ITAA-Zine | Nummer 4 - mei 2023

Page 1

Om u in staat te stellen de Handleiding Interne Procedures van uw kantoor zo goed mogelijk te vervolledigen, geven we u hierna extra informatie en enkele concrete voorbeelden in verband met de volgende situatie: ‘u hebt een cliënt aanvaard – de zakenrelatie is dus aangevangen –, maar u hebt nog geen kans gehad om de identiteit van uw cliënt te verifiëren. Onder welke voorwaarden kunt u deze waakzaamheidsplicht een korte tijd uitstellen?’

-ZINE iStockphoto.com/Paul
Bradbury.
De verplichte verificatie van de identiteit van een cliënt na het aanvangen van de zakenrelatie
Nummer 4 | Mei 2023 Maandelijkse uitgave – Afgiftekantoor Gent X – P409030

Colofon

ITAA-zine

Maandelijks tijdschrift van het ITAA (verschijnt niet in januari en juli)

nr. 4/2023

ADMINISTRATIE EN REDACTIE

ITAA, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel

Tel.: +32 2 240 00 00

E-mail: info@itaa.be

COÖRDINATIE

Stéphane De Bremaeker (NL) –stephane.debremaeker@itaa.be

Gaëtan Hanot (FR) – gaetan.hanot@itaa.be

REDACTIECOMITÉ

Stéphane De Bremaeker, Johan De Coster, Vincent Delvaux (ondervoorzitter), Chantal Demoor, Liesbet Dhaene, Carine Govaert, Gaëtan Hanot, Nathalie Lambot, François Lezaack, Bart Van Coile (voorzitter)

AFBEELDINGEN

iStockphoto

VERTALINGEN

Azimut Translations, IGTV

VERANTWOORDELIJKE UITGEVER

B. Van Coile, Emile Jacqmainlaan 135/2, B-1000 Brussel

MEDEDELING VOOR DE LEZERS

De auteurs, het redactiecomité en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. De opinieartikelen vertegenwoordigen de inzichten en de mening van de auteurs en dus niet noodzakelijk die van het Instituut of van het redactiecomité.

Het Instituut van de Belastingadviseurs en Accountants (IBA) is opgericht bij wet van 17 maart 2019. Het IBA gaat door het leven als het ITAA, en is het resultaat van een fusie tussen het IAB en het BIBF. Het ITAA wordt bestuurd door een Raad en een Uitvoerend comité. Voor meer informatie: www.itaa.be

UITGEVER

Wolters Kluwer België Motstraat 30, B-2800 Mechelen

Onder welke voorwaarden kan een ITAA-lid de verplichte verificatie van de identiteit van een cliënt uitstellen tot na de aanvang van de zakenrelatie? 3 Standpunt van het ITAA: wat met de verplichting om andere intermediairs te informeren in het kader van DAC6 ? 9 Vrijwilligersvergoedingen bij vzw’s die onder de vennootschapsbelasting vallen 15 Btw-regime van preventieadviseurs en arbeidsartsen: vrijstelling of belastingheffing? 20 iStockphoto.com/Dragos Condrea. iStockphoto.com/kasto80. 20 9 15 3 iStockphoto.com/AzmanJaka. iStockphoto.com/jacoblund.

Onder welke voorwaarden kan een ITAA-lid de verplichte verificatie van de identiteit van een cliënt

uitstellen tot na de aanvang van de zakenrelatie?

Om u in staat te stellen de Handleiding Interne Procedures van uw kantoor zo goed mogelijk te vervolledigen, geven we u hierna extra informatie en enkele concrete voorbeelden in verband met de volgende situatie: ‘u hebt een cliënt aanvaard – de zakenrelatie is dus aangevangen –, maar u hebt nog geen kans gehad om de identiteit van uw cliënt te verifiëren. Onder welke voorwaarden kunt u deze waakzaamheidsplicht een korte tijd uitstellen?’

Die vraag komt aan bod in artikel 31 van de ‘wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (hierna: Antiwitwaswet of AWW ) 1 en in de punten 9.9.2 en 10.2.1 van de ‘Handleiding interne procedures – Model voor de beroepsbeoefenaar’

(hierna: Voorbeeldhandleiding Interne Procedures van het ITAA), waarbij eraan herinnerd wordt dat het hier om een geval van verhoogde waakzaamheid gaat.

1. Voorafgaande opmerking

Voordat we dieper ingaan op de cumulatieve voorwaarden van punt 10.2.1 uit de Voorbeeldhandleiding Interne Procedures van het ITAA, herinneren we u eraan dat u via de hiernavolgende link toegang krijgt tot deze handleiding, een tool die het ITAA heeft uitgewerkt om u te helpen bij het nakomen van uw antiwitwasverplichtingen: https://www.itaa.be/wp-content/uploads/20211125-NLCAM-Handleiding-interne-procedures-v2.0-only-formembers.pdf

Zoals u weet, moet u deze door het ITAA opgestelde Voorbeeldhandleiding Interne Procedures aanpassen aan de noden van uw kantoor.

2. Onderscheid tussen de verplichting tot identificatie en de verplichting tot verificatie van de identiteit van cliënten, lasthebbers en uiteindelijke begunstigden

Het gaat hier wel degelijk om de verificatie van de identiteit van de betrokkenen aan de hand van bewijsstukken (zoals de identiteitskaart), die in bepaalde omstandigheden kan worden uitgesteld, en niet om hun identificatie op zich. Immers, de identificatie van de cliënt, de lasthebber of de uiteindelijke begunstigde(n) kan nooit uitgesteld worden in de tijd en moet altijd vóór de aanvang van de opdracht gebeuren!

1 Art. 31 AWW: “In afwijking van artikel 30, eerste en tweede lid, mogen de onderworpen entiteiten, onverminderd artikel 37, in bijzondere omstandigheden die limitatief zijn opgesomd in hun interne procedures en voor zover het noodzakelijk is dat de uitoefening van de activiteiten niet wordt onderbroken, de identiteit van de personen bedoeld in de artikelen 21 tot en met 24 tijdens de zakelijke relatie verifiëren, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1° uit de overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, uitgevoerde individuele risicobeoordeling blijkt dat de zakelijke relatie een laag WG/FT-risico vertegenwoordigt;

2° de verificatie van de identiteit van de betrokken personen wordt overeenkomstig artikel 27 zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt verricht”. Noot: ‘WG/FT’ staat voor: “het Witwassen van Geld en de Financiering van Terrorisme”.

3
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

2.1. Waaruit bestaat de identificatie bij een laag risico?

Artikel 26 van de AWW geeft hierover meer informatie.

ITAA-leden moeten de relevante gegevens verzamelen die toelaten om hun cliënt met voldoende zekerheid van elke andere persoon te kunnen onderscheiden, rekening houdende met het risiconiveau dat bepaald werd na een individuele risicobeoordeling (cliënt met een laag, standaard of hoog risico).

In het schema onderaan deze pagina vermelden we enkel de elementen die nodig zijn in geval van een laag risico, aangezien uitstel van de identiteitsverificatie alleen aanvaard wordt in geval van een laag risico, zoals we verderop nog zullen zien.

2.2. Waaruit bestaat de verificatie bij een laag risico?

Om een voldoende mate van zekerheid te hebben dat ze de betrokken personen kennen, moeten ITAA-leden alle of een deel van de verzamelde identificatiegegevens toetsen aan een of meer bewijsstukken of betrouwbare en onafhankelijke informatiebronnen die deze gegevens kunnen bevestigen (identiteitskaart, statuten, aandeelhoudersregister ...).

3. Cumulatieve voorwaarden opdat de identiteitsverificatie na de aanvang van de opdracht mag plaatsvinden

In principe moeten ITAA-leden alle waakzaamheidsmaatregelen treffen vóór de aanvang van de zakenrelatie: d.i.

Waaruit bestaat de identificatie bij een laag risico?

Identificatie natuurlijke persoon

Identificatie rechtspersoon

identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënt, individuele risicobeoordeling en bepaling van het risicoprofiel van de cliënt (laag, standaard of hoog).

Alleen als de volgende 3 voorwaarden tegelijkertijd vervuld zijn, kan de verplichting tot identiteitsverificatie korte tijd worden uitgesteld :

1) uit de individuele risicobeoordeling blijkt dat het risico laag is, en

2) het is noodzakelijk dat de uitoefening van de activiteit niet wordt onderbroken, en

3) de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot verificatie-uitstel en die opgesomd worden in de Handleiding Interne Procedures van uw kantoor zijn vervuld.

3.1. Wat moeten we verstaan onder de termen ‘zo spoedig mogelijk’, zoals vermeld in artikel 31 van de AWW?

Dat hangt af van de omstandigheden, maar het ITAA is van oordeel dat de termijn voor de identiteitsverificatie (ter gelegenheid van de voorlegging van bewijsstukken door de cliënt) in geen geval langer mag zijn dan 3 maanden te rekenen vanaf de aanvang van de zakenrelatie.

3.2. Eerste voorwaarde: laag risico

Het risiconiveau moet worden bepaald vóór de aanvaarding van een cliënt.

Er bestaat niet één unieke methodologie die toelaat om aan een cliënt, dienst of verrichting een bepaald niveau

Cliënt Lasthebber Uiteindelijke begunstigde

• Minstens: naam en voornaam

• Als er een risico is op verwarring met een andere persoon, minstens ook: de geboortedatum en -plaats

• Benaming

• Statutaire zetel

• Lijst van bestuurders

• Vertegenwoordigingsbevoegdheid

• Minstens: naam en voornaam

• Als er een risico is op verwarring met een andere persoon, minstens ook: de geboortedatum en -plaats

• Benaming

• Statutaire zetel

• Lijst van bestuurders

• Vertegenwoordigingsbevoegdheid

Zie formulier 4.1

Verklaring uiteindelijke begunstigde –natuurlijke persoon: https://www.itaa. be/wp-content/uploads/itaa_bundel_ modelformulieren.pdf

Zie formulier 4.2

Verklaring uiteindelijke begunstigde – vennootschap: https://www.itaa.be/wp-content/uploads/ itaa_bundel_modelformulieren.pdf

4
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

van risico op witwaspraktijken toe te kennen 2 . Feit is dat elke cliënt, dienst of verrichting wordt ingedeeld bij een laag, standaard of hoog risicoprofiel.

In principe wordt de client, dienst of verrichting geacht een standaard risicoprofiel te hebben, tenzij uit vastgestelde en gerechtvaardigde omstandigheden kan worden afgeleid dat de cliënt, dienst of verrichting bij een hoog of laag risiconiveau moet worden ingedeeld.

De criteria ter bepaling van het risicoprofiel (laag, standaard of hoog) moeten worden beschreven in de Handleiding Interne Procedures van uw kantoor.

In het kader van de individuele risicobeoordeling van de cliënt heeft het ITAA modelformulieren ter beschikking gesteld waarmee u het risiconiveau van uw cliënt kunt bepalen op basis van welbepaalde criteria (punten 5.1 en 5.2 van de Bundel Modelformulieren:

https://www.itaa.be /wp-content/uploads/itaa_bundel_ modelformulieren.pdf ).

De elementen die in aanmerking worden genomen om uw cliënten te beoordelen en te rangschikken in functie van hun kwetsbaarheid voor risico’s, kunnen als volgt gegroepeerd worden:

• risicofactoren die te maken hebben met de cliënt zelf;

• risicofactoren die verbonden zijn aan de aard van de opdracht;

• geografische risicofactoren; en

• activiteitssectoren die beschouwd worden als risicovol op het vlak van WG/FT.

Bij wijze van voorbeeld kan een risico niet als laag worden beoordeeld als:

• de cliënt een politiek prominente persoon is;

• de door de cliënt gevraagde diensten uit een atypische verrichting bestaan;

2 Aangezien er niet een enkele bepaalde methodologie bestaat, zijn verschillende benaderingen mogelijk. Zo heeft de Financial Action Task Force (FATF) richtlijnen opgesteld waarop de economische beroepen zich kunnen baseren. De volledige tekst is alleen beschikbaar in het Engels: https://www.fatf-gafi.org/content/fatf-gafi/en/publications/Fatfrecommendations/Rba-accounting-profession.html

5
iStockphoto.com/fizkes. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

• de cliënt in een land met een hoog risico gevestigd is (zoals Iran) 3 ;

• het om een Russische cliënt gaat (omwille van de embargomaatregelen ten aanzien van Rusland wegens de invasie in Oekraïne);

• de activiteit van de cliënt is opgenomen in de lijst met sectoren met een hoog risico, die werd opgesteld op basis van de nationale risicoanalyse en de jaarverslagen van de FATF (bv. voetbalclubs, horecasector, industriële schoonmaaksector, sector van tweedehandswagens).

Daar staat tegenover dat bepaalde algemene factoren het risico kunnen verminderen, zoals:

• het regelmatige karakter of de duur van de zakelijke relatie: langdurige zakenrelaties met frequente

contacten met de cliënten tijdens de volledige duur van de zakenrelatie houden waarschijnlijk minder risico’s in;

• cliënten die een reputatie van integriteit hebben;

• vennootschappen die transparant zijn en goed bekend zijn bij het grote publiek.

Om te bepalen of het risico laag is, kunt u (zonder verplichting) rekening houden met Bijlage 2 bij de Antiwitwaswet. Die bijlage II vermeldt volgende indicatieve factoren met een potentieel lager risico:

Art. N2. Bijlage 2.

Artikel 1. De indicatieve factoren van een potentieel lager risico bedoeld in de artikelen 16, tweede lid, en 19, § 2, zijn de volgende:

3 Op de website van de FOD Financiën vindt u een lijst van landen die als landen met een hoog risico beschouwd worden: https://financien .belgium.be/nl/landen-met-een-hoog-risico. Opgelet: het ITAA kan niet garanderen dat deze website up-to-date is.

6
iStockphoto.com/jacoblund. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

1° cliëntgebonden risicofactoren

a) beursgenoteerde vennootschappen die onderworpen zijn aan informatievereisten (op grond van het beursreglement of krachtens wettelijke of afdwingbare middelen) welke voorschriften omvatten om toereikende transparantie betreffende de uiteindelijke begunstigden te garanderen;

b) overheden of overheidsbedrijven;

c) cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een lager risico als vermeld in punt 3°;

2° risicofactoren verbonden aan producten, diensten, verrichtingen of leveringskanalen

a) levensverzekeringsovereenkomsten met een lage premie;

b) pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidsstelling kunnen dienen;

c) een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen;

d) financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om voor financiële inclusiedoeleinden de toegang te vergroten;

e) producten waarbij het WG/FT-risico wordt beheerd door andere factoren, zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten elektronisch geld)

3° geografische risicofactoren – registratie, vestiging of woonst in

a) lidstaten;

b) derde landen met doeltreffende systemen ter bestrijding van WG/FT;

c) derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

d) derde landen die volgens geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, voorschriften inzake de bestrijding van WG/FT hebben die beantwoorden aan de herziene FAG-aanbevelingen en die voorschriften effectief ten uitvoer leggen.

3.3. Tweede voorwaarde: noodzaak om de activiteit niet te onderbreken

Hoe kan de noodzaak om de activiteit niet te onderbreken geïnterpreteerd worden in het kader van de deontologische regels? Immers, ITAA-leden mogen hun activiteit in principe niet onderbreken, behalve in geval

van niet-betaling van de erelonen zoals beschreven in de opdrachtbrief.

Deze voorwaarde zal dus meestal vervuld zijn.

Een ITAA-lid kan zich bijvoorbeeld niet beroepen op het feit dat hij nog altijd wacht op de documenten ter controle van de gegevens die bij de identificatie van de cliënt verstrekt werden (bv. op de identiteitskaart) om te rechtvaardigen dat hij de belastingaangifte niet tijdig heeft ingediend.

3.4. Derde voorwaarde: beschrijving in uw Handboek Interne Procedures van de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot uitstel van de verplichte identiteitsverificatie

Welke omstandigheden zouden in de praktijk kunnen worden ingeroepen?

Bij wijze van voorbeeld en voor zover dat nodig is in het kader van de activiteiten van uw kantoor zou u in de Handleiding Interne Procedures van uw kantoor kunnen bepalen dat een uitstel van de verplichte verificatie in de volgende gevallen mogelijk is:

• bij internationale cliënten. Daar zou bepaald kunnen worden dat de verificatie uitgesteld kan worden tot maximaal 3 maanden na de aanvang van de opdracht voor cliënten uit een andere EU-lidstaat of voor clie nten van buiten de Europese Unie. Dit uitstel is te rechtvaardigen door het feit dat men zich vertrouwd moet maken met de regels van een ander EU-land (de interpretatie van Europese antiwitwasrichtlijnen varieert soms van land tot land). En in landen van buiten de Europese Unie zijn de Europese antiwitwasrichtlijnen niet van toepassing en bestaat er geen UBO-register. Dat bemoeilijkt doorgaans de toegang tot informatie;

• bij omstandigheden die een negatieve impact kunnen hebben op het administratieve werk in uw kantoor, zoals:

het kantoor slaagt er niet in om kandidaten aan te trekken voor vacante betrekkingen;

– de afwezigheid van personeelsleden met sleutelposities (door overlijden, gezondheidsprobleem, ongeval, …); of

– het vertrek op korte termijn van personeelsleden met een sleutelpositie;

• bij een personeelswijziging in de onderneming van uw cliënt;

• bij problemen met IT-systemen (in uw kantoor of extern, bv. bij onbeschikbaarheid van het UBO-register);

• in geval van overmacht, in de algemene zin van het woord, zoals bij brand of een natuurramp (bv. de overstromingen in Wallonië).

7
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

4. Conclusie

De mogelijkheid om de verplichte verificatie van de identiteit van de cliënt, lasthebber en/of uiteindelijke begunstigde(n) uit te stellen – tot kort na de aanvang van de opdracht – moet als een uitzondering worden beschouwd.

Een dergelijk uitstel is alleen mogelijk als tegelijkertijd aan de 3 cumulatieve voorwaarden vermeld in punt 3 voldaan is: een laag risico, de noodzaak om de activiteit niet te onderbreken en een beschrijving van de omstandigheden in de Handleiding Interne Procedures van uw kantoor.

Het ITAA dringt erop aan dat u uw Handleiding Interne Procedures zou aanvullen met de omstandigheden waarin uw kantoor zich zou willen beroepen op de uitzondering op de verplichting tot identiteitsverificatie bij de aanvang van de zakenrelatie. Als u in grote lijnen de structuur van de Voorbeeldhandleiding Interne Procedures van het ITAA behouden hebt, betekent dit dat u de punten 10.2.1 (zie hierboven) en 9.9.2 moet aanvullen:

9.9.2. Wanneer dient de identificatie & verificatie te gebeuren?

In principe dienen klantenonderzoeksmaatregelen verricht te worden VOORAFGAAND aan de aanvang van de opdracht.

[Hier dient het kantoor te bepalen of zij al dan niet toestaat een afwijkingsregel te gebruiken … (zelf in te vullen door elk kantoor). Vb. In de in 10.2.1. omschreven omstandigheden kan de verificatie gebeuren nadat de zakelijke relatie aangevangen is.]

10.2.1. Verificatie gebeurt na aanvang zakenrelatie

In beginsel gebeurt de verificatie vóór de cliënt aanvaard wordt (zie 8.9.2.). In volgende bijzondere omstandig heden staan wij toe dat deze verificatie gebeurt nadat de zakenrelatie aanving. [zelf in te vullen door elk kantoor. Indien dit niet wordt toegepast mag dit geschrapt worden.]

In elk geval kan dit enkel en alleen wanneer er sprake is van:

• een laag risico; EN

• het noodzakelijk is dat de activiteit niet wordt onderbroken; EN

• bovendien kan het enkel en alleen in volgende omstandigheden: [zelf in te vullen door elk kantoor]

Axelle Dekeyser

Cel Antiwitwas van het ITAA

8
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023
iStockphoto.com/Paul Bradbury.

Standpunt van het

ITAA: wat met de verplichting om

andere intermediairs te informeren in het kader van DAC6 ?

Sinds de goedkeuring van de wet van 20 december 2019 over de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies 1 , die de DAC6-richtlijn 2 in Belgisch recht omzette, heeft het ITAA bedenkingen bij de verenigbaarheid van het beroepsgeheim van de leden en hun verplichting om andere intermediairs te informeren. Daarom heeft het ITAA bij het Grondwettelijk Hof een beroep tot vernietiging ingesteld tegen de wet van 20 december 2019 en tegen de decreten en de ordonnantie met een gelijkaardige inhoud.

1. Inleiding

In het kader van een andere rechtszaak, meer bepaald tegen het Vlaamse decreet dat DAC6 omzette in nationaal recht, heeft het Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag gesteld 3 aan het Europees Hof van Justitie en dat sprak zich op 8 december 2022 uit tegen de verplichting voor advocaten om andere intermediairs die niet aan het beroepsgeheim onderworpen zijn, te informeren 4

Hoewel dat arrest werd uitgesproken in het kader van de bescherming van het beroepsgeheim van de advocaat, is de draagwijdte ervan volgens ons ruimer en is dat arrest naar analogie ook van toepassing op de ITAA-leden, die eveneens gebonden zijn door een beroepsgeheim. Bijgevolg zou dezelfde

conclusie van toepassing moeten zijn op de ITAA-leden, die dus geen informatieverplichting meer zouden hebben ten aanzien van andere intermediairs (maar enkel nog ten aanzien van hun cliënten)

In deze publicatie herinneren we aan de standpunten die het ITAA in dat opzicht reeds heeft ingenomen in het verleden en lichten we ons huidige standpunt toe, dat we hebben ingenomen na overleg met de advocaten die belast zijn met de verschillende beroepen van het ITAA bij het Grondwettelijk Hof, zowel tegen de federale wet, als tegen de decreten en ordonnantie van de deelstaten. We gaan na welke gevolgen de toepassing van de principes van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 8 december 2022 hebben voor de ITAA-leden.

2. Adviezen die het ITAA in het verleden al heeft verstrekt in verband met DAC6 en het beroepsgeheim

In afwachting van een uitspraak van het Grondwettelijk Hof over de beroepen die werden ingesteld, heeft het ITAA twee adviezen geformuleerd: een advies van 14 september 2020 en een advies van 16 maart 2021.

2.1. ITAA-advies van 14 september 2020

De voornaamste conclusies uit dit advies zijn:

• Het ITAA raadt zijn leden aan om de cliënten over het bestaan van de DAC6-wetgeving te informeren, via de opdrachtbrief of via een

1 Wet van 20 december 2019 tot omzetting van Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie, BS 30 december 2019.

2 Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies, Pb. L139, 5 juni 2018 (DAC6-richtlijn).

3 GwH 17 december 2020, nr. 167/2020.

4 HvJ 8 december 2022, nr. C-649/20, Orde van Vlaamse Balies e.a./Vlaamse regering.

9
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

afzonderlijke opdrachtbrief, zodra een cliënt de assistentie van een lid vraagt in verband met een grensoverschrijdende constructie.

• Er is geen probleem wanneer een lid een melding doet aan een intermediair die zelf onderworpen is aan het beroepsgeheim.

• In de andere gevallen verdient het de voorkeur om de cliënt te informeren, die dan zelf zal moeten instaan voor de melding aan de bevoegde autoriteiten of die dan, via een mandaat aan het lid, aan het lid kan vragen om in naam van de cliënt en voor diens rekening de melding alsnog te doen. Immers, de regel bedoeld in artikel 326/7, §1, 1º van het WIB 1992 5 (in uitvoering van de wet van 20 december 2019 tot omzetting van DAC6) zou tot gevolg hebben dat het lid zijn beroepsgeheim zou moeten schenden omdat hij de andere betrokken intermediairs schriftelijk en op een gemotiveerde wijze op de hoogte zou moeten brengen van het feit dat hij niet aan zijn meldingsplicht kan voldoen, terwijl die andere intermediairs misschien niet door een beroepsgeheim gebonden zijn.

2.2. Aanvulling van 16 maart 2021 bij het ITAAstandpunt

De voornaamste conclusies uit dit advies zijn:

• De situatie waarbij de ITAA-leden ertoe verplicht worden om de andere betrokken intermediairs (niet-cliënten) schriftelijk en op een gemotiveerde wijze op de hoogte te brengen, houdt een schending in van het beroepsgeheim en moet zo veel mogelijk vermeden worden.

• De DAC6-regelgeving voorziet erin dat een intermediair van zijn meldingsplicht ontheven wordt als hij kan bewijzen dat een andere intermediair de constructie al bij de bevoegde autoriteit heeft gemeld. In dat geval hoeft er geen communicatie naar de andere betrokken intermediairs plaats te vinden.

• In afwachting van een uitspraak over de vernietigingsberoepen die door het ITAA werden ingesteld, blijft het ITAA-advies van 14 september 2020 gehandhaafd.

Meer informatie vindt u via de volgende link: “Standpunt ITAA rond DAC6 en het beroepsgeheim; Actuele stand van zaken en enkele praktische toepassingen inzake het beroepsgeheim”; https://s3.tamtam.pro/prod/ storage/media/DF/19503/1d5d9e46 d9a1628d4e433dec426b03 190a74 ce27.pdf

3. Context van het arrest van het Europees Hof van Justitie

Krachtens DAC6 bestaat er – voor intermediairs die hun medewerking verlenen aan mogelijks agressieve grensoverschrijdende fiscale planningsconstructies – een verplichting tot melding aan de bevoegde autoriteiten 6

De lidstaten kunnen echter de noodzakelijke maatregelen nemen om intermediairs die gehouden zijn tot het beroepsgeheim het recht te verlenen om van de meldingsplicht aan de bevoegde autoriteiten te worden ontslagen wanneer die melding in strijd zou zijn met het beroepsgeheim dat op hen van toepassing is krachtens het nationale recht.

5 Art. 326/7, §1 WIB 1992: Wanneer een intermediair gebonden is door een beroepsgeheim, is hij gehouden: 1° de betrokken intermediair of intermediairs schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte te brengen dat hij niet aan de meldingsplicht kan voldoen, waardoor deze meldingsplicht automatisch rust op de andere intermediair of intermediairs. (…)

6 In België is dat de Dienst Internationale Betrekkingen van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit.

10
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

Om te voldoen aan de door DAC6 opgelegde vereisten en te waarborgen dat het beroepsgeheim de noodzakelijke meldingen niet verhindert, bepaalt de Vlaamse regelgeving inzake de administratieve samenwerking op fiscaal vlak tot omzetting van DAC6 7 met name dat een intermediair, wanneer die gehouden is tot het beroepsgeheim, de andere intermediair(s) schriftelijk en op gemotiveerde wijze ervan op de hoogte moet brengen dat hij niet aan de meldingsplicht kan voldoen, waarna deze verplichting automatisch verschuift naar de andere intermediair(s).

De Orde van Vlaamse Balies, de Belgian Association of Tax Lawyers en drie advocaten betwistten de verplichting om de andere intermediairs in te lichten, een verplichting die ook opgelegd wordt aan advocaten die als intermediair optreden. Het zou immers onmogelijk zijn om aan deze informatieverplichting te voldoen zonder het beroepsgeheim te schenden waartoe de advocaten gehouden zijn. Bovendien zou deze informatieverplichting niet nodig zijn, aangezien de cliënt – al dan niet bijgestaan door een advocaat – de andere intermediairs zelf kan informeren en hen kan vragen om aan hun meldingsplicht te voldoen. Daarom hebben de verzoekers bij het Grondwettelijk Hof een beroep ingesteld tot schorsing van de betrokken bepalingen en tot de volledige of gedeeltelijke vernietiging ervan.

Het Grondwettelijk Hof heeft daarop een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie8 . In antwoord op die prejudiciele vraag oordeelde het Europese Hof in zijn arrest nr. C-694/20 van

7 Decreet van 26 juni 2020 tot wijziging van het decreet van 21 juni 2013 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, wat betreft de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies, BS 3 juli 2020.

8 GwH 17 december 2020, nr. 167/2020.

11
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023
iStockphoto.com/YurolaitsAlbert.

8 december 20229 dat de informatieverplichting waarin de EU-richtlijn voorziet, een schending inhoudt van het recht op eerbiediging van de communicatie tussen de advocaat en zijn cliënt, zoals dat recht gewaarborgd wordt door artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor zover een advocaat die optreedt als intermediair, en die aan het beroepsgeheim onderworpen is, verplicht is om iedere andere intermediair die niet zijn cliënt is, onverwijld in kennis te stellen van zijn meldingsverplichtingen.

4. Impact van het arrest van het Europees Hof van Justitie op ons beroep?

Arrest nr. C-694-20 van 8 december 2022 van het Europees Hof van Justitie kwam er op vraag van enkele advocaten en had betrekking op het

Vlaamse decreet tot omzetting van de DAC6-richtlijn. De situatie van de ITAA-leden is echter vergelijkbaar met die van de advocaten, wat de impact van het decreet op het beroepsgeheim betreft.

Wij raden onze leden dan ook aan om de andere intermediairs die niet gebonden zijn door het beroepsgeheim niet meer te informeren, maar om zich enkel tot hun cliënten te wenden.

Het ITAA-lid informeert rechtstreeks zijn cliënt, die vervolgens:

1) de andere intermediairs die niet onderworpen zijn aan het beroepsgeheim moet informeren en hen moet vragen om aan hun meldingsplicht te voldoen, of

2) zelf voor de melding moet instaan, of

3) een mandaat moet geven aan het ITAA-lid, zodat deze laatste de melding kan verrichten in naam en voor rekening van de cliënt.

9 HvJ 8 december 2022, nr. C-649/20, Orde van Vlaamse Balies e.a./Vlaamse regering.

Merk op dat de regels van de wet van 20 december 2019 – zoals ze momenteel bestaan – van toepassing blijven zolang de wet niet gewijzigd wordt. Een vernietigingsberoep bij het Grondwettelijk Hof heeft immers geen schorsende werking en een schending van de bepalingen van de artikelen 326/1 tot en met 326/9 van het WIB 1992 en van de uitvoeringsbepalingen ervan, geeft aanleiding tot boetes. Als de wet van 20 december 2019 vernietigd wordt, zal dat met retroactieve werking gebeuren.

Verschillende elementen beperken echter het risico voor de ITAA-leden die intermediairs die niet onder een beroepsgeheim vallen, niet meer informeren:

• Het beroepsgeheim van de ITAAleden weegt zwaarder door dan de extra administratieve last die bij de cliënt wordt gelegd (toepassing van het evenredigheidsbeginsel).

• Het doel van DAC6 en van de wet van 20 december 2019 die DAC6 omzet in nationaal recht wordt nog

12
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

steeds bereikt, aangezien er in elk geval een melding aan de autoriteiten zal plaatsvinden:

– hetzij door de intermediair die niet aan een beroepsgeheim onderworpen is en die gecontacteerd werd door de cliënt;

– hetzij door de cliënt zelf;

– hetzij door het ITAA-lid dat hiertoe uitdrukkelijk gemandateerd werd door zijn cliënt (in dat geval zal het ITAA-lid de melding in naam en voor rekening van zijn cliënt verrichten).

Onder die voorwaarden is het risico klein dat ITAA-leden gesanctioneerd zouden worden indien ze zich beperken tot een notificatie aan hun cliënten. Ze kunnen hun rechten van verdediging uitoefenen door zich te beroepen op het arrest van het Europees Hof van Justitie van 8 december 2022 en op het feit dat

ze geopteerd hebben voor een rechtstreekse schriftelijke en gemotiveerde mededeling aan hun cliënten om hun beroepsgeheim te kunnen vrijwaren.

Het arrest van het Europees Hof van Justitie bevat geen enkele grond voor een verschillende behandeling van tussenpersonen die aan het beroepsgeheim onderworpen zijn. Daarom moet de uitspraak die geveld werd ten aanzien van de advocaten logischerwijze dezelfde gevolgen hebben voor de leden van het ITAA. Krachtens artikel 120 van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur is artikel 458 van het Strafwetboek immers van toepassing op de beroepsbeoefenaars10 en stagiairs en op de personen voor wie zij instaan, alsook op de personen die tijdelijk en occasioneel het beroep uitoefenen.

De lessen die we kunnen trekken uit de arresten van het Grondwettelijk Hof van 24 september 2020 11 en, meer recentelijk, van 16 februari 2023 (m.b.t. het UBO-register) 12 , lijken dan ook niet zonder meer vertaald te kunnen worden naar de huidige situatie van DAC6. Laten we de voortzetting van de procedure afwachten, meer bepaald de – ongetwijfeld fascinerende – uitspraken in de zaken 7412NL, 7410NL, 7409FR en 7407FR13 .

Dit standpunt van het ITAA ligt in lijn met de reeds eerder verstrekte adviezen, maar is iets stelliger, gezien de recente evolutie van de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie.

10 De gecertificeerd accountant, de gecertificeerd belastingadviseur, de accountant, de fiscaal accountant en de stagiairs die de beroepsactiviteiten uitoefenen als zelfstandige in hoofdberoep of bijberoep, voor rekening van derden, alsook de erkende rechtspersonen.

11 GwH 24 september 2020, nr. 114/2020.

12 GwH 16 februari 2023, nr. 28/2023.

13 GwH 15 september 2022, nr. 103/2022.

13
iStockphoto.com/kasto80. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

Met ongeveer weet je niets. Met Exact weet je alles.

Exact cloud business software is de onbetwiste nummer één in accountancy software in de Benelux.

Dankzij het onberispelijke digitale gemak en actueel inzicht, tilt Exact voor Accountancy de kwaliteit van je diensten instant naar een hoger niveau.

Ontdek welk pakket het best bij je past op Exact.be

Vrijwilligersvergoedingen bij vzw’s die onder de vennootschapsbelasting vallen

Het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bevat geen bijzondere bepalingen inzake vrijwilligers.1 De wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers 2 (hierna: “Vrijwilligerswet”) is sociaalrechtelijk van aard. 3 Een omzendbrief van de Belastingdienst d.d. 5 maart 1999 4 (hierna: “omzendbrief”) bevat, weliswaar zonder uitdrukkelijke wettelijke basis, een aantal nuttige aanwijzingen over de niet-belastbaarheid van vergoedingen die in het kader van gelegenheidswerk in de socio-culturele sector worden toegekend. De omzendbrief werd geregeld geactualiseerd, gecoördineerd en, door middel van een 13e addendum, zelfs aanzienlijk uitgebreid op 14 mei 2014. 5 Dit leidde echter niet tot meer overzichtelijkheid. Recent, op 3 januari 2023 6 , volgde er nog een 27  e addendum over de hoedanigheid van de opdrachtgever van de vrijwilliger. Ook verenigingen zonder winstoogmerk (“vzw’s”) die onder de vennootschapsbelasting vallen, kunnen vanaf die datum een beroep doen op de omzendbrief, in elk stadium van de procedure. Het addendum bij de omzendbrief bevat bij nader toezien echter ook enkele leemtes, zoals hierna gepoogd wordt aan te tonen.

1. Vrijwilliger

Een vrijwilliger betreft volgens de omzendbrief: een “natuurlijke persoon die, op onbaatzuchtige wijze, onbezoldigd en in een georganiseerd of gereglementeerd verband, zijn activiteiten uitvoert”. 7 De Vrijwilligerswet regelt het “vrijwilligerswerk dat verricht wordt op het Belgisch grondgebied, en het vrijwilligerswerk dat daarbuiten wordt verricht, maar dat georganiseerd wordt vanuit België, op voorwaarde dat de vrijwilliger zijn hoofdverblijfplaats heeft in België, en onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn in het land waar het vrijwilligerswerk wordt verricht”. 8

Zowel in de omzendbrief als in de Vrijwilligerswet gaat het dus om een vrijwilliger die een natuurlijke persoon is. Maar het dient niet noodzakelijk om een lid van een vzw te gaan. Bestuurders worden hier in voorkomend geval ook bedoeld, wanneer zij buiten de vergaderingen van de raad van bestuur, activiteiten op vrijwillige basis uitoefenen.

2. Opdrachtgever

Wie is de opdrachtgever ? In artikel 3, 3° van de Vrijwilligerswet is er, wat het begrip ‘organisatie’ betreft, sprake van “elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk die werkt

1 Met uitzondering van art. 38, §1, 12° WIB 1992, dat van de personenbelasting vrijstelt: “de vergoedingen van de vrijwillige brandweerlieden, van de vrijwillige ambulanciers voor prestaties van dringende geneeskundige hulpverlening in de zin van artikel 1 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, en de vrijwilligers van de Civiele Bescherming ten belope van 3.750 euro.”

2 BS 29 augustus 2005; Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 455/11; D. SIMOENS, “De rechten van de vrijwilliger thans wettelijk bepaald”, RW 2006-07, 382.

3 In die zin ook: Vr. en Antw. Kamer 2014-15, 7 september 2015, 68 (Vr. nr. 386 VERCAMER).

4 Nr. Ci.RH.241/509.803; zie ook: “Belastingvrijstelling vrijwilligerswerk: preciseringen”, Fiscoloog 1999, nr. 710, 4.

5 Zie: D. BRUYNEEL, “De fiscale behandeling van vrijwilligersvergoedingen – Toepassing van de ‘algemene vrijwilligerscirculaire’ van 5 maart 1999, de wet van 3 juli 2005 of toch maar gewoon de algemene regels van het WIB 1992 ?”, TFR 2014, 832.

6 Omzendbrief 2023/C/2.

7 Nr. 3 van de omzendbrief, zoals bevestigd in 2014.

8 Art. 2, §1 WVV.

15
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

met vrijwilligers, waarbij onder feitelijke vereniging wordt verstaan elke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meer personen die in onderling overleg een activiteit organiseren met het oog op de verwezenlijking van een onbaatzuchtige doelstelling, met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden en bestuurders, en die een rechtstreekse controle uitoefenen op de werking van de vereniging.”

Er wordt niet vereist dat de onbaatzuchtige doelstelling (het ‘belangeloos doel’) het enige doel zou zijn.

De omzendbrief gaat in nummer 4 dieper in op dat begrip. Vooreerst wordt in het algemeen verwezen naar een “club, federatie, vereniging, instelling zonder winstoogmerk of overheidsdienst, ongeacht of de opdrachtgever al dan niet rechtspersoonlijkheid bezit”.

In het volgende onderdeel wordt nog verwezen naar:

a) “rechtspersonen, zoals een vereniging zonder winstoogmerk, een ziekenfonds, een openbare dienst of een instelling van openbaar nut, een gemeente, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die geen onderneming exploiteren of zich niet bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard”; en

b) “verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, zoals feitelijke verenigingen en groeperingen, die geen onderneming exploiteren of geen winstgevende bezigheid verrichten”.

Werden in het 13 de addendum aldus vooralsnog uitgesloten als opdrachtgever:

a) “enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard en aan de Ven.B, de BNI/Ven., ofwel, ten name van de vennoten of leden aan de PB of de BNI/Nat.pers., is onderworpen”; en

b) een “individuele privépersoon, behoudens wanneer die persoon via een club, federatie, vereniging, instelling of de overheid beroep doet op vrijwilligerswerk”; als voorbeelden worden nog weergegeven:

(i) een “gepensioneerde werknemer die voor een onderneming (al dan niet zijn gewezen werkgever) nog klusjes opknapt”;

(ii) de “echtgenote van een zaakvoerder van een BVBA die af en toe meewerkt in de vennootschap”; en

(iii) een “vrijwilliger in een bejaardentehuis dat, alhoewel onder de vorm van een VZW opgericht, aan de Ven.B is onderworpen”.

Dat een vennootschap met een sociaal oogmerk – statutair zonder dividenduitkering – ook als opdrachtgever

16
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023
iStockphoto.com/monkeybusinessimages.

vrijwilligers kon inzetten in het kader van de wet van 3 juli 2005, werd niet aanvaard door de Belastingdienst. 9

In 2019 werd door ons de stelling verdedigd dat ook een vereniging of stichting onderworpen aan de vennootschapsbelasting een beroep kon doen op vrijwilligers zoals bedoeld in de omzendbrief.10 Uit antwoorden op parlementaire vragen uit 2021 11 bleek dat de minister van Financiën het fiscale standpunt in die zin zou bijsturen.

3. Niet enkel het sociaal recht…

Dit alles leidde op 3 januari 2023 tot de uitvaardiging van een 27e addendum bij de omzendbrief, waarin vooreerst in herinnering wordt gebracht dat de fiscale regeling in de omzendbrief zo nauw mogelijk dient aan te sluiten bij het sociale stelsel, dat geregeld werd met de Vrijwilligerswet. 12 Dit addendum strekt ertoe de fiscale richtlijnen inzake de hoedanigheid van de opdrachtgever, in het bijzonder wat de vzw’s betreft, in overeenstemming te brengen met de Vrijwilligerswet.13

Onder verwijzing naar artikel 3, 3° van de Vrijwilligerswet wordt beklemtoond 14 dat het, op sociaal vlak, voor de toepassing van de Vrijwilligerswet, essentieel is dat de organisatie een belangeloos doel nastreeft en er geen verrijking van de leden plaatsvindt. Het feit dat een vereniging vennootschapsrechtelijk15 een commerciële activiteit heeft, speelt geen rol indien de organisatie een belangeloos doel nastreeft en er geen sprake is van verrijking van de leden.

In voetnoot (6) 16 wordt dan de belangrijke vaststelling gedaan dat een vereniging een belangeloos doel dient na te streven in het kader van één of meer welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren

9 Cf. Vr. en Antw. Kamer 2016-17, 10 oktober 2017, 261 (Vr. nr. 1463 VERCAMER), waarin door de minister van Financiën werd gesteld dat inzake vennootschappen met een sociaal oogmerk aan zijn administratie werd gevraagd om de problematiek inzake vennootschappen met een sociaal oogmerk te analyseren en daarvan verslag uit te brengen. Op basis van dat verslag zal worden bepaald welke verdere initiatieven, eventueel samen met de minister bevoegd voor Sociale Zaken, zullen worden genomen. Van een dergelijk verslag werd niets meer vernomen.

10 Zie: D. DESCHRIJVER, Verenigingen, Stichtingen & Belastingen, Roeselare, Roularta, 2019, 1089, nr. 1087.

11 Vr. en Antw. Kamer 2020-21, 6 september 2021, 288 (Vr. nr. 532 MATHEÏ); Vr. en Antw. Kamer 2021-22, 18 november 2021, 167 (Vr. nr. 668 MATHEÏ).

12 Nr. 2 van het 27e addendum bij de omzendbrief.

13 Nr. 3 van het 27e addendum bij de omzendbrief.

14 Nr. 5 van het 27e addendum bij de omzendbrief.

15 Hier wordt in de omzendbrief wellicht bedoeld: verenigingsrechtelijk.

16 Nr. 6 van het 27e addendum bij de omzendbrief.

17
iStockphoto.com/Zoran Zeremski. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

of bezorgen aan de oprichters, de leden, de bestuurders of enig ander persoon, behalve voor het in de statuten bepaalde belangeloze doel. Zonder daar expliciet naar te verwijzen, betreft dit een weergave van artikel 1:2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV).

Een vzw kan aldus volgens de omzendbrief 17 commerciële activiteiten verrichten om middelen te genereren ten behoeve van haar belangeloos doel en zij kan een beroep doen op vrijwilligers. Het gegeven dat vzw’s zijn onderworpen aan de rechtspersonenbelasting of de vennootschapsbelasting, is op sociaal vlak niet relevant. 18

4. … Het fiscaal recht …

Gelet op de bekommernis om in deze materie een parallellisme met de sociale zekerheid te behouden ,

17 Nr. 7 van het 27e addendum bij de omzendbrief.

18 Nr. 8 van het 27e addendum bij de omzendbrief.

19 Nr. 13 van het 27e addendum bij de omzendbrief.

20 Nr. 14 van het 27e addendum bij de omzendbrief.

wordt het voormelde fiscale standpunt door middel van het 27e  addendum van de omzendbrief bijgestuurd. 19 Concreet betekent dit dat vzw’s die zich bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard en die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, toch aangemerkt kunnen worden als opdrachtgever in de zin van de omzendbrief.

Uiteraard moet zulke vzw wel een belangeloos doel nastreven en mag er geen verrijking van de leden plaatsvinden. 20

Het sociaal recht vervult voor de opstellers van het 27e addendum bij de omzendbrief de rol van een soort gemeen recht. Maar zulke rol is ook weggelegd voor het verenigings-, stichtings- en vennootschapsrecht, hetgeen onvoldoende wordt beklemtoond in het addendum.

18
iStockphoto.com/AzmanJaka. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

5. … Maar ook het verenigings-, stichtings- en vennootschapsrecht

In de vennootschapsrechtelijke doctrine 21 werd namelijk benadrukt dat het nieuwe wettelijke doel van de vennootschap, het landschap van de rechtspersonen volledig heeft gewijzigd. De handelingen van de vennootschap moeten niet langer doordrongen zijn van een winstoogmerk. Het volstaat dat de vennootschap tot doel heeft winst aan haar vennoten uit te keren.

Bovendien mag het doel van de vennootschap ook bestaan uit het nastreven van andere zaken, belangeloos of niet. Het volstaat dat één van haar doelen erin bestaat een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel aan haar vennoten uit te keren of te bezorgen.

In artikel 1:1 van het WVV staat namelijk: “Een vennootschap wordt opgericht bij een rechtshandeling door één of meer personen, vennoten genaamd, die een inbreng doen. Zij heeft een vermogen en stelt zich de uitoefening van één of meer welbepaalde activiteiten tot voorwerp. Een van haar doelen is aan haar vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of te bezorgen.”

Het wettelijke doel van de vereniging is daarmee in lijn gebracht. Het is haar niet langer verboden een economische activiteit te voeren die erop gericht is winst te maken. Enkel is vereist dat deze gelden worden bestemd voor een belangeloos doel. Zij mag zelfs winst of andere vermogensvoordelen uitkeren of bezorgen aan haar oprichters, leden en bestuurders indien ze kaderen in het in de statuten bepaalde belangeloze doel.

In het reeds vermelde artikel 1:2 van het WVV staat: “Een vereniging wordt opgericht bij een overeenkomst tussen twee of meer personen, leden genaamd. Zij streeft een belangeloos doel na in het kader van één of meer welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de oprichters, de leden, de bestuurders of enig andere persoon behalve voor het in de statuten bepaald belangeloos doel. Elke verrichting in strijd met dit verbod is nietig.”

En artikel 1:3 van het WVV vervolgt: “Een stichting is een rechtspersoon zonder leden, opgericht bij rechtshandeling door één of meer personen, stichters genoemd. Haar vermogen wordt bestemd om een belangeloos doel na te

streven in het kader van één of meer welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de stichters, de bestuurders of enig ander persoon, behalve voor het in de statuten bepaald belange loos doel. Elke verrichting in strijd met dit verbod is nietig.” Dat was voor de stichting eigenlijk al zo sinds de wet van 2 mei 2002, die de private stichting in ons recht invoerde.

Het nieuwe wettelijke doel van de vennootschap laat toe om vennootschappen op te richten met als voornaamste doel belangeloze activiteiten te voeren, dit wil zeggen zonder baten voor de vennoten. Een vennootschap kan zelfs worden opgezet met als voornaamste doel het milieu te beschermen of armoede te bestrijden. 22 Het is voldoende dat een deel van de winst naar de vennoten vloeit of dat zij daar ten minste recht op hebben, maar dit moet niet in verhouding tot hun inbreng staan. Dit kan ook een heel klein deel zijn, als het maar niet symbolisch is.

6. Conclusie

Het 27e addendum bij de omzendbrief is te beperkend inzake de notie van ‘opdrachtgevers’. Ook vennootschappen (onderworpen aan de vennootschapsbelasting) die ten dele geen belangeloos doel nastreven en waarbij ook geen verrijking van de vennoten plaatsvindt, kunnen een beroep doen op dat addendum. Anders oordelen zou betekenen dat er in onvoldoende mate rekening wordt gehouden met het verenigings-, stichtings- en vennootschapsrecht.

Artikel 3, 3° van de Vrijwilligerswet vereist ook niet dat het nastreven van het belangeloze doel de enige activiteit van de organisatie zou zijn.

En tenslotte kunnen ook stichtingen (onderworpen aan de vennootschapsbelasting) nog een beroep doen op dat addendum.

21 D. VAN GERVEN, “Editoriaal. Wettelijk doel anno 2020, een stap naar de afschaffing van de vereniging zonder winstoogmerk”, TRV/RPS 2020, 227; zie ook nog: M. VERHEYDEN en A. FRANÇOIS, “De schijnwerpers op een onderbelicht fundament: de rol en invulling van het verenigingsbelang”, TRV/RPS 2020, 845, nrs. 21 e.v.; A. FRANÇOIS en F. HELLEMANS, “De definities, de basisbeginselen en de structuur van het nieuwe wetboek van vennootschappen en verenigingen: een grondige benovatie”, in Het nieuwe WVV doorgelicht, Antwerpen – Gent – Cambridge, Intersentia, 2021, 11, nr. 5.

22 D. VAN GERVEN, ibid.

19
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

Btw-regime van preventieadviseurs

en arbeidsartsen: vrijstelling of belastingheffing?

Sinds 1 januari 2022 zijn medische en paramedische diensten die betrekking hebben op ingrepen en behandelingen zonder therapeutisch doel aan btw onderworpen, zelfs wanneer ze worden verricht door beoefenaars van een erkend of gereglementeerd gezondheidszorgberoep, waaronder artsen 1 . Anders gezegd komt alleen nog verzorging met een therapeutisch doel in aanmerking voor vrijstelling. De belastingheffing op, of vrijstelling voor deze (para)medische diensten werd al toegelicht in het ITAA-zine 2 . Die artikels zijn gebaseerd op Circulaire 2021/C/114 van 20 december 2021 en Circulaire 2022/C/61 van 22 juni 2022.

De toelichting over de diensten van preventieadviseurs-arbeidsartsen is gebaseerd op Circulaire 2023/C/26 van 15 maart 2023. Deze circulaire is op 1 januari 2023 in werking getreden. Ze vervangt de daarmee tegenstrijdige vermeldingen die zijn opgenomen in de Circulaires 2021/C/114 van 20 december 2021 en 2022/C/61 van 22 juni 2022. Circulaire 2023/C/26 bespreekt meer bepaald de btw-situatie van de preventieadviseurs-arbeidsartsen die diensten verrichten in een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk (EDPBW).

1. Probleemstelling

Circulaire 2023/C/26 onderzoekt de volgende diensten:

• individuele raadplegingen (duidelijk therapeutisch doel – vrijstelling (zie 2.2);

• collectieve raadgevingen/adviesverlening (geen therapeutisch doel – belastingheffing) (zie 2.3);

• bedrijfsbezoeken, vergaderingen en opleidingen (geen therapeutisch doel – belastingheffing) (zie 2.4);

• analyses door labo’s (duidelijk therapeutisch doel – vrijstelling (zie 2.5).

Om voor belastingheffing of vrijstelling in aanmerking te komen,

moet het uiteraard om zelfstandige activiteiten gaan. Medische en paramedische beroepen die worden uitgeoefend in het kader van een dienstbetrekking zijn automatisch uitgesloten van het toepassingsgebied van de btw.

Voor de belastbare handelingen is het mogelijk te ontsnappen aan de daadwerkelijke inning van de btw door de toepassing te vragen van de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen: toepassing van artikel 56 bis van het Btw-Wetboek en van het KB nr. 19 – optie, niet-vrijgestelde jaarlijkse omzet van maximaal 25.000 euro, niet-indiening van periodieke aangiftes, geen recht op aftrek van de voorbelasting, enz.

2. Opdrachten van preventieadviseursarbeidsartsen

2.1. Begrippen

Een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk streeft algemeen genomen twee doelstellingen na: risicobeheersing en medisch toezicht. Binnen een EDPBW is een arts aangesteld om de wettelijke taken van de preventieadviseur-arbeidsarts uit te voeren voor de bedrijven die bij de EDPBW aangesloten zijn.

1 Art. 44, § 1, eerste lid, 1° Btw-Wetboek.

2 “Btw: wat is er nieuw in 2022?”, Y. COLSON in ITAA-zine, februari 2022, nr. 1; en “Btw: Belastingheffing en belastingvrijstelling bij (para) medische prestaties sinds 1 januari 2022; Wat is nieuw?”, Y. COLSON

20
in ITAA-zine, oktober 2022, nr. 8.
Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

De wettelijke opdracht van de preventieadviseur-arbeidsarts bestaat uit:

• enerzijds, taken die specifiek verband houden met het gezondheidstoezicht; en

• anderzijds, meer generieke taken, die verband houden met de opdracht van de EDPBW.

2.2. Individuele raadplegingen

Individuele raadplegingen van werknemers voor het stellen van een diagnose en adviezen die tijdens deze consulten verleend werden hebben het therapeutische doel dat nodig is om in aanmerking te komen voor de btw-vrijstelling van de diensten van preventieadviseurs-arbeidsartsen.

Voorbeelden van vrijgestelde diensten

• raadpleging door een werknemer (gezondheidsklachten die verband houden met zijn werk);

• verplicht onderzoek (bij werkhervatting na een afwezigheid van minstens vier opeenvolgende weken);

• medisch toezicht op een werknemer die blootgesteld is aan biologische, chemische en fysische agentia.

2.3. Collectieve raadgevingen en adviesverlening

Wat de collectieve raadplegingen betreft verwijst Circulaire 2023/C/36 naar een arrest van het Europees Hof van Justitie 3 en verduidelijkt ze dat collectieve raadgevingen en adviesverlening (zoals voedingsbegeleiding) door een preventieadviseur-arbeidsarts aan een groep van werknemers of aan het bedrijf niet als therapeutisch kunnen worden aangemerkt.

Dergelijke diensten zijn dus onderworpen aan de btw.

2.4. Bedrijfsbezoeken, vergaderingen, opleidingen

Bedrijfsbezoeken, vergaderingen en opleidingen kunnen niet worden aangemerkt als handelingen met een therapeutisch doel.

Deze diensten zijn aan de btw onderworpen.

Bepaalde diensten van preventieadviseurs-arbeidsartsen die een therapeutisch doel nastreven komen daarentegen wel in aanmerking voor de vrijstelling van artikel 44, § 1, eerste lid, 1°, van het Btw-Wetboek.

Voorbeelden van vrijgestelde diensten • diagnose van bepaalde ziektebeelden bij individuele raadplegingen (zie 2.2) en de ermee nauw samenhangende diensten (terwijl andere handelingen ontegensprekelijk belastbaar zijn (bedrijfsbezoeken, diensten als teamleader, opleidingen, adviezen van algemene aard, enz. – zie hoger)).

De circulaire verduidelijkt het volgende: “Er kan niet zonder meer vanuit worden gegaan dat de diensten met een therapeutisch doel het overgrote deel uitmaken van de handelingen van de preventieadviseurs-arbeidsartsen. Daardoor is het ook niet mogelijk om aan te nemen dat alle in principe te belasten handelingen de bijzaak zouden vormen van de diensten die wel de vrijstelling genieten.”

Aan de EDPBW gerichte facturen, die zowel betrekking hebben op aan de btw onderworpen handelingen als op vrijgestelde handelingen, moeten naar behoren worden opgesplitst tussen deze twee soorten diensten.

2.5. Analyses door labo’s

Analyses van klinisch-biologische aard die in labo’s worden verricht door artsen, door daartoe bevoegde apothekers, of door personen die de analyses onder hun verantwoordelijkheid

verrichten, zijn van btw vrijgesteld als ze een therapeutisch doel hebben. Gelijkaardige labotesten die worden uitgevoerd in opdracht van preventieadviseurs-arbeidsartsen in het kader van hun vrijgestelde handelingen (noodzakelijkerwijs met een therapeutisch doel om te worden vrijgesteld) en die door het labo aan de EDPBW worden gefactureerd, zijn ook vrijgesteld van btw.

3. Inwerkingtreding

Circulaire 2023/C26 van 15 maart 2023 is op 1 januari 2023 in werking getreden.

Sinds die datum vervangt ze alle daarmee tegenstrijdige vermeldingen die zijn opgenomen in Circulaire 2021/C/114 van 20 december 2021 en in Circulaire 2022/C/61 van 22 juni 2022, die de belastingheffing of vrijstelling bespreken voor de volledige btw-regeling van de (para)medische verzorging.

21
3 HvJ 21 maart 2021, nr. C-581/19, Frenetikexito – Unipessoal Lda tegen Autoridade Tributária e Aduaneira.
iStockphoto.com/Dragos Condrea. Maandelijks tijdschrift van het ITAA | Nr. 4 | Mei 2023

Absoluut niet! De Partena Accountant Desk is er voor al je vragen.

Van aanpassingen in klantendossiers tot de zoveelste juridische vraag, de Accountant Desk is je vaste contactpunt, waar al je vragen binnen 48 uur beantwoord worden.

Spendeer meer tijd aan je klanten door je bij te laten staan door de Accountant Desk. Onze experts spreken jouw taal en denken proactief met je mee.

Accountants, wij zijn er voor jullie!

“Is één aanspreekpunt nu echt té veel gevraagd?”
partena-professional.be Elke werkdag bereikbaar op 078 78 78 21 of accountantdesk@partena.be
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.