevoegdheidstoekenning aan de vereffenaar. Op grond daarvan is de vereffenaar enkel bevoegd om onroerende goederen te verkopen indien hij de verkoop

10 Art. 2:87, §1, eerste lid WVV.

11 Voor de verkoop van onroerende goederen geldt een bijzondere bevoegdheidsregeling (zie titel I.B).

12 Art. 2:97, §1 WVV.

13 De vereffenaar is niet verplicht om alle activa te realiseren als dit niet nodig is voor de integrale aanzuivering van de passiva.

4
iStockphoto.com/NTCo. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

nodig acht voor de betaling van de schulden, en moeten onroerende goederen openbaar worden verkocht.14

5. Aan deze rigide wettelijke uitgangspunten kan de vereffenaar ontkomen door zich te laten machtigen door de algemene vergadering of, in voorkomend geval, door de rechter.

§2 Uitdrukkelijke bevoegdheid: eis tot betaling van volstortingen

6. De vereffenaar kan eisen dat de aandeelhouders (of vennoten) hun aandelen volstorten indien hij dit nodig acht om de schulden van de vennootschap en de kosten van de vereffening te voldoen of – tenzij dit werd uitgesloten in de statuten, het benoemingsbesluit of de rechterlijke uitspraak – om de gelijke behandeling van de aandeelhouders of vennoten te waarborgen (i.e. een gelijke mate van volstorting).15

§3 Uitdrukkelijke bevoegdheid: ontbieden van (voormalig) bestuursorgaan, vaststellen en afsluiten van de boeken en bescheiden en verificatie en verbetering van de laatst neergelegde balans

7. De vereffenaar nodigt de leden van het bestuursorgaan uit om in hun tegenwoordigheid de boeken en bescheiden van de vennootschap vast te stellen en af te sluiten.16 De vereffenaar gaat, onmiddellijk na zijn aanstelling, over tot verificatie en verbetering van de laatst neergelegde balans. Hij maakt een balans op 17 met behulp van de boeken en bescheiden en de inlichtingen die hij kan inwinnen. De vereffenaar legt deze vervolgens neer in het vennootschapsdossier.18

De vereffenaar kan een beroep doen op een economische beroepsbeoefenaar met het oog op de opmaak van de balans als de activa toereikend zijn om de kosten van de bijstand te dekken.19

14 Art. 2:87, §3 WVV.

15 Art. 2:89, eerste en tweede lid WVV.

16 Art. 2:91, eerste lid WVV.

Bovendien kan de vereffenaar de rechtbank verzoeken om de (voormalige) leden van het bestuursorgaan hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten voor de verbetering en opmaak van de balans. 20

8. De vereffenaar kan voorts de leden van het bestuursorgaan, hun werknemers en wie dan ook, horen, zowel aangaande het onderzoek van de boeken en de boekhoudkundige bescheiden, als aangaande de oorzaken en de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de ontbinding. 21

9. De leden van het bestuursorgaan moeten gevolg geven aan alle oproepingen die zij ontvangen van de vereffenaar en dienen hem alle vereiste inlichtingen te verstrekken. Voorts zijn de leden van het bestuursorgaan verplicht de vereffenaar elke adreswijziging mede te delen, zodat de vereffenaar hen steeds kan contacteren. 22

C. Facultatieve en wettelijke beperkingen van de residuaire bevoegdheid

§1 Facultatieve bevoegdheidsbeperkingen

10. De bevoegdheden van de vereffenaar kunnen beperkt worden in de statuten van de vennootschap of in het besluit van de algemene vergadering of de rechterlijke uitspraak op basis waarvan de vereffenaar wordt benoemd. 23 Dit principe vormt een eerste mogelijke afwijking van de algemene bevoegdheidstoekenning aan de vereffenaar.

11. Facultatieve bevoegdheidsbeperkingen zijn tegenstelbaar aan derden mits de akte die de beperking bevat wordt neergelegd en bekendgemaakt overeenkomstig de toepasselijke wettelijke bepalingen.

Bij een besloten vennootschap, een coöperatieve vennootschap en een naamloze vennootschap zijn dergelijke bevoegdheidsbeperkingen evenwel niet tegenstelbaar aan derden, ook al zijn ze openbaar gemaakt. 24

17 Deze balans wordt zoals gewoonlijk overeenkomstig de regels en de beginselen van het boekhoudrecht opgesteld.

18 Art. 2:91, tweede lid WVV.

19 Art. 2:91, derde lid WVV. De wet vermeldt als economische beroepsbeoefenaars: de externe accountant, erkende boekhouder of erkende boekhouder-fiscalist.

20 Art. 2:91, vierde lid WVV.

21 Art. 2:92 WVV.

22 Art. 2:90 WVV.

23 Art. 2:87, §1, tweede lid WVV.

24 Art. 2:87, §1, derde lid WVV.

5
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023
De vereffenaar zal bij de uitvoering van zijn opdracht steeds het belang van de vennootschap in vereffening voor ogen moeten houden en centraal stellen.

§2 Wettelijke bevoegdheidsbeperkingen

12. De vereffenaar kan bepaalde in de wet vermelde handelingen enkel stellen met machtiging van de algemene vergadering of de rechtbank, zelfs indien de statuten van de vennootschap anders zouden bepalen. 25 Deze wettelijke regeling vormt een tweede (evenwel dwingende) afwijking van de algemene bevoegdheidstoekenning aan de vereffenaar. 26

13. De betreffende handelingen omvatten:

(i) het voortzetten van het bedrijf tot de tegeldemaking van de activa;

(ii) het aangaan van kredieten voor de betaling van de schulden van de vennootschap;

(iii) het hypothekeren of in pand geven van de goederen van de vennootschap;

(iv) de openbare verkoop van de onroerende goederen van de vennootschap, indien de vereffenaar een verkoop niet nodig acht voor de betaling van de schulden van de vennootschap;

25 Art. 2:88, §1, eerste lid WVV.

(v) de verkoop uit de hand van de onroerende goederen van de vennootschap, ongeacht of de vereffenaar een verkoop nodig acht voor de betaling van de schulden van de vennootschap; en (vi) de inbreng van een vermogensbestanddeel in andere vennootschappen. 27

14. In het geval van een vrijwillige ontbinding verleent de algemene vergadering een machtiging tot het stellen van één van de hiervoor vermelde handelingen. Dit gebeurt ofwel in het benoemingsbesluit van de vereffenaar, ofwel later bij afzonderlijk besluit. 28 De algemene vergadering beslist tot dergelijke machtiging bij gewone meerderheid en zonder vereiste van een welbepaald aanwezigheidsquorum. 29

Voor een machtiging tot inbreng van het volledige vermogen in andere vennootschappen zijn de aanwezigheids- en meerderheidsvereisten voorgeschreven voor een statutenwijziging vereist. 30

26 Hoewel deze wettelijke regeling tegelijk een uitbreiding van de bijzondere bevoegdheidsregeling voor de verkoop van onroerende goederen is.

27 Art. 2:88, §1 WVV.

28 Art. 2:88, §3 WVV.

29 Art. 2:88, §1, eerste lid WVV.

30 Art. 2:88, §2 WVV.

6
iStockphoto.com/Halfpoint. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

Bij een gerechtelijke ontbinding moet een machtiging tot het stellen van één van de hiervoor vermelde handelingen verleend worden door de rechtbank. 31

II. Verrichtingen van de vereffening

A. Bijeenroepen van de algemene vergaderingen en opstellen en voorleggen van de jaarrekeningen

15. Als de jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar en het boekjaar dat eindigt door de ontbinding 32 nog niet ter goedkeuring werd voorgelegd aan de algemene vergadering van aandeelhouders (of de vennoten verenigd in vergadering), dient de vereffenaar binnen de zes maanden na de respectieve afsluitingsdatum van het boekjaar de algemene vergadering bijeen te roepen. 33

16. Bovendien moet de vereffenaar binnen de drie weken de algemene vergadering bijeenroepen wanneer aandeelhouders (of vennoten) die één tiende van het kapitaal of, in een besloten of coöperatieve vennootschap, één tiende van het aantal uitgegeven aandelen vertegenwoordigen, erom verzoeken.

Binnen dezelfde termijn moet de vereffenaar de algemene vergadering van obligatiehouders bijeenroepen wanneer obligatiehouders die één vijfde van het bedrag van de in omloop zijnde obligaties vertegenwoordigen erom verzoeken. 34

17. De vereffenaar dient verder elk boekjaar een jaarrekening op te stellen en deze aan de algemene vergadering voor te leggen met vermelding van de redenen waarom de vereffening nog niet kon worden voltooid. 35

Bij (onder meer) een besloten vennootschap, een coöperatieve vennootschap en een naamloze vennootschap moet hij vervolgens de jaarrekening binnen de dertig dagen na de datum van de algemene vergadering, en ten laatste zeven maanden na de datum van de afsluiting van het boekjaar, neerleggen bij de Nationale Bank van België, samen met de andere bij wet voorgeschreven stukken. 36

18. In het geval van een gerechtelijke ontbinding dient de vereffenaar de jaarrekening aan de rechtbank voor te leggen en dient hij deze, voor de vennootschappen die één van de hiervoor vermelde vennootschapsvorm aannamen, (eveneens) binnen dezelfde termijn en op dezelfde wijze neer te leggen bij de Nationale Bank van België. 37

B. Opstellen en neerleggen van diverse verslaggeving en (het plan van) de verdeling van de activa

§1 Periodieke verslaggeving gedurende de vereffeningsprocedure

19. De vereffenaar moet gedurende de vereffeningsprocedure periodiek verslag uitbrengen. Zo dient de vereffenaar in de zevende en de dertiende maand na de invereffeningstelling een omstandige staat van de toestand van de vereffening, opgesteld aan het einde van de zesde en de twaalfde maand van het eerste vereffeningsjaar, over te maken aan de griffie van de ondernemingsrechtbank waar de zetel van de vennootschap is gevestigd. 38

Daarna, dus vanaf het tweede jaar van de vereffening, moet de vereffenaar om het jaar een omstandige staat van de toestand van de vereffening overmaken aan de bevoegde griffie. 39

20. De omstandige staat vermeldt onder meer de ontvangsten, de uitgaven en de uitkeringen van de vereffeningsprocedure en geeft aan wat nog moet worden vereffend. Deze staat wordt bij het vennootschapsdossier gevoegd. 40

§2 Cijfermatig verslag bij de beëindiging van de vereffeningsprocedure

21. De vereffenaar dient bij de beëindiging van de vereffening en ten minste één maand voor de algemene vergadering, op de zetel van de vennootschap een cijfermatig verslag over de vereffening neer te leggen. 41

Dit verslag bevat de vereffeningsrekeningen samen met de stukken tot staving. Voorts bevat het verslag in voorkomend geval de informatie over de teruggave van de inbrengen en

31 Art. 2:88, §4 WVV.

32 Art. 2:70 WVV, tweede lid. De ontbinding van de vennootschap heeft de afsluiting van het boekjaar tot gevolg.

33 Art. 2:94 WVV.

34 Art. 2:95 WVV.

35 Art. 2:99, eerste lid WVV.

36 Art. 2:99, tweede lid WVV.

37 Art. 2:99, tweede lid WVV.

38 Art. 2:96, eerste lid WVV.

39 Art. 2:96, derde lid WVV.

40 Art. 2:96, tweede lid WVV.

41 Art. 2:100, eerste lid WVV.

7
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

de uitkering van een eventueel vereffeningssaldo aan de aandeelhouders (of vennoten) van de vennootschap. 42

In dit verslag legt de vereffenaar rekenschap af over de uitvoering van zijn opdracht. Het verslag moet een overzicht bevatten van de handelingen en verrichtingen die de vereffenaar in het kader van zijn opdracht heeft gesteld.

Aan de hiervoor vermelde termijn van één maand kan slechts worden verzaakt met instemming van alle aandeelhouders (of vennoten) en houders van stemrechtverlenende effecten – hetzij individueel, voorafgaandelijk aan de algemene vergadering waarop tot de sluiting wordt beslist, hetzij gezamenlijk, ter gelegenheid van deze vergadering voorafgaandelijk aan de behandeling van enig ander agendapunt. 43

22. De commissaris van de vennootschap controleert het verslag en de bijhorende stukken. Als er geen commissaris is, hebben de aandeelhouders (of vennoten) een individueel onderzoeksrecht, waarbij zij zich kunnen laten bijstaan door een economische beroepsbeoefenaar. 44

Vervolgens zal de algemene vergadering beslissen over de goedkeuring van de rekeningen.

42 Art. 2:100, eerste lid WVV.

43 Art. 2:100, eerste lid WVV.

Bij afzonderlijke stemming beslist de algemene vergadering aansluitend over de kwijting van de vereffenaar en, in voorkomend geval, aan de commissaris, en over de sluiting van de vereffening.

23. In het geval van een gerechtelijke vereffening, brengt de vereffenaar, bij de beëindiging van de vereffening, verslag uit aan de rechtbank. Hij legt dan aan de rechtbank een verslag over de vereffening zoals hiervoor vermeld voor, en geeft in voorkomend geval aan welke bestemming aan de overblijvende activa is gegeven. De rechtbank spreekt de sluiting van de vereffening uit. 45

§3 Plan van verdeling van de activa bij deficitaire vereffening

24. Als uit het cijfermatig verslag (zie nr. 21) blijkt dat niet alle schuldeisers integraal kunnen worden terugbetaald (en de vereffening dus deficitair is), dient de vereffenaar een plan voor de verdeling van de activa onder de verschillende categorieën van schuldeisers ter goedkeuring voor te leggen aan de rechtbank. 46 De rechtbank kan van de vereffenaar alle dienstige inlichtingen vorderen om de geldigheid van het verdelingsplan na te gaan. 47

44 Art. 2:100, eerste lid WVV. De wet vermeldt als economische beroepsbeoefenaar een bedrijfsrevisor of een externe accountant.

45 Art. 2:101 WVV.

46 Art. 2:97, §2, eerste lid WVV.

47 Art. 2:97, §2, derde lid WVV.

8
iStockphoto.com/Mirel
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023
Kipioro.

Deze verplichting tot het ter goedkeuring voorleggen van het verdelingsplan geldt evenwel niet wanneer de schuldeisers die niet integraal werden terugbetaald aandeelhouders of vennoten van de vennootschap zijn, zij allemaal schriftelijk akkoord gaan met het verdelingsplan en zij afstand doen van het voorleggen ervan. 48

§4 Verdeling van de activa onder de aandeelhouders

25. Na betaling van de schulden of consignatie van de nodige gelden om die te voldoen verdeelt de vereffenaar onder de aandeelhouders (of vennoten) de gelden of waarden die gelijk verdeeld kunnen worden. 49

26. Hij mag, mits machtiging van de algemene vergadering, de aandelen van de vennootschap inkopen, hetzij op de beurs, hetzij door middel van een bod of een prijsaanvraag, gericht aan de aandeelhouders (of vennoten), die allen aan de verrichting moeten kunnen deelnemen. 50

27. Als de vereffenaar niet alle activa heeft gerealiseerd, overhandigt hij aan de aandeelhouders of vennoten van de vennootschap de goederen die hij voor nadere verdeling heeft moeten overhouden (waardoor deze in onverdeeldheid aan de aandeelhouders toebedeeld worden). 51

III. Vergoeding van de vereffenaar

28. De vereffenaar kan voor de uitvoering van zijn opdracht aanspraak maken op een vergoeding. Er zijn geen wettelijke bepalingen omtrent (de begroting van) dergelijke vergoeding van een vereffenaar en er is in beginsel een vermoeden van kosteloosheid van het mandaat (van de vereffenaar). 52

29. Het hof van beroep van Antwerpen heeft niettemin, in het kader van een gerechtelijke vereffening, recent gesteld dat kan worden aangenomen dat een dergelijk vermoeden van kosteloosheid (te meer wanneer een externe professionele vereffenaar wordt aangesteld door de rechtbank) niet geldt voor de uitoefening van het door de rechtbank aan de vereffenaar toevertrouwde mandaat. Voor zover het vonnis van aanstelling van de vereffenaar geen uitdrukkelijke bepaling omtrent (de begroting van) de vergoeding

48 Art. 2:97, §2, tweede lid WVV.

49 Art. 2:97, §3, eerste lid WVV.

50 Art. 2:97, §3, tweede lid WVV.

51 Art. 2:97, §3, eerste lid WVV.

van de vereffenaar bevat, bestaat aldus een stilzwijgende overeenstemming dat aan de vereffenaar een vergoeding toekomt. 53

30. Bij gebrek aan een wettelijke regeling kunnen voor (de begroting van) de vergoeding meerdere formules worden toegepast. Een mogelijkheid is een vergoeding op basis van een uurtarief, maar evenzeer kan het koninklijk besluit m.b.t. de kosten en het ereloon van insolventiefunctionarissen 54 toegepast worden.

In het hiervoor vermelde arrest heeft het hof van beroep van Antwerpen bevestigd dat een toepassing van het KB naar analogie mogelijk is, o.m. verwijzend naar het vergelijkbare takenpakket van de curator en de gerechtelijke vereffenaar. 55

31. Ook in het kader van een vrijwillige vereffening komt het mandaat van vereffenaar voor vergoeding in aanmerking, niettegenstaande het vermoeden van kosteloosheid. Het is aan te raden om hierover voorafgaandelijk afspraken te maken om discussies te voorkomen. 56

32. De vergoeding van de vereffenaar wordt verhaald op de volledige activa van de vennootschap in vereffening en is opeisbaar bij de sluiting van de vereffening.

De vereffenaar kan onder voorwaarden en mits dat werd goedgekeurd voorschotten ontvangen.

Daarnaast kunnen ook eventuele kosten gekoppeld aan het mandaat van de vereffenaar ten laste worden gelegd van de activa van de vennootschap in vereffening. 57

52 Art. 1986 Oud Burgerlijk Wetboek: “Lastgeving geschiedt om niet, tenzij het tegendeel bedongen is.”.

53 Antwerpen 1 december 2022, nr. 2022/AR/158, FOD Financiën 23-01-2023, www.fisconetplus.be.

54 KB 26 april 2018 houdende vaststelling van de regels en barema’s tot bepaling van de kosten en het ereloon van insolventiefunctionarissen, BS 27 april 2018.

55 Antwerpen 1 december 2022, nr. 2022/AR/158, FOD Financiën 23-01-2023, www.fisconetplus.be.

56 H. B raeckmans , Vereffening van vennootschappen buiten faillissement, Antwerpen, Intersentia, 2008, 92.

57 H. B raeckmans , Vereffening van vennootschappen buiten faillissement, Antwerpen, Intersentia, 2008, 92.

9
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023
Mathieu De Donder Advocaat

Circulaire 2023/C/8: Interestaftrekbeperking en onderkapitalisatieregeling

‘Circulaire 2023/C/8 van 12 januari 2023 over de interestaftrekbeperking’ herneemt het regime van de onderkapitalisatieregeling en actualiseert het. Wat wijzigt er?

Naar aanleiding van actie 4 1 van het BEPS-rapport 2 van de OESO en artikel 4 van de Europese richtlijn 2016/1164 van 12 juli 2016 (‘ATAD 1-richtlijn’) 3 werd de onderkapitalisatieregel die de interestaftrek regelt, ingrijpend gewijzigd met ingang van aanslagjaar 2020 (belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 1 januari 2019). Deze regel, die terug te vinden is in artikel 198/1 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992), bepaalt dat de netto-interestlasten niet worden aangemerkt als beroepskosten in de mate dat het totaalbedrag ervan het hoogste van de twee volgende bedragen overschrijdt, met name:

• 30% van de fiscale EBITDA van de belastingplichtige; of • 3 miljoen euro.

Deze regeling werd aanvankelijk ingevoerd door de wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting en het uitvoerings-KB van 20 december 2019. In de Circulaire 2021/C/87 van 5 oktober 2021 over de beperking van de interestaftrek werd dat nieuwe regime toegelicht. Een nieuwe Circulaire 2023/C/8 van 12 januari 2023 herneemt de inhoud van die eerste circulaire en actualiseert die, hoofdzakelijk om rekening te houden met de wijzigingen die werden ingevoerd door de wet van 20 december 2020 4 – die in

werking trad op 31 december 2020 en die van toepassing is op de belastbare tijdperken die vanaf die datum worden afgesloten – en het koninklijk besluit van 7 juni 2021 5 – waarvan de bepalingen uiterlijk in aanslagjaar 2022 in werking zijn getreden.

Hierna schetsen we de hoofdlijnen van de onderkapitalisatieregel van artikel 198/1 van het WIB 1992 en wijzen we op de nieuwe bepalingen die zijn opgenomen in die Circulaire 2023/C/8.

1. Principe

Het ‘financieringskostensurplus’ wordt niet beschouwd als een aftrekbare beroepskost in de mate dat het hoger is dan het ‘grensbedrag’ van de belastingplichtige.

1.1. Financieringskostensurplus

Met financieringskostensurplus wordt de netto-interestlast van de belastingplichtige bedoeld. Dat is het positieve verschil tussen:

• de interesten (in kosten) en de andere kosten die economisch gelijkwaardig zijn aan interesten, die fiscaal aftrekbaar zijn overeenkomstig de overige artikelen van het WIB 1992 (vroeger: “overeenkomstig

1 Action 4 . Limitation on Interest Deductions ; OECD.

2 BEPS staat voor Base Erosion and Profit Shifting.

de artikelen 49, 52, 2°, 54 en 55”) en die niet toegekend zijn aan een vaste inrichting waarvan de winst wordt vrijgesteld krachtens een overeenkomst; en

• de interesten (in opbrengsten) en de andere opbrengsten die economisch gelijkwaardig zijn aan interesten, die in de winst van het belastbaar tijdperk zijn begrepen en die niet krachtens een overeenkomst worden vrijgesteld.

Artikel 73 4/8 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het WIB 1992 (KB/ WIB 1992) omschrijft wat moet worden verstaan onder de kosten en opbrengsten die economisch gelijkwaardig zijn aan interesten. Er wordt een ruime interpretatie aan gegeven.

1.2. Grensbedrag

Het grensbedrag van de belastingplichtige is het hoogste van de twee volgende bedragen:

• 30% van de fiscale EBITDA van de belastingplichtige;

• 3 miljoen euro (minimaal grensbedrag).

Het uitgangspunt voor het bepalen van de fiscale EBITDA van de belastingplichtige is het resultaat van het belastbaar tijdperk na de eerste verrichting (code 1410 van

3 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt, Pb. L193, 19 juli 2016.

4 Wet 20 december 2020 houdende dringende diverse fiscale en fraudebestrijding bepalingen, BS 30 december 2020.

5 KB 7 juni 2021 houdende uitvoering van de wet houdende dringende diverse fiscale en fraudebestrijding bepalingen, BS 17 juni 2021.

10
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

het aangifteformulier, met name de optelsom van de reservebeweging, de verworpen uitgaven (VU) en de uitgekeerde dividenden). Om de EBITDA te verkrijgen, wordt dit resultaat (dat via de VU al de belastingkosten omvat) verhoogd met:

• de afschrijvingen en waardeverminderingen die als aftrekbaar worden aangemerkt (de niet-aftrekbare zijn al te vinden in het belastbaar resultaat – code 1410);

• het aftrekbare financieringskostensurplus; en

• het overgedragen financieringskostensurplus dat tijdens het tijdperk werd afgetrokken (via een verhoging van het beginsaldo van de reserves – code 1064).

Het verkregen resultaat wordt vervolgens verminderd met een reeks bestanddelen om de ‘fiscale’ EBITDA van de belastingplichtige te verkrijgen. Die oefening bestaat uit het verwijderen uit de EBITDA van de daarin opgenomen vrijgestelde winsten, d.w.z.:

• het bedrag van de groepsbijdrage dat tijdens het belastbaar tijdperk werd afgetrokken;

• de dividenden die als DBI kunnen worden afgetrokken tijdens het lopende of een volgend belastbaar tijdperk;

• de innovatie-inkomsten die tijdens het lopende of een volgend belastbaar tijdperk kunnen worden afgetrokken;

• de octrooi-inkomsten die tijdens het belastbaar tijdperk worden afgetrokken;

• het deel van de winst van het belastbaar tijdperk dat krachtens een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting wordt vrijgesteld;

• de winst die werd behaald in uitvoering van een langlopend openbaar infrastructuurproject, waarvan de uitvoerder, de financieringskosten, de activa en de winst zich in de Europese Unie bevinden. Deze laatste aanpassing aan de EBITDA werd aangebracht door de wet van 20 december 2020, ter vervanging van de winst die werd behaald in uitvoering van een publiek-privé-partnerschapsproject.

11
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023
iStockphoto.com/Kerkez.

2. Niet-aftrekbaar financieringskostensurplus onbeperkt overdraagbaar in de tijd (art. 194sexies WIB 1992)

Het op basis van deze maatregel niet afgetrokken financieringskostensurplus kan worden overgedragen naar de volgende aanslagjaren, op voorwaarde dat een specifiek formulier bij de belastingaangifte wordt gevoegd: formulier 275 SE. Het overgedragen financieringskostensurplus kan dan de belastbare winsten van de latere aanslagjaren neutraliseren, telkens binnen dezelfde grenzen (d.i. 30% van de fiscale EBITDA of 3 miljoen euro).

In de belastingaangifte zal de ‘aftrek’ doorgevoerd worden via een vrijstelling van de winst (d.i. een verhoging

van het beginsaldo van de reserves) en niet door een aftrek.

3. Financieringskostensurplus dat niet eerder is afgetrokken in geval van herstructurering

In het geval van een belastingneutrale herstructureringsverrichting wordt het ‘overgedragen’ financieringskostensurplus bepaald bij de overnemende of verkrijgende vennootschappen, op de bij hen ingebrachte bestanddelen, alsof die verrichting niet had plaatsgevonden (art. 212, eerste lid WIB 1992). Het surplus gaat dus niet verloren.

In vergelijking met de voorgaande circulaire en buiten elke wetswijziging om voegt de nieuwe Circulaire 2023/C/8 daar nog het volgende aan toe, wat de (partiële) splitsing betreft: wanneer de schulden en vorderingen

waarvan de kosten en opbrengsten in aanmerking komen voor de berekening van het financieringskostensurplus, terug te vinden zijn bij de verschillende bij die verrichting betrokken vennootschappen, en het financieringskostensurplus niet specifiek kan worden gelinkt aan bepaalde schulden of vorderingen, kan het over te dragen financieringskostensurplus worden verdeeld in verhouding tot de fiscale nettowaarde van de ingebrachte bestanddelen.

4. Leningen buiten het toepassingsgebied

Bepaalde leningen zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de maatregel. Dat heeft als gevolg dat de interesten ervan (en de andere economisch gelijkwaardige kosten en opbrengsten – toevoeging door de wet van 20 december 2020) niet in aanmerking worden

12
iStockphoto.com/Liubomyr
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023
Vorona.

genomen voor de vaststelling van het financieringskostensurplus.

Het gaat om:

• leningen waarvan de belastingplichtige heeft aangetoond dat het contract werd gesloten vóór 17 juni 2016 en waaraan vanaf deze datum geen fundamentele wijzigingen meer werden aangebracht (grandfather-clausule);

Deze leningen blijven dan onderworpen aan de vroegere onderkapitalisatieregel van artikel 198, §1, 11°/1 van het WIB 1992 (ratio 5:1 voor intragroepsleningen).

De Circulaires 2019/C/89 van 11 september 2019, 2020/C/62 van 5 mei 2020 (addendum) en 2021/C/94 van 18 oktober 2021 (tweede addendum) lichten deze grandfather-clausule toe, en ook wat bedoeld wordt met de afwezigheid van een fundamentele wijziging (voorbeeld van een fundamentele wijziging: partijen, rentevoet, looptijd, herfinanciering, enz).

Artikel 73 4/9 van het KB/WIB 1992 schrijft als een van de na te leven modaliteiten voor dat bij de belastingaangifte een gedetailleerd overzicht van deze leningen moet worden gevoegd (in een vrij formaat). De Dienst Voorafgaande Beslissingen bevestigde dat als de formaliteiten niet (vrijwillig) worden nageleefd, deze leningen niet uit het toepassingsgebied worden uitgesloten en ze dan onder de nieuwe regels van artikel 198/1 van het WIB 1992 vallen;

• leningen in uitvoering van een langlopend openbaar infrastructuurproject, waarbij zowel de uitvoerder van het project, als de financieringskosten, de activa en de winst zich in de Europese Unie bevinden. Deze uitsluiting werd ingevoerd door de wet van 20 december 2020, ter vervanging van een eerdere uitsluiting van leningen in uitvoering van bepaalde publiek-private partnerschappen. Het begrip ‘langlopend openbaar infrastructuurproject’

wordt besproken in de punten 29 en 30 van Circulaire 2023/C/8.

Artikel 73 4/10 van het KB/WIB 1992 schrijft als een van de na te leven modaliteiten voor dat een gedetailleerd overzicht van deze leningen bij de belastingaangifte moet worden gevoegd (in een vrij formaat).

5. Belastingplichtigen buiten het toepassingsgebied

Bepaalde belastingplichtigen vallen buiten het toepassingsgebied van de maatregel. Ze worden vermeld in artikel 198/1, §6 van het WIB 1992 en kunnen als volgt gegroepeerd worden: • autonome vennootschappen, d.w.z. vennootschappen die geen deel uitmaken van een groep van vennootschappen, die geen buitenlandse inrichtingen hebben en die geen:

rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aanhouden in een vennootschap die ten minste 25% bedraagt van de stemrechten of het kapitaalbezit van deze vennootschap of waarbij deze deelneming recht geeft op ten minste 25% van de winst van deze vennootschap;

– natuurlijke of rechtspersonen als aandeelhouder hebben die rechtstreeks of onrechtstreeks een deelneming aanhouden in deze en in een andere vennootschap die elk op zich ten minste 25% bedraagt van de stemrechten of het kapitaalbezit van deze vennootschappen of waarbij deze deelnemingen elk op zich recht geven op ten minste 25% van de winst van deze twee vennootschappen;

• bepaalde gereglementeerde financiële ondernemingen, zoals kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, beheerders van ICB’s en ICB’s, pensioeninstellingen en centrale effectenbewaarinstellingen. De uitsluiting van vennootschappen waarvan de activiteit bestaat uit de financiering van vastgoed via de uitgifte van

vastgoedcertificaten en van de erkende leasing- en factoringondernemingen werd opgeheven door de wet van 20 december 2020. Deze uitsluiting was niet in overeenstemming met de ATAD 1-richtlijn;

• vennootschappen waarvan de enige activiteit bestaat uit het uitvoeren van een langlopend openbaar infrastructuurproject, waarvan de uitvoerder, de financieringskosten, de activa en de winst zich in de Europese Unie bevinden. Artikel 73 4/10 van het KB/WIB 1992 specificeert de documenten die bij de belastingaangifte moeten worden gevoegd. Deze uitsluiting werd ingevoerd door de wet van 20 december 2020, ter vervanging van de uitsluiting van de vennootschappen waarvan de enige activiteit bestaat uit het uitvoeren van een publiek-privaat partnerschapsproject, een uitsluiting die niet in overeenstemming was met de ATAD 1-richtlijn.

6. Bijzondere situatie van de Belgische belastingplichtigen die deel uitmaken van een groep

De wetgever heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de ATAD 1richtlijn biedt om de beperking van de interestaftrek toe te passen op het niveau van de Belgische groep.

Hiertoe worden de Belgische entiteiten van een groep (binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen) beschouwd als één entiteit voor de toepassing van de regeling en moet een consolidatie tussen deze entiteiten worden gesimuleerd om de beperking te kunnen toepassen op het niveau van de groep. Verrichtingen die plaatsvinden tussen deze entiteiten worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de regeling.

De definitie van groep die van toepassing is, is die van artikel 2, §1, 5°/1 van het WIB 1992, die verwijst naar het geheel van vennootschappen die met elkaar verbonden zijn in de zin

13
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

van artikel 1:20 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.

De circulaire belicht ook de speciale situatie van vennootschappen die onder de gezamenlijke controle van twee groepen van vennootschappen staan en van vennootschappen die een consortium vormen.

Wat volgt is van toepassing op de entiteiten van een groep die Belgische vennootschappen en inrichtingen omvat die verbonden zijn voor het gehele belastbaar tijdperk en die niet buiten het toepassingsgebied van de maatregel vallen.

6.1. Financieringskostensurplus

De interesten (en de overige gelijkaardige kosten of opbrengsten) die verschuldigd zijn aan of door een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting die deel uitmaakt van de groep en die niet uitgesloten zijn van de maatregel, worden niet in aanmerking genomen bij het bepalen van het financieringskostensurplus.

6.2. Grensbedrag van 3 miljoen euro

Het grensbedrag van 3 miljoen euro moet worden verdeeld tussen de Belgische entiteiten die deel uitmaken van de groep, volgens de methode die wordt vastgesteld door artikel 73 4/12 van het KB/WIB 1992. De volgende verdelingen kunnen worden toegepast:

• een verdeling op basis van de behoefte aan bijkomend grensbedrag van de entiteiten, in functie van de (te berekenen) EBITDA en het financieringskostensurplus van elk lid;

• een verdeling op basis van de financieringskostensurplussen van alle leden, die collectief verzaakt hebben aan de berekening van de EBITDA, die dan verondersteld wordt ‘nul’ te zijn;

• een gelijke verdeling tussen de leden die voor deze optie hebben gekozen, nadat ze collectief verzaakt hebben aan de berekening van de EBITDA, die dan geacht wordt ‘nul’ te zijn.

6.3. Vaststelling van de EBITDA

De kosten die verschuldigd zijn aan of de inkomsten die verschuldigd zijn door een binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting die deel uitmaakt van een groep worden niet in aanmerking genomen bij het bepalen van de EBITDA.

Deze EBITDA-aanpassingen gebeuren volgens de methode van artikel 73 4/11 van het KB/WIB 1992, dat gewijzigd werd door het KB van 7 juni 2021 (van toepassing vanaf aanslagjaar 2022). Dat artikel bepaalt dat:

• de EBITDA wordt vermeerderd met de aan de entiteiten die lid zijn van de groep verschuldigde kosten (vroeger waren de gelijkwaardige interesten en kosten uitgesloten), in de mate dat de belastingplichtige heeft aangetoond dat deze kosten bij de verkrijger ervan worden aangemerkt als inkomsten die aan de EBITDA worden onttrokken (nieuwe vereiste om een correct en neutraal consolidatieresultaat te verkrijgen);

• de EBITDA wordt verminderd met de van de entiteiten die lid zijn van de groep verkregen inkomsten (vroeger waren de gelijkwaardige interesten en kosten uitgesloten), voor zover deze inkomsten in het resultaat van het belastbaar tijdperk zijn begrepen. Het vierde lid van artikel 73 4/11 van het KB/WIB 1992 somt de inkomsten op die volgens die bepaling niet worden afgetrokken omdat ze niet zijn opgenomen in de fiscale EBITDA (dividenden, DBI, enz.).

De EBITDA van een lid moet worden verdeeld over de andere leden die lid zijn van de groep in verhouding tot de (positieve) EBITDA van deze leden. Zo wordt vermeden dat de som van de

EBITDA van de leden van de groep hoger is dan de geconsolideerde EBITDA.

De entiteiten die lid zijn van de groep kunnen collectief verzaken aan de berekening van de EBITDA door een overeenkomst te sluiten die door ten minste een van de partijen bij de belastingaangifte moet worden gevoegd (formulier 275 CRC). Hun EBITDA wordt in dat geval geacht ‘nul’ te bedragen. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer het minimumbedrag van 3 miljoen euro hoger is dan 30% van de geconsolideerde EBITDA.

6.4. Interestaftrekovereenkomst

De entiteiten die lid zijn van een groep kunnen via een interestaftrekovereenkomst die bij de belastingaangifte moet worden gevoegd (formulier 275 CDI) de aftrek van het financieringskostensurplus van de groep verbeteren door hun aftrekmogelijkheid (het ‘grensbedrag’) geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een ander lid (zie ook art. 198/1, §4 WIB 1992).

Er kan worden voorzien in een compensatie die gelijk is aan de door de begunstigde bespaarde belasting. Deze eventuele compensatie is niet aftrekbaar bij degene die ze betaalt (art. 198, §1, 15° WIB 1992) en is niet belastbaar bij de begunstigde (art. 194 septies WIB 1992). De Commissie voor Boekhoudkundige Normen heeft een advies uitgebracht over de boekhoudkundige verwerking van deze compensatie (Advies CBN 2020/06 6 ).

6 Financieringskostensurplus (artikel 194sexies en artikel 198/1 WIB 92), CBN-Advies 27 mei 2020, nr. 2020/06.

14
Amaury della Faille Gecertificeerd belastingadviseur
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023
Alexandre Tetyakov Jurist

Met ongeveer weet je niets. Met Exact weet je alles.

Exact cloud business software is de onbetwiste nummer één in accountancy software in de Benelux.

Dankzij het onberispelijke digitale gemak en actueel inzicht, tilt Exact voor Accountancy de kwaliteit van je diensten instant naar een hoger niveau.

Ontdek welk pakket het best bij je past op Exact.be

Recht op privacy in een digitale wereld: cookies, DPO en databeveiliging

We leven in een vrijwel volledig gedigitaliseerde wereld. Persoonlijke communicatie gaat via e ­mail, app en sociale media. Datatechnieken hebben ons leven leuker en beter gemaakt. Maar datatechnieken hebben ook hun schaduwzijden. Elke dag is er wel een datalek met grote impact. Daarom heeft de Europese Unie 5 jaar geleden regels aangenomen over hoe persoonlijke informatie mag worden verzameld, verwerkt en gebruikt. Kernboodschap: doe het, maar doe het goed. De wet maakt het opslaan van gegevens en het rechtmatig gebruik van informatie mogelijk. Tegelijkertijd legt de wetgever kaders vast. Dataverzameling moet een helder doel dienen, informatie die wordt gebruikt voor beslissingen moet kloppen en up ­to ­ date zijn en natuurlijk moeten gevoelige gegevens worden beschermd tegen misbruik door derden.

Eind vorig jaar deelde de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) haar prioriteiten voor het jaar 2023. Haar belangrijkste prioriteiten voor 2023 zijn:

• cookies: aangezien een geharmoniseerd standpunt op Europees niveau hierover momenteel nog ontbreekt, zal de GBA ernaar streven haar standpunt inzake cookies nog uitdrukkelijker te formuleren;

• DPO: aangezien de Data Protection Officer (DPO) de bondgenoot van de GBA op het terrein is, zal de GBA deze cruciale rol blijven ondersteunen, zowel op het vlak van preventieve acties (met name via het benadrukken van de rol van de DPO bij de uitoefening van de rechten van klagers), als op het vlak van controle (de Inspectiedienst zal bijvoorbeeld de plaats van de DPO in organisaties die het voorwerp van een onderzoek uitmaken, onderzoeken);

• smart cities: de GBA zou ook preventieacties willen ontwikkelen en de dialoog willen aangaan met lokale actoren op het gebied van “smart cities” (bijvoorbeeld intelligent vervoer).

In dit artikel gaan we dieper in op cookies, DPO en databeveiliging.

1. Cookies

Cookies zijn kleine bestanden die de eigenaar van een website op het apparaat van een bezoeker plaatst. Bijvoorbeeld op een computer, laptop, smartphone of tablet. Zo kan de eigenaar informatie verzamelen of opslaan over het websitebezoek of over (het apparaat van) de bezoeker.

Er zijn 3 soorten cookies:

• functionele cookies → technisch noodzakelijk om de website goed te laten werken. Denk hierbij aan het gebruik van een cookie om de inhoud van een winkelwagentje te onthouden. Als website-eigenaar heeft u geen toestemming nodig om deze cookies te plaatsen. U moet wel vooraf informeren over deze cookies.

• analytische cookies → geven inzicht in het functioneren van een website. Als website-eigenaar heeft u geen toestemming nodig voor het plaatsen van de analytische cookies die u alleen gebruikt om bezoekers te tellen.

• tracking cookies → Als cookies ook bij bezoek aan een andere website kunnen worden uitgelezen, noemen we dit tracking cookies. Met deze cookies kunnen organisaties het internetgedrag van mensen door de tijd heen volgen. Tracking cookies maken het mogelijk om profielen van mensen op te stellen (profiling) en hen anders te behandelen. Met tracking cookies worden meestal persoonsgegevens verwerkt.

Voor het gebruik van cookies gelden wettelijke regels. Als eigenaar van een website moet u de bezoekers van uw website vooraf informeren over het plaatsen en/of uitlezen van cookies op hun apparaat. Vervolgens moet u de bezoekers daarvoor in veel gevallen om toestemming vragen. Bij tracking cookies moet u dat altijd.

Tip: alleen social media

Wilt u op uw website alleen een paar social media-buttons opnemen, zodat uw bezoekers artikelen kunnen delen? En gebruikt u geen andere tracking cookies? Dan kunt u bijvoorbeeld werken met niet-actieve social media-knoppen. Bezoekers moeten dan bewust op deze ‘grijze’ knoppen

16
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

klikken om toestemming te geven. Door te klikken bepalen de gebruikers of zij de functionaliteit van de knop willen activeren. En daarmee dus of zij gebruik willen maken van de social media plug-in cookies. Ook in dit geval moet u de bezoekers informeren waar zij toestemming voor geven.

2. De DPO in uw organisatie

Op grond van artikel 37 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) 1 is het aanstellen van een Data Protection Officer of ‘functionaris voor gegevensbescherming’ verplicht voor:

• overheidsinstanties en publieke organisaties: Voor deze organisaties is dit altijd verplicht, ongeacht het type gegevens dat ze verwerken. Het kan gaan om de rijksoverheid, gemeenten en provincies, maar ook om bijvoorbeeld zorg- en onderwijsinstellingen. Voor rechtbanken geldt de verplichte aanstelling van een DPO niet;

• organisaties die vanuit hun kernactiviteiten op grote schaal individuen volgen of hun activiteiten in kaart brengen: Het kan hier bijvoorbeeld gaan om profilering van mensen voor het maken van risico-inschattingen, cameratoezicht, personeelsvolgsystemen en monitoring van iemands gezondheid via wearables. Relevant hierbij zijn onder meer het aantal mensen dat een organisatie volgt, de hoeveelheid gegevens die deze organisatie verwerkt en hoe lang de organisatie mensen volgt;

• organisaties die op grote schaal bijzondere persoonsgegevens verwerken en waarvan dit een kernactiviteit is: Bijzondere persoonsgegevens zijn bijvoorbeeld gegevens over iemands gezondheid, ras/etniciteit, politieke opvatting of geloofsovertuiging;

• Organisaties die strafrechtelijke persoonsgegevens verwerken.

Wat bedoelen we met ‘op grote schaal’?

Wilt u bepalen of uw organisatie volgens de wet op grote schaal (bijzondere) persoonsgegevens verwerkt? Kijk dan naar deze criteria:

• het aantal betrokkenen;

• de hoeveelheid gegevens die u verwerkt;

• de duur van de gegevensverwerking;

• de geografische reikwijdte van de verwerking.

Concreet geven de Europese privacytoezichthouders een aantal voorbeelden die zij als grootschalig zien:

• een ziekenhuis dat patiëntengegevens verwerkt als onderdeel van de gebruikelijke werkzaamheden;

• een vervoersmaatschappij die reisinformatie verwerkt van mensen die met het openbaar vervoer in een

bepaalde stad reizen. Bijvoorbeeld door hen te volgen via reiskaarten;

• een verwerker die gespecialiseerd is in marktonderzoek en die in opdracht van een internationale fastfoodketen de actuele locatiegegevens van klanten verwerkt voor statistische doeleinden;

• een verzekeringsmaatschappij of bank die klantengegevens verwerkt als onderdeel van de gebruikelijke werkzaamheden;

• een zoekmachine die persoonsgegevens verwerkt om advertenties te kunnen tonen op basis van internetgedrag;

• een telefoon- of internetprovider die gegevens verwerkt over het telefoon- en/of internetgedrag van klanten. Zoals inhoud, verkeer en locatie.

Voorbeeld van een niet­grootschalige verwerking

De privacytoezichthouders beschouwen verwerkingen van bijzondere persoonsgegevens door individuele artsen of advocaten niet als grootschalig.

3. Volwassenheid op het gebied van gegevensbescherming

Toen bedrijven de GDPR invoerden, hebben ze meestal bestaande procedures opgefrist en hebben ze zich geconcentreerd op de nieuwe wettelijke elementen, zoals de registratie van verwerkingsactiviteiten of de aanstelling van een DPO.

Veel bedrijven hebben bijvoorbeeld grote aantallen gedetailleerde registers van verwerkingsactiviteiten, die moeilijk te onderhouden zijn en weinig zakelijke voordelen opleveren. Op lange termijn is dit misschien niet het meest doeltreffende gebruik van middelen.

Enkele eenvoudige oplossingen voor deze problemen zijn:

1. het controleren van het bestaande beleid inzake gegevensbescherming, procedures, rapportage en algemene bestuursregelingen;

2. de huidige processen herzien om na te gaan wat werkt, eventuele lacunes op te sporen en te beoordelen waar middelen doeltreffender kunnen worden ingezet;

3. een vereenvoudigde compliance-aanpak ontwikkelen op basis van het unieke risicoprofiel van de onderneming.

1 Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), Pb. L119, 4 mei 2016 (AVG of in het Engels GDPR van General Data Protection Regulation).

17
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

4. Opsporen van data en archiefbeheer (Data Discovery en records management)

De meeste bedrijven vertrouwen op een combinatie van gestructureerde en ongestructureerde gegevens, die zijn opgeslagen in moderne toepassingen voor dagelijks gebruik, maar ook in oudere legacy-systemen. Terwijl de ‘live’-systemen doorgaans goed worden beheerd, kunnen de legacy-systemen een ander verhaal zijn. Dit heeft een domino-effect op het terugvinden van gegevens, waardoor het moeilijk, zo niet onmogelijk wordt om nauwkeurig aan een verzoek om toegang tot gegevens te voldoen.

Bedrijven kunnen drie belangrijke stappen ondernemen om de bijbehorende juridische en wettelijke risico’s te beperken:

1. Maak een realistisch en actueel beleid voor records management, waarin zowel de zakelijke als de wettelijke behoeften worden weerspiegeld.

2. Stel een plan op om overmatig bewaarde gegevens in archieven of legacy-systemen aan te pakken.

3. Bouw een duurzame aanpak van records management op door effectieve training over gegevensopslag.

5. Outsourcing en internationale gegevensoverdracht

Outsourcing is niet meer weg te denken uit het bedrijfsleven en gaat vaak gepaard met het delen van persoonsgegevens. Onder de GDPR moeten bedrijven extra maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de gegevens na

outsourcing nog steeds veilig zijn en dat de toegangsrechten tot de gegevens onaangetast blijven.

Als de derde partij in het buitenland is gevestigd, wordt dat een internationale gegevensoverdracht en gelden er nog meer waarborgen.

Dit wordt al snel ingewikkeld door een combinatie van lokale wetgeving inzake gegevensbescherming, EU-regelingen inzake adequaatheid en de rechtsonzekerheid over de doorgifte van gegevens in de VS.

Om deze problemen aan te pakken, kunnen bedrijven:

1. een effectief en gestandaardiseerd due diligence-systeem opzetten om de nalevingsnormen van derden te controleren;

2. een consistente aanpak ontwikkelen voor het navigeren door internationale wetten inzake gegevensbescherming om lokale variaties op te nemen;

3. een betrouwbaar register bijhouden van alle gegevensuitwisselingsovereenkomsten met derden en de doorgifte van gegevens naar het buitenland.

Tot slot, beveiliging van informatie is maatwerk. Dat betekent dat u zelf moet bepalen wat nodig is voor uw specifieke verwerkingen. De wetgeving vereist dat u ‘passende technische en organisatorische maatregelen’ neemt om persoonsgegevens te beschermen. Wat passend is, hangt af van:

• uw organisatie;

• uw specifieke verwerkingen van persoonsgegevens;

• de kwetsbare onderdelen die u heeft geïnventariseerd.

18
iStockphoto.com/FangXiaNuo. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

Btw op verbouwingswerken: blijft het gebouw oud of wordt het nieuw?

Inzake btw en verbouwingswerken aan een gebouw is het onderscheid tussen een oud gebouw en een vernieuwd gebouw essentieel. Gaat het met andere woorden om een ‘omvorming of renovatie’ of om een ‘vernieuwbouw’? Bij renovatie kan het verlaagd tarief van 6 % onder bepaalde voorwaarden van toepassing zijn, terwijl bij vernieuwbouw het normale tarief van 21 % moet worden toegepast. Ook bij uitbreiding van een gebouw kan sprake zijn van een vernieuwd gebouw. Naast het toepasselijke tarief kunnen de verbouwingswerken aan een gebouw ook tot gevolg hebben dat het herzieningstijdvak 15 jaar wordt wanneer een nieuw gebouw tot stand gebracht wordt. In een recent arrest van 22 november 2022 van het hof van beroep van Gent wordt een nieuw standpunt ingenomen met verwijzing naar de arresten van het Hof van Justitie over deze materie.

1. De problematiek van de verbouwingswerken:

6 of 21 %?

Op basis van rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het Btw-KB nr. 20 moet het gaan om handelingen bestaande uit “de omvorming, renovatie, rehabilitatie, verbetering, herstelling of het onderhoud, met uitsluiting van de reiniging, geheel of ten dele van een woning” van ten minste 10 jaar oud om onderworpen te kunnen worden aan het verlaagd btw-tarief van 6 %.

De Belgische wetgeving bevat als zodanig geen bepalingen met betrekking tot de criteria die moeten vervuld zijn om bij een verbouwing van gebouwen aan te nemen dat er toch sprake is van de levering van een nieuw gebouw of van een gedeelte van een gebouw vóór de eerste ingebruikneming.

2. Btw-commentaar

Het Gentse hof van beroep verwijst naar de betreffende commentaar in de btw-handleiding (nr. 152/2) en stelt:

In de geest van de tekst van artikel 44, § 3, 1° van het WBTW dient evenwel niet alleen een pas opgericht gebouw als een nieuw gebouw te worden aangemerkt, doch ook een reeds vroeger opgericht gebouw, dat op zodanige wijze werd verbouwd dat het hierdoor de kenmerken verkrijgt van een nieuw gebouw

In dat opzicht kunnen drie veronderstellingen worden gemaakt.

Eerste geval. Wegens de in het oude gebouw uitgevoerde werken heeft het gebouw een ingrijpende wijziging in de wezenlijke elementen van zijn structuur ondergaan (draagmuren, vloeren, traphallen, liftkoker...), namelijk in zijn aard, zijn structuur en in voorkomend geval in zijn bestemming.

In die veronderstelling gaat het ontegensprekelijk om een nieuw gebouw – wat ook de kostprijs is van de werken die werden uitgevoerd om deze wijziging tot stand te brengen in vergelijking met de waarde van het gebouw vóór deze wijziging.

Tweede geval. De werken die aan het oude gebouw werden uitgevoerd hebben het gebouw niet in zijn wezenlijke elementen gewijzigd, maar hadden tot doel, hetzij de instandhouding van

het gebouw te verzekeren, hetzij het comfort ervan te verbeteren, zoals dit het geval is bij het plaatsen van centrale verwarming, het inrichten van een badkamer, het vernieuwen van de dakbedekking, enz.

In die veronderstelling gaat het niet om een gebouw dat in zijn wezenlijke elementen wijzigingen heeft ondergaan. De doorverkoop van dit gebouw of van een gedeelte van dit gebouw en bijbehorend terrein of de vestiging, overdracht en de wederoverdracht van zakelijke rechten, andere dan het eigendomsrecht, die slaan op een dergelijk gebouw, gedeelte van het gebouw en het bijbehorend terrein na de uitvoering van de werken kan dus in principe niet aan de btw worden onderworpen. Zelfs niet wanneer het kadastraal inkomen van het goed werd verhoogd en de kosten van de uitgevoerde werken zeer hoog oplopen in vergelijking met de waarde van het goed in de staat waarin het zich bevond vóór de aanvang van de werken.

Derde geval. Gelet op het feit dat wanneer de uitgevoerde werken van die aard zijn dat ze een belangrijke wijziging aan het gebouw met zich brengen, het meestal moeilijk is te bepalen of het gebouw een

19
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

ingrijpende wijziging in zijn wezenlijke elementen heeft ondergaan, kan evenwel worden aanvaard dat het gaat om een nieuw gebouw wanneer de kostprijs, exclusief btw, van de door de eigenaar of door derden voor zijn rekening uitgevoerde werken aan het gebouw zelf, ten minste 60 % bereikt van de verkoopwaarde van het gebouw waaraan de werken werden uitgevoerd, de grond buiten beschouwing gelaten, op het tijdstip van de voltooiing van die werken.

Dit derde geval houdt enerzijds rekening met de waarde van de aan het gebouw zelf uitgevoerde materiële werken (met name met uitsluiting van de intellectuele werken, zoals de erelonen van de architect of van de veiligheidscoördinator), met inbegrip van de noodzakelijke afbraakwerken, en anderzijds met de verkoopwaarde van het afgewerkte gebouw. Bovendien is het zonder belang dat in de waarde van de aldus uitgevoerde werken de waarde van de werken die het comfort verhogen, begrepen is.

3. Belgische rechtspraak

In een arrest van 25 juni 2020 heeft het Hof van Cassatie deze problematiek beoordeeld en stelt het Hof dat er sprake is van een omvorming of renovatie wanneer de werken op relevante wijze steunen op de reeds bestaande dragende muren, in het bijzonder op de buitenmuren, en, meer algemeen, op de wezenlijke elementen van de structuur van het te renoveren gebouw.

Er is daarentegen sprake van vernieuwbouw wanneer de uitgevoerde werken niet steunen op de wezenlijke elementen van de structuur van het gebouw en het gebouw heropgebouwd wordt na afbraak, zelfs indien bepaalde delen, zoals de funderingen, de kelders of alleen de voorgevel, worden behouden. Het Hof voegt eraan toe dat, opdat er sprake zou zijn van omvorming – en dus niet van ‘vernieuwbouw’–, ‘de totale lengte van de behouden dragende muren betekenisvol hoger [moet] zijn dan de totale lengte van de nieuwe dragende

20
iStockphoto.com/Esa Hiltula. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

muren; de oude dragende muren die werden afgebroken en heropgebouwd (zelfs indien gemetseld op dezelfde plaats) worden daarbij aangemerkt als nieuwe (dragende) muren’.

Iets recenter, in zijn arrest van 21 oktober 2022, heeft het Hof daar nog aan toegevoegd dat er eveneens sprake is van ‘vernieuwbouw’ (onderworpen aan 21 % btw), wanneer de wezenlijke elementen van de structuur van het gebouw, en in het bijzonder de funderingen van het gebouw, substantieel dienen te worden vernieuwd of verstevigd om de uitgevoerde werken te ondersteunen.

Deze zaak had betrekking op werken aan een oude hoeve, bestaande uit enerzijds werken aan het bestaande gebouw en anderzijds de uitbreiding van het bestaande gebouw. Zo werd vastgesteld dat de fundering weliswaar werd behouden, maar dat die geenszins volstond en substantieel diende te worden verstevigd door middel van een funderingsplaat. Voorts bleek dat de dragende muren te zwak waren en ze substantieel vernieuwd dienden te worden. Het Hof besloot dan ook dat de nieuwe toestand niet wezenlijk gesteund was op de oude nog werkelijk behouden fundering en draagmuren.

4. Wat met een uitbreiding?

In een eerdere zaak heeft het Hof van Cassatie reeds gesteld dat een uitbreiding aan het gebouw een verbouwing inhoudt voor zover de oppervlakte van het oorspronkelijke onroerend goed betekenisvol is ten aanzien van het nieuwe gedeelte en dit nieuwe gedeelte niet onafhankelijk kan worden gebruikt, maar dat deel het oorspronkelijke gedeelte dat werd behouden en waarmee het een geheel vormt, aanvult (Cass. 25 juni 2021).

In de ‘BTW-Commentaar’ vermeldt de Administratie dezelfde twee

voorwaarden en zij voegt eraan toe dat aan de eerste voorwaarde is voldaan wanneer de oppervlakte van het oude gedeelte groter is dan de helft van de totale oppervlakte van de woning of het woningcomplex na de uitvoering van de werken.

5. Herzieningstermijn

Het onderscheid is ook van belang om te bepalen welke herzieningstermijn van toepassing is op de verbouwingswerken.

In een arrest van 30 april 2021 heeft het Hof van Cassatie hierover geoordeeld dat de handelingen die strekken of bijdragen tot het omvormen of verbeteren van een gebouw of een gedeelte van een gebouw onderworpen zijn aan de gewone herzieningstermijn van vijf jaar.

Handelingen die daarentegen strekken tot of bijdragen tot de oprichting van een nieuw gebouw of een gedeelte van een gebouw, onderworpen zijn aan de herzieningstermijn van vijftien jaar.

6. Europese rechtspraak

Het Hof van Justitie heeft in een arrest van 16 november 20171 onder meer gesteld dat een kwalitatieve toets moet worden uitgevoerd om na te gaan of de werken ‘dermate toegevoegde waarde doen ontstaan’ dat het gebouw op één lijn kan worden gesteld met een nieuw gebouw. Volgens het hof is het zeker niet zo dat enkel het bestaan van structurele wijzigingen aan het bestaande gebouw moet worden onderzocht. Met andere woorden hoeft niet steeds te worden nagegaan of het bestaande gebouw ingrijpende wijzigingen in zijn wezenlijke elementen van zijn structuur ondergaat, zelfs al zal er in dat geval wel sprake zijn van verbouwingen die het gebouw de kenmerken verschaffen van een ‘nieuw gebouw’. Wat telt, is of de werken een substantiële

‘toegevoegde waarde’ met zich meebrengen.

Met die redenering kan er ook sprake zijn van ‘vernieuwbouw’, zonder dat er ingrijpende wijzigingen zijn in ‘de wezenlijke elementen van de structuur’ van het gebouw.

7. Concreet geval

In het dossier voor het Gentse hof van beroep heeft een btw-eenheid – bestaande uit twee leden, waarvan een lid eigenaar is van een onroerend goed dat het sedert 1 januari 2012 verhuurt aan het andere lid – een vennootschap die dat gebouw aanwendt voor de uitoefening van haar advocatenpraktijk. Overeenkomstig artikel 44 § 3 van het WBTW is die verhuur vrijgesteld van btw. Het betreffende gebouw werd in 1995 opgericht door de vroegere eigenaar om te worden aangewend in het kader van zijn activiteiten als installateur van sprinklerinstallaties (automatische brandbeveiliging).

In 2011 en 2012 werden verbouwingswerken uitgevoerd aan het betreffende gebouw.

• Het kantoorgebouw wordt uitgebreid door tegen de achtergevel een nieuw volume te bouwen, boven op de uitspringende kelderverdieping. Het volume is 14,98 m breed en 3,55 m diep. Het situeert zich in het midden van de achtergevel. Het heeft 1 bouwlaag en wordt afgewerkt met een plat dak. Het nieuwe volume is 4,31 meter hoog. De dakrand komt overeen met die van het reeds bestaande volume. Het nieuwe volume wordt afgewerkt met witgrijs pleisterwerk. De nieuwe ramen en de zonnewering zijn in zwartgrijs aluminium. In de oude achtergevel worden de ramen verwijderd, zodat binnenin één ruimte ontstaat.

• Het inkomgedeelte wordt vernieuwd. De kolommen en balken in het cirkelsegmentvormige geveldeel worden vernieuwd. Inwendig

21
1 HvJ 16 november 2017, nr. C-308/16, Kozuba.
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

worden nog een aantal aanpassingen uitgevoerd: een aantal scheidingswandjes worden verwijderd, er wordt een nieuwe ligger met kolom geplaatst, het hellend vlak wordt vernieuwd en er worden een paar bijkomende kantoorruimtes voorzien.

• Alle bestaande gevelvlakken worden witgrijs geschilderd.

7.1. Verbouwing of vernieuwbouw?

In dit concrete geval ontstaan de volgende discussiepunten. Is de normale herzieningsperiode van vijf jaar van toepassing? Waar ligt precies het onderscheid tussen een verbouwing en een nieuwbouw? Wanneer is er sprake van dergelijke (ingrijpende) verbouwingen dat in wezen een (voldoende) nieuw gebouw tot stand wordt gebracht?

De Administratie is van oordeel dat de wijzigingen die de eigenaar aan het betreffende gebouw liet uitvoeren niet volstaan om te kunnen aannemen dat men met een nieuw gebouw zou te maken hebben. Zij valt daarvoor in hoofdzaak terug op het eerste geval, dat is beschreven in het hoger geciteerde randnummer 152/2 van de btw-handleiding en stelt dat de belastingplichtigen niet aantonen dat de uitgevoerde werken een ingrijpende wijziging in de wezenlijke elementen van de structuur van het gebouw hebben aangebracht.

• De aard van het gebouw is volgens de Administratie ongewijzigd gebleven, wat ook de vertegenwoordiger van de personen verklaard zou hebben tijdens de besprekingen en wat ook zou blijken uit de voorgelegde plannen.

• De structuur is volgens de Administratie evenmin gewijzigd, waarbij zij erop wijst dat op bladzijde 4 van de bouwvergunning staat dat de bestaande, dragende structuur grotendeels behouden blijft.

• De bestemming werd, naar het oordeel van de Administratie, eveneens behouden, omdat het gebouw een kantoorfunctie zou hebben gehad

en het ook na de werken een kantoor is gebleven.

De belastingplichtigen benadrukken in eerste orde dat de verbouwingswerken wel degelijk de structuur van het gebouw zouden hebben gewijzigd en dat de bestemming nu uitsluitend een kantoor is geworden, terwijl er voordien, naast een (kleiner) gedeelte kantoor, ook ruimtes waren voor de opslag van goederen (brandsproeiinstallaties) en een assemblageatelier.

Zoals uit de bouwplannen van de oorspronkelijke toestand blijkt, die wel degelijk werden overgemaakt aan de Administratie, bestond het semi-industrieel gebouw uit drie onderscheiden gedeeltes:

• het afgesloten achtergebouw op het gelijkvloers, aangewend als tekenatelier (voor het uittekenen van sprinklerinstallaties) en als assemblageruimte met een industriële rubberen bevloering (voor de assemblage van de sprinklerinstallaties), met 2 afgesloten directieburelen, een afgesloten interne vergaderruimte, één toilet, een keuken en bergruimte;

• het voor het publiek toegankelijk voorgebouw op het gelijkvloers, voorzien van een onthaalbalie, een afgesloten secretariaat, een showroom en een onthaalruimte; en

• een logistieke ruimte in de kelderverdieping voor de stockage van onderdelen en de uitlevering aan klanten. Deze ruimte was vlot bereikbaar aan de achterkant van het gebouw via een ruime oprit geschikt voor vrachtwagens en was toegankelijk via een industriële sectionele poort.

Het oorspronkelijke gebouw kende onder meer de hiernavolgende functionaliteiten:

• De kelderverdieping heeft een oppervlakte van maar liefst 279 m2

• Die kelderverdieping is toegankelijk via een semi-industriële sectionele poort, die zich achteraan het gebouw bevindt en die de kelderverdieping toegankelijk maakt voor aflevering door leveranciers en uitlevering aan klanten van sprinklerinstallaties.

• De kelderverdieping is bereikbaar via een aparte oprit, langs de volledige lengte van het perceel van de straatkant tot achteraan het gebouw.

Deze functionaliteiten, die de semi-industriële bestemming van het gebouw bij oprichting bevestigen, heeft een multifunctioneel kantoorgebouw geenszins nodig.

Het verbouwingsproject van 2011 heeft dit vastgoed grondig verbouwd en heeft het geschikt gemaakt om te worden aangewend als kantoor. Zoals uit de verbouwingsplannen van 2011 blijkt, werd het vastgoed grondig hertekend:

• Het gebouw werd niet langer opgedeeld in drie van elkaar afgescheiden gedeeltes, maar werd verbouwd tot één geïntegreerd kantoor met een open secretariaat (met hellend vak naar de achterkant toe) en 2 vergaderzalen, een 14-tal burelen (waarvan 4 duo-burelen, dus telkens geschikt voor 2 personen), een back-office, een open interne vergaderruimte, een open bibliotheekruimte, een serverlokaal en een archiefruimte, evenals een grotere toiletruimte (met in totaal 4 toiletten).

• Daartoe diende het gesloten secretariaat volledig te worden afgebroken, evenals de muur met trap en discrete doorloop en deuringang tussen het voorgebouw en het achtergebouw. Deze doorloopruimte tussen voor- en achtergebouw werd omgebouwd tot ontvangstruimte. Het vroegere directiekantoor werd omgebouwd tot vergaderzaal.

• De verbouwing noodzaakte tevens een uitbouw achteraan het gebouw, waardoor de bestaande achtergevel op het gelijkvloers over de volledige lengte werd afgebroken en werd vervangen door een nieuwe achtergevel, met plaatsing van een nieuwe overspanning over de volledige lengte van de burelen en de plaatsing van steunkolommen. Ook de muur tussen de voorkant van het gebouw en de achterkant van het gebouw werd afgebroken, teneinde één geïntegreerde kantoorruimte te verwezenlijken.

22
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

7.2. Het Hof besluit

De diverse wettelijke bepalingen, gelezen in hun onderlinge samenhang, maken een onderscheid tussen oude gebouwen en nieuwe gebouwen, in die zin dat de verkoop van een oud gebouw in beginsel niet aan btw wordt onderworpen 2

Hoewel het gaat om een economische activiteit, levert de verkoop van een gebouw nadat het de eerste keer aan een eindverbruiker werd geleverd – welke levering het einde van het productieproces aanduidt – geen toegevoegde waarde van betekenis op en dient die verkoop dus in beginsel van belasting te worden vrijgesteld 3

De btw-richtlijn bevestigt dat de toegevoegde waarde bepalend is voor de onderwerping van de levering van een gebouw aan de btw, aangezien ze de lidstaten het recht geeft om de voorwaarden te bepalen voor de toepassing ervan.

In tweede instantie moet erop worden gewezen dat ze de mogelijkheid geeft aan de lidstaten om met het opleggen van een kwantitatief criterium – volgens hetwelk de kosten van een dergelijke verbouwing een zeker percentage moeten bedragen van de beginwaarde van het betrokken gebouw (minstens 30 % van die beginwaarde) wil er btw-plicht ontstaan –, die mogelijkheid tot uitvoering wordt gebracht.

In dit geval bedroegen de uitgaven voor de verbetering van het betrokken gebouw 55 % van de beginwaarde ervan. Hoewel een dergelijk percentage reeds vooraf suggereert dat de aan het gebouw aangebrachte wijzigingen wegens hun omvang ertoe hebben kunnen bijdragen dat de omstandigheden waaronder het gebouw wordt betrokken, aanzienlijk zijn veranderd, is het aan de nationale rechter om, op basis van de bewijsstukken waarover hij beschikt, te beoordelen in hoeverre de in het

hoofdgeding aan de orde zijnde verbetering heeft geleid tot een verandering van betekenis aan dat gebouw

8. Conclusie

Het Hof steunt zich in dit arrest volledig op de eerdere uitspraken van het Hof van Justitie die van belang kunnen zijn in deze optiek, namelijk de ‘toegevoegde waarde’ van de werken. Er kan dus ook besloten worden tot de totstandkoming van een nieuw gebouw zonder dat er ingrijpende wijzigingen zijn in de wezenlijke elementen van de structuur.

Het Hof lijkt de lat om te besluiten tot ‘vernieuwbouw’ lager te leggen dan

2 HvJ 12 juli 2012, nr. C-326/11, J. J. Komen en Zonen Beheer Heerhugowaard.

3 HvJ 4 oktober 2001, nr. C-326/99, Goed Wonen.

de Administratie, daar waar die verwijst naar de ‘ingrijpende wijzigingen in de wezenlijke elementen van de structuur’ en minder naar de ‘toegevoegde waarde’.

Voorts is er het door de Administratie hiervoor gehanteerde derde criterium, namelijk de 60 %-regel, te berekenen op de verkoopwaarde van het gebouw na de uitvoering van de werken. Het Europees Hof zegt daarover dat er een vergelijking moet worden gemaakt tussen de waarde van de verbouwingswerken en de aankoopwaarde van het gebouw.

23
iStockphoto.com/Marc_Osborne. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 7 | September 2023

App4Acc, de digitale vitrine van software voor accountants en belastingadviseurs

24/24 beschikbaar

Talrijke promoties

Eenvoudige zoekfi lters

Op zoek naar nieuwe software?

Wil je op de hoogte blijven van de handige digitale tools voor accountants en belastingadviseurs?

De softwareleveranciers zijn verantwoordelijk voor het updaten van de gegevens op het platform en bieden regelmatig promoties aan.

https://app4acc.be

Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.